VOOR DE lii Lié i. GEDWONGEN HALT zijn voor dien middag, dat een weigering van mijn zijde onbeleefd zou zijn geweest. MOPPENTROMMEL NUMMER 19 DERDE JAARGANG 1923 CI!li!in!!!!iIlltin!IIIIIIIlI":illlllLJISIllllI!ISIIIIIIIISIBlII3Il!33!IIIlI!IISlBili:Sli3l!Sr:i!!lISS!yin!iSni§I^!!L JHinill!:2fe]!nEnil3S!i ^ni!!iiiiiiiiiiiiniiiisiiii!!r:3iii!ii!i:i^i]iiiiiiiii!giii3ii!3iiiiiin]yiiniiiiiiiiiiii']iiiiiiiiiinii^iir torens, het reeas zoo vroeg ontwaaKte leven keateekende de groote stad, alsook de menigte der op het stationsplein ver zamelde omnibussen en vigeianten. Met een meppend hart sloeg ik de straat in door de eemge poort die men als een gedenkteeken uit vroegere tijden voor afbraak verschoond had, ca ik be gaf mij naar het hotel dat ik twee laar geleden bewoond had. Toevallig was dezelfde kamer die ik toen gehuurd had weder vrij. Toen ik dat vertrek weder binnentrad gevoelde tk mij als iemand die slechts een wandeling rondom de stad gemaakt had de twee iaren waren in een paar uren veranderd. „Woont de bankier Liszmann nog op de markt," vroeg ik den kellner, dien ik reeds van vroeger kende en die nog in het hotel diende „Neen hij doet thans geen zaken meer, maar hij bewoont tegenwoordig zijn villa nu, hij kon ook van geluk spreken 1" „Hoe dat „Men hoort daaromtrent allerlei zaken vertellen doch dat zal u zeker niet zoo veel belang inboezemen, als de tijding dat de heer Engel teruggekeerd is," „Hoe Sedert lang V „Al sedert een jaar." „Eet hij hier 's middags nog?" „Neen; hij ts ziekelijk en menschen- schuw geworden hij gaat zelden uit en hij heeft een hutshoudster genomen." Die ziekte was waarschijnlijk de reden geweest, dat hij mij geen regel omtrent zijn terugkomst of andere bijzonderheden geschreven had Zoodra ik mij eemgszms van de ver moeienissen der reis hersteld had, begaf ik mij op weg naar de villa van Liszmann. Het was lente en het weder was zoo schoon als men dat maar zou kunnen wenschen. Nimmer zal ik den heerlijken aanblik der tuinen met de bekoorlijke villa's tusschen hef ontluikend groen vergeten ook het park van den bankier scheen ais het ware door een sluier van bloesems bedekt te zijn, waaronder men liet landhuis, van den weg gezien, slechts gedeeltelijk ontdekken kon. Het heerlijke weder scheen ook op de wandelaars een allergunstigsten invloed uit te oefenen, want een ieder dien ik ontmoette, scheen mij vroolijk en vergenoegd toe. Ik bevond mij in een onuitsprekelijk ge lukkige stemming en met innig mede- doogen dacht ik aan mijn armen vriend, die in dat geluk niet deelen kon, doch ik was vast besloten ditmaal den grond van Zijn lijden op het spoor te komen, en hem te helpen met al mijn krachten. Het hek voor de villa van Liszmann was gesloten. Een koperen handje duidde de schel aan. Ik schelde en terstond daarop verscheen er een oud man, die het hek opende. „Wees welkom mijnheer...." en hij noemde mijn haam. Nu nam ik hem nauwkeurig op en ik herkende hem ook. „Zijt gij niet de boekhouder," vroeg ik hem. „Geweestnu ben ik de kassier van het huis. Kom binnen, het zal den patroon pleizier doen u te zien. Gij hebt..pst," viel hij zichzeiven plotseling in de rede en hij bewaarde het stilzwijgen. Was de man, die mij als een oud vriend ontving, de bankier van twee jaar geleden, welk wonder had dan dat eens zoo koele en stugge gelaat zulk een gunstige ver