HE» MUILTJE band voor zijn oogen weg. „U hier, juf frouw Hoe is dat mogelijk „Onvoorzichtige, wat een roekeloos heid," riep zijn grootmoeder verschrikt, terwijl zij op hem toeliep om den band weer voor te doen. Maar zacht weerde hij de vrouw van zich af. „Neen grootmoeder, er is geen gevaar bijal zoo lang leef ik in de duisternis Het doet me zoo goed weer eens gezich ten van menschen, van kennissen te zien Ik begrijp niet, dat ik u niet herkend heb, mevrouw," zoo wendde hij zich tot Relin- da's moeder. „Ik had naar u moeten luis teren en wat rust moeten nemen Met moeite slaagde zijn grootmoeder er in den band weer voor zijn oogen te binden. „U ziet wat er sinds onze ontmoeting tan mij geworden is," ging Tersac met een droeven glimlach voort. „Thans ben ik niet sterker dan een kind en moet ik alles aan een ander overlaten." „Maar toch niet voor lang, zooals ik heb hooren zeggen." bracht Relinda in het midden. „Gelukkig," zuchtte Tersac. „Als ik het overige van mijn leven aldus door brengen moest, zou ik liever sterven." „Foei, mijnheer, zeg dar met," hernam Relinda. „We mogen niet naar onzen dood verlangenBovendien, uw leven is nog zoo ongelukkig niet. Het lijden en het tijdelijke ongeluk doen ons meer de teederheid van hen dïe ons liefhebben waardeerenDe tegenwoordigheid van uw grootmoeder is die u niet veel waard „Zeer zeker Wat zou er van mij ge worden zijn zonder haar," antwoordde Savien, terwijl hij over de gerimpelde hand van zijn grootmoeder streek. „Ik weet het, ook zij heeft haar deel in mijn droefheid gehad." „O," riep Relinda uit, „wat is een gel delijk verlies, wanneer het huiselijk geluk ongedeerd blijft Maar verlangend het gesprek op een ander onderwerp over te brengen, vroeg zij wat de journalist voor het oogenbük wenschte te weten. Het artikel vlotte thans heel gemakkelijk en ongemerkt was het drie uur geworden, de tijd dien Tersac zijn vriend aangege ven had om uit rijden te gaan. 't Was tijd voor de twee bezoeksters om naar bene den te gaan, wilden zij niet door het be zoek van de Lésigny verrast worden. Nauwelijks zaten zij dan ook in de huis kamer voor het venster, of een deftige equipage hield voor de woning stil. Een oogenbük later stond Colette vol vreugde over het gelukkig weerzien bij de twee dames, terwijl de Lésigny de trap naar de vijfde verdieping opging. „Ik verlangde u te Zien, maar kon onmogelijk eerder komen," begon Colette sa het hartelijk welkom der beide dames. „U hebt toch zeker ook sinds uw ver blijf te Biarritz nog vele reisjes gemaakt?" „Neen, wij zijn rechtstreeks naar Parijs teruggekeerd," antwoordde Relinda, ,,'t is uit met reizen, voor moeder en voor mij" „Uit met reizen Waarom „Omdat we geen geld meer hebben. Een lage oplichter heeft ons geheel ge ruïneerd." „U wilt toch zeker met zeggen dat ge heel uw fortuin verloren is," riep Colette, verbaasd over de kalmte van Relinda, uit. „Welzeker," hernam deze glimlachend. „Ik ben aan het werk moeten gaaan en ook mijn lieve moeder heeft bezigheid ge- Zocht.... Ik vertel u geen sprookjes," ging zij voort, toen haar vriendin haar ongeloovig in de oogen staarde. „Thans verdienen wij den kost." „En wat doet u dan?" „Relinda werkt bij een fotograaf," antwoordde mevrouw Josselin, „en ik ben de secretaresse van mijnheer Tersac. U weet zeker wel dat hij ernstig ziek ge weest is en dat hij noch lezen noch schrij ven kan." „Ja, mijn man heeft me dat alles ver teld. Maar hoe heeft u hem gevonden?" „Wel, heel eenvoudig!.... Wij be wonen toch hetzelfde huis." „En viel het u niet hard, toen u genood zaakt werd het reizen vaarwel te zeggen De soirée's en concerten woont u toch Zeker nog altijd bij." „Volstrekt niet, een enkelen keer slechts maken wij er gebruik van en dan genieten we er des te meer van." Dien avond werden op kosten van den journalist twee loges in den schouwburg voor de beide dames gereserveerd en Relinda, nog dankbaar voor die aange name verrassing, bracht den volgenden morgen het gesprek aanstonds op Savien. ,,'t Is toch vriendelijk van Tersac," zei Kelinda opgewekt. ,,'s-Avonds moet hij zich zeker erg vervelen. Als wij hem eens een avond uitnoodigden „Daar heb ik reeds lang aan gedacht," antwoordde haar moeder. (Slot volgt). Het was ongeveer een taai geleden, dat ik, na een studie, die juist niet op kortheid mocht bogen, mijn doctorsdiploma uit