VOOR DE
"J Li
a I.
GEDWONGEN HALT
1 UIT DE i
MOPPENTROMMEL
GEDACHTENVOL.
NUMMER 23.
DERDE JAARBANG 1923.
KiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiirtiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiüiiiiiiigiiiiiiiiiiiiJiiiiiüjiiiuiiiiiniiiiii'tiiiiiiiiiiiiN
^iIl!iS!llIlS!l]Slil!iiIllISlIIi:3illl!iil]i!!gllUii!IllillliI!lliISlIiS!:iliIiI!i!SI!!l«lIHli!!!Siili!:iIISE:i S!![:ii:3!SISiilIIIIlii!!liS!fiI!I;!^ j
i «i'oq i rtn 3 S».!1» c»i o 3 - I n ra o v i f> s
Dar gegil trok eindelijk Carré's aan
dacht
Hij sjocg c;jri oogcn op» ^ag ucn ledigen
bok en begreep ailes.
„Verloren morde hij en werd doods
bleek
Een oogenDlik bleet hij besluiteloos
Jan trachtte hij de ledige plaats van den
:haufteur te bereiken.
De auto sprong nu de enge brug op, die
over het riviertje van Biacktown ligt.
Robert Carré sidderde.
Uit dc tegenovergestelde richting kwam
een electrische tram aangereden.
De wattman had ongetwijfeld niets
bemerkt, want hij dacht er niet aan zijn
vaart re verminderen
Koud zweet brak den juwelier uit,
net een stoutmoedigen sprong bereikte
lij den bok...» Ook tic wattman had
thans het gevaar gezien en trachtte zijn
zware ma hine, die maar op een afstand
van drie mete meer was, tot stilstand
te brengen.
Robert Carré sloeg zijn handen kramp
achtig om her stuur, en gaf een flinken
zwaainaar rech s,
He iinkerpane 1 van de auto schuurde
langs de tram en nu vloog het rijtuig
recht op dc borstwe ing aan, waartegen
het moest te pietter leopen.
Carré had gelukkig zijn koelbloedigheid
herkregen juist toen zijn auto tegen de
bor twenng ging aanbotsen sprong hij
in de rivier-
Terwij) hij oude water verdween,
weerklonk een vreesdijke ontploffing.
Een kwartier later, toen de juwelier
druipend van het water, weer op de brug
kwam, bemerk c hij de overblijfselen
van zijn brandende au o tegen de half
vernielde borstwering.
Een bom, in de voorkist van de taxi
geplaatst, was bij den schok ontploft en
had het voertuig vermorzeld.
Terwijl Carré daar verstomd bleef
staan, zeide hem een mannetje, he zelfde
welk het „Missoury-hotel" binnentrad
toen hij liet verliet, op kal men' toon
„Gij zijt aan een groot gevaar ontsnapt,
gentleman.... Ik ben de inspecteur
Forbes
„Welnu, gij komt een weinig te iaat 1'
„Toch niet, want alvorens u te volgen,
heb ik den chauffeur, die u deze leelijke
poets speelde, gearresteerd.. 'Zie, het is
de kerel, die ginds door de politiemannen
wordt weggevoerd. Maar kom in mijn
auto naar het centraal bureau. Gij zijt
gansch nat en zoudf een ve- koudheid
kunnen opdoen.
Dien avond nog werd Sam, de bediende
van het „Missoury-hotel", in verzekerde
bewaring gesteld.
Hij was het, die naar den juwelier tele
foneerde, ten einde een premie van vijf
tien duizend frank te kunnen opstrijken.
Mocht Carré hebben toegestemd, de
chauffeur Krauts zou in den „Harry's
Bar" de rol van William Godfrey zijt)
gaan spelen.
Thans siert he: prachtige snoer van
het huis Bixau den blanken hals der doch
ter van Mr. Stury, maar Robert Carré
zal niet spoedig vergeten in welke tragi
sche omstandigheden hij die zaak heeft
beklonken
ONVERGEEFLIJK.
Louise. Waarom zijt ge zoo bedroefd
Augusta
Augusta, Zie eens wat een berg boeken,
en bijna elke week komt er zulk een bij.
Louise. Nu dat is toch geen reden om
boos te zpijn gij zijt in zulk eene geluk
kige financiëele positie, dat uw echtge
noot zich deze weelde kan veroorloven.
