VOOR DE
H ET I N DISCHE KISTJE
1 UIT DE i
MOPPENTROMMEL
NUMMER 18 DERDE JAARGANG 1923
imiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii ;i!iiiii.iiii!!iiniiiiiii!imiiii!iiii:iniini!!niii:iiiiiii!:.'iniiiiiiiiiiiiiii!:iiiii.!iiii!iiiii:ir;iiiiiinii!i;!:
ep haar welslagen. Voor de uitstalkasten
stond lij soms uren lang, zoodat mij van
ongeduld en spij! de zweetdroppels op
het aangezicht stonden. En dan, ais een
mijner kennissen mij ontmoette met tan-
hoopte gaf ik voor, dat ik slechte oogeu
had en ik kocht mij een grooten flap
hoed en een blauwen bril, opdat nie
mand mij zou herkennen,
Frans trok de schouders op en noemde
mij laf.
De jaren spoedden heen
Het beeld van een goudgelokte „En
gel," met blauwe droomoogen en zoete
stem vervulde mijn ziel. Ik had steeds
het voornemen gehad, geld te trouwen,
maar de gouden lokken van Gnnlie
Watson joegen mijn voornemens op de
vlucht; voor zichzelven een schat, bezat
Emile echter geen penning, ik wilde
echter net huwelijk wagen, vertrouwend
op tante Pennyroyals erfenis.
Ik schreef aan de oude tante een brief
vol eerbied kruiperig zou Frans Afl-
sfond gezegd hebben cn deelde haar on
ze verloving mede Dadelijk zond zij aan
Emile een paar ivoren breikokers en een
oud modisch naaldenkokertje en voegde er
de opmerking bij, dat Emilie de kunst
verstond een goed stuk brood te bakken
Ja wel, wat zou Emilie van het brood
bakken kennen? Wij lieten tante echter
in de waan, dat Emilie een kunstenares
was bij den broodtrog.
Wat moet je tante toch een eigen
aardige dame zijn, Algernon, zeide Emi
lie, toen zij het eigenaardige geschenk
bekeek.
Zij is een tweede heks van Endor,
liefste.
En je brief vloeit toch over van uit
drukkingen van kinderlijken eerbied en
dankbaarheid.
Wat ben je toch een lief gansje,
Emilie! Bemerk je dan niet, dat de oude
over een groot vermogen te beschikken
heeft?
Emilie keek mij vol verwondering aan
en zweeg. Zij keek net alsof zij een illu
sie minder rijk was geworden.
Tante Pennyroyal beloofde, dat zij on
ze bruiloft zou bijwonen.
Daags voor het hooge feest reed ik
met Emilie naar het station, om haar af
te halen Daar is zij, zeide ik. Zie
je daar die bruine gestalte, met die mas
sa doozen en doosjes?
Die oude vrouw met die blauwe
parapluie, die eekhoorntjeskooi, die vo
gelkooi en den kleinen hond?
Ja. Heb je ooit zoo'n oude 'heks
gezien? Ach, lieve tante, is u daar?
Wij waren al bang, dat wij u zouden
misloopen.
Heel dienstvaardig stelde ik Emilie
voor.
Grinnekend beschouwde de vóór-zond-
vloedsche verschijning mijn rozig bruidje.
Je bent een lief meisje, kraaide zij
en streek Emilie onder de kin, het is te
hopen, dat jij je flink boudt. Zeg Nonny
zoo bespottelijk had zij mijn naam
veranderd zeg, kijk toch eens naar
mijn bagage. Hoor; twee koffers, een
reiszak, een lederen handkoffer met
koper beslagen, drie hocdendoozen, 't
eekhoorntje en den vogel. Pa3 ook op,
dat de koetsier u niet ie veel afneemt.
De omstanders lachten en mij schoot
het bloed naar het hoofd.
Ik zal goed voar alles zorgen, iic-
ye tante.
Weet je werkelijk alles, Nonny?
Twee koffers, een reiszak, een
Op dit oogenblik kwam de met mes
sing beslagen handkoffer, dien de koet
sier vasthield, in onzachte aanraking met
mijn hoofd; ik stiet een zachten vloak
uit en wreekte mij, door een der drie
hoedendoosjes, een leelijk kartonnen
ding met donkerroodc rozen op groenen
grond, dat mij reeds als kind den schrik
op het lijf gejaagd had, in de goot te
werpen.