andering doen ondergaan? Het kwam mij voor alsof ik den man, die daar voor mij zat, nooit anders gezien had, en dat ik al sedert lang op een vriendschappe- lijken voet met hem stond. Het eene woord lokte het andere uit, hij vertelde mij van het geluk in zijn zaken, waarbij hij niet onduidelijk te kennen gaf dat dit geluk door een onverwachte gunstige gebeurtenis opnieuw bevestigd was. Hij sprak van 't genot, om, ontheven van wisselvallige zaken, hier in de vrije na tuur te kunnen leven aan de zijde zijner dochter, voor wie hij het als een des te grooter verplichting beschouwde alles te doen wat haar het leven zou kunnen veraangenamen hoe meer...." Tot mijn bevreemding, voleindigde hij den volzin niet. Juist in dien tijd verscheen de boek houder met het geld, banknoten zooals ik gegeven had. Ik ontving het geld en overhandigde hem zijn schuldbekentenis. Ik wilde vertrekken, doch de bankier verzocht mij zoo dringend aijn gast te Aan tafel was hier ook dezelfde dame, die ik toen in den tuin gezien had, de dochter des huizes. Die heerlijke gestalte herinnerde aan de klassieke schoonheden der oudheid, doch er was iets op dat liefelijk gelaat dat ik ongaarne miste het sprak met van geluk, doch van berusting, en de uitdrukking daarvan op een vrouwen gelaat, brengt steeds medelijden teweeg. In de groote salon gebruikten wij de koffie. Daar stond een harp. Dus is zij de harpspeelster, dacht ik bij mij zelf, en mijn vriend bemint de dochter van den bankier. „Mag ik u verzoeken, mejuffrouw, mij uw kunstvaardigheid te laten bewonderen. De harp is een instrument dat ik bijzonder gaarne hoor bespelen." Met een bevallige buiging stond zij op om aan mijn verlangen te voldoen, en na een kort praeludium speelde zij hetzelfde stuk dat ik toen uit de kamer van mijn vriend gehoord had, doch met de bevre digende finale. Ik luisterde nog nadat zij geëindigd had, want ik verbeeldde mij onwillekeurig dat mijn vriend, even als toen, zou antwoorden. Dit geschiedde echter natuurlijk niet. Toen ik den bankier eindelijk verliet, moest ik hem beloven voor mijn vertrek mijn bezoek te herhalen. Onmiddelijk van de villa ging ik naar het huis dat Engel bewoonde. Ditmaal werd voor mij de deur ge opend door een oude juffrouw, die ik"her- kende als de huishoudster, zooals die mij door den kellner van mijn hotel beschre ven was. Ik noemde mijn naam. „Wees zoo goed een oogenblik in de zijkamer te wachten," zeide zij, „ik zal u bij mijnheer aanmelden, maar ik weet niet of hij u ontvangen zal, want het is juist heden weder erger met hem." Zij ging heen doch keerde zeer spoe dig terug en zeide dat hij mij te woord wilde staan. Tevens nam zij mij op van het hoofd tot de voeten, zoodanig zelfs dat ik haar naar de reden daarvan vroeg. „Mijnheer moet er al bijzonder veel belang in stellen u te spreken," zeide hij, „want zulk een vroolijk gezicht als hij mij toonde, toen ik uw naam noemde, heb ik in lang niet gezien." „Hoe heb ik naar u verlangd, mijn beste vriend," riep hij uit toen ik zijn kamer binnentrad „eenige oogenblikken slechts geleden, hield ik mij juist met u bezig." Hij wees op de schrijftafel die met eenige beschreven bladen bedekt was van een daarvan was het schrift nog niet opgedroogd. „Ik ben ziek," ging hij voort; „ziek naar lichaam en ziel en ik moet terugzien op een mislukt leven." De gebogen gestalte