Augusta. Daarom ben ik ook niet be
droefd, hij lean zooveel boeken koo
ien als hij wil, maar denk eens, de on-
,ne»sch ieest ze ook alle.
UIT DE GERECHTSZAAL.
Voor *en baardeloos rechter bracht men
onlangs» en vagebond met een grooten,
iwarten baard 1 Nadat de rechter een blik
op de acten geslagen had, richtte hij zich
tot den beschuldigde met de woorden
„uw geweten schijnt zoo zwart te Zijn
a!a uw baard."
„Als mijnheer de rechter het geweten
naar den baard afmeet, dan heeft u geen
geweten," antwoordde de spitsboef.
MODERNE PHILANTROPIB.
Benemen. i-.en aaimoes ais t u öeiseft.
Gravin. Onbeschaamde, hoe durf je
dit re vragen Heden-avond dans ik
vooi u
V7EDERZIJDSCHE CONTROLE.
Schrijver Nu heb ik al drie uren lang
naai dien metselaar aan de overzij gezien,
maar de kerel heeft nog geen steen ge
metseld Ik zou wel eens willen weten,
waarvoor zulke menschen des Zaterdags
hun geld ontvangen.
Metselaar Nu heeft die schrijver
aan den overkant al drie uren lang naar
mij gekeken ik zou wel eens gaarne
wilien weten, waarvoor zoo'n pennelikker
zijn tractemenf inpalmt
IN GEDACHTEN.
Raad eens wat mij onlangs gebeurde
Ik ga naar mijn bureau en eensklaps ver
beeld ik mij dat ik mijn horloge vergeten
heb. In gedachten verzonken, haal ik het
horloge uit mijn vestzak om te zien of ik
nog tijd genoeg heb het thuis te gaan ha
len,
SLECHT CITAAT,
„Ik vind het niet3 aardig van je, dat je
in al dien tijd niet eens bij ons bent aan-
'gekomen
„Och, wat zal ik je zeggen Ik was het
vast van plan, maar dag aan dag stelde ik
het uit en je weet wat Jean Paul zegt
„dat de weg naar den booze niet goede
voornemens geplaveid is
JUIST GENOEG VOOR EEN.
„Maar man, je zit maar te lachen ach
ter je krant en ik hoor niets. Vertel het
mij nu óók eens
„Och vrouw voor twee is het niet
aardig genoeg 1"
MEDELIJDEN,
Dienstbode (in 't voorbijgaan tegen een
vriendin, die alleen in 't wasehhuis aan
t werk is). Zeg eens, Elsje, doet je den
mond niet zeer. als je. zoo den heelen
dag niet praten kunt
VRIJHEID.
Sergeant (tot de soldaten). Als de over
ste straks bij de inspectie vraagt hoe het
met u gaat, dan zegt ge allen zeer goed,
want zoo wil het ds overste,
OP 'T EXAMEN.
ProfessorGe moet alle uatuurproduc-
ten in een der drie rijken indeden waar
doet ge b.v. de suiker
ExaminandusIn de koffie professor.
ZEDELIJKE VERONTWAARDIGING
Rechter. Gij zijt wegens diefstal, mei
need, landlooperij en bedelarij herhaal
delijk gestraft.
Beschuldigde. Pardon, mijnheer de
rechter, van bedelen is bij mij nimmer
sprake geweest, ik heb steeds gestolen.
SCYLLA EN CHARYBDIS.
Vrouw. Maar, manlief, hoe kunt ge
onzen kleine een trancheermes in de hand
geven
ManDe jongen moet iets hebben
om mede te spelen, ik kan hem toch geen
geladen revolver geven
Slempman. „Maar buurman dat vis-
scheti moet toch een recht vervelend werk
zijn 1 Wat denkt ge wel als ge zoo den
ganschen dag aan 't water zit
Van Schoffelen. „Dan denk ik, ik wou
dat ik maar eens beet had."
Slempman. „En ais er een gebeten heeft,
wat denkt ge dan?"
Van Schoffelen. „Aha."
MOEILIJK TE VOLDOEN.
Joris Goedbloeu is een groot vereerder
van den ouden tijd, voorni wat dc solidi
teit van den ouden bouwtrant betreft.
