VOOR DE
lii
Lié
i. GEDWONGEN HALT
zijn voor dien middag, dat een weigering
van mijn zijde onbeleefd zou zijn geweest.
MOPPENTROMMEL
NUMMER 19
DERDE JAARGANG 1923
CI!li!in!!!!iIlltin!IIIIIIIlI":illlllLJISIllllI!ISIIIIIIIISIBlII3Il!33!IIIlI!IISlBili:Sli3l!Sr:i!!lISS!yin!iSni§I^!!L JHinill!:2fe]!nEnil3S!i
^ni!!iiiiiiiiiiiiniiiisiiii!!r:3iii!ii!i:i^i]iiiiiiiii!giii3ii!3iiiiiin]yiiniiiiiiiiiiii']iiiiiiiiiinii^iir
torens, het reeas zoo vroeg ontwaaKte
leven keateekende de groote stad, alsook
de menigte der op het stationsplein ver
zamelde omnibussen en vigeianten.
Met een meppend hart sloeg ik de
straat in door de eemge poort die men als
een gedenkteeken uit vroegere tijden
voor afbraak verschoond had, ca ik be
gaf mij naar het hotel dat ik twee laar
geleden bewoond had. Toevallig was
dezelfde kamer die ik toen gehuurd had
weder vrij. Toen ik dat vertrek weder
binnentrad gevoelde tk mij als iemand
die slechts een wandeling rondom de stad
gemaakt had de twee iaren waren in een
paar uren veranderd.
„Woont de bankier Liszmann nog op
de markt," vroeg ik den kellner, dien ik
reeds van vroeger kende en die nog in
het hotel diende
„Neen hij doet thans geen zaken meer,
maar hij bewoont tegenwoordig zijn
villa nu, hij kon ook van geluk spreken 1"
„Hoe dat
„Men hoort daaromtrent allerlei zaken
vertellen doch dat zal u zeker niet zoo
veel belang inboezemen, als de tijding
dat de heer Engel teruggekeerd is,"
„Hoe Sedert lang V
„Al sedert een jaar."
„Eet hij hier 's middags nog?"
„Neen; hij ts ziekelijk en menschen-
schuw geworden hij gaat zelden uit
en hij heeft een hutshoudster genomen."
Die ziekte was waarschijnlijk de reden
geweest, dat hij mij geen regel omtrent
zijn terugkomst of andere bijzonderheden
geschreven had
Zoodra ik mij eemgszms van de ver
moeienissen der reis hersteld had, begaf
ik mij op weg naar de villa van Liszmann.
Het was lente en het weder was zoo
schoon als men dat maar zou kunnen
wenschen. Nimmer zal ik den heerlijken
aanblik der tuinen met de bekoorlijke
villa's tusschen hef ontluikend groen
vergeten ook het park van den bankier
scheen ais het ware door een sluier van
bloesems bedekt te zijn, waaronder men
liet landhuis, van den weg gezien, slechts
gedeeltelijk ontdekken kon. Het heerlijke
weder scheen ook op de wandelaars een
allergunstigsten invloed uit te oefenen,
want een ieder dien ik ontmoette, scheen
mij vroolijk en vergenoegd toe. Ik
bevond mij in een onuitsprekelijk ge
lukkige stemming en met innig mede-
doogen dacht ik aan mijn armen vriend,
die in dat geluk niet deelen kon, doch ik
was vast besloten ditmaal den grond van
Zijn lijden op het spoor te komen, en hem
te helpen met al mijn krachten.
Het hek voor de villa van Liszmann
was gesloten. Een koperen handje duidde
de schel aan. Ik schelde en terstond
daarop verscheen er een oud man, die
het hek opende.
„Wees welkom mijnheer...." en hij
noemde mijn haam.
Nu nam ik hem nauwkeurig op en ik
herkende hem ook. „Zijt gij niet de
boekhouder," vroeg ik hem.
„Geweestnu ben ik de kassier van
het huis. Kom binnen, het zal den patroon
pleizier doen u te zien. Gij hebt..pst,"
viel hij zichzeiven plotseling in de rede
en hij bewaarde het stilzwijgen.