handen der verhevene Leidsche Juristische faculteit had ontvangen. Ongeveer zes jaren had ik gerust aan den boezem dier Alma Mater en met weemoed dacht ik terug aan de oogen- blikken van genot, daar gesmaakt, aan de ongeveinsde bewijzen van vriendschap, in treurige oogenblikken ondervonden. Van geboorte Kapenaar had mijn vader mij reeds op mijn tiende jaar naar Hol land gezonden, om op een kosischool opgevoed en tot een admissie-examen afgericht te worden, volgens het sierlijk gedrukt programma „geschikt voor alle mogelijke takken voor wetenschap en handel" voeg daarbij gymnastiek, dan sen en toonkunst, gepaard met een nauw lettende zorg voor lichaam en ziel, en gij zult moeten toestemmen, da» ik het non plus ultra aller kostscholen bezocht, een kostschool waarin Dickens, zoo hij haar had gekend, stellig een schitterende tegen stelling van de door hem aangehaalde had gevonden mijn keurig geschreven brie ven vloeiden dan ook over van dankbaar heid voor al het goede en nuttige, door den heer directeur en echtgenoote aan ons en in 't bizonder aan mij besteed, te meer, daar hij ze steeds vóór de af zending aan een scherpe kritiek onder wierp. Familie had ik hier weinig, «laar mijn moeder een Kaapsche was en van vaders zijde alleen een zuster hier woonde, die, reeds sedert jaren weduwe, vee! van mij hield en gedurende mijn minderjarigheid mij met moederliefde verzorgde. Gedurende een paar vacanties bezocht ik tante Door en werd overigens steeds aan haar herinnerd wanneer met St. Nicolaas of op mijn verjaardag een ca deautje mij het stoffelijk bewijs van haar genegenheid leverde en ik haar met het nieuwe taar en haar geboortedag geluk wenschte. Mijn vader voorzag mij ruim van de middelen om mij het kostschoolleven zoo aangenaam mogelijk te maken, maar erg voelde ik het gemis van ouders, wanneer me' groote of kleine vacantie, met zóó veel verlangen verbeid, dat dag en uur werd uitgerekend, de vroolijke schaar naar alle streken van het kompas snelde, om dien aangenamen tijd bij geliefde betrekkingen door te brengen, en ik met een paar lotgenooten uit Oost- of West- Indiè achterbleef, om tot afwisseling, hoogstens een klein reisje te doen of een enkele maal genoemde tante Door te bezoeken, die toen reeds het ouderwetsche kasteel bewoonde, waar ik later mijn Pathmos vond. Gedurende mijn verblijf aan de aca demie had ik achtereenvolgens mijn ouders verloren, en daar ik geen broeders of zusters bezat, stond ik op bijna dertig jarigen leeftijd nagenoeg geheel zonder bloedverwanten „auf Gottes weiter Welt"' onafhankelijk wat mijn geldmiddelen betrof, maar ook zonder vriend of maag voorwaar, geen benijdenswaardige po sitie voor eene aan deelneming behoefte hebbende ziel. Mijn academievrienden waren meest allen, nadat zij haar verlaten hadden, gevestigd, sommigen reeds gehuwd, misschien wel eerzame huisvaders, ande ren als ambtenaar naar Oost of West vertrokkken, waar zij in een nieuwen werkkring die afwisseling en levens- prikkel vonden, die mij ontbraken. Met mijn beide intieme vrienden, die ook mijn paranimfen waren geweest, had ik de vacantie gewoonlijk op reis doorgebracht, maar ook zij hadden een andere roepstem moeten volgen. De een was kort na zijn promotie gehuwd en kantonrechter geworden op een plaats in het Noorden van ons land, terwijl de ander, als ambtenaar naar de binnen landen van Java gezonden, zooveel bezig heden had, dat de aanvankelijk druk gevoerde briefwisseling allengs verflauwde en eindelijk geheel ophield. Op een schitterende zomermorgen kwam ik dan tot het ernstige besluit, mijn pelgrimsstaf op te vatten en hef stadje te verlaten, waar ik mij aanvankelijk als advocaat had gevestigd. Op reis 1 Ja, aber wohin Mij aansluiten bij een gezelscliap, naar de binnenlanden van Afrika vertrek kende ter opsporing van de bronnen van een of andere onbekende rivier, daartoe ontbrak mij nu eenmaal de noodïge ener gie. Verzoeken de „Willem Barends" te mogen vergezellen naar de Noordelijke IJszee maar wat zou men daar doen met een advocaatware ik medicus, zoöloog, fotograaf, ja, dan bestond er kans, maar nu zou men mij zeker ant woorden „Mijn waarde heer advocaat, aan boord gehoorzaamt men zonder te cHsputeeren en op Nova Zembla zoudt gij geen lepel traan verdienen de be woners zijn nog te onbeschaafd om een geregeld proces te kunnen voeren." Dilemma bleel lastig op reis gaan stond vast j het „waarheen" moest aan het noodlot overgelaten blijven. Ik begon met mijn kamers op te zeggen en mijn boeltje te pakken Vooreerst besloot ik naar Weenen 'e gaan. het altijd vroolijke, lachende Weenen,zoo ten min ste mijn goede ol booze genius mij niet naar een andere plaats voerde. 