„Wijs mij onder al die nieuwe krotten
en kaartenhuizen," sprak hij laatst tot zijn
vriend, „er eens één aan, dat zich zoo lang
goed gehouden heeft, als die onze voor
vaderen gebouwd hebben I"
BEANTWOORDE BELEEFDHEID.
Tijdens het Fransche Directoire zond
Vorst Reusz een officiëele depêche, die
aldus begon: Vorst Reusz erkent de
Fransche Republiek." Talleyrand, die
als toenmaligen Minister van buitenland-
sche zaken daarop moest antwoorden,
schreef als inleiding van zijn antwoord
„De Fransche regeering gevoelt zich
zeer vereerd met Vorst Reusz kennis te
maken."
Later heeft Talleyrand zulke republi-
keinsche kwinkslagen niet meer gemaakt,
DE WAARHEID.
Onderofficier. Wat verstaat men ouder
huichelarij
Recruut. Huichelarij is 't, als men zegt,
zijn superieuren gaarne te mogen lijden,
EEN GEVAARLIJK HUISGEZIN.
Ambtenaar. Hoe sterk is uwe familie
Boer. Als we allen bij elkaar zijn, kun
nen we het gansche dorp kort en klein
slaan.
CONSCIËNTIEUS.
Student. Hé, kellner, wees zoo goed
en herinner mij later dat ik hedenmorgen
vergeten heb te betalen.
EEN VRIJ OORDEEL.
Kunstschilder Verbeeld u, gisteren
kwam van Puffelcn, die voor een kunst
kenner wil doorgaan, op mijn atelier en
zeide dat deze schilderij een copie is. Maar
ik verzeker u, als er nogmaals zoo n ezel
komt, werp ik hem van de trap Gij, mijn
waarde, zijt een man, die kennis van zaken
heeft, zeg mij nu eens eerlijk, wat gij van
mijn schilderij denkt, geneer.u niet.
STUDENTENVLIJT
„Met dat geslcnter en leegioopen is
't thans finaal bij mij gedaan." zegt de
student van Rinkelen tegen zijn vriend
van Puffelen, die hem ceii bezoek brengt,
,.ik 'eid thans een gansch ander leven dan
vroege; 's Morgens sta ik om vijf uur op,
om half zes begin ik te studeerea tot ne
gen uur Van negen 'ot een uur woon ik
de colleges bij, dan ga ik dineeren. Om
twee uur begin ik weer te blokken tot
acht uur, dan gebruik ik het avondmaal
en rust ik een half uurtje, waarna de studie
weer een aanvang neemt om klokslag
twaalf te eindigen En zoo gaat het bij
mij dag aan dag."
„Dan zijt gij kolosaal veranderd, ami
ce," antwoordde van Puffelen, „doch zeg
mij eens, zeventien uren studeeren, wérkt
zulks niet nadeelig op uwe gezondheid
,,'t Schaadt mij niemendal."
„Hoe is "het mogelijk zeventien uren
arbeiden zou een kameel ziek msfken."
„Mij nier. ik herhaal het. 't schaadt mij
niet."
„En hoe lang z;jt gij reeds zoo'n phe-
nomenaal reusachtigen blokker
Morgen begin ik
- Arme, arme man, sprak de boerin
tot den landlooper, die zeer demonstra
tief het gras van het perkje voor het huis
afknabbelde. Heb je zoo'n honger, dat je
gras eet?
De landlooper knikte bevestigend, ter
wijl hij' ecu hoopvoilen blik op de vrouw
vestigde, die voortging:
Kom maar achter het huis, arrnc ziel,
bij de keukendeur. daar staat het gras
veel hooger!
Dc zoon van een restaurateur was hij
kennissen op een diner genaodigd. Er wer
den heerlijke croquetjts opgediend, doch
hij nam er niet van.
- - Neem cr toch ook een van, drong de
gastheer aan. Ze zijn delicieus. Thuis krijg
je ze niet beter.
- - Neen, dank u, sprak de restaura-
telfrszoon. Thuis eet ik ze nooit, omdat
ik weet, wat erin zit, en bij een ander
eet Ik ze nooit, omdat ik niet weet wat
erin zit.
KAZERNE-STIJL.