Was de man, die mij als een oud vriend
ontving, de bankier van twee jaar geleden,
welk wonder had dan dat eens zoo koele
en stugge gelaat zulk een gunstige ver
andering doen ondergaan? Het kwam
mij voor alsof ik den man, die daar voor
mij zat, nooit anders gezien had, en dat
ik al sedert lang op een vriendschappe-
lijken voet met hem stond. Het eene
woord lokte het andere uit, hij vertelde
mij van het geluk in zijn zaken, waarbij
hij niet onduidelijk te kennen gaf dat dit
geluk door een onverwachte gunstige
gebeurtenis opnieuw bevestigd was. Hij
sprak van 't genot, om, ontheven van
wisselvallige zaken, hier in de vrije na
tuur te kunnen leven aan de zijde zijner
dochter, voor wie hij het als een des te
grooter verplichting beschouwde alles
te doen wat haar het leven zou kunnen
veraangenamen hoe meer...."
Tot mijn bevreemding, voleindigde
hij den volzin niet.
Juist in dien tijd verscheen de boek
houder met het geld, banknoten zooals
ik gegeven had. Ik ontving het geld en
overhandigde hem zijn schuldbekentenis.
Ik wilde vertrekken, doch de bankier
verzocht mij zoo dringend aijn gast te
Aan tafel was hier ook dezelfde dame,
die ik toen in den tuin gezien had, de
dochter des huizes.
Die heerlijke gestalte herinnerde aan
de klassieke schoonheden der oudheid,
doch er was iets op dat liefelijk gelaat
dat ik ongaarne miste het sprak met
van geluk, doch van berusting, en de
uitdrukking daarvan op een vrouwen
gelaat, brengt steeds medelijden teweeg.
In de groote salon gebruikten wij de
koffie. Daar stond een harp.
Dus is zij de harpspeelster, dacht ik
bij mij zelf, en mijn vriend bemint de
dochter van den bankier.
„Mag ik u verzoeken, mejuffrouw, mij
uw kunstvaardigheid te laten bewonderen.
De harp is een instrument dat ik bijzonder
gaarne hoor bespelen."
Met een bevallige buiging stond zij op
om aan mijn verlangen te voldoen, en na
een kort praeludium speelde zij hetzelfde
stuk dat ik toen uit de kamer van mijn
vriend gehoord had, doch met de bevre
digende finale. Ik luisterde nog nadat
zij geëindigd had, want ik verbeeldde
mij onwillekeurig dat mijn vriend, even
als toen, zou antwoorden. Dit geschiedde
echter natuurlijk niet.
Toen ik den bankier eindelijk verliet,
moest ik hem beloven voor mijn vertrek
mijn bezoek te herhalen.
Onmiddelijk van de villa ging ik naar
het huis dat Engel bewoonde.
Ditmaal werd voor mij de deur ge
opend door een oude juffrouw, die ik"her-
kende als de huishoudster, zooals die mij
door den kellner van mijn hotel beschre
ven was.
Ik noemde mijn naam.
„Wees zoo goed een oogenblik in de
zijkamer te wachten," zeide zij, „ik zal u
bij mijnheer aanmelden, maar ik weet
niet of hij u ontvangen zal, want het is
juist heden weder erger met hem."
Zij ging heen doch keerde zeer spoe
dig terug en zeide dat hij mij te woord
wilde staan. Tevens nam zij mij op van
het hoofd tot de voeten, zoodanig zelfs
dat ik haar naar de reden daarvan vroeg.
„Mijnheer moet er al bijzonder veel
belang in stellen u te spreken," zeide
hij, „want zulk een vroolijk gezicht als
hij mij toonde, toen ik uw naam noemde,
heb ik in lang niet gezien."
„Hoe heb ik naar u verlangd, mijn
beste vriend," riep hij uit toen ik zijn
kamer binnentrad „eenige oogenblikken
slechts geleden, hield ik mij juist met u
bezig." Hij wees op de schrijftafel die
met eenige beschreven bladen bedekt
was van een daarvan was het schrift
nog niet opgedroogd.
