VOOR DE "J Li a I. GEDWONGEN HALT 1 UIT DE i MOPPENTROMMEL GEDACHTENVOL. NUMMER 23. DERDE JAARBANG 1923. KiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiirtiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiüiiiiiiigiiiiiiiiiiiiJiiiiiüjiiiuiiiiiniiiiii'tiiiiiiiiiiiiN ^iIl!iS!llIlS!l]Slil!iiIllISlIIi:3illl!iil]i!!gllUii!IllillliI!lliISlIiS!:iliIiI!i!SI!!l«lIHli!!!Siili!:iIISE:i S!![:ii:3!SISiilIIIIlii!!liS!fiI!I;!^ j i «i'oq i rtn 3 S».!1» c»i o 3 - I n ra o v i f> s Dar gegil trok eindelijk Carré's aan dacht Hij sjocg c;jri oogcn op» ^ag ucn ledigen bok en begreep ailes. „Verloren morde hij en werd doods bleek Een oogenDlik bleet hij besluiteloos Jan trachtte hij de ledige plaats van den :haufteur te bereiken. De auto sprong nu de enge brug op, die over het riviertje van Biacktown ligt. Robert Carré sidderde. Uit dc tegenovergestelde richting kwam een electrische tram aangereden. De wattman had ongetwijfeld niets bemerkt, want hij dacht er niet aan zijn vaart re verminderen Koud zweet brak den juwelier uit, net een stoutmoedigen sprong bereikte lij den bok...» Ook tic wattman had thans het gevaar gezien en trachtte zijn zware ma hine, die maar op een afstand van drie mete meer was, tot stilstand te brengen. Robert Carré sloeg zijn handen kramp achtig om her stuur, en gaf een flinken zwaainaar rech s, He iinkerpane 1 van de auto schuurde langs de tram en nu vloog het rijtuig recht op dc borstwe ing aan, waartegen het moest te pietter leopen. Carré had gelukkig zijn koelbloedigheid herkregen juist toen zijn auto tegen de bor twenng ging aanbotsen sprong hij in de rivier- Terwij) hij oude water verdween, weerklonk een vreesdijke ontploffing. Een kwartier later, toen de juwelier druipend van het water, weer op de brug kwam, bemerk c hij de overblijfselen van zijn brandende au o tegen de half vernielde borstwering. Een bom, in de voorkist van de taxi geplaatst, was bij den schok ontploft en had het voertuig vermorzeld. Terwijl Carré daar verstomd bleef staan, zeide hem een mannetje, he zelfde welk het „Missoury-hotel" binnentrad toen hij liet verliet, op kal men' toon „Gij zijt aan een groot gevaar ontsnapt, gentleman.... Ik ben de inspecteur Forbes „Welnu, gij komt een weinig te iaat 1' „Toch niet, want alvorens u te volgen, heb ik den chauffeur, die u deze leelijke poets speelde, gearresteerd.. 'Zie, het is de kerel, die ginds door de politiemannen wordt weggevoerd. Maar kom in mijn auto naar het centraal bureau. Gij zijt gansch nat en zoudf een ve- koudheid kunnen opdoen. Dien avond nog werd Sam, de bediende van het „Missoury-hotel", in verzekerde bewaring gesteld. Hij was het, die naar den juwelier tele foneerde, ten einde een premie van vijf tien duizend frank te kunnen opstrijken. Mocht Carré hebben toegestemd, de chauffeur Krauts zou in den „Harry's Bar" de rol van William Godfrey zijt) gaan spelen. Thans siert he: prachtige snoer van het huis Bixau den blanken hals der doch ter van Mr. Stury, maar Robert Carré zal niet spoedig vergeten in welke tragi sche omstandigheden hij die zaak heeft beklonken ONVERGEEFLIJK. Louise. Waarom zijt ge zoo bedroefd Augusta Augusta, Zie eens wat een berg boeken, en bijna elke week komt er zulk een bij. Louise. Nu dat is toch geen reden om boos te zpijn gij zijt in zulk eene geluk kige financiëele positie, dat uw echtge noot zich deze weelde kan veroorloven. Augusta. Daarom ben ik ook niet be droefd, hij lean zooveel boeken koo ien als hij wil, maar denk eens, de on- ,ne»sch ieest ze ook alle. UIT DE GERECHTSZAAL. Voor *en baardeloos rechter bracht men onlangs» en vagebond met een grooten, iwarten baard 1 Nadat de rechter een blik op de acten geslagen had, richtte hij zich tot den beschuldigde met de woorden „uw geweten