Ik zag het verdwijnen als een vallende
sier.
Is alles in orde, Nonny? vroeg tante
en keek rond naar haar schatten.
Alles in orde, riep ik. Dc paarden
trokken aan en tante stiet met haar neus
tegen de vogelkooi, hetgeen mij onder
de gegeven omstandigheden een aange
naam gevoel veroorzaakte.
Ik verlaat mij op'u, Nonny, zeide
tante en wreef zich de neus.
En dat vertrouwen zal gerechtvaar
digd worden, antwoordde ik vol zalving.
Op de trappen van het huis werden
wij door mijn moeder welkom gehecten.
Welkom hier, zwagerin; kom maar
spoedig binnen en verkwik je met een
kopje thee.
Goed, maar Nonny moet voor mijn
bagage zorgen; twee koffers, een reis-
£>k, een
Ja, ja, tante, ik weet het al, be
vestigde ik en :k geleidde haar waar den
leunstoel, terwijl moeder ea Emilie basé
van mantel en hoed ontdeden en mijn
zuster met heete geurige thee ge
reed stond.
Het is toch pleizierig een voorname
erftante te zijn.
Ik ging naar boven en keek naar de
bagage, innig verheugd, dat de gebloem
de hoedendoos ontbrak. Toen ik den
koetsier betaald had, rijke, oude erf
tantes vergeten zoo iets wel eens
keerde ik naar de woonkamer terug.
Ik zeg daar juist tegen uw moeder,
welk huwelijksgeschenk ik voor u mee
gebracht heb, Nonny.
Hoe lief en goed van u, riep mijn
moeder uit.
Gekheid, Karolina, ik ben een ei
genaardig schepsel, maar ik verheug mij
in het geluk van de twee luidjes;
waarom zou ik ze hten wachten, tot ik
in het graf ligt? Ik tmb een banknoot
van duizend dollars voor jc meegebracht,
Nonny.
Mijne oogen fonkelden.
Liefste tante
Geen dank tk heb steeds het voor
nemen gehad, u bij je "huwelijk een aar
dig sommetje te schenken Nu zal ik ie
echter ook zeggen, waar de schat is.
Zoo iets wiide ik natuurlijk niet in mijn
zak dragen. De spitsboeven van New-
York zijn niet te vertrouwen. Ik heb
het verborgen, waar niemand het zal
vermoeden. Ha, ha
Tante Pennyroyal lachte, dat zij er
blauw van werd.
Wat zeg je toch wej van het idee, de
banknoot in het deksel der hoedendoos
te leggen en ze netjes te overplakken?
Toch niet in de met' rozen gebloemde
groene hoedendoos, tante? ziichtte ik.
Juist, Nonny, glimlachte zij, juist.
Wat kijk je mij aan? Dat geld zal een
inooi begin voor je zijn. Maar, mijn
hemel, waar loopt die jongen naar toe?
Wild lièp ik het buis uit. Het was mij,
alsof ik al de straten der stad moest
afzoeken om den verloren schat, den
schat, dien ik zoo lichtzinnig had weg
geworpen! Duizend dollars!
Natuurlijk -was al mijn zoeken ver-
geefsch. Zelfs heb ik tot heden niet den
treurigen troost dat een arme vodden
raper den schat gevonden heeft.
Den volgenden dag trouwden wij. Tan
te Pennyroyal vond het niet geraden,'het
huwelijksgeschenk, dat door mijn nala
tigheid, zeide zij, verloren gegaan was,
te vernieuwen.
Mijn nalatigheid! Zij moest eens we
ten!
Maar zeker heeft de koetsier geklapt,
want tante verliet ons, zéér boos, en zij
noodigde dadelijk Frans Allston tot een
bezoek uit! De erfenis was verloren.
De moraal van deze al te ware geschie
denis is; Behandel uw ongetrouwde tan
tes nooit met gehuichelde voorkomend
heid en heb zelfs eerbied voor haar hoc
dendoozen."
VERZUCHTING.