van Engel, dat bleek gelaat met die smartelijke trekken en ingezonken wangen, dat alles trof mij diep. Om hen van zijn sombere gedachten af te leiden, zeide ik „Ik breng u het gzld terug, waarde vriend, de bankier heeft het mij heden overhandigd." Ik vertelde nu verder dat ik van de villa kwam, dat ik daar de dochter van den bankier had aangetrof fen, en dat zij voor mij hetzelfde stuk had gespeeld. Ik legde een bijzonderen klemtoon op 't woord „hetzelfde." „Gij hebt Franciska gdzien Voor dat geluk zou ik dit nietswaardige geld, nog meer, ik zou er mijn leven voor willen geven „Beste vriend," zeide ik en greep zijn koortsachtig gloeiende hand, „dat er tusschen u en die dame een betrekking bestaat van teederen aard, heeft mij uw wederzijdsche geheimzinnige muziek reeds vroeger verraden, en het wordt mij nu door uw uitroep bevestigd. Hebt gij mij eens met uw vertrouwen vereerd, ver trouw mij dan ook het overige toe. Her inner 11 slechts dat ik eens zeide ik heb er een voorgevoel van dat ik u helpen kan." Hij zweeg. „Om der wille van de harpspeelster," zeide ik, zijn eigen woorden, die hij toen gesproken had, herhalende. (SM volgt.) MAJESTEITS-SCHENNIS. Een zeer middelmatig acteur beroemde, in een gesprek met een kunstbroeder, er zich op, dat hij eens voor koning Lear ge speeld had. „En heeft men u toen niet vervolgd wegens majesteits-schennis vroeg de ander. DE HOOFDROL. Iemand zond zijn loopjongen naar de komedie, om eens te vragen, wat er dien avond zou opgevoerd worden. De jongen kwam terug met de woorden De droeve trouwdag". „Ach," zuchtte de man, „daar heb ik zelf een hoofdrol in vervuld." EEN SOL LED DIERTJE. Twee vrienden wandelen samen door „Artis", de een, een alleszins solied per soon, de ander iemand dienu ja, wel eens een rekening terugstuurt. Ze komen in de zaal, waar de kleine olifant zijn ver blijf houdt, als plotseling nummer twee voor het stekelvarken blijft stilstaan en met zekere weemoedige verrukking uit- reopt„Gelukkig beest „Hoe dat," vraagt zijti vriend. „Hoe dat zoo Noem je dat geen geluk Kijk, daar staat het immers met groote letters op zijn kaartte ongemaand stekel varken." DRIFTIG. Iemand was door een kennis belasterd en beklaagde zich daarover bij een buur man. ,,'t Is 't best," zeide deze ,dat je hem eens goed onderhanden neemt." „Wat, onder handen," raasde de ver ontwaardigde man, „onder mijn voeten Zal ik 'ra nemen ais 'k 'm ontmoet." WEDERZIJDS BELEEFD. Een heereboer kwam om een verfcoo- ping van vee bij te wonen. Hij was zeer vroeg en wilde het vee zien, dat in een stal ter bezichtiging zou worden gesteid. „Zeg eens lummel," riep hij uit de hoogte tot een knecht „er is nog iemand binnen „Jawel," was het antwoord, „ga er maar in, er is nog een os binnen." EEN MINISTER. Minister (tot een hoofdact bfenaar, v/ien hij een uitbrander gegeven heeft in tegenwoordigheid der mindere beamb ten) „Wat heeft u op al deze gegronde aanmerkingen mijnerzijds te antwoor den?" Hoofdambtenaar „Niets, mijnheer de Minister, zoolang er personen tegenwoor dig zijn, die lager in rang staan dan u en ik." JUISTE DEFINITIE. „Wat is toch die „chaos", waar papa het 'altijd over heeft, "vroeg een klein meisje aan haar oudere zuster. „Och zie je," was het antwoord, „dat was toen er nog niets was, of toen alles nog niet was en er ook nog geen plaats was om het op te