schijnt zoo zwart te Zijn a!a uw baard." „Als mijnheer de rechter het geweten naar den baard afmeet, dan heeft u geen geweten," antwoordde de spitsboef. MODERNE PHILANTROPIB. Benemen. i-.en aaimoes ais t u öeiseft. Gravin. Onbeschaamde, hoe durf je dit re vragen Heden-avond dans ik vooi u V7EDERZIJDSCHE CONTROLE. Schrijver Nu heb ik al drie uren lang naai dien metselaar aan de overzij gezien, maar de kerel heeft nog geen steen ge metseld Ik zou wel eens willen weten, waarvoor zulke menschen des Zaterdags hun geld ontvangen. Metselaar Nu heeft die schrijver aan den overkant al drie uren lang naar mij gekeken ik zou wel eens gaarne wilien weten, waarvoor zoo'n pennelikker zijn tractemenf inpalmt IN GEDACHTEN. Raad eens wat mij onlangs gebeurde Ik ga naar mijn bureau en eensklaps ver beeld ik mij dat ik mijn horloge vergeten heb. In gedachten verzonken, haal ik het horloge uit mijn vestzak om te zien of ik nog tijd genoeg heb het thuis te gaan ha len, SLECHT CITAAT, „Ik vind het niet3 aardig van je, dat je in al dien tijd niet eens bij ons bent aan- 'gekomen „Och, wat zal ik je zeggen Ik was het vast van plan, maar dag aan dag stelde ik het uit en je weet wat Jean Paul zegt „dat de weg naar den booze niet goede voornemens geplaveid is JUIST GENOEG VOOR EEN. „Maar man, je zit maar te lachen ach ter je krant en ik hoor niets. Vertel het mij nu óók eens „Och vrouw voor twee is het niet aardig genoeg 1" MEDELIJDEN, Dienstbode (in 't voorbijgaan tegen een vriendin, die alleen in 't wasehhuis aan t werk is). Zeg eens, Elsje, doet je den mond niet zeer. als je. zoo den heelen dag niet praten kunt VRIJHEID. Sergeant (tot de soldaten). Als de over ste straks bij de inspectie vraagt hoe het met u gaat, dan zegt ge allen zeer goed, want zoo wil het ds overste, OP 'T EXAMEN. ProfessorGe moet alle uatuurproduc- ten in een der drie rijken indeden waar doet ge b.v. de suiker ExaminandusIn de koffie professor. ZEDELIJKE VERONTWAARDIGING Rechter. Gij zijt wegens diefstal, mei need, landlooperij en bedelarij herhaal delijk gestraft. Beschuldigde. Pardon, mijnheer de rechter, van bedelen is bij mij nimmer sprake geweest, ik heb steeds gestolen. SCYLLA EN CHARYBDIS. Vrouw. Maar, manlief, hoe kunt ge onzen kleine een trancheermes in de hand geven ManDe jongen moet iets hebben om mede te spelen, ik kan hem toch geen geladen revolver geven Slempman. „Maar buurman dat vis- scheti moet toch een recht vervelend werk zijn 1 Wat denkt ge wel als ge zoo den ganschen dag aan 't water zit Van Schoffelen. „Dan denk ik, ik wou dat ik maar eens beet had." Slempman. „En ais er een gebeten heeft, wat denkt ge dan?" Van Schoffelen. „Aha." MOEILIJK TE VOLDOEN. Joris Goedbloeu is een groot vereerder van den ouden tijd, voorni wat dc solidi teit van den ouden bouwtrant betreft. „Wijs mij onder al die nieuwe krotten en kaartenhuizen," sprak hij laatst tot zijn vriend, „er eens één aan, dat zich zoo lang goed gehouden heeft, als die onze voor vaderen gebouwd hebben I" BEANTWOORDE BELEEFDHEID. Tijdens het Fransche Directoire zond Vorst Reusz een officiëele depêche, die aldus begon: Vorst Reusz erkent de Fransche Republiek." Talleyrand, die als toenmaligen Minister van buitenland- sche zaken daarop moest antwoorden, schreef als inleiding van zijn antwoord „De Fransche regeering gevoelt zich zeer vereerd met Vorst Reusz kennis te maken." Later heeft Talleyrand zulke republi- keinsche kwinkslagen niet meer gemaakt, DE WAARHEID. Onderofficier. Wat verstaat men ouder huichelarij Recruut. Huichelarij is 't, als men zegt, zijn superieuren gaarne te mogen lijden, EEN GEVAARLIJK HUISGEZIN. Ambtenaar. Hoe sterk is uwe familie Boer. Als we allen bij elkaar zijn, kun nen we het gansche dorp kort en klein