Ach, lieve hemel, als ik toch maar eens
een minuut een rustig uurtje kon hebben
GEGROND MÖTIEF VAN DROEF
HEID
Mevrouw Rimpelman, een dame van
omstreeks zestig jaren is ontroostbaar,
over den dood harer moeder. Een harer
vriendinnen tracht de smart een weinig
te lenigen ,,'t is stellig een groot verlies
voor u,", sprak zij.
„Duizendmaal erger dan ge denkt,"
zucht de ijdele dame, „want toen zij leef
de kon ik nog zeggen „mijn moeder,
„en dat maakte mij twintig jaren jonger."
EEN GOED HART.
Gouvernante. Wat zou je doen, Lize,
als er nu eens een oude, hongerige man
binnenkwam, die ons zoo heerlijk zag
eten
Lize, Ik zou hem jouw pasteitjes geven.
DOKTERS-WIJSHEID.
Dokter. Hoe gaat het met den hoest
Heeft mijn recept geholpen
Patient. Met aen hoest gaat het uit
muntend, maar van het drankje neem ik
niéts in. Een mijner buren J^eft mij camil-
lethee gezonden en die heeft mij geheel
en al hersteld.
Dokter. Onzin, die thee had ik' je ook
kunnen voorschrijven, als je me maar ge
zegd had, dat je daardoor zoudt genezen.
AL TE OPLETTEND.
Meijer, (dé krant lezende) Vrouwlief,
de advocaat Muller'is gestorven, ik moét
hem dus de laatste eer bewijzen, hij was
ook tegenwoordig bij mijn begrafenis.
Mevrouw Meijer. Wat spreekt ge daar
onzinnige taal.
Meijer. Pardon, in 't vorig jaar stierf
er ook een zekere Meijer, toen dacht Mul
ler dat ik het was en hij bewees mij de
laatste eer 't is thans mijne plicht ook
bij zijn begrafenis tegenwoordig te zijn.
BESCHEIDEN.
A. Juffrouw van Zabeten is toch waarlijk
eene ieelijke vrouw.
B. Toch is zij zeer b minnenswaardig,
aangezien zij waarschijnlijk uit bescheiden
heid zoo leelijk is.
VERONTWAARDIGING.
E inkelberg „Ik verzeker u, dat ik in
Amerika stoomschepen gezien heb, wier
raderen honderd voet middellijn hadden."
Eenige stemmen „Maar mijnheer Rin-
kel'oerg, ge overdrijft."
Rinkelberg „Wat? Ik zou overdrij
ven Gij wilt niet aannemen dat die ra
deren honderd voet middellijn hebben,
in den Haag hebben ze mij wel geloofd,
toen ik van tweehonderd voet middellijn
sprak."
VERKEERD BEGREPEN.
A. „Ge dwaalt, ais ge meent, dat ik
thuis niet meer te bevelen hebt dan gij."
B. „Dat meen ik ook niet, want als
ik mijn echtgenoote iets beveel, clan ge
beurt het, en als gij de uwe tienmaal iets
zegt, dan gebeurt het niet."
VERSTROOIDHEID.
Een predikant, die wel eens wat ver
strooid was, ontmoette op zijn wandeling
een meisje, dat hem bekend voorkwam,
Meenende dat zij een dochter van een zij
ner gemeenteleden was, wilde hij haar
niet voorbij loopen zonder notitie van haar
te nemen dus trad hij naar haar toe, gaf
haar de hand en knoopte een gesprek rnet
haar aan, in de verwachting, dat haar naam
hem wel zou invallen. Na een poosje over
koetjes en kalfjes gesproken te hebben,
moest hij eindelijk bekennen „Uw ge
zicht is mij bekend, maar ik kan mij niet
herinneren, waar ik u vroeger gezien heb."
„O, mijnheer, ik ben uw nieuwe werk
meid," was het antwoord.
VRIJHEID.
Gast (tot een kellner in een café te
New-York) „Jan, geef de krant."
Kellner „Ja, straks, als ik haar gele
zen heb."
INTERPRETATIE VAN VIRGILÏUS.
Professor „Omnis Ascanio cari stat
cura parentis. Op Askan alleen is vaders
zorg gericht. Dit vers, heeren, zal hij
slechts in zijn geheele waarde begrijpen,
die, als ik, negen huwbare dochters heeft
en slechts een onmondigen zoon."
BEDENKELIJK.
Snapmeijer „Ik weasch u geluk met
uw verloving, amice."