„Ik ben ziek," ging hij voort; „ziek
naar lichaam en ziel en ik moet terugzien
op een mislukt leven."
De gebogen gestalte van Engel, dat
bleek gelaat met die smartelijke trekken
en ingezonken wangen, dat alles trof mij
diep.
Om hen van zijn sombere gedachten
af te leiden, zeide ik
„Ik breng u het gzld terug, waarde
vriend, de bankier heeft het mij heden
overhandigd." Ik vertelde nu verder
dat ik van de villa kwam, dat ik daar de
dochter van den bankier had aangetrof
fen, en dat zij voor mij hetzelfde stuk
had gespeeld. Ik legde een bijzonderen
klemtoon op 't woord „hetzelfde."
„Gij hebt Franciska gdzien Voor dat
geluk zou ik dit nietswaardige geld, nog
meer, ik zou er mijn leven voor willen
geven
„Beste vriend," zeide ik en greep zijn
koortsachtig gloeiende hand, „dat er
tusschen u en die dame een betrekking
bestaat van teederen aard, heeft mij uw
wederzijdsche geheimzinnige muziek reeds
vroeger verraden, en het wordt mij nu
door uw uitroep bevestigd. Hebt gij mij
eens met uw vertrouwen vereerd, ver
trouw mij dan ook het overige toe. Her
inner 11 slechts dat ik eens zeide ik heb
er een voorgevoel van dat ik u helpen
kan."
Hij zweeg.
„Om der wille van de harpspeelster,"
zeide ik, zijn eigen woorden, die hij toen
gesproken had, herhalende.
(SM volgt.)
MAJESTEITS-SCHENNIS.
Een zeer middelmatig acteur beroemde,
in een gesprek met een kunstbroeder, er
zich op, dat hij eens voor koning Lear ge
speeld had.
„En heeft men u toen niet vervolgd
wegens majesteits-schennis vroeg de
ander.
DE HOOFDROL.
Iemand zond zijn loopjongen naar de
komedie, om eens te vragen, wat er dien
avond zou opgevoerd worden. De jongen
kwam terug met de woorden De droeve
trouwdag". „Ach," zuchtte de man, „daar
heb ik zelf een hoofdrol in vervuld."
EEN SOL LED DIERTJE.
Twee vrienden wandelen samen door
„Artis", de een, een alleszins solied per
soon, de ander iemand dienu ja, wel
eens een rekening terugstuurt. Ze komen
in de zaal, waar de kleine olifant zijn ver
blijf houdt, als plotseling nummer twee
voor het stekelvarken blijft stilstaan en
met zekere weemoedige verrukking uit-
reopt„Gelukkig beest
„Hoe dat," vraagt zijti vriend.
„Hoe dat zoo Noem je dat geen geluk
Kijk, daar staat het immers met groote
letters op zijn kaartte ongemaand stekel
varken."
DRIFTIG.
Iemand was door een kennis belasterd
en beklaagde zich daarover bij een buur
man.
,,'t Is 't best," zeide deze ,dat je hem
eens goed onderhanden neemt."
„Wat, onder handen," raasde de ver
ontwaardigde man, „onder mijn voeten
Zal ik 'ra nemen ais 'k 'm ontmoet."
WEDERZIJDS BELEEFD.
Een heereboer kwam om een verfcoo-
ping van vee bij te wonen. Hij was zeer
vroeg en wilde het vee zien, dat in een stal
ter bezichtiging zou worden gesteid.
„Zeg eens lummel," riep hij uit de
hoogte tot een knecht „er is nog iemand
binnen
„Jawel," was het antwoord, „ga er maar
in, er is nog een os binnen."
EEN MINISTER.
Minister (tot een hoofdact bfenaar,
v/ien hij een uitbrander gegeven heeft in
tegenwoordigheid der mindere beamb
ten) „Wat heeft u op al deze gegronde
aanmerkingen mijnerzijds te antwoor
den?"
Hoofdambtenaar „Niets, mijnheer de
Minister, zoolang er personen tegenwoor
dig zijn, die lager in rang staan dan u en ik."
JUISTE DEFINITIE.