Sergeant (tegen een recruut, die er een
in 't oogloopcnd dikken neus op na
houdt): „Kerel, blaas toch je neus niet
zoo op, of hen je van |>lan aardappels te
snuiven?"
DUBBELZINNIG.
Reiziger: „Is het geoorloofd de antiqui
teiten van dit kasteel te bezichtigen?"
Bediende: „Onmogelijk. Mevrouw de
Gravin en hare zuster zijn naar de stad."
OOK EEN COMPLIMENT.
De Hertog van Cambridge presideerde
een feestmaal van de vereeniging der
Lonuensche huurkoetsiers. De Hertog
drenk op den bloei en groei der vereeni
ging. Deze toast werd beantwoord door
een koetsier, die betoogde dat hij steeds
veel sympathie voor den Hertog gevoeld
had en daarom zeer verlangd had hem
persoonlijk te leeren kennen. Thans nu
hem dat geluk ten deel valt, moest hij ge
tuigen, dat, als men hem niet gezegd had,
dat de voorzitter dc Hertog was, hij in de
stellige verbeelding zou geweest zijn dat
de voorzitter een koetsier was, die mir,
TEMPORA MUTANTUR.
Van Socrates wordt verhaald, dat hij
gezegd heeft: „Alle menschen spreken
vlot genoeg over iets waar zij van weten."
In onzen tijd zou hij misschien gezegd
hebben: ,.Dc mecsten spreken maar'al t
vlot over iets, waar zij niets van weten.'
CCN CONSERVATIEF JONGELING.
A. „Naar ik verneem is uw bovenhuis te
huur, ik zoek een geschikte woning, zoudt
ge dus dat huis aan mij willen verhuren 1"
B. „Men heeft u slecht ingelicht, waarde
heer, mijn bovenhuis is met te huur, daar
woont een jongmensch al sinds vijftig jaren."
HOOGE LOF.
Een politiek redenaar zeide eens, om ze
keren generaal van zijn partij op te vijzelen,
dat hij op het slagveld altijd te vinden was
waar de kogels het dichtst om hem heen
waren.
„En waar was dat vroeg men hem,
„Bij den ammunitiewagen."
VOORSCHRIFT OM VROEG OP TE
STAAN.
„Ik kan maar niet vroeg opstaan, dokter,"
klaagde een ingebeelde zieke, die een lief
hebber van lang slapen was.
„O, dat kunt gij wel,was het antwoord,
„als gij mijn raad maar wilt opvolgen, Hoe
laat staat gij gewoonlijk op?"
„Negen uur."
„Welnu, sta dan eiken d3g een half uur
later op, en binnen een maand zult gij 's mor
gens om vier op zijn."
RECHT EN RECHTER.
„In elk gevai," beweerde eens iemand, die
met een ander de kansen van zijn proces
overwoog, „in elk geval heb ik liet recht aan
mijn zijde."
„Dat geeft je met veel," was het antwoord,
„zoolang dat niet het geval is met den rech
ter."
HET BESTE.
Toen Jerroid eens tnet een Franschman
politiseerde, die zich bizonder ingenomen
toonde met iiet tusschen Engeland en Frank
rijk gesloten handelsverdrag, merkte hij
droogjes op „Het beste wat ik tusschen En
geland en Frankrijk ken, is de zee 1"
VORST EN HOVELING.
De beroemde Reinald Forster, die met
Cook de reis om de wereld gedaan heeft,
werd gedurende zijn verblijf te Berlijn aan
den Koning voorgesteld. Zonder daartoe
uitgenoodigd te zijn, nam hij plaats. De vorst
vroeg hem hierop, of hij reeds meer kortingen
gezien had.
„O, ja," antwoordde Forster, „vier wilde en
drie tamme."
GOEDE CRITIEK.
Op een feest van de maatschappij van land
bouw, hield een der leden een lange, verve
lende, saaie redevoering. Een onderwijzer
vroeg aan zijn buurman, een eenvoudig
landbouwer „Hoe beviel u die redevoe
ring?"
„Dat zat ik zeggen," antwoordde onze
landmail, „ik heb liever een bord goede soep
dan een schotel spoeling."
BETER BAANTJE.
Heer „Hier heb e een dubbeltje, maar
zeg me eens, waarom leer je geen ambacht?"
Bedelaar „Dar zou ik wel doen, mijnheer;
als ik een beter wist dan mijn tegenwoordig."