bergen." PROEVE VAN FINANCIEELS OPERATIE. Pimpelmeier „Zeg eens van Pompelen. heb je ook klein geld voor een muntje Van Pompelen „Ja, dat zal wel gaan." Pimpelmeier „Leen me dan twee rijksdaalders." NIET ONTVANKELIJK. Een Parijscli juwelier had een voor naam heer reeds lang gemaand om het bedrag zijner rekening. Weer schelt hij aan, maar de lakei, die hem de deur opendoet, zegt beleefd doch met vast heid „Mijnheer, de graaf ontvangt alleen Dinsdags." „Het kan mij niet schelen wanneer hij ontvangt," roept de schuldeischer, wiens geduld ten einde is, „ik wil alleen weten wanneer hij betaalt." ZOO VRAAG, ZOO ANTWOORD. Een ex-burgemeester vroeg aan de boeren hoe ze met den hieuwen burge meester tevreden waren. „Wat zal ik je zeggen," sprak een der landbouwers, „nieuwe schoenen knellen." „Maar de oude deden dat ook, als men Ze niet smeerde," voegde een collega er bij. AFKOELING. Auteur t „Hebt u mijn laatste boek reeds gezien, juffrouw Amanda?" Amanda „Is u dan boekbinder V' EEN GOED VOORUITZICHT. Directeur van het tuchthuis (tegen twee boeven, die de gevangenis verlaten) l „Zie zoo, jullie zijn nu vrij, ik hoop nu maar dat je nooit meer terugkomt." Een der boeven „We denken er met aan om terug te komen, doch hoogst waarschijnlijk zal men ons wel terug brengen." DE HOOFDZAAK. Vader (de courant lezende) s „Als het zoo voortgaat dan wordt Frankrijk spoe dig weer een keizerrijk." Ernst„Hoerah hoerah 1 dan konten er weer nieuwe postzegels BLINDE IJVER. Rechter Deze voetstap in den grooten molshoop is van veel gewicht en kan or.s mogelijk ja, wei op zeer waarschijn lijke wijze tot de ontdekking van den moordenaar brengen. Agent, ga onmidde lijk naar huis, haal een zak en een schop en werp dezen hoogst merkwaardigen voetstap daarin wij zullen hem mee naar huis nemen. PRACTISCHE OPLOSSING. Een onderwijzer gelastte zijn leer lingen een opstel te maken over het thema „gevolgen der luiheid". Toen het opstel moest ingeleverd worden, overhandigde een der leerlingen eeu onbeschreven schrijfboek. OOK EEN FAMILIEFEEST. Professor „Waarom hebt u mijn voorlezing niet bijgewoond, mijnheer Pappelhof Pappeihof „Omdat mijn stiefmoeder begraven werd." Professor ,,'t Is toch wat al te erg, elk familiefeest wordt waargenomen om de menschen van mijn voorlezingen af te houden." KATHEDEEWIjSHEID. Hektor spfak tot Andromache, als de goden besloten hebben mij op het slag veld te laten sterven, dan kan immers de dood mij ook achter de kachel verrassen. SCHERP. „Ik verzeker u. Lieve vriendin, dat de heer Onverstand een gevaarlijk persoon is heden zweert hij u trouw en morgen laat hij u zitten." „Spreek je wellicht bij ondervinding, mijn waarde TROOST. Patiënt „Dokter, ik bespeur geen sticcès van de koudwaterkuur." Dokter „Dat komt later. Ik heb een dame gekend, die is een half jaar daarna .gestorven." ALTIJD DEZELFDE. Jansen; Gerritsen ik weet 'n goede partij' voor je, maar voor ik ze je aanbeveel, moet je mij de eigenschappen zeggen, die je in je echtegnoote verlangt. Gerritsen Ten eerste aanvallig moet ze zijn. Jansen En dan GerritsenVoorkomend en muzikaal moet ze zijn. Jansen Anders niet Gerritsen Rijk moet ze zijn. Jansen Maar dan is zij dwaas als ze je neemt. Gerritsen Dwaas mag ze zijn. TEGENWERPING. Altijd leest men deze of gene was het kind van arme doch eerlijke ouders. Dat spreekt van zelf, want