't Was den 18den Junil878 't Stadje, dat ik u me' noemde was getooid met vlaggen en bloemen, ter herinnering aan den Slag bij Waterloo, en vierde tevens feest ter gelegenheid van de harddraverij, die, zooals mijn hospita mij plechtig verzekerde, prachtig beloofde te zijn, prijs en premie, bestaande uit de traditio- neele zilveren koffiekan en komfoor zouden finaal vereerd worden aan het paard, van zessen klaar dat ondanks het schreeuwen, trappen en wuiven van berij der en toeschouwers, he' eerst 't einde der baan zou bereiken, en gat zij „mijnheer" dan ook ernstig in beraad, om op zoo'n dag toch met te vertrekken „zoo iets vond men nergens zoo en dan Vavonds 'f bal in de „Harmonie" al wat groot wis kwam er, wie weet of mijnheer de ad vocaat, die zoo'n knap mensch was, daat misschien niet vond, wat hem juist nog ontbrak en dan zou het lieve stadje hem wel beter bevallen"Was dat mis schien al een poging van mijn goeden geest wantmaar de klok van het raad huis tegenover mij, de sraande klok in de gang, de pendule op mijn kamer, ja zelfs het geraasmakend Amerikaansch klokje bij de buren, allen begonnen, als hadden zij besloten nu toch eens gelijk te gaan, mij te verrellen, dat het uur daar was,waarop het bestelde rijtuig vóór moest komen, om mij naar het naastbijgelegen station te brengen. Weldra kondigde een torsch uitge sproken „ho mij mijn rijtuig aan en begonnen de juffrouw en de meid mijn bagage naar beneden te dragen. Koffer, taschje, hoedendoos en, last not least, mijn vioolkist onwillekeurig wierp ik er een blik op, zag aks 't ware door het deksel heen, hoe zij daar in haar groen saaie kleed lag, bestoft en verwaarloosd, met gebroken snaren, als een beeld van mijn eigen ontstemde ziel, vooral duide lijk voor hen. die wisten hoe een groot liefhebber ik steeds van muziek was en dat ik de viool niet onverdienstelijk bespeel de. Mij ontbrak iets en dat iets ging ik zoeken, onverschillig waar. Eindelijk was mijn bagage beneden de 'uffrouw nam met een weemoedig gelegenheidsgezicht afscheid van mij. Toen ik op het punt stond de gang uit te gaan, kwam de meid binnen en over handigde mij een juist bestelden brief. Haastig brak ik hem open en de inhoud trof mij zóó, dat ik mijn reis naar Weenen vooreerst uitsts-lde en het wachtende rij tuig wegzond. Het briefje was zeer kort en opper vlakkig, en men zou1 niet licht begrijpen, hoe dit mijn besluit zoo kon doen ver anderen. 't Was van den volgenden inhoud „Lieve neef 1 Wanneer gij een oogem blik tijd hebt, om aair uw oude tante te denken en een boodschap voor haar te doen, stuur dan de op bijgaand lijstje genoteerde stukjes pianomuziek. Adieu. Uw tante Dorothea." „Muziek voor tante Door," riep ik uit, „dat is vreemd. Sedert wanneer speelt zij piano GemakkeÜjk zult gij echter mijn ver wondering begrijpen, als ik zeg, dat tante zeker reeds zestig jaren telde, met wel licht nog een goede breuk er bij, en dat ik mij niet kon voorstellen, dat boe zij in de laatste jaren, dat ik haar niet gezien had, pianoles had genomen. De brief besliste echter, waar ik het eerst heen zou gaan later op den dag vertrok een trein in de richting van H. en had ik dus gelegenheid te over, de muziek te koopen, «laar ik dadelijk be sloten had haar de muziek zelf te brengen en mij zekerheid omtrent «fat vreemde verschijnsel te verschaffen. Mevrouw Dorothea Spaendonck tot Breughel was een uitstekende oude dame, die mij veel beleefdheden bewezen had, en ik, ondankbare, had haar geheel ver geten, had haar slechts nu eu dan ge schreven als ik een oogenbük totaal niet beter wist te gebruiken. Verborg de vraag naar muziek eeü of ander geheim, of was het een bedekt verwijt, dat zij sedert een paar jaar niet een enkele letter van mij had ontvangen Als ik mij er te erg verveel, dacht ik, fel de couné van den trein stappende, welnu, „tout cheinin mène a Rome", en vertrek fk zoo spoedig mogelijk In elk gevat is nei toch beleefd, tante vaarwel te zeggen en bijna had ik dit geheel ver geten Den tweeden dag na mijn