AAN TAFEL.
Vrouw „Ik ben bezig te sparen voor een
mooi cadeau op je verjaardag."
Man „Dat merk ik".
Vrouw „Waaraan"
Man „Aan het eten."
DOORTASTEND,
A. „Heeft Willem dan toch die weduwe
getrouwd Ik dacht dat hij een oog-
te had op haar dochter."
B. „Dat had hij ook, maar de weduwe
had een oogje op hem."
ZUINIGHEID EN VLIJT.
Heer „Wat Loop je nu nog te bedelen
En ik hoor dat je laatst nog een erfenisje ge
kregen hebt.''
Bedelaar Dat is ook waar. Maar moet ik
daarom den luiaard uithangen?"
ALTIJD HETZELFDE.
„Maar, manlief, je bent doornat en je
paraplu is droog
„Dan zal ik vergeten liebben ze op te
steken
HET BESTE MIDDEL.
Een candidaat in de geneeskunst werd, bij
gelegenheid van een examen, zeer streng on
dervraagd. Men had hem wegens het aan
wenden van zweetmiddelen ontelbare vra
gen gedaan en steeds ging men voort „en
weet gij er niet meer Bedenk u maar eens,
gij zult u nog wel iets herinneren," enz.
Den geplaagden candidaat, die dikke
zweetdroppels over het voorhoofd vielen,
ging eindelijk een licht op hij antwoordde
„Ja, toch, professor, indien al de aangewen
de middelen niet baten, dan zal ik den pa
tiënt naar u zenden, om zich te laten cxami-
neeren."
LANGZAAM.
Iemand die gaarne vertelde, doch zeer
langzaam in zijn voordracht was, werd door
een driftig tnensch in de rede gevallen
„Toe, haast u toch, ik moet binnen vier
weken op reis."
HUISKAMER
(Slot).
Toen deze den volgenden morgen den
journattSr voor hef pleizier dat zij en haar
dochter door zijn tusschenkomst genoten
hadden, bedankt had, voegde zij er aan
toe „Gisteren zeiden wij, Relinda en ik,
dat het voor u toch onaangenaam moest
zijn, dat u geen uitvoeringen bijwonen
kunt
„Integendeel, het was me een genoe
gen, dat ik daarvan verschoond kon blij
ven, maar op den duur valt het mij toch
tegen den geheelen avond hier boven
door te brengen."
„Hoe kort u dan den tijd?"
„Och, zooals het valt," antwoordde hij
met bitterheid, „Ik oefen mijn geheugen
door alles wat ik vroeger van buiten kende
nog eens na te gaantn ik doe ook nog
wat aan muziek."
„Waarlijk? Heeft u een piano..Dat
tnoet toch een heerlijke afleiding voor u
zijn."
„O zeker, als ;k er werkelijk talent voor
had, maar enfin, het bezorgt me toch een
oogenblik ontspanning."
„U zou ons een groot pleizier doen,
als u bij ons de avonden wilde doorbren
gen misschien zou dat aangenamer zijn."
„Ik zou niet beter verlangen," riep
Tersac vol vreugde uit. Maar mijn groot
moeder, die alles verlaten heeft om mij te
helpen, wil ik niet alleen iaten."
„En wie zegt u haar alleen te laten
Breng haar telkens mee, wanneer u ons
komt bezoeken,"
„Dank u, mevrouw," zei de jonge man,
terwijl hij haar hartelijk de hand drukte.
„Maar is u er zeker van, dat uw dochter
op het bezoek van mijn oude grootmoeder
gesteld is?"
„Mijnheer Tersac, u oordeelt verkeerd
over Relinda," antwoordde mevrouw
Josselin met kracht.
„Welnu, dezen avond nog zullen wij
van uw uitnoodiging gebruik maken."
Op het afgesproken uur trad Tersac,
door zijn grootmoeder gevolgd, de kamer
van de beide dames binnen. De band voor
zijn oogen was weggenomen en door een
donkergroenen bril vervangen. Een groote
leunstoel die dicht bij de kachel geplaatst
was, wachtte hem.
„Beiden zijn wij door God gezegend,
mevrouw. Uw dochter en mijn kleinzoon
geven ons steun en troost. Uw kind is
ook zoo dwaas en zonderling niet als de
dame van hiernaast...."