„Wat is toch die „chaos", waar papa het
'altijd over heeft, "vroeg een klein meisje
aan haar oudere zuster.
„Och zie je," was het antwoord, „dat
was toen er nog niets was, of toen alles
nog niet was en er ook nog geen plaats was
om het op te bergen."
PROEVE VAN FINANCIEELS
OPERATIE.
Pimpelmeier „Zeg eens van Pompelen.
heb je ook klein geld voor een muntje
Van Pompelen „Ja, dat zal wel gaan."
Pimpelmeier „Leen me dan twee
rijksdaalders."
NIET ONTVANKELIJK.
Een Parijscli juwelier had een voor
naam heer reeds lang gemaand om het
bedrag zijner rekening. Weer schelt hij
aan, maar de lakei, die hem de deur
opendoet, zegt beleefd doch met vast
heid „Mijnheer, de graaf ontvangt
alleen Dinsdags."
„Het kan mij niet schelen wanneer hij
ontvangt," roept de schuldeischer, wiens
geduld ten einde is, „ik wil alleen weten
wanneer hij betaalt."
ZOO VRAAG, ZOO ANTWOORD.
Een ex-burgemeester vroeg aan de
boeren hoe ze met den hieuwen burge
meester tevreden waren.
„Wat zal ik je zeggen," sprak een der
landbouwers, „nieuwe schoenen knellen."
„Maar de oude deden dat ook, als men
Ze niet smeerde," voegde een collega er
bij.
AFKOELING.
Auteur t „Hebt u mijn laatste boek
reeds gezien, juffrouw Amanda?"
Amanda „Is u dan boekbinder V'
EEN GOED VOORUITZICHT.
Directeur van het tuchthuis (tegen twee
boeven, die de gevangenis verlaten) l
„Zie zoo, jullie zijn nu vrij, ik hoop nu
maar dat je nooit meer terugkomt."
Een der boeven „We denken er met
aan om terug te komen, doch hoogst
waarschijnlijk zal men ons wel terug
brengen."
DE HOOFDZAAK.
Vader (de courant lezende) s „Als het
zoo voortgaat dan wordt Frankrijk spoe
dig weer een keizerrijk."
Ernst„Hoerah hoerah 1 dan konten
er weer nieuwe postzegels
BLINDE IJVER.
Rechter Deze voetstap in den grooten
molshoop is van veel gewicht en kan or.s
mogelijk ja, wei op zeer waarschijn
lijke wijze tot de ontdekking van den
moordenaar brengen. Agent, ga onmidde
lijk naar huis, haal een zak en een schop
en werp dezen hoogst merkwaardigen
voetstap daarin wij zullen hem mee
naar huis nemen.
PRACTISCHE OPLOSSING.
Een onderwijzer gelastte zijn leer
lingen een opstel te maken over het thema
„gevolgen der luiheid". Toen het opstel
moest ingeleverd worden, overhandigde
een der leerlingen eeu onbeschreven
schrijfboek.
OOK EEN FAMILIEFEEST.
Professor „Waarom hebt u mijn
voorlezing niet bijgewoond, mijnheer
Pappelhof
Pappeihof „Omdat mijn stiefmoeder
begraven werd."
Professor ,,'t Is toch wat al te erg, elk
familiefeest wordt waargenomen om de
menschen van mijn voorlezingen af te
houden."
KATHEDEEWIjSHEID.
Hektor spfak tot Andromache, als de
goden besloten hebben mij op het slag
veld te laten sterven, dan kan immers de
dood mij ook achter de kachel verrassen.
SCHERP.
„Ik verzeker u. Lieve vriendin, dat de
heer Onverstand een gevaarlijk persoon
is heden zweert hij u trouw en morgen
laat hij u zitten."
„Spreek je wellicht bij ondervinding,
mijn waarde
TROOST.
Patiënt „Dokter, ik bespeur geen
sticcès van de koudwaterkuur."
Dokter „Dat komt later. Ik heb een
dame gekend, die is een half jaar daarna
.gestorven."
ALTIJD DEZELFDE.
Jansen; Gerritsen ik weet 'n goede partij'
voor je, maar voor ik ze je aanbeveel, moet
je mij de eigenschappen zeggen, die je
in je echtegnoote verlangt.