vertrek zag ik, achter zwaar geboomte verscholen, de torens van tantes oud kasteel, schilder achtig gelegen bij den zoogenaamden Piasmolen russchen heuvels, bedekt met den en spar, afgewisseld door sierlijke waterpartijen en donkere beuken en abeelen Een eigenaardig gevoei maakte zich van mij meester, toen ik die oude torens tusschen dat dichte, donkere bosch zag oprijzen en ik bedacht, dat daar nog een hart klopte, dat met alleen belang in mij" stelde, maar zelfs een moe lerüjke gene genheid voor mij koesterde, en toen ik eenige oogenblikken later haar om helzende, een warme traan op mijn wang voelde nedervallen, was elke gedachte aan Weenen. Afrika en IJszee bij mij ver dwenen. Nadat tk naar üei een en ander verteld had van mijn wedervaren sedert mijn laatste schrijven, naar welk verhaal zij met de meeste hartelijkheid had geluis terd, ging zij voor een verfrissching zor gen. Ik keek rond om de piano te ont dekken. waarvoor ik de muziek had medegebracht Tot mijn verwondering echter ontdekte ik ei eeen noch in de heldere, zonnige tuinkamer, noch in het salon, waar wij na het diner de thee ge bruikten, en toen ik tante de muziek overhandigde gaf zij zich zelfs de moeite niet het pakketje los te maken, noen toonde eenig blijk van nieuwsgierigheid, zoo zeer verschoonbaar bij een musi cienne Dat verwonderde De vermoeienis van de reis gaf mij een gegronde aanleiding, haar te verzoeken mij mijn kamer te doen wijzen, waaraan zij voldeed, door den ouden knecht Jacoc, 'n volbloed Geldersch man, te gelasten mij naar het nieuw gerestaureerd paviljoen' te geleiden..mij met een beminnelijk lachje verzekerende, dat ik daar geheel op mijn gemak en vrij zou zijn, viool te spelen en een sigaar te rooben. Het kasteel bestond uit een hoofd gebouw met twee vleugels, door torens gedekt, waarin zich de trappen bevonden en in de bovenste verdieping een paar aardige ronde kamertjes, waar men een prachtig gezicht had op de Maas cn op het omliggende land Groesbeck, Mook, ja zelfs Kleef duidelijk kon onderscheiden. Het middengebouw werd door tante bewoond, terwijl de zijvleugels sedert den dood van mijn oom. nu ai ongeveer veer tien jaar geleden, meestal gesloten bleven en voor het grootste gedeelte ongemeu- beld waren Het zoogenaamae paviljoen, waarheen Jacob mij geleidde, stond dichter bij den linker vleugel en diende vroeger, bij ooms leven, die een eerste plantenliefhebber was, gedeeltelijk tot oranjerie. Toen wij de gesloten vensters van den linkervleugel en de met kümop en mos begroeide torens voorbijgingen, wierp Jacob een schuwen blik om zich heen, terwijl hij het üdht der door hem mede genomen lantaren scherp oo hef gebouw het vallen „Zou u wel willen geiooveu, mijnheer, «lat het gelukkig is, dat mevrouw u diér niet heeft laten logeeren vroeg hij op half gedeinpten toon. „Wel, waarom dan „'t Spookt er, mijnheer." ,-,Kom Jacob, hoe heb ik 't nu met je, een oud gediende en dan bang voor spoken „Bang en bang is twee, mijnheer, voor een strooper of kwaadwillige ben ik niet bang maar als ik u taeiüg verzeker, dat men er alle avonden een helsche muziek hoort, een getjengel en gedonder, dat de ruiten er van beven, zult u toch ook moe ten toestemmen, dat het er niet zuiver is." „Zoo 1 en wat voor muziek is 't?" „Een piano, mijnheer, en een zware ook, hoor niet zooals bij Toonser met kermis, maar een die dondert als 't onweer." „Kom Jacob en sedert wanneer heb je dat gehoord „Wel, mijnheer, zoo omtrent twee maanden geleden voor 't eerst." „Hm! Muziek, piano....zou tante spiritiste zijn geworden en geesten op wekken," prevelde ik binnensmonds. Jacob, die dit ongetwijfeld had gehoord, «Irong zich dichter tegen mij aan en fluis terde op een geheimzinnigen toon „Juist mijnheer, dat moet 't wezen. Ik geloof ook dat Mevrouw...." „En waarom Jacob viel ik hem ifl de rede „Omdat mevrouw," antwoordde hij, „wier slaapkamer er slechts door een porte-brisée van gescheiden is, beweert er nooit iets van gehoord te hebben, toen ik het haar vertelde." Ik keerde mij om, als om naar nel oe- tooverde gebouw te gaan, toen de oude bediende mij plotseling bij de slip van miji jas hield en angstig toeriep „O.n Godswil, mijnheer ga daar niet in. 