slaan. CONSCIËNTIEUS. Student. Hé, kellner, wees zoo goed en herinner mij later dat ik hedenmorgen vergeten heb te betalen. EEN VRIJ OORDEEL. Kunstschilder Verbeeld u, gisteren kwam van Puffelcn, die voor een kunst kenner wil doorgaan, op mijn atelier en zeide dat deze schilderij een copie is. Maar ik verzeker u, als er nogmaals zoo n ezel komt, werp ik hem van de trap Gij, mijn waarde, zijt een man, die kennis van zaken heeft, zeg mij nu eens eerlijk, wat gij van mijn schilderij denkt, geneer.u niet. STUDENTENVLIJT „Met dat geslcnter en leegioopen is 't thans finaal bij mij gedaan." zegt de student van Rinkelen tegen zijn vriend van Puffelen, die hem ceii bezoek brengt, ,.ik 'eid thans een gansch ander leven dan vroege; 's Morgens sta ik om vijf uur op, om half zes begin ik te studeerea tot ne gen uur Van negen 'ot een uur woon ik de colleges bij, dan ga ik dineeren. Om twee uur begin ik weer te blokken tot acht uur, dan gebruik ik het avondmaal en rust ik een half uurtje, waarna de studie weer een aanvang neemt om klokslag twaalf te eindigen En zoo gaat het bij mij dag aan dag." „Dan zijt gij kolosaal veranderd, ami ce," antwoordde van Puffelen, „doch zeg mij eens, zeventien uren studeeren, wérkt zulks niet nadeelig op uwe gezondheid ,,'t Schaadt mij niemendal." „Hoe is "het mogelijk zeventien uren arbeiden zou een kameel ziek msfken." „Mij nier. ik herhaal het. 't schaadt mij niet." „En hoe lang z;jt gij reeds zoo'n phe- nomenaal reusachtigen blokker Morgen begin ik - Arme, arme man, sprak de boerin tot den landlooper, die zeer demonstra tief het gras van het perkje voor het huis afknabbelde. Heb je zoo'n honger, dat je gras eet? De landlooper knikte bevestigend, ter wijl hij' ecu hoopvoilen blik op de vrouw vestigde, die voortging: Kom maar achter het huis, arrnc ziel, bij de keukendeur. daar staat het gras veel hooger! Dc zoon van een restaurateur was hij kennissen op een diner genaodigd. Er wer den heerlijke croquetjts opgediend, doch hij nam er niet van. - - Neem cr toch ook een van, drong de gastheer aan. Ze zijn delicieus. Thuis krijg je ze niet beter. - - Neen, dank u, sprak de restaura- telfrszoon. Thuis eet ik ze nooit, omdat ik weet, wat erin zit, en bij een ander eet Ik ze nooit, omdat ik niet weet wat erin zit. KAZERNE-STIJL. Sergeant (tegen een recruut, die er een in 't oogloopcnd dikken neus op na houdt): „Kerel, blaas toch je neus niet zoo op, of hen je van |>lan aardappels te snuiven?" DUBBELZINNIG. Reiziger: „Is het geoorloofd de antiqui teiten van dit kasteel te bezichtigen?" Bediende: „Onmogelijk. Mevrouw de Gravin en hare zuster zijn naar de stad." OOK EEN COMPLIMENT. De Hertog van Cambridge presideerde een feestmaal van de vereeniging der Lonuensche huurkoetsiers. De Hertog drenk op den bloei en groei der vereeni ging. Deze toast werd beantwoord door een koetsier, die betoogde dat hij steeds veel sympathie voor den Hertog gevoeld had en daarom zeer verlangd had hem persoonlijk te leeren kennen. Thans nu hem dat geluk ten deel valt, moest hij ge tuigen, dat, als men hem niet gezegd had, dat de voorzitter dc Hertog was, hij in de stellige verbeelding zou geweest zijn dat de voorzitter een koetsier was, die mir, TEMPORA MUTANTUR. Van Socrates wordt verhaald, dat hij gezegd heeft: „Alle menschen spreken vlot genoeg over iets waar zij van weten." In onzen tijd zou hij misschien gezegd hebben: ,.Dc mecsten spreken maar'al t vlot over iets, waar zij niets van weten.' CCN CONSERVATIEF JONGELING. A. „Naar ik verneem is uw bovenhuis te huur, ik zoek een geschikte woning, zoudt ge dus dat huis aan mij willen verhuren 1" B. „Men heeft u slecht ingelicht, waarde heer, mijn bovenhuis is met te huur, daar woont een jongmensch al sinds vijftig jaren." HOOGE LOF. Een