Gerritsen Ten eerste aanvallig moet
ze zijn.
Jansen En dan
GerritsenVoorkomend en muzikaal
moet ze zijn.
Jansen Anders niet
Gerritsen Rijk moet ze zijn.
Jansen Maar dan is zij dwaas als ze
je neemt.
Gerritsen Dwaas mag ze zijn.
TEGENWERPING.
Altijd leest men deze of gene was het
kind van arme doch eerlijke ouders. Dat
spreekt van zelf, want dikwijls geschiedt
het dat de eerlijkste menschen, arm blij
ven. Nooit echter heb ik gelezen hij was
een kind van rijke doch eerlijke ouders
en dan zou het toch veel noodzakelijker
zijn, want bij hen is dit niet altijd het geval.
PROEF.
Een getuige werd in een proces döor den
advocaat van de tegenpartij gevraagd,
waar hij zich op zekeren tijd had opgehou
den.
„In 't gezelschap van twee vrienden,"
was het antwoord.
„Van twee schurken, meent ge," riep
de advocaat in zijn ambtsijver.
„Dat kan wel zijn," hervatte de getuige,
„het waren twee advocaten"
KÉN UiTNOODIGING.
De weldadigheid wordt dikwijls door
zeer zonderlinge middelen opgewekt. Zoo
draagt thans een blinde bedelaar te Parijs
een bord op de borst, waarop met gno.e
letters geschreven staat„Geneer u niet
mij een sou te schenken ik kan immer^
niet zien." Het publiek leest, lacht en de
blinde bedelaar maakt uitmuntende zaken.
vu
Om 7,28 liep de sneltrein van Parijs
naar Madrid het station van Biarritz
binnen en liet dien morgen slechts 'n
klein aantal reizigers uit
Onder de nieuw aangekomenen be
vonden zich twee dames De eene was
in den bloei barer jaren, slank en ele
gant, en ze trok aanstonds ieders aan
dacht, terwijl de andere, een dame op
jaren en klein van postuur, eenigszins
zenuwachtig in haar optreden was. Men
zou haar voor de gezelschapsjuffrouw
gehouden hebben, als het gesprek dat
zij voerden niet zoo intiem was geweest.
Blijkbaar was het de jongste, die beslis
singen nam, maar met zulk 'u bedaard
heid maakte zij haar plannen kenbaar,
dat haar meerderheid toch geenszins
stootend was. Het vreesachtig optreden
van de eene, het ondernemend karakter
van de andere hadden de rollen omge
keerd. Hoewel gracieus en vrouwelijk
bezat de jongste toch de vastheid en de
kracht om zonder vader, broer of echt
genoot met vasten tred door het leven
te gaan.
Een der bedienden van liet hotel
„Continental" overhandigde zij het ont-
vangbriefje van haar valiezen, waarop
deze aanstonds met een diepe buiging
de zorg voor de bagage op zich nam.
Zelf stapte zij met haar gezellin in een
der auto's, die bij tientallen voor het
station gereed stonden.
„Bent u niet te vermoeid, moeder,"
vroeg zij. terwijl ze een klein fotografie-
toestel, dat zij altijd bij zich droeg, naast
zich neerzette.
„Volstrekt nietl Maar jij, Relinda?"
„Och, ik? U weet wei, moeder, dat
het overbodig is mij zulk een vraag te
stellen," antwoordde deze met een blij
den glimlach.
En inderdaad, men had niet kunnen
vermoeden dat zij rechtstreeks van Edin-
burg gekomen was, dat wil zeggen zes-
en-veertig uur gereisd had met geen an
der rustpunt dan Londen, waar zij één
nacht had doorgebracht. Relinda zag er
even frisch en vroolijk uit, als had zij
na een verkwikkenden slaan haar ka
mer pas verlaten
In den slaapwagen had zij haar toilet
gemaakt en op haar gelaat lag nu een
wonderschoone glans. Men kon het aan
haar zien dat zij gelukkig was in de we
reld eu dat geluk straalde uit haar hel
dere oogen, uit haar houding en uit de
buigingen van haar stem. Zij verheugde
zich innig over - uitgezochten morgen
op het einde van Augustus. Met volle
teugen ademde zij de frisschc morgen
lucht in.