't ware welücht uw dood Daar ik mij er toch heen begaf, liet hij de lantaarn vallen en üep zoo hard hij kon we g Onwillekeurig maakte een onaange naam gevoel zich van mij meester, en be sloot ik maar naar mijn kamer te gaan. Spoedig lag ik te bed. Met her voornemen morgen de geesten te bespieden en aan het daglicht te brengen sliep ik in, droo- mende van behekste jonkvrouwen op be- tooverde kasteelen, die prachtig piano speelden. Des anderen «laags werd ik reeds vroeg gewekt door een zonnestraal, die, onge twijfeld verwonderd daar 'n langslapenden stedeüng te vinden, hem even den neus kittelde, om hem te doen genieten van al de pracht en heerlijkheid van een schoo- ne i zomermorgen Mij in een ochtendtoilet te steken, was 't werk van een oogenbük, en de tot be neden openslaande ramen openwerpende, drongen mij de lieflijkste geuren van he liotrope, roos, resida en honderden an dere geurige bloemen in den neus, alles opgevrooüjkt door het welluidend con cert van onze noordsche zangers .k wierp een bük op de dichtgesloten deur en vensters van den beruchten lin kervleugel en vatte tevens het voornemen op tante niets te vijgen of mede te deelen omtrent hetgeen Jacob mij had verteld, maar tot den avond te wachten en dan zelf op ontdekking uit te gaan. Ja een fiksche wandeling door het uitgestrekte, wel onderhouden landgoed, vond ik bij mijn terugkomst tsnte reeds in morgentoilet aan de ontbijttafel zitten in de tuinkamer wier deuren open ston- «ien. Vriendelijk lacüend, begroette mij het nog blozend gelaat der bejaarde dame van onder een Fransche negligémuts met poaceau rooden strik. Ik maakte haar mijn compliment en ofschoon ik een sarkastisch lachje om hair mond meende te zien spelen bij de vraig, of ik goed gerust had in het pavil joen en of aangename droomen mijn slaap hadden vervrooüjkt, üep ons gesprek over alledaagsche onderwerpen en werd door hiar voorgesteld, vóór 't diner een rijtoer te maken door de schi1d»rachtt'<»e om streken. Eindelijk begon ue avona te vallen en tante, die zich éenigszins vermoeid ge voelde, begaf zich, na mij een goeden nacht gewenscht te hebben, naar haar ka mer, terwijl ik mij naar het paviljoen spoedde, een lantaarn in gereedheid bracht e i mij van een scherm voorzag, ten einde, evenals bij een zoogenaamde dievenlan taarn. het licht te kunnen verbergen in een schommelstoel gezeten, trachtte ik de uren, die nog moesten verloopen, vóórdat het door Jacob genoemde spook- u tr aanbrak, met lezen door te brengen, eu ofschoon ik daarvoor zeer gepast Schil ler's „Geistenseher" had gekozen, werd ik toch zóó onrustig, dat ik nauwelijks mij bedwingen kon, mijn kamer niet te verlaten, ten einde een wandeling in de heerlijke met geuren bezwangerde avond- lu -ht te doeti oor mijn ongeduld schenen de mi- nu.en zich tot uren te verlengen, totdat eindelijk het uurwerk op het torentje van het middengebouw met langzame slagen verkondigde, «lat het tien uur was, en de geesten dus, zoo zij lust hadden, hun bo ven- onderaardsche muziek konden beginnen. Nauwelijks echter had de laatste slag trillend in de lucht geklonken of ik hoorde, in de richting, mij door Jacob aangewezen, een prachtige fuga van Bach op een uit stekende piano voordragen. Dadelijk sprong ik.op, sloop naar het openstaande raam en zag scherp uit of ik ergens een lichtstraal icon ontdekken. De gesloten blinden lieten echter niet toe, iets te be merken van hetgeen er achter gebeurde zelfs niet de geringste lichtflikkering deed de aanwezigheid van personen daar ver moeden. De piano zweeg nu eenige oogenblik ken, om «laarop met een ongekende zui verheid, üeflijke, zangerige aanslag, het schoone „Meilied" van Mendelssohn te dóen genieten. Tk bleef diep getroffen staan, iedere toon drong met ongekende wellust in mijn ziel. Een geheel nieuwe wereld vol lieflijke beelden ontrolde zich voor mijn oogen, terwijl mijn verrukking ten top steeg, toen dezelfde bekwame vingers de zoo onovertrefbare schoone 18de sonate van Beethoven intoneerden. Er kwam een glimlach op mijn lippen bij de gedachte aan den ouden Jacob, die deze hemelsche muziek kon toeschrijven aan booze geesten, en ik vroeg mij-zelf af, of wellicht geesten engelengedaanten konden aannemen, om arme stervelingen te verleiden. Na dit stuk volgde een langdurige stilte, mijn hart klopte van angst, dat welücht het geestenconcert geëindigd zou zijn. Gelukkig niet, het werd gevolgd door een van die fantastische, meesterlijke stukjes van Chopin, zoo zacht en klagend