dikwijls geschiedt het dat de eerlijkste menschen, arm blij ven. Nooit echter heb ik gelezen hij was een kind van rijke doch eerlijke ouders en dan zou het toch veel noodzakelijker zijn, want bij hen is dit niet altijd het geval. PROEF. Een getuige werd in een proces döor den advocaat van de tegenpartij gevraagd, waar hij zich op zekeren tijd had opgehou den. „In 't gezelschap van twee vrienden," was het antwoord. „Van twee schurken, meent ge," riep de advocaat in zijn ambtsijver. „Dat kan wel zijn," hervatte de getuige, „het waren twee advocaten" KÉN UiTNOODIGING. De weldadigheid wordt dikwijls door zeer zonderlinge middelen opgewekt. Zoo draagt thans een blinde bedelaar te Parijs een bord op de borst, waarop met gno.e letters geschreven staat„Geneer u niet mij een sou te schenken ik kan immer^ niet zien." Het publiek leest, lacht en de blinde bedelaar maakt uitmuntende zaken. vu Om 7,28 liep de sneltrein van Parijs naar Madrid het station van Biarritz binnen en liet dien morgen slechts 'n klein aantal reizigers uit Onder de nieuw aangekomenen be vonden zich twee dames De eene was in den bloei barer jaren, slank en ele gant, en ze trok aanstonds ieders aan dacht, terwijl de andere, een dame op jaren en klein van postuur, eenigszins zenuwachtig in haar optreden was. Men zou haar voor de gezelschapsjuffrouw gehouden hebben, als het gesprek dat zij voerden niet zoo intiem was geweest. Blijkbaar was het de jongste, die beslis singen nam, maar met zulk 'u bedaard heid maakte zij haar plannen kenbaar, dat haar meerderheid toch geenszins stootend was. Het vreesachtig optreden van de eene, het ondernemend karakter van de andere hadden de rollen omge keerd. Hoewel gracieus en vrouwelijk bezat de jongste toch de vastheid en de kracht om zonder vader, broer of echt genoot met vasten tred door het leven te gaan. Een der bedienden van liet hotel „Continental" overhandigde zij het ont- vangbriefje van haar valiezen, waarop deze aanstonds met een diepe buiging de zorg voor de bagage op zich nam. Zelf stapte zij met haar gezellin in een der auto's, die bij tientallen voor het station gereed stonden. „Bent u niet te vermoeid, moeder," vroeg zij. terwijl ze een klein fotografie- toestel, dat zij altijd bij zich droeg, naast zich neerzette. „Volstrekt nietl Maar jij, Relinda?" „Och, ik? U weet wei, moeder, dat het overbodig is mij zulk een vraag te stellen," antwoordde deze met een blij den glimlach. En inderdaad, men had niet kunnen vermoeden dat zij rechtstreeks van Edin- burg gekomen was, dat wil zeggen zes- en-veertig uur gereisd had met geen an der rustpunt dan Londen, waar zij één nacht had doorgebracht. Relinda zag er even frisch en vroolijk uit, als had zij na een verkwikkenden slaan haar ka mer pas verlaten In den slaapwagen had zij haar toilet gemaakt en op haar gelaat lag nu een wonderschoone glans. Men kon het aan haar zien dat zij gelukkig was in de we reld eu dat geluk straalde uit haar hel dere oogen, uit haar houding en uit de buigingen van haar stem. Zij verheugde zich innig over - uitgezochten morgen op het einde van Augustus. Met volle teugen ademde zij de frisschc morgen lucht in. Het aangename van het oogenblik liet mevrouw Josselin niet onverschillig, maar haar gevoelens, minder levendig dan die van haar dochter en door de jaren wat afgestompt, waren daarbij nog verzwakt