Het aangename van het oogenblik liet
mevrouw Josselin niet onverschillig,
maar haar gevoelens, minder levendig
dan die van haar dochter en door de
jaren wat afgestompt, waren daarbij nog
verzwakt door groote vermoeienis, die
zij niet wilde tonnen Was het niet voor
haar dochter, dat zij in Parijs niet ge
rust had om op den juisten dag in Biar
ritz aan te komen.
Het was in Biarritz, nu ongeveer vijf-
en-twintig jaar geleden, dat Relinda's va
der en moeder hun wittebroodsdagen
doorbrachten, en wat was het sinds die
dagen veranderd! Haast in elke straat
bemerkte zij veranderingen, die haar er
aan herinnerden, dat ook zij veranderd
was en talrijke gebeurtenissen elkander
waren opgevolgd sinds de dagen dat zij
die stad voor het eerst doorkruist had.
Haar echtgenoot stierf korte jaren na
hun huwelijksreis, een tweede echtver
bintenis werd eveneens door den dood
verbroken, toen kwam het onverwacht
geluk, een onmetelijk fortuin, dat haar eu
haar dochter een. nieuw bestaan ver
schafte.
Toen zij voor het hotel Continental
uitstapten, scheen alles nog in diepe
stilte en rust in de steden der zuide
lijke landen staat- men gewoonlijk later
op. Volgens gewoonte deed de dochter
het woord, ze vroeg een kamer met twee
bedden, een toiletkamer en een salon,
alles op de eerste verdieping met uit
zicht op de zee.
Nauwelijks hadden de dames bij het
venster plaats genomen, of een kamer
meisje verscheen met het vreemdelin-
genboek. Relinda zette zich even aan
tafel neer en schreef met sierlijke hand:
„Mevrouw Joselin en haar dochter, me
juffrouw Relinda."
Daar zij gedurende enkele jaren een
reizend leven leidden schreven zij nooit
haar woonplaats in het boek, ofschoon
zij een landgoed buiten Tooraine en een
kleiner verblijf in het centrum van Parijs
hadden. Maar sinds jaren waren zij niet
meer gewoon twee maanden in hetzelfde
huis te vertoeven; de winter v/erd in
Nizza, Spanje en Italië doorgebracht, de
zomer in een der landen van het 'Noor
den. Thans kwamen zij uit Schotland.
Was het een genoegzame reden voortaan
achter haar naam te schrijven „van
Edinburg?" Neen waarlijk niet, Relinda
was te trotsch op haar Franschen naam.
Zij schreef dus geen woonplaats achter
haar naam, maar ging de verschillende
namen na van vreemdelingen, die in het
hotel vertoefden. Plotseling zag de moe
der haar rerbleeken.
„Zijn al deze personen nog hier," vroeg
Relinda op eenigszins onverschilligen
toon.
„Jawel juffrouw," antwoordde het
kamermeisje, „de laatse twee dagen
heeft niemand het hotel verlaten."
Relinda begon met het uitpakken van
de valiezen, die. juist binnengebracht
werden. Aanstonds naderde haar moe
der de tafel waarop het vreemdelingen-
boek nog open lag, en met den eersten
blik ontdekte zij den naam die haar
dochter had doen verbleeken. Het was
dien van een jongen man, die nauwelijks
twee jaar geleden naar de hand harer
dochter gedongen had. Zij zelf had hem
afgeschreven, evenals zij reeds velen
gedaan had, sinds een groote erfenis haar
te beurt gevallen was. Deze was de
eenige waarbij zij had geaarzeld, toen zij
hem een beslissend antwoord gaf en
daarom dacht haar moeder dat spijt en
zelfverwijt haar trekken verdonkerd had.
Waarom had zij toch zijn voorstel niet
aangenomen, als zij eenige neiging voor
hem gevoeld had!