„Ik weet niet van wie u spreekt," ant
woordde mevrouw de Josselin, „nooit heb
ik er op geler wat er bij mijn buren ge
beurde."
„Ik bedoel de eigenares van dit huis.
Kort geleden hoorde ik zeggen dat zij naar
Parijs teruggekeerd waren."
„Ja, dat heb ik ook gehoord," meende
Relinda, terwijl zij met een heimelijk
glimlachje haar moeder aankeek. Zij be
greep, dat Modeste haar niet als de eige
nares van het huis bekend gemaakt had.
„Kent u haar misschien," vroeg Savien
belangstellen^.
„Jawel, een weinig," antwoordde Re
linda, die zich met het geval begon te
amuseeren.
„Ha, zeg ïYie dan eens hoe zij er uitziet.
Ik stel me haar voor als e{n oude Engel-
sche dame die niet beter weet, of zij moet
reizen. Mij dunkt dat zij een stijve, kno-
kerige gestalte is, met groote tanden en
een ingevallen gelaat."
Relinda barstte in een schaterlach uit.
„Zij is toch nog niet heel oud en heeft ook
mets buitengewoons. Waarom noemt u
haar zoo zonderling
„Omdat men zegt," ging de oude groot
moeder voort, „dat zij het lang niet op
een plaats kan uithouden.... zij moet
altijd en onafgebroken zwerven, net als de
wandelende jood 1 Minstens genomen is
zij toch zonderling," mende de journalist.
„Zij gevoelt zich, om zoo te zeggen niet
beter dan telkens op een andere plaats,
hetgeen onrust en wispelturigheid ver
raadt."
„En ik houd zulk een persoon voor
werkzaam en leergierig, want door het rei
zen ieert men veel."
„U heeft volkomen gelijk," zei Tersac,
zich plotseling herinnerend, dat zij zelf dol
veel van reizen hield. „Maar dat eeuwige
reizen keur ik af."
„Och, ieder nioet men zijn plezier la
ten zoeken waar hij het denkt te vinden,"
was Relinda's bescheid.
„O zeker," gaf Tersac toe, „maar die
jonge dame is een egoïste, die het haar
moeder lastig maakt. Deze is gedwongen
haar op al haar reizen te vergezellen en
dan moet het reizen de arme vrouw nog
zoo te/enstaan."
„Dm alles is onwaar j Daar protesteer
ik têgv„" zei mevrouw Josselin gebelgd
door deze laatste woorden. „Wie vertelt
er zulke lage lasteringen van mijn dochter"
„Wat Is u dan juffrouw Relinda",
riep Tersac verschrikt opspringend uit.
„Dat ben ik.Het doet mij leed dat
ik het moet bekennen, want thans heb ik
uw achting, zoo niet geheel, dan toch voor
een groot geaeelte verloren
„Integendeel, u heeft mij den moed ge
geven nog een enkel woord te zeggen
Wellicht zult u mij thans voor een onbe-
schaamden lomperd aanzienHet. was
wreed van u om mij in mijn eigen woor
den te vangen."
„U hebt nog niet op de vraag van mijn
moeder geantwoord," hernam Relinda, „ik
zou wel willen weten, wie de goedheid had
u die aardigheden te vertellen."
„Gasparre, uw intendant, die u zoo
laag bedrogen heeft."
„Wanneer heeft u hem dan gezien
„Wel, in den laatsten tijd dat hij de
huur ophalen kwam, want de zorg hier
voor vertrouwde hij aan uw concierge niet
meer toe."
„Die valschaard," riep mevrouw Jos
selin opgewonden uit. „Het was hem niet
genoeg ons te ruïneeren, ook onzen naam
moest hij nog bekladden. En dan nog te
moeten hooren dat men hem niet vinden
kan 1"
„Is het waar, dat hij u alles ontstolen
heeft?"
„Ja, niets van bizondere waarde heeft
hij ons fneer gelaten." En met een wat
gedwongen glimlachje voegde zij er bij
„Op slót van zaken hebt u volkomen ge
lijk met mij een zonderlinge te noemen,
ik ben zeer onvoorzichtig geweest en mijn
liefde voor het reizen heeft mij duur ge
kost.,.. Maar geloof mij, noch mijn
lieve moeder, noch ik zelf, geen van bei
den rouwt nog om die onvoorzichtigheid."