en dan zoo forsch en diep, dat ik mij met langer weerhouden kon naar buiten te gaan sidderend van vrees, vreugde en ontroering, mij richtende naar dat ge deelte van het kasteel, vanwaar het geluid kwam ik sloop zacht over 't mollige gras en door de nu uuideüjker hoorbare tonen geleid, beklom ik stil de trap naar den toren, totdat ik op de tweede verdieping bij een kamer stond, vanwaar ongetwij feld de tonen kwamen, en drukte mijn oor tegen de deur. Hetzij men mijn tegenwoordigheid ver moedde, of dat ik eenig gedruis had ge maakt, genoeg, het instrument zweeg plotseling en ik beproefde eindelijk de deur te openen Dit ging gemakkelijk. Ik trad eene kamer binnen, die groot en sierlijk gemeubeld was. In een hoek stond een piano, half geopend ik trad er op toe en sloeg een accoord aan. Het volle geluid, dat mij toestroomde, gaf mij dadelijk de vaste overtuiging, dat ik ten minste piet geen behekst instrument te doen had. Zooals ik vroeger zeide, grensde de ka mer van tante aan dit vertrek, slechts door eene porte-brisée er van gescheiden. Door her sleutelgat glurende, kon ik niets be merken dan het getemperde licht van een nachtlampje 't was doodstil in die ka mer, en de dicht gesloten zijden gordij nen van het ledikant beletten mij te zien of tante Door al dan niet daarachter rustte. Ik ging nu de geheele kamer rond, op alle knoppen drukkende, ieder lijstje der lambriseering betastende, om mij te over tuigen, dat er geen geheime deuren of wanden waren. Tot mijn verbazing, ja, wellicht tot mijn spijt was dit niet het ge val, alle meubelen waren eenvoudig maar deftig, en de kamer bood niets aan, om zelfs de meest opgewonden ziel aan iets bovennatuurlijks te doen denken. Eindelijk ging ik, misschien eenigszins teleurgesteld, naar mijn paviljoen terug en bleef daar welücht een uur in diep ge peins verzonken, wachtende of de godde lijke muziek hervat zou worden.... De piano bleef stom nu nam ik mijn viool, tegelijkertijd vreezende en hopende op hetgeen volgen zou, als ik in den stillen nacht, door niets gestoord, haar wellui dende toon zou laten klinken. Verschei dene malen was ik in de gelegenheid ge weest, zelfs voor een groot gezelschap te spelen, en nooit, zelf niet in tegenwoor digheid van groote meesters, was ik zoo beklemd geweest als op dit oogenblik. Na eenigen twijfel gelukte het mij, aan mijn instrument tonen te ontlokken, die mij voorkwamen zoo zuiver en diep gevoelig te zijn, als ik ze nimmer te voren had gespeeld. Opgewektheid en verbeelding kunnen op zulke oogenblikken zoo grooten in vloed op ons uitoefenen, dat ik mij be paald verbeeldde, dat mijn vingers on danks mij zelf de trillende snaren druk ten. Zonder zelf te weten wat te spelen, intoneerde ik het duet uit Mendelssohn's „Lieder ohne Worte" en eerlijk moet ik bekennen, dat ik verbaasd was over het gevoel en de kracht, waarmede ik 't uit voerde en mij zelf als een ander voorkwam, dien ik hoorde spelen. Ik luisterde.... Ik hoorde de piano aanslaan en als een Meiregen stroomden de noten zacht en bewonderenswaardig geaccentueerd, zooals alleen de hoogst bekwame vingers van een gevoelig en geoefend meester die kunnen ontlokken. Ik hernam de eerste maten van de „Sonate pathétique" en na de introduc tie secondeerde mij de piano en speelde met mij het fraaie stuk, dat een droom, een gedicht is, teneinde. Nauwelijks stierf de laatste toon in den stillen nacht weg, of ik wierp mijn viool ter zijde, snelde den tuin door en met dezelfde behoedzaamheid de trap op, die mij naar de spookkamer leidde. Evenals de eerste maal, heerschte hier de diepste stilte. Ik trad het vertrek binnen, er bevond zich niemand de piano stond geopend en de lucht scheen nog te trillen van de laatst aangeslagen accoorden. Juist wilde ik droevig, ja wanhopend mij weder verwijderen, toen ik bij een onwillekeurige beweging met mijn laarzen op de pedaal..een muiltje bemerkte, zoo groot als het glazen muiltje van Asschepoetster. Ik bukte mij en nam het voorzichtig op 't was keurig geborduurd en de uit gouddraad bewerkte arabesken waren zóó schoon en wonder lijk, dat lij mijn zinnen schenen te ver warren. Mijn eersten indruk volgende, tlrukte ik het aan mijn lippen en hart, toen plot seling het denkbeeld mij inviel, dat het wel aan tante Doprije zou kunnen be- hooren en misschien door loontrekkende handen was geborduurd. De