Kratzenberg „Merci, 't verheugt me
zeer dat mijn vrienden met mijn keus
sympathiseeren."
Snapmeijer „O, mijn waarde, zelfs
uw vijanden."
VEEL VERLANGD.
(Monoloog van een kunsteraar) „Als
er nu oorlog komt, is mijn fortuin ge
maakt. Dan krijg ik van mijn uitgever
dubbel salaris op voorwaarde dat ik hem
elke week drie veldslagen lever."
LOFFELIJKE GETUIGENIS.
„Je hebt zeker wel gehoord, melieve,"
zeide de eene dame tot dc andere, „dat
Amandk met Arthur gaat trouwen
„Dat weet ik," was het antwoord,
„maar wat ik niet begrijpen kan, is, dat
een zoo verstandige vrouw met een man
wil trouwen, die zoo dom is dat hij haar
ten huwelijk vraagt."
EEN WETENSCHAP IN
DISCREDIET.
„Wie is die heer daar, die zoo sluipend
en verlegen binnenkomt
„O, dat is er een van het meteorolo
gisch bureau. Die schaamt zich omdat
de berichten tegenwoordig niet meer
uitkomen."
BOTERLETTERKUNDE.
Een heer kd*pt met St. Nicolaas in eeh
banketwinkel twee boterletters, een J
(voor nicht Jetje, als men het absoluut
welen wil) en een A voor haar zusje Anna.
Als het jufje ze voor hem op tafel legt
en inpakt, waagt hij de aardigheid ,,ïk
hoef het jawoord niet meer te halen, juf
frouw 1" En als hij hierop zijn koopje wat
ruw onder den arm neemt, roept het juf
fertje hem lachend na „Breek het maar
niet. saiinheer 1"
IN DE RESTAURATIE.
„jan, die oesters hebben geen smaak.'*
„Hoe kan het ook anders, mijnheer
Het heeft dit jaar zoo geregend, dat alle
zoutdeelen uitde zee zijn."
SCHOOLJONGENS-INZICHT.
Era knaap, die ui de school kwam,
overhandigde zijn vader het maandrapport
van zijn vorderingen.
„Dat rapport is niet heel mooi, Jan
je hebt maar weinig goede aanteekeningen;
ik ben er volstrekt niet tevreden over."
„Ik heb den meester wel gezegd, dat
u niet tevreden zou zijn," antwoordde
de knaap, „maar hij wou het niet veran
deren."
EEN ONAANGENAME MAALTIJD.
In een gezelschap, waaraan ook een
lekkerbek deelnam, werd eens gesproken
over het zwaard van Damocles, dat aan
een haar boven iemands hoofd hangt.
„Ja, dat moet alles behalve aangenaam
dineeren zijn," sprak de lekkerbek.
„Zeker, als dat zwaard valt
„O, neen, dan zou ik mijn hoofd wel
wat op zij houden, maar als die haar eens
in de soep viel
ONZE NATIONALITEIT BOVENAL?
„Weet je wat ik mooi van je vind
zei een Hollander tot een landgenoot,
die op een Internationaal Congres een
redevoering in 't Fransch gehouden heeft.
„Dat jij onze nationaliteit zoo flink hand
haaft. In jouw Fransch hoorde ik voort
durend ons eigen dierbaar Hollandsch."
KAZERNE-BLOESEM.
Onderofficier (tegen de recruten.)
Neen, rriaar zulke domme kerels als jeiui
bent, heb A nog nooit gezien kameelen
zijn jullie, de hoorns ontbreken u slechts.
UIT DEN REGEN IN DEN DROP.
Kunstcriticus. Het portret is uitstekend
geschilderd, de teekening zuiver, de hou
ding bevallig, he' koloriet, het licht en de
schaduw voortreffelijk.... maar waarom
heb je zoo'n fameus leelijk model geno
men
Kunstschilder, 't Is mijn zuster.
Kunstcriticus O, pardon,neem
mij niet kwaiijk.'t is waar.Ik had
het onmiddellijk moeten zien,... u
lijkt sprekend op haar.
EEN FRAAI COMPLIMENT.
Heer. ,,'t Is merkwaardig dat sommige
menschen met talenten en bekwaamheden
begaafd zijn, die men bij anderen te ver
geefs. zoekt. Zoo b.v. versta ik de kunst
mijne ooren te bewegen."