door groote vermoeienis, die zij niet wilde tonnen Was het niet voor haar dochter, dat zij in Parijs niet ge rust had om op den juisten dag in Biar ritz aan te komen. Het was in Biarritz, nu ongeveer vijf- en-twintig jaar geleden, dat Relinda's va der en moeder hun wittebroodsdagen doorbrachten, en wat was het sinds die dagen veranderd! Haast in elke straat bemerkte zij veranderingen, die haar er aan herinnerden, dat ook zij veranderd was en talrijke gebeurtenissen elkander waren opgevolgd sinds de dagen dat zij die stad voor het eerst doorkruist had. Haar echtgenoot stierf korte jaren na hun huwelijksreis, een tweede echtver bintenis werd eveneens door den dood verbroken, toen kwam het onverwacht geluk, een onmetelijk fortuin, dat haar eu haar dochter een. nieuw bestaan ver schafte. Toen zij voor het hotel Continental uitstapten, scheen alles nog in diepe stilte en rust in de steden der zuide lijke landen staat- men gewoonlijk later op. Volgens gewoonte deed de dochter het woord, ze vroeg een kamer met twee bedden, een toiletkamer en een salon, alles op de eerste verdieping met uit zicht op de zee. Nauwelijks hadden de dames bij het venster plaats genomen, of een kamer meisje verscheen met het vreemdelin- genboek. Relinda zette zich even aan tafel neer en schreef met sierlijke hand: „Mevrouw Joselin en haar dochter, me juffrouw Relinda." Daar zij gedurende enkele jaren een reizend leven leidden schreven zij nooit haar woonplaats in het boek, ofschoon zij een landgoed buiten Tooraine en een kleiner verblijf in het centrum van Parijs hadden. Maar sinds jaren waren zij niet meer gewoon twee maanden in hetzelfde huis te vertoeven; de winter v/erd in Nizza, Spanje en Italië doorgebracht, de zomer in een der landen van het 'Noor den. Thans kwamen zij uit Schotland. Was het een genoegzame reden voortaan achter haar naam te schrijven „van Edinburg?" Neen waarlijk niet, Relinda was te trotsch op haar Franschen naam. Zij schreef dus geen woonplaats achter haar naam, maar ging de verschillende namen na van vreemdelingen, die in het hotel vertoefden. Plotseling zag de moe der haar rerbleeken. „Zijn al deze personen nog hier," vroeg Relinda op eenigszins onverschilligen toon. „Jawel juffrouw," antwoordde het kamermeisje, „de laatse twee dagen heeft niemand het hotel verlaten." Relinda begon met het uitpakken van de valiezen, die. juist binnengebracht werden. Aanstonds naderde haar moe der de tafel waarop het vreemdelingen- boek nog open lag, en met den eersten blik ontdekte zij den naam die haar dochter had doen verbleeken. Het was dien van een jongen man, die nauwelijks twee jaar geleden naar de hand harer dochter gedongen had. Zij zelf had hem afgeschreven, evenals zij reeds velen gedaan had, sinds een groote erfenis haar te beurt gevallen was. Deze was de eenige waarbij zij had geaarzeld, toen zij hem een beslissend antwoord gaf en daarom dacht haar moeder dat spijt en zelfverwijt haar trekken verdonkerd had. Waarom had zij toch zijn voorstel niet aangenomen, als zij eenige neiging voor hem gevoeld had! De ontsteltenis die zich op haar gelaat afgeteekend had, toen zij zag dat hij zich in hetzelfde hotel te Biarritz bevond zei genoeg. Het is nooit aangenaam tegen over de herinnering aan een smartelijk voorval uit het leven te staan. Wat hem betreft, hij scheen voldaan, want het