Na dit voorval had de journalist den
moed niet meer nogmaals op bezoek te
gaan. Hij schaamde zich te zeer en meen
de vast, dat Relinda het niet gemakkelijk
vergeven zou. Eens sprak hij er over met
haar moeder, maar deze beweerde dat hij
zich daarin vergiste. De arme, zij durfde
het toch niet op zich nemen om Tersac
opnieuw uit te noodigen. Eenige dagen
later evenwel zei Relinda alvorens heen te
gaan „Vraag dan toch eens, wanneer
Tersac op visite komt. Het is alsof wij
nog over dien avond pruilen, wat toch
te belachelijk is
De winter liep met de wekelijksche be
zoeken van Tersac en gijn grootmoeder
ten einde en het oogenblik was aangebro
ken, waarop mevrouw Josselin en has.
dochter de stad Parijs verlaten zouden.
De knoppen aan boomen en struiken gin
gen open en weldra prijkten deze in een
rijken bladerdos. Maar deze tijd van na-
tuurherleving is ook het seizoen, waarin
Parijs op zijn aantrekkelijkst is, en Relin
da gevoelde wel eenigszins spijt over haar
eenmaal genomen besluit. Evenwel meen
de zij toch om haar moeder te moeten
vertrekken, daar deze, sinds Tersac haar
hulp niet meer noodig had, volstrektniet
wist, hoe zij zich den tijd zou dooden. De
journalist, die intusschen geheel hersteld
was, had zijn gewone werkzaamheden
hervat en zochi van tijd tot tijd zijn ken
nissen nog eens op.
Een gebeurtenis waarop Relinda niet
meer rekende, maar die haar moeder altijd
verwacht had, kwam plotseling de ge
maakte plannen wijzigen. De politie had
nooit haar naspcringen onderbroken en
eindelijk waren haar pogingen met goed
succes bekroond. Deze tijding vervulde
in den beginne de beide vrouwen met groo
te vreugde. Mevrouw Josselin beeldde zich
in, dat zij zich voortaan niet meer vervelen
zou, maar integendeel, 'hans begonnen
de verdrietelijkheden eerst te komen.
Het proces bracht voor Relinda en bijge
volg ook voor haar moeder een groote op
schudding in haar stille leven en menig
maal betreurden zij den vrede, dien zij te
voren genoten hadden. Een gehseie om
mekeer had in Relinda's karakter plaats
gehad zij hield niet meer van veran
deringen. Het proces dat haar eertijds niet
had afgeschrikt, scheen haar thans hatelijk
tos, zij had slechts één verlangen meer. een
eind te maken aan dé zaak. tor welken
prijs dan ook.
Gasparre kon zijn oplichtingen ca ver
duisteringen niet loochenen, de bewijzen
getuigden te zeer tegen hem. Maar hard
nekkig bewaarde hij bet stilzwijgen en do
rechters konden er niet achter komen,
waar hij zijn schatten geborgen had. Ze
stonden Relinda een onderhoud met hem
toe en in plaats van hem met verwijten te
overladen, deed zij slechts een beroep
op het overschot van zijn goede gevoelens.
„Nooit kunt u," zeide zij met zachtheid,
„het ongelijk herstellen dat u mij en ook
u zelf aangedaan hebt. Maar voor een ge
deelte ten minste kunt u dat onrecht, ons
aangedaan, toch ongedaan maken. U zou
mij een groot genoegen kunnen doen, mij,
die u geen kwaad gedaan hebt en het u
ook niet toewensch, zelfs thans niet....
Zeg mij, wat u met bet horloge van mijn
vader gedaan hebt, waaraan ik zoo ge
hecht was. Als ik dat weerom krijg, Gas
parre, dan zal ik u alles vergeven. Ik zal
de rechters bewegen om uw straffen zoo
veel mogelijk te verzachten en onzen groo
ten Rechter in den Hemel zal ik eveneens
om medelijden voor u bidden.