politiek redenaar zeide eens, om ze keren generaal van zijn partij op te vijzelen, dat hij op het slagveld altijd te vinden was waar de kogels het dichtst om hem heen waren. „En waar was dat vroeg men hem, „Bij den ammunitiewagen." VOORSCHRIFT OM VROEG OP TE STAAN. „Ik kan maar niet vroeg opstaan, dokter," klaagde een ingebeelde zieke, die een lief hebber van lang slapen was. „O, dat kunt gij wel,was het antwoord, „als gij mijn raad maar wilt opvolgen, Hoe laat staat gij gewoonlijk op?" „Negen uur." „Welnu, sta dan eiken d3g een half uur later op, en binnen een maand zult gij 's mor gens om vier op zijn." RECHT EN RECHTER. „In elk gevai," beweerde eens iemand, die met een ander de kansen van zijn proces overwoog, „in elk geval heb ik liet recht aan mijn zijde." „Dat geeft je met veel," was het antwoord, „zoolang dat niet het geval is met den rech ter." HET BESTE. Toen Jerroid eens tnet een Franschman politiseerde, die zich bizonder ingenomen toonde met iiet tusschen Engeland en Frank rijk gesloten handelsverdrag, merkte hij droogjes op „Het beste wat ik tusschen En geland en Frankrijk ken, is de zee 1" VORST EN HOVELING. De beroemde Reinald Forster, die met Cook de reis om de wereld gedaan heeft, werd gedurende zijn verblijf te Berlijn aan den Koning voorgesteld. Zonder daartoe uitgenoodigd te zijn, nam hij plaats. De vorst vroeg hem hierop, of hij reeds meer kortingen gezien had. „O, ja," antwoordde Forster, „vier wilde en drie tamme." GOEDE CRITIEK. Op een feest van de maatschappij van land bouw, hield een der leden een lange, verve lende, saaie redevoering. Een onderwijzer vroeg aan zijn buurman, een eenvoudig landbouwer „Hoe beviel u die redevoe ring?" „Dat zat ik zeggen," antwoordde onze landmail, „ik heb liever een bord goede soep dan een schotel spoeling." BETER BAANTJE. Heer „Hier heb e een dubbeltje, maar zeg me eens, waarom leer je geen ambacht?" Bedelaar „Dar zou ik wel doen, mijnheer; als ik een beter wist dan mijn tegenwoordig." AAN TAFEL. Vrouw „Ik ben bezig te sparen voor een mooi cadeau op je verjaardag." Man „Dat merk ik". Vrouw „Waaraan" Man „Aan het eten." DOORTASTEND, A. „Heeft Willem dan toch die weduwe getrouwd Ik dacht dat hij een oog- te had op haar dochter." B. „Dat had hij ook, maar de weduwe had een oogje op hem." ZUINIGHEID EN VLIJT. Heer „Wat Loop je nu nog te bedelen En ik hoor dat je laatst nog een erfenisje ge kregen hebt.'' Bedelaar Dat is ook waar. Maar moet ik daarom den luiaard uithangen?" ALTIJD HETZELFDE. „Maar, manlief, je bent doornat en je paraplu is droog „Dan zal ik vergeten liebben ze op te steken HET BESTE MIDDEL. Een candidaat in de geneeskunst werd, bij gelegenheid van een examen, zeer streng on dervraagd. Men had hem wegens het aan wenden van zweetmiddelen ontelbare vra gen gedaan en steeds ging men voort „en weet gij er niet meer Bedenk u maar eens, gij zult u nog wel iets herinneren," enz. Den geplaagden candidaat, die dikke zweetdroppels over het voorhoofd vielen, ging eindelijk een licht op hij antwoordde „Ja, toch, professor, indien al de aangewen de middelen niet baten, dan zal ik den pa tiënt naar u zenden, om zich te laten cxami- neeren." LANGZAAM. Iemand die gaarne vertelde, doch zeer langzaam in zijn voordracht was, werd door een driftig tnensch in de rede gevallen „Toe, haast u toch, ik moet binnen vier weken op reis." HUISKAMER (Slot). Toen deze den volgenden morgen den journattSr voor hef pleizier dat zij en haar dochter door zijn tusschenkomst genoten hadden, bedankt had, voegde zij er aan toe „Gisteren zeiden wij, Relinda en ik, dat het voor u toch onaangenaam moest zijn, dat u geen uitvoeringen bijwonen kunt „Integendeel, het was me een genoe gen, dat ik daarvan verschoond kon blij ven, maar op den duur