Dame. „Nu, dat is zoo'n kunst niet, dat
kan ieder ezel."e
OUDE SCHILDERS.
„Wat een dommen kop schilder jij
daar Wie is dat
„Het kamerlid X. Hij zal zijn best voor
me doen, dat ik, een lintje krijg."
„Zoo, dus je wordt decoratieschilder
DUBBELZINNIG.
Dokter X behandelt een rijken patiënt
met even groote zorgvuldigheid als onge
lukkig gevolg. De zieke overlijdt. Acht
dagen later ontvangt de exsculaap een
prachtigen zilveren inktkoker met de
volgende inscriptie „Uit dankbaarheid
van de familie N.N."
EEN GOED MAGISTRAATPERSOON
Twee welgedane boertjes uit verschil
lende dorpen komende, ontmoeten elkaar
in den spoortrein bij Arnhem.
„Laatst,', vertelt Joris, „toen er bij ons
op het dorp dat opstootje was, liep de bur
gemeester den heeien dag met zijn insigne
om
„Insigne roept Jochem uit, „wat is
dat?"
„Wel, die ketting, die hij om zijn hals
heeft
„De hemel bewaar me," roept de ander
verschrikt, „bij ons laten wij hem altoos
losloopen, hij doet geen mensch kwaad
UIT DE SCHOOL.
Eerste onderwijzer „Ik was tegen
woordig bij het examen op uwe school,
bij gelegenheid dat de inspecteur uwe in
richting bezocht cn ik moet u gulweg be
kennen dat,ik niet weinig verwonderd
was, dat zelfs bij zeer moeilijke vragen alle
kinderen de hand in de hoogte hielden,
.en dat ieder jongen, dien gij eene vraag
deed, een goed antwoord geaf.
Tweede onderwijzer „In vertrouwen
gesproken, dat had ik aldus geregeld gij
hebt zeker niet bemerkt dat eenige kin
deren de linker- en eenige de rechterhand
omhoog hielden."
Eerste onderwijzer „Neen, daarop heb
ik niet gelet."
Tweede onderwijzer „Dat is j7ist de
grap zij die de vraag niet konden beant
woorden moesten volgens afspraak de
linkerhand omhoog houden."
l ~l NAAR HET ENGELSCH DOOR Q. J. H. I .1
(Sjot.)
Charles antwoordde niet, hij zag er uit
als een nlan, wien een groot ongeluk
overkomen is. Toen wendde hij zich tot
mij en sprak:
„Mare, ik verzeker je, dat ik er niet
het minste vermoeden van had. Nooit
zou ik hebben kunnen denken, dat zij de
vrouw van Henri Huntingdon was. Wat
heeft zij met mij gespeeld!"
„Met een beetje behendigheid," sprak
mevrouw Marsch glimlachend, ,,kan een
mooie vrouw heel veel doen. Maar om
op mijn vractg terug te komen, Charles,
met welk doel kan zij toch naar dit dorp
gekomen zijn?"
„En dat ik er niets, volstrekt niets van
vermoed heb!" riep Chailej op ontstel
den toon uit! „Het portret.... ja, alles
word-t mij nu duidelijk."
Zwijgend en vol verwondering luister
de ik oplettend naar dit gesprek. Charles
vergat in zijn verwarring van het oogen
blik, dat de ontdekking, die hem alles op
helderde, voor mij een nieuw geheim
bij het andere voegde.
De oude dame, die zich steeds meer
ongerust maakte, zocht de reden te door
gronden van het verblijf van mevrouw
Huntingdon in dit afgelegen dorp.
„Welk een valschheid, welk een vein
zerij!' riep Charles uit? den stoel terug
stoolend, die mevrouw MarSch hem toe
geschoven had. Toen greep hij met een
driftige beweging zijn hoed, en voor mén
hem iets zeggen kon, was hij den tuin
ingesneld. In een oogwenk zagen wij hem
de planken brug over loopen en naar het
ZwUsersche huisje toesnellen.
„Vergeefsche moeite, mijn arme vriend!
Denk je dan, dat de vogel zich zou laten
vangen, nu zij gewaarschuwd is? Dat een
vrouw, die zoo behendig, zoo stoutmoe
dig is, als Mathilde Owenson, geduldig
zou wachten, tot haar geheim ontdekl
werd? Dan. vergist je je, mijn arme
Charles!"