De ontsteltenis die zich op haar gelaat
afgeteekend had, toen zij zag dat hij zich
in hetzelfde hotel te Biarritz bevond zei
genoeg. Het is nooit aangenaam tegen
over de herinnering aan een smartelijk
voorval uit het leven te staan.
Wat hem betreft, hij scheen voldaan,
want het vreemdelingenboek vertoonde
de namen: mijnheer en mevrouw de
Lésigny, Angelaine. Zijn moeder was
reeds langen tijd overleden, blijkbaar
was het dus zijn vrouw met wie hij hier
logeerde.
„Als nu Relinda maar niet besluit van
avond nog te vertrekken," zei mevrouw
Josselin melancholiek tot zichzelf. Zij
had gehoopt minstens drie weken in
Biarritz te vertoeven.
Voor het oogenblik echter scheen haar
dochter aan vertrekken niet te denken.
Haar gelaat had zijn gewone blijde trek
ken weer aangenomen en zij deed het
dejeuner dat haar opgediend werd, alle
eer aan. Daarop werden onder haar lei
ding de valiezen verder uitgepakt, de
kleedingstukken in de toiletkamer ge
bracht, het linnengoed in een glazen kast
geborgen, kortom, alles wees op een ver
blijf van eenigen duur.
Toen de kamers weer van orde en ge
zelligheid spraken, zond Relinda het
kamermeisje heen en zette zich op de
rood-fluweelen sofa naast haar moeder
neer.
„Ziezoö ma,' zei ze, terwijl zij haar
oude moeder omhelsde, „nu zullen wij
hier blijven, zoolang het u behaagt. Op
het oogenblik weet ik niet wat te be
ginnen, maar u kent de streek, die voor
mij geheel nieuw is. Nu moet u mij ge
leiden en brengen, waarheen u wilt."
„Lieve, je bent zoo goed...." fluis
terde mevrouw Josselin, haar hoofd op
den schouder van haar dochter leggend,
misschien om de tranen van verteede-
ring die in haar oogen welden te verber
gen.
„Als ik u een goeden raad mag geven,
lieve moeder," antwoordde Relinda zacht,
„ga dan enkele uren te bed om van het
vermoeiend reizen uit te rusten.... ik
zie dat u er behoefte aan hebt."
„Dat is waar, ik ben vermoeid, maar
wat moet jij dan doen, mijn kind?"
„Ik heb nog veel te schrijven. Voor
eerst naar Gasparre en naar mijn bankier
om hem wat geld te vragen, en boven
dien ben ik met mijn reis-dagboek zeer
ten achter. Verontrust u daarom niet
over mij, moeder, maar neem wat rust."
Mevrouw Josselin was een van die
genen, die gemakkelijker kunnen gehoor
zamen dan bevelen en die tot in hun
hoogen ouderdom bescherming en bij
stand noodig hebben. Ofschoon zij Relin
da's vader ten zeerste betreurde, was
zij toch niet langer dan twee jaar weduwe
gebleven. Haar dochter was nog te jong
om haar te ondersteunen en zooals reeds
gezegd, had zij van nature leiding noodig.
Toen. de dood ook haar tweeden echtge
noot uit het leven rukte, vond zij steun
genoeg bij haar dochter, die reeds haar
twintigste jaar ingegaan was. Sinds dien
noodlottigen dag hechtten moeder en
dochter zich nog inniger aan elkander.
De eenige broer van mevrouw Josse
lin, die zich in de katoenindustrie een
groot fortuin verworven had, kwam te
sterven en daar hij vrouw noch kinderen
had, viel zijn zuster de geheeie erfenis
ten deel. Deze gebeurenis maakte haar
zoo gelukkig, dat zij het vroegere leed
geheel begon te vergeten. Niet voor zich
zelf had zij zulk een fortuin gewenscht
maar voor haar dochter. Want hoe be
minnelijk en opgeruimd Relinda ook was,
tot dan toe had zij nog geen verloofde,
wat mevrouw Josselin bedroefde, hoe
gaarne zij haar dochter ook bij zich
hield. „Nu zal je zeker wel gaan trouwen,
als er iemand om je komt," zei ze, ter
wijl zij Relinda in haar armen sloot.