vrees belachelijk te zijn, zelfs in mijn eigen oogen, deed voor een oogen blik mijn verrukking bedaren. Doch yoedig lachte ik om het geopperde denkbeeld, daar tante, zoo al in haar jeugd, dan toch nu geen voetje had, dat daar met eenige mogelijkheid in kon passen. Zonder twijfel bestond er een of ander geheim in het kasteel, en dat tante er van wist, viel evenmin te betwijfelen, integendeel, van haar ging het uit en door haar werd het bestuurd. Het gezicht van dit allerliefste muiltje deed droomen bij mij ontstaan, die nim mer tot de werkelijkheid zouden kun nen behooren. In een oogenbük had ik als een bekwaam zoöloog of als een beeldhouwer, met het muiltje tot grond slag, tn mijn fantasie een beeld opge trokken, dat zoo volmaakt was, als slechts door de hoogst gespannen verbeelding gedacht kon worden. Onder den vollen indruk van mijn gelukkigen droom bereikte ik mijn kamer, waar ik dadelijk mijn viool nam en met de meeste opgewektheid drie of vier passages uit het ballet „Asschepoetster" speelde, hetgeen mijns insziens een kiesche uitdaging moest zijn helaas, men antwoordde niet, alles bleef stil. Vóórdat ik de kamer verliet, had ik op een blaadje papier geschreven, dat ik op de toetsen der piano legde „Morgen de „Syinphonie pastorale" O geheim zinnigste aller pianisten Ware het de Walpurgis-nacht van 30 April op 1 Mei geweest, dan had ik geen onrustiger nacht kunnen doorbrengen, ofschoon de beelden, die mijn slaap ver ontrustten, lieflijker waren dan die door Zschokke in zijn Walpurgis-nacht worden beschreven. In mijn kamer teruggekeerd, wandelde ik geruimen tijd op en neder, om mijn geschokte zenuwen tot bedaren te brengen, van tijd tot tijd een bük wer pende op de steeds gesloten blijvende vensters van het spookgebouw, of liever, zooals ik het fluisterend noemde, het betooverde Eden Eindelijk wierp ik mij afgemat, het muiltje aan mijn hart druk kende, op mijn bed, in de hoop, slapende de uren te kunnen doorbrengen, die verloopen moesten, vóórdat ik tante naar de geschiedenis ondervragen kon, want ik was vast besloten haar het geheim van die geesten-muziek te ontwringen. Mijn slaap was echter onrustigin plaats dat het muiltje een bedarende in vloed op mij uitoefende, scheen het nu eens reusachtige vormen aan te nemen, terwijl de gloeiende arabesken zich uit breidden en mij in haar kronkelingen verstrikten, dan weder kwam het mij voor als een droom en dat ik ontwaken zou in mijn stil landstadje, dat ik pas verlaten had. Ik sprong dan plotseling op, om na eenige oogenblikken weder in een onrustige sluimering te vervallen, terwijl ik droomde, dat het muiltje aan mijn voet werd gestoken, mij onweder- staanbaar voortsleepte en hatelijke, dan sende, vurige duivels mij een woeste, oorverscheurende muziek voorspeelden en hoog opstijgende vlammen mijn oog leden zengden met een gil sprong ik op de zon, reeds vóór een paar uur opgegaan, scheen op mijn gelaat, daar ik in mijn ont steltenis de ramen had opengelaten. Aan 't ontbijt verscheen ik bleek en afgemat en men kon mij iui/u onrustig doorgebrachten nacht op het gelaat le zen. Tante zag mij scherp aan, terwijl ik een spotachtig lachje op haar üppen meen de te zien haar gelaat en haar voorkomen gaven mij den indruk van iets uitdagends en bespottends. Vast besloten haar te ondervragen, begon ik op een onver schilligen toon, na haar begroet te hebben t „Lieve tante, mag ik voor een oogenblik de muziek van u terug hebben, die ik u heb medegebracht?" „Wat wüt ge er mede doen?" was de eenvoudige vraag. „Ik wilde er een stukje uitzoeken om het voor de viool te transponeeren, daar ik slechts weinig muziek bij mij heb," gaf ik ten antwoord. „'t Spijt mij, maar ik heb die muziek niet meer, zij was voor een buurman bestemd, die ik beloofd had u er om te schrijven," zeide tante. „En woont die buurman hier dicht bij „Neen, dichtbij volstrekt niet, nog een uur voorbij Klein Berg en Dal." „Hé, dat verwondert mij, ik dacht,. dat hij hier zeer dichtbij woonde." „En waarom dacht je dat „Wél, omdat ijt vannacht bijna vlak onder mijn ramen de tonen van een piano meende te hooren, en dat nog wel door uitstekende vingers bespeeld." „Kom I dat heb je je bepaald verbeeld of misschien gedroomd, omdat wij gis teren zoo over muziek gesproken hebben," „Pardon," hernam ik, „fk was er zóó door medegesleept, zóó door