De oude meid haastte zich niet, om op
hel luid geschel van mijn vriend te ver
schijnen. Toen zij eindelijk de deur open
maakte, klaagde zij er over, dat zij half
dood van den slaap was, want zij had
den heelen nacht op moeten blijven, om
de koffers van haar meesteres te pakken.
„Juffrouw Owenson," zeide zij, ,,is van-
morg om vijf uur vertrokken en ik weet
niet, waar zij naar toe gegaan is."
En verscheidene maanden achtereen,
ondanks al onze nasporingen, zelfs die
met behulp van de politie, was het ons
onmogelijk te weten te komen, wat cr
van dc dame geworden wns, die het Zwit
sersche huisje bewoond had.
Orn zich van het Indische kistje mees--
ter te maken, dat familiepapieren bevat
te, en in dc bibliotheek van Charles
stond, had Mathilde Owenson, al die hel-
sche listen gebruikt, die zoo goed ge
slaagd waren, door het weinige vertrou
wen, dat mijn vriend mij betoond had.
Wij wisten niet, hoe zij in het bezit ge
komen was van den schat, dien zij be
geerde. Maar ik had mijn eigen kleine
theorie over dit geheim, en ik dacht dik
wijls aan dien warmen nacht, toen ik den
dief meende te zien, die het op de kip
pen van onzen waard voorzien had. Deze
nacht volgde op den avond, dat Mathilde
liet kostbare kistje gezien bad in dc bi
bliotheek en de Indiërs zijn zulke behen
dige dieven
Het geheim, dat Charles zoo zorgvuldig
bewaard had, moest nu aan de mannen
der wet toevertrouwd worden. Zijn
nauwgezet geweten maakte er nu niet
langer een bezwaar tegen. Nu vernam
pok ik eindelijk de geschiedenis van de
kleine Cecilia. -
Verscheidene jaren te voren, toen
Charles nog een zeer jonge man was, had
zijn vader hem naar Jamaica gezonden
voor zaken, betreffende eigendommen die
hij daar bezat.
Daar de post van opzichter volstrekt
niet paste voor het karakter van Char
les, die er toen slechts aan 'dacht, om
plezier te maken, is het wel te begrijpen,
dat hij de plantage van zijn vader spoedig
verliet en zijn intrek nam in een der bes
te hotels van Kingston, waar hij op een
wijze leven kon, die wat meer overeen
kwam met zijn smaak.
Rijk, jong en slechts de genoegens zoe
kend, maakte hij weldra deel uit van de
beste gezelschappen in de stad en kwam
op intiemen voet te staan met een jon
gen man Henri Huntingdon genaamd, die
hem goed beviel, omdat hij slechts voor
zijn genoegen scheen te leven. Maar
eerst later ontdekte Charles, dat hij de
zen man elk gevoel van zedelijkheid ont
brak. Henri Huntingdon werd weldra dc
onafscheidelijke makker van Gaunt. Zij
logeerden in hetzelfde hotel, dineerden
aan dezelfde tafel, maakten samen tocht
jes te paard én waren voortdurend in ei
kanders gezelschap.
De intieme omgang veroorloofde Char
les spoedig het verkeerde in het karak
ter van zijn vriend te ontdekken, maar
de ondeugden behoorden tot dezulke,
welke lieden van de wereld elkander ge
makkelijk vergeven.
Wat gaf het ook eigenlijk, dat Hun
tingdon zich somtijds zoo bedronk dat
hij door zijn vrienden thuis gebracht
moest worden? Deze aanhoudende on
matigheid vervreemden hem niet van
hen, integendeel zij vermaakten er zich
mee en Charles Gaunt was niet strenger
dan de anderen.
Het is waar, dat Huntingdon vaak om
hooge sommen speelde en meestal v/on,
hij was zoo opgeruimd cn hij betreur
de zijn aanhoudend succes met zooveel
schijn van oprechtheid, dat men zich ver
genoegde, het geluk van Huntingdon te
benijden, zonder dat men moeite deed
oorzaak er van op te sporen; Charles ver
loor, en lachte, evenals zijn vrienden.