vreemdelingenboek vertoonde de namen: mijnheer en mevrouw de Lésigny, Angelaine. Zijn moeder was reeds langen tijd overleden, blijkbaar was het dus zijn vrouw met wie hij hier logeerde. „Als nu Relinda maar niet besluit van avond nog te vertrekken," zei mevrouw Josselin melancholiek tot zichzelf. Zij had gehoopt minstens drie weken in Biarritz te vertoeven. Voor het oogenblik echter scheen haar dochter aan vertrekken niet te denken. Haar gelaat had zijn gewone blijde trek ken weer aangenomen en zij deed het dejeuner dat haar opgediend werd, alle eer aan. Daarop werden onder haar lei ding de valiezen verder uitgepakt, de kleedingstukken in de toiletkamer ge bracht, het linnengoed in een glazen kast geborgen, kortom, alles wees op een ver blijf van eenigen duur. Toen de kamers weer van orde en ge zelligheid spraken, zond Relinda het kamermeisje heen en zette zich op de rood-fluweelen sofa naast haar moeder neer. „Ziezoö ma,' zei ze, terwijl zij haar oude moeder omhelsde, „nu zullen wij hier blijven, zoolang het u behaagt. Op het oogenblik weet ik niet wat te be ginnen, maar u kent de streek, die voor mij geheel nieuw is. Nu moet u mij ge leiden en brengen, waarheen u wilt." „Lieve, je bent zoo goed...." fluis terde mevrouw Josselin, haar hoofd op den schouder van haar dochter leggend, misschien om de tranen van verteede- ring die in haar oogen welden te verber gen. „Als ik u een goeden raad mag geven, lieve moeder," antwoordde Relinda zacht, „ga dan enkele uren te bed om van het vermoeiend reizen uit te rusten.... ik zie dat u er behoefte aan hebt." „Dat is waar, ik ben vermoeid, maar wat moet jij dan doen, mijn kind?" „Ik heb nog veel te schrijven. Voor eerst naar Gasparre en naar mijn bankier om hem wat geld te vragen, en boven dien ben ik met mijn reis-dagboek zeer ten achter. Verontrust u daarom niet over mij, moeder, maar neem wat rust." Mevrouw Josselin was een van die genen, die gemakkelijker kunnen gehoor zamen dan bevelen en die tot in hun hoogen ouderdom bescherming en bij stand noodig hebben. Ofschoon zij Relin da's vader ten zeerste betreurde, was zij toch niet langer dan twee jaar weduwe gebleven. Haar dochter was nog te jong om haar te ondersteunen en zooals reeds gezegd, had zij van nature leiding noodig. Toen. de dood ook haar tweeden echtge noot uit het leven rukte, vond zij steun genoeg bij haar dochter, die reeds haar twintigste jaar ingegaan was. Sinds dien noodlottigen dag hechtten moeder en dochter zich nog inniger aan elkander. De eenige broer van mevrouw Josse lin, die zich in de katoenindustrie een groot fortuin verworven had, kwam te sterven en daar hij vrouw noch kinderen had, viel zijn zuster de geheeie erfenis ten deel. Deze gebeurenis maakte haar zoo gelukkig, dat zij het vroegere leed geheel begon te vergeten. Niet voor zich zelf had zij zulk een fortuin gewenscht maar voor haar dochter. Want hoe be minnelijk en opgeruimd Relinda ook was, tot dan toe had zij nog geen verloofde, wat mevrouw Josselin bedroefde, hoe gaarne zij haar dochter ook bij zich hield. „Nu zal je zeker wel gaan trouwen, als er iemand om je komt," zei ze, ter wijl zij Relinda in haar armen sloot. „Gaan trouwen?.... Daar denk ik nog niet aan; dat heeft nog niets geen haast, moeder. Liever geniet ik nog van mijn vrijheid." „En wat versta jij onder het genieten van je