valt het mij toch tegen den geheelen avond hier boven door te brengen." „Hoe kort u dan den tijd?" „Och, zooals het valt," antwoordde hij met bitterheid, „Ik oefen mijn geheugen door alles wat ik vroeger van buiten kende nog eens na te gaantn ik doe ook nog wat aan muziek." „Waarlijk? Heeft u een piano..Dat tnoet toch een heerlijke afleiding voor u zijn." „O zeker, als ;k er werkelijk talent voor had, maar enfin, het bezorgt me toch een oogenblik ontspanning." „U zou ons een groot pleizier doen, als u bij ons de avonden wilde doorbren gen misschien zou dat aangenamer zijn." „Ik zou niet beter verlangen," riep Tersac vol vreugde uit. Maar mijn groot moeder, die alles verlaten heeft om mij te helpen, wil ik niet alleen iaten." „En wie zegt u haar alleen te laten Breng haar telkens mee, wanneer u ons komt bezoeken," „Dank u, mevrouw," zei de jonge man, terwijl hij haar hartelijk de hand drukte. „Maar is u er zeker van, dat uw dochter op het bezoek van mijn oude grootmoeder gesteld is?" „Mijnheer Tersac, u oordeelt verkeerd over Relinda," antwoordde mevrouw Josselin met kracht. „Welnu, dezen avond nog zullen wij van uw uitnoodiging gebruik maken." Op het afgesproken uur trad Tersac, door zijn grootmoeder gevolgd, de kamer van de beide dames binnen. De band voor zijn oogen was weggenomen en door een donkergroenen bril vervangen. Een groote leunstoel die dicht bij de kachel geplaatst was, wachtte hem. „Beiden zijn wij door God gezegend, mevrouw. Uw dochter en mijn kleinzoon geven ons steun en troost. Uw kind is ook zoo dwaas en zonderling niet als de dame van hiernaast...." „Ik weet niet van wie u spreekt," ant woordde mevrouw de Josselin, „nooit heb ik er op geler wat er bij mijn buren ge beurde." „Ik bedoel de eigenares van dit huis. Kort geleden hoorde ik zeggen dat zij naar Parijs teruggekeerd waren." „Ja, dat heb ik ook gehoord," meende Relinda, terwijl zij met een heimelijk glimlachje haar moeder aankeek. Zij be greep, dat Modeste haar niet als de eige nares van het huis bekend gemaakt had. „Kent u haar misschien," vroeg Savien belangstellen^. „Jawel, een weinig," antwoordde Re linda, die zich met het geval begon te amuseeren. „Ha, zeg ïYie dan eens hoe zij er uitziet. Ik stel me haar voor als e{n oude Engel- sche dame die niet beter weet, of zij moet reizen. Mij dunkt dat zij een stijve, kno- kerige gestalte is, met groote tanden en een ingevallen gelaat." Relinda barstte in een schaterlach uit. „Zij is toch nog niet heel oud en heeft ook mets buitengewoons. Waarom noemt u haar zoo zonderling „Omdat men zegt," ging de oude groot moeder voort, „dat zij het lang niet op een plaats kan uithouden.... zij moet altijd en onafgebroken zwerven, net als de wandelende jood 1 Minstens genomen is zij toch zonderling," mende de journalist. „Zij gevoelt zich, om zoo te zeggen niet beter dan telkens op een andere plaats, hetgeen onrust en wispelturigheid ver raadt." „En ik houd zulk een persoon voor werkzaam en leergierig, want door het rei zen ieert men veel." „U heeft volkomen gelijk," zei Tersac, zich plotseling herinnerend, dat zij zelf dol veel van reizen hield. „Maar dat eeuwige reizen keur ik af." „Och, ieder nioet men zijn plezier la ten zoeken waar hij het denkt te vinden," was Relinda's bescheid. „O zeker," gaf Tersac toe, „maar die jonge dame is een egoïste, die het haar moeder lastig maakt. Deze is gedwongen haar op al haar reizen te vergezellen en dan moet het reizen de arme vrouw nog zoo te/enstaan." „Dm alles is onwaar j Daar protesteer ik têgv„" zei mevrouw Josselin gebelgd door deze laatste woorden. „Wie vertelt er zulke lage lasteringen van mijn dochter" „Wat Is u dan juffrouw Relinda", riep Tersac verschrikt opspringend uit. „Dat ben ik.Het doet mij leed dat