Verscheidene geslachten achtereen had
diens familie uitgestrekte eigendommen
op het eiland bezeten Maar na de vrij
lating der slaven had de vader van Hun
tingdon langzamerhand al zijn landerijen
verkocht en in den tijd, dat Charles te
Jamaica aankwam, die nu het hoofd der
familie geworden was, trachtte deze het
overige zijner goederen te verkoopen,
om dan naar Engeland terug te kecren,
waar hij ook nog een aanzienlijk fortuin
bezat in landerijen.
De plantage van Huntingdon grensde
aan die van Gaunt, het was dus natuurlijk
dat de beide jongelieden samen nu en
dan hun verblijf in de slid verlieten, om
zelf toezicht tc kunnen houden. Daar dc
woning van dc familie van Gaunt groo-
tcr was, dan die van mijnheer Hunting
don, hielden de beide jonge mannen hier
gewoonlijk hun verblijf.
De rentmeester van het goed bewoon
de eèn gedeelte van het huis, met zijn
eenige dochter, een mooi meisje van ze
ventien jaar, dat hij nog niet lang geleden
van het eiland St. Domingo teruggebracht
had, waar zij bij vrienden een opvoeding
ontvangen had, zoo volledig ah de hulp
bronnen der kolonie het toelieten. Het is
niet te verwonderen, dat de beide jonge
mannen, bij hun bezoek aan hun planta
ges niet verzuimden, ook Marie, de doch
ter van den rentmeester te gaan begroe
ten, en eenige oogenblikken bij haar te
"vertoeven.
Het jonge meisje, dat toen in den vol
len glans harer schoonheid was, ontving
deze vreemdelingen met plezier omdat
daardoor wat afleiding in haar eentonig
leven gebracht werd, en nam de kleine
oplettendheden van Gaunt en Huntingdon
met blijkbaar welgevallen aan.
Charles, die een man van eer was, had
het als een misdaad beschouwd genegen
heid in het hart van dit onschuldige meis
je op te wekken, want hij gevoelde niet
genoeg voor haar, om van zijn positie in
de wereld atstand te doen en haar te
trouwen. Hij staakte daarom zijn bezoe
ken bij den rentmeester en als hij bij toe
val Marie ontmoette, toonde hij zich veel
minder vriendelijk, dan gewoonlijk.
Het jonge meisje merkte spoedig deze
verandering op en, hetzij uit spijt, hetzij dat
de eenzaamheid haar verveelde, zij ver
anderde van gedrag jegens Huntingdon en
ontving hem met een buitengewone be
koorlijkheid.
Als Marie's vader niet plotseling ziek
geworden en binnen enkele dagen gestor
ven was, zou deze geschiedenis niet de
zelfde ontknooping gehad hebben.
Marie was dan alleen in deze eenzame
woning achtergebleven, en toen Charles
cr heen ging om haar met dit zware ver
lies te condoleeren, vond hij het huis
leeg.
Het jonge meisje was verdwenen. Ner
gens een spoor.
Persoonlijk ging hem deze gebeurtenis
niets aan; maar haar vader, een oude,
trouiVe dienaar van de familie, had op
zijn doodsbed een brief geschreven, waar
in hij de bescherming van Charles inriep,
voor zijn verweesde dochter. Deze deed
daarom moeite, te weten te komen, wat
er van haar geworden was, nlaar het ge
lukte hem niel, haar spoor te ontdekken.
Eenige jaren verliepen. Charles maakte
twee.of driemaal de reis van Engeland
naar de koloniën; en onder al de werk
zaamheden, was de herinnering aan Ma
rie spoedig uit zijn geheugen verdwenen.
Hij dacht ook weinig meer aan zijn ouden
vriend Huntingdon, dien hij niet meer te
rug had gezien.
Daar ontving hij op zekeren uag geheel
onverwacht een brief van de dochter van
den rentmeester, door tussch'enkomst van
een onbekende persoon, deze brief was
onder teekend: „Marie Huntingdon."
Deze weinige, bijna onleesbare regels,
maar die droefheid, ellende en teleurstel
ling uitdrukten, waren voldoende om het
medelijden van Charles op te wekken
voor 't zachtaardige, schoone kind, dat aan
zijn bescherming was opgedragen.
Hij aarzelde geen oogenblik, steeg Ie
paard en reed naar de plaats, die men
aangewezen had.