De ongelukkige, hij aarzelde. Zeggen
waar hij dat kleinood verborgen had, dat
was de plaats verraden, waar het overige
zich bevond. En eenmaal hoopte hij toch,
uit de gevangenis bevrijd, van zijn schat
ten te kunnen genieten. Maar de edel
moedigheid van Relinda en haar goedige
stem, waaraan men geen weerstand bie
den kon, zegevierden eindelijk over Gas
parre's stijfhoodigheid. Onder een val-
schen naam had hij zich in een der def
tigste wijken van Londen gevestigd en
hij meende, dat hij daar ongestoord de
kunstschatten bewaren kon.
Met twee agenten van de veiligheids
politie begaven moeder en dochter zich
naar de opgegeven plaats. Hij bewoonde
een weelderig huis met rijk gemeubileer
de kamers, die grootendeels met de kunst
schatten van Relinda gevuld waren.
Mevrouw Josselin had van vreugde
wel willen juichen. Haar dochter vond zij
ongewoon koel, maar dat was zeker schijn,
de waardigheid die zij tegenover vreem
den niet uit het oog verloor. „Ben je niet
tevreden, kind, dat wij de grootste helft
van ons fortuin teruggevonden hebben,"
vroeg de moeder toen zij zich op de te
rugreis met haar dochter alleen bevond.
„Zeker, moeder, ik beu er gelukkig mee
om u
„Om mijEn ik juist om jou ik
moet het eerlijk bekennen, ik was bang
dat je 'n oude jongejuffrouw worden zou",
Relinda drukte zacht de hand die in de
hare rustte, maar tegelijk wendde zij een
weinig haar hoofd om zonder te antwoor
den, en de moeder kon niet raden wat haar
dochter dacht.
„Men kan goed merken, dat mijnheer
Tersac zijn werkzaam leven weder be
gonnen is," begon zij na een oogenblit
van zwijgen. „Hij schijnt ons geheel ver
geten te hebben."
„Dat verwondert mij zeer," antwoord
de haar moeder. „Ik denk dat hij wat ai
te bescheiden is. Wij zullen Clarisse eens
zenden om'hem een avond uit te noodigen,
voordat wij naar buiten gaan."
„Neen, neen." rhep Relinda, „wij moe
ten de menschen niet dwingen om ons te
komen bezoeken."
Meteen werd er op de deur geklopt.
„Zou hij het zijn," vroeg de dame eenigs
zins verwonderd.
Inderdaad, hij was het, Savien. Maai
niet meer de journalist uit vroeger dagen.
Zijn vrooiijkheid en kracht had hij tege
lijk met zijn gezondheid teruggekregen en
zijn oogen waren ook geheel hersteld.
Blij hem zoo weer te zien, zei mevrouw
Josselin, terwijl zij hem hartelijk de band
drukte „Wij spraken juist over u en zei
den. dat u ons wat vergeten had."
„O neen, ik had u niet vergeten, maar
de groote drukte, die ik dagelijks om mij
heen heb, belette mij u eens op te zoeken.
Ik kom u gelukwenschen met het geluk
kigs verloop van uw proces. Modeste
vertelde mij, dat u er wederom aan dacht
Parijs te gaan verlaten,"
„Zoo is het, over enkele dagen gaan wij
buiten wonen om er den geheelen zomer
door te brengen. Het is cr thans wat heer
lijk," antwoordde Relinda.
,,'t Is reeds lang geleden dat ik ook het
geluk mocht smaken de lente buiten dooi
te brengen," zuchtte de journalist.
„Ats u het dan zoo heerlijk vindt, waar
om wilt u ons er dan van afhouden,"
vroeg Relinda lachend.
„O, dat is wat egoïstisch van mij," ver
klaarde hij oprecht. Hij stond op, nam
afscheid en wensc'nte de datnes een goede
reis naar haar buitenberblijf.
Toen hij de kamer uit was bleet Relin
da langen tijd in gedachten verdiept. Zij
had in zijn oogen gelezen w;at er m zijn
hart omging en ze peinsde in stilte. Zov
ze hem nog eenmaal zien
Twee jaren verliepen sinds dit afscheids
bezoek. Nog woonden de beide dames op
haar landhuisje in de vlakte van Touraine,
maar Reilnda thans als mevrouw Tersac.
Haar echtgenoot had,om de zwakte van
zijn oogen, zijn journalistieke loopbaan
vaarwel moeten zeggen en in ongestoorde
vreugde brachten zij voortaan hun jaren
in het stille buitenleven door.