getroffen, dat ik de partij opnam en de piano, waar van ik spreek, en mijn viool een duo hebben gemaakt." „O 1 nu begrijp ik het j 't is de ver voering van een musicus Waarschijnlijk hebe j de oude Hanne gehoord, die wel eens psalmen zingt en als zij goed ge humeurd is, die accompagneert op de oude gitaar van je oom." bemerkte tante Zeer lakoniek. „Wel, tante, veroonoott gij mij u heden nacht te wekken als de muziek zich weer laat hooren, opdat gij u kunt overtuigen, dat ik mij niet door de oude Hanne heb laten misleiden vroeg ik bedaard. „Zeker niet, zeker niet," zeide tante, „op mijn jaren heeft men rust en slaap noodig en luistert men niet meer naar serenades ik verzoek ie wel, mij vol strekt niet te storen." Er was zooveel eenvoudige natuurlijk heid in hetgeen tante zeide, ja ik mag zeg gen zooveel zekerheid in haar antwoorden, dat ik mij een oogenbük liet medesleepen, om inderdaad te gelooven, dat ik mij alles had verbeeld, opgewekt door het verhaal van Jacob, en dat de goede oude vrouw werkelijk niets had gehoord „Maar," hernam ik na eenige oogen blikken, bedaard op 't doel afgaande, „één ding verwondert mij toch, lieve tante t gij spreekt van rust en slaap, en men zou zweren, dat juist naast uw slaap kamer die nachtelijke concerten gegeven worden." „Hé. dat is vreemd," zei de oude dame naïef. „Ik heb er nog nooit iets van ge hoord. En Hanne en Jacob, hebben die er iets van bemerkt Nu was tante's toon bepaald nieuws gierig, terwijl zij mij dit vroeg. „Zeker." fluisterde ik haar geheimzin nig toe, „zeker, zij denken echter, dat het spoken zijn, die daar 's-nachts spelen, en om nu met gestoord te worden, leggen zij hoefijzers voor hun kamerdeuren en stoppen hun ooren met was dicht. Maar om op u terug te komen, lieve tante, ben ik hoogst verwonderd, dat a er nooit iets van vernam, want om u de waarheid te zeggen, ben ik vannacht, zonder eenige moeite, in het vertrek geweest, waaruit de hemelsche muziek klonk en...." „Wat hebt gij gevonden „Een piano...." „Werkelijk dat is vreemd." „Maar..geen speler „Nu, zie je wel, dat ge 't u verbeeldde, 't was zeker het oude spinet van je ooms zuster, die er vroeger de „dood van Rolla" op speelde er moe: nog een toe stel in zijn voor de Turksche trom en bekkens ik herinner mij nog goed, dat zij er de „Slag van Praag" op trommelde." „Nu vergist ge u toch, lieve tante 't is een prachtige Erard en de schitterende ivoren toetsen waren nog klam van de vingers, die er de prachtigste harmoniën aan ontlokten, en zoo gij er geen deel aan hebt, schuilt er tooverij onder de wijze, waarop de speler wist te ontvluch ten, toen ik binnentrad." „Kom 1" zei tante, „je hebt gedroomd „Om u tastbaar te bewijzen, dat ik niet droomde, vond ik behalve de piano.... excuseer...tante, mae ik wel even uw voet zien „Met genoegen," zei tante Door. en haar japon een weinig opschortende, stak zij met een weinig coquetterie haar nog wel gevormden voet naar mij uit, een voet, die, zooals ik mij goed her inner, vroeger om zijn sierlijkheid ge roemd was. Maar het kleine muiltje, dat ik op mijn hart droeg, was niet ruim genoeg, om ook maar de halve voet van tante te bergen. Ik mag niet ontveinzen, dat deze overtuiging mij met zekere vreugde vervulde. „Maar wat wilt ge dan toch vroeg tante met de grootste eenvoudigheid. „O I lieve tante, alleen u maar over tuigen, dat ik de zekere bewijzen van de aanwezigheid van een dame in dat ver trek bij rruj draag. Ziehier," zeide ik, het muiltje te voorschijn halende. Tante wilde het grijpen. „Neen, neen riep ik uit, „ik geef het slechts terug aan 't voetje, dat het past, zoo ïliet.... Maar lieve, goede, beste tante, heb medelijden met mij. Als ge het geheim kent, en gij moet het kennen, zeg het mij dan ik bid en smeek u er om. Ik geloof aan geen geesten, maar wel aan engelen, aan beminnelijke vrouwen, die voetjes hebben, waaraan dit muiltje past." Ik sprak zoo innig, met zooveel vuur over tnijn onbekende, die zoo prachtig speelde, door wier reinheid van spel een zoo zuivere ziel straalde, dat tante, of schoon zij niets zeide, door mijn woor den geroerd scheen en mij met een bük aanzag, die mij" het getukkiesfe deed hopen. De dag, die ik in zenuwachtigen toe- svnd, geslingerd tusschen hoop en vrees, b&i doorgebracht, liep ten einde. Tante

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 12