Hij vond de ongelukkige vrouw in een
verschrikkelijken toestand. Na een tus-
schcntijd van nauwelijks vier jaren, was
het hem bijna onmogelijk de schoone Ma
rie tc herkennen in dit magere, uitgeteer
de schapsel.
XV
Marie had spoedig het verhaal harer
ongelukken aoëindigd
Zij vertelde, dat Henri kort na den
dood van haar vader haar voorgesteld had
te trouwen: hij had er bij gevoegd, dat
dit huwelijk eenigen tijd geheim moest
blijven, ter wille van een rijke bloedver
wante, die hij ontzien moest. .Zij huwden
daarop.
Marie was met deze verkiarmg tevre
den en trachtte haar afzondering in een
eenzaam huis te verdragen, waar haar
man haar bij lange tusschenpoozen kwam
bezoeken.
De geboorte van een kind dat -slechts
enkele maanden leefde, bracht wat aflei
ding in haar eenzaam leven, en er verlie
pen twee jaren, eer Marie, die haar on
geduld niet langer bedwingen kon, open
lijk in verzet kwam.
Toen eerst begonnen werkelijk haar
ongelukken, want Henri had volstrekt
geen lust zich in het publiek te vertoonen
met een vrouw, wier schoonheid hem on
verschillig geworden was en wier lage af
komst hem vernederde, volgens zijn mea
ning. Hij bezocht haar nu nog minder en
als hij kwam, vielen er gewoonlijk scènes
voor, die met een hevigen tw^st eindig
den.
Henri bleef standvastig bij zijn weige
ring, cn Marie, die vast besloten was, zich
niet langer aan zoo'n behandeling te on
derwerpen, dreigde hem te dwingen haar
voor zijn wereld openlijk als zijn vrouw
te erkennen. Zij bezat haar huwelijksakte,
haar trouwring, brieven, die hij haar ge
schreven had en waarin hij haar natuur
lijk zijn vrouw noemde; dit waren de wa
penen, waarvan zij zich tegen hem wilde
bedienen.
Het was het ongelukkigste denkbeeld,
dat in haar op kon komen; want haar
man, die bemerkte, dat zij geestkracht en
wil genoeg bezat, om haar bedreiging ten
uitvoer te brengen, verzuimde geen en
kele gelegenheid, om zjcli van deze be
wijzen meester te maken, die legen hem
aangevoerd konden worden.
Zij leefde afgezonderd van de bewoonde
centra, berootd van alle hulpmiddelen.
Huntingdon begon weldra haar te tarten,
door haar van alle weelde te berooven,
waarmede hij haar tot nu toe omringd
had, en weigerde haar bijna het allernoo-
digstc. Hij bediende zich van alle wreede
middelen die zijn geest kon uitdenken,
om Mare te dwingen, zich naar zijn wil te
schikken.
Maar de geboorte van een tweede kind
de kleine Cecilia versterkte de
vrouw in haar besluit, om, het kostte wat
het wil, de kostbare papieren te bewa
ren, en haar man te dwingen hun huwe
lijk aan zijn hooge omgeving bekend te
maken.
Deze staat van zaken duurde ongeveer
een jaar, toen staakte haar man plotseling
zijne bezoeken en zij hoorde niets meer
van hem.
Toen een lange vergeefsche afwachting
haar de zekerheid schonk, lat hij haar
verlaten had, riep zij al haar geestkracht
te hulp, en sterk in de volvoering van
een besluit, wist zij alle hinderpalen uit
den weg to ruimen, talrijke gevaren te
boven te komen. Zoo bereikte zij King
ston juist op het tijdstip der eerste reis
van Charles Gaunt. Daar hoorde rij, dat
haar man vertrokken was. Ontbloot van
alles, ziek, geheel alleen, wist zij niet
meer tot wien zich om hulp te wenden.
Met de wanhoop van een schipbreuke
ling, die zich aan een laatste plank van
het vaartuig vastklemt, dat zinkt, schreef
zij aan Charles Gaunt, om hem tc smce-
ken naar haar toe te komen.
Gelukkig behoorde Charles niet tot de
genen, op wie men vergeofsch een oernep
doet; hij deed voor haar alles wat men
set •'oedheid, en geld doen kon, maar