vrijheid," had haar moeder ang- stig gevraagd, want zij vreesde een serie feesten en bezoeken, waarvan haar na tuurlijke terughoudendheid een alhier had» „Waarom met," zeide mevrouw Jos selin, zonder zich rekenschap te geven van hetgeen Relinda daarmee voorhad. Zij zette echter groote oogen op toen haar dochter haar van een reis naar Ita lië sprak. Vrouwen alleen zich naar een vreemd land begeven, waarvan zij noch de taal noch gew oonte kennen! Kind, la ten we wijzer zijn!" „Pardon ma, ik ken Italiaanseh," zei Relinda zacht. Onvermoeid had zij zich op den kenni3 van de moderne talen toe gelegd en na enkele jaren was zij het Engalsch meester. De schrik, waarmede haar moeder sprak, deden haar glim lachen. Wat haar betreft, niets kon haar afschrikken. II. In de laatste vier jaren hadden zij zoo goed ab geheel Europa en de Noord dij- ke kusten van Afrika bezocht, zonder dat Relinda's dorst naar reizen er. avon turen verzadigd was. Verlangend als zij was om alle kunstwerken, alle wonderen der natuur te bezichtigen, vond Relinda de oude wereld niet groot genoeg en hoopte mettertijd den ganschen aardbol te leeren kennen Zij had van verre een uitbarsting van den Vesuvius gezien; zij had de ruïnen van Pompei en de geisers van IJsland bezichtigd. Eens waren zij en haar moeder bij een carnaval in Rome aanwezig geweest, het jaar daarop in Nizza. Daar zij hartstochtelijk veel van alle muziek hield, begaf zij zich naar Bay- reuth om een vertolking van de trilogie van Wagner bij te wonen. Zij kende alle beroemde musea en pa leizen die in Europa te vinden waren. Meskou en St Pctersberg had zij onder een sneeuwtapijt gezien. Constaniinopel en Athene onder de brandende stralen der zon. Aan de vermoeienissen van het reizen gewend, maakte zij plannen om in de komende lente een bezoek te brengen aan de watervallen ran den Niagara. Dan zou zij zich naar den Nijl en naar Jeru zalem begeven en verder trekken tot Bagdad, En als zij daar eenmaal was, wat zou haar dan belettea naar China en Ja pan te gaan. Al deze plannen maakte Relinda voor zichzelf zonder die aan haar moeder voor te stellen, uit vrees haar af te schrikken. Weliswaar had mevrouw Jos selin zich langzamerhand aan haar no madisch bestaan gewend, doch niettemin overviel haar soms een groote vermoeid heid, die haar dagenlang bedlegerig maakte. Wat had zij haar dochter graag de vraag gesteld: wanneer zullen we aan het einde van onze reizen zijn? En toch zij wilde het niet, zij had haar doch ter, die haar steeds met de trouwste zorgen omgaf, te lief om haar van het reizend leven af te houden. Zij zag Re linda zoo gelukkig. Voor baar dochter bestond er geen rede.5! om een zittend leven te leiden, zoolang geen ernstig on geluk, wat God toch mocht verhoeden, haar overkwam. En had zij niet gezegd dat zij aan trouwen nog niet dacht! Zij kende de eersten die naar de hand van Relinda gedongen hadden, het waren al len zonen uit de ^onzienlijkstc families van Touraine, die echter vóór de groote erfenis nooit naar haar hadden omgezien. Op haar reis van Lissabon naar Ko penhagen had zij op bet dek van de „Oceania" kennis gemaakt met een jong en energiek handelsman, die ongeveer van haar jaren was. Zijn flinke, manne lijke gestalte, zijn frissche vroolijke ge laatstrekken en heldere oogen wonnen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 15