„Gaan trouwen?.... Daar denk ik nog
niet aan; dat heeft nog niets geen haast,
moeder. Liever geniet ik nog van mijn
vrijheid."
„En wat versta jij onder het genieten
van je vrijheid," had haar moeder ang-
stig gevraagd, want zij vreesde een serie
feesten en bezoeken, waarvan haar na
tuurlijke terughoudendheid een alhier
had»
„Waarom met," zeide mevrouw Jos
selin, zonder zich rekenschap te geven
van hetgeen Relinda daarmee voorhad.
Zij zette echter groote oogen op toen
haar dochter haar van een reis naar Ita
lië sprak. Vrouwen alleen zich naar een
vreemd land begeven, waarvan zij noch
de taal noch gew oonte kennen! Kind, la
ten we wijzer zijn!"
„Pardon ma, ik ken Italiaanseh," zei
Relinda zacht. Onvermoeid had zij zich
op den kenni3 van de moderne talen toe
gelegd en na enkele jaren was zij het
Engalsch meester. De schrik, waarmede
haar moeder sprak, deden haar glim
lachen. Wat haar betreft, niets kon haar
afschrikken.
II.
In de laatste vier jaren hadden zij zoo
goed ab geheel Europa en de Noord dij-
ke kusten van Afrika bezocht, zonder
dat Relinda's dorst naar reizen er. avon
turen verzadigd was. Verlangend als zij
was om alle kunstwerken, alle wonderen
der natuur te bezichtigen, vond Relinda
de oude wereld niet groot genoeg en
hoopte mettertijd den ganschen aardbol
te leeren kennen Zij had van verre een
uitbarsting van den Vesuvius gezien; zij
had de ruïnen van Pompei en de geisers
van IJsland bezichtigd. Eens waren zij
en haar moeder bij een carnaval in Rome
aanwezig geweest, het jaar daarop in
Nizza.
Daar zij hartstochtelijk veel van alle
muziek hield, begaf zij zich naar Bay-
reuth om een vertolking van de trilogie
van Wagner bij te wonen.
Zij kende alle beroemde musea en pa
leizen die in Europa te vinden waren.
Meskou en St Pctersberg had zij onder
een sneeuwtapijt gezien. Constaniinopel
en Athene onder de brandende stralen
der zon.
Aan de vermoeienissen van het reizen
gewend, maakte zij plannen om in de
komende lente een bezoek te brengen
aan de watervallen ran den Niagara. Dan
zou zij zich naar den Nijl en naar Jeru
zalem begeven en verder trekken tot
Bagdad, En als zij daar eenmaal was, wat
zou haar dan belettea naar China en Ja
pan te gaan.
Al deze plannen maakte Relinda voor
zichzelf zonder die aan haar moeder
voor te stellen, uit vrees haar af te
schrikken. Weliswaar had mevrouw Jos
selin zich langzamerhand aan haar no
madisch bestaan gewend, doch niettemin
overviel haar soms een groote vermoeid
heid, die haar dagenlang bedlegerig
maakte. Wat had zij haar dochter graag
de vraag gesteld: wanneer zullen we aan
het einde van onze reizen zijn? En toch
zij wilde het niet, zij had haar doch
ter, die haar steeds met de trouwste
zorgen omgaf, te lief om haar van het
reizend leven af te houden. Zij zag Re
linda zoo gelukkig. Voor baar dochter
bestond er geen rede.5! om een zittend
leven te leiden, zoolang geen ernstig on
geluk, wat God toch mocht verhoeden,
haar overkwam. En had zij niet gezegd
dat zij aan trouwen nog niet dacht! Zij
kende de eersten die naar de hand van
Relinda gedongen hadden, het waren al
len zonen uit de ^onzienlijkstc families
van Touraine, die echter vóór de groote
erfenis nooit naar haar hadden omgezien.
Op haar reis van Lissabon naar Ko
penhagen had zij op bet dek van de
„Oceania" kennis gemaakt met een jong
en energiek handelsman, die ongeveer
van haar jaren was. Zijn flinke, manne
lijke gestalte, zijn frissche vroolijke ge
laatstrekken en heldere oogen wonnen