ik het moet bekennen, want thans heb ik uw achting, zoo niet geheel, dan toch voor een groot geaeelte verloren „Integendeel, u heeft mij den moed ge geven nog een enkel woord te zeggen Wellicht zult u mij thans voor een onbe- schaamden lomperd aanzienHet. was wreed van u om mij in mijn eigen woor den te vangen." „U hebt nog niet op de vraag van mijn moeder geantwoord," hernam Relinda, „ik zou wel willen weten, wie de goedheid had u die aardigheden te vertellen." „Gasparre, uw intendant, die u zoo laag bedrogen heeft." „Wanneer heeft u hem dan gezien „Wel, in den laatsten tijd dat hij de huur ophalen kwam, want de zorg hier voor vertrouwde hij aan uw concierge niet meer toe." „Die valschaard," riep mevrouw Jos selin opgewonden uit. „Het was hem niet genoeg ons te ruïneeren, ook onzen naam moest hij nog bekladden. En dan nog te moeten hooren dat men hem niet vinden kan 1" „Is het waar, dat hij u alles ontstolen heeft?" „Ja, niets van bizondere waarde heeft hij ons fneer gelaten." En met een wat gedwongen glimlachje voegde zij er bij „Op slót van zaken hebt u volkomen ge lijk met mij een zonderlinge te noemen, ik ben zeer onvoorzichtig geweest en mijn liefde voor het reizen heeft mij duur ge kost.,.. Maar geloof mij, noch mijn lieve moeder, noch ik zelf, geen van bei den rouwt nog om die onvoorzichtigheid." Na dit voorval had de journalist den moed niet meer nogmaals op bezoek te gaan. Hij schaamde zich te zeer en meen de vast, dat Relinda het niet gemakkelijk vergeven zou. Eens sprak hij er over met haar moeder, maar deze beweerde dat hij zich daarin vergiste. De arme, zij durfde het toch niet op zich nemen om Tersac opnieuw uit te noodigen. Eenige dagen later evenwel zei Relinda alvorens heen te gaan „Vraag dan toch eens, wanneer Tersac op visite komt. Het is alsof wij nog over dien avond pruilen, wat toch te belachelijk is De winter liep met de wekelijksche be zoeken van Tersac en gijn grootmoeder ten einde en het oogenblik was aangebro ken, waarop mevrouw Josselin en has. dochter de stad Parijs verlaten zouden. De knoppen aan boomen en struiken gin gen open en weldra prijkten deze in een rijken bladerdos. Maar deze tijd van na- tuurherleving is ook het seizoen, waarin Parijs op zijn aantrekkelijkst is, en Relin da gevoelde wel eenigszins spijt over haar eenmaal genomen besluit. Evenwel meen de zij toch om haar moeder te moeten vertrekken, daar deze, sinds Tersac haar hulp niet meer noodig had, volstrektniet wist, hoe zij zich den tijd zou dooden. De journalist, die intusschen geheel hersteld was, had zijn gewone werkzaamheden hervat en zochi van tijd tot tijd zijn ken nissen nog eens op. Een gebeurtenis waarop Relinda niet meer rekende, maar die haar moeder altijd verwacht had, kwam plotseling de ge maakte plannen wijzigen. De politie had nooit haar naspcringen onderbroken en eindelijk waren haar pogingen met goed succes bekroond. Deze tijding vervulde in den beginne de beide vrouwen met groo te vreugde. Mevrouw Josselin beeldde zich in, dat zij zich voortaan niet meer vervelen zou, maar integendeel, 'hans begonnen de verdrietelijkheden eerst te komen. Het proces bracht voor Relinda en bijge volg ook voor haar moeder een groote op schudding in haar stille leven en menig maal betreurden zij den vrede, dien zij te voren genoten hadden. Een gehseie om mekeer had in Relinda's karakter plaats gehad zij hield niet meer van veran deringen. Het proces dat haar eertijds niet had afgeschrikt, scheen haar thans hatelijk tos, zij had slechts één verlangen meer. een eind te maken aan dé zaak. tor welken prijs dan ook. Gasparre kon zijn oplichtingen ca ver duisteringen niet loochenen, de bewijzen getuigden te zeer tegen hem. Maar hard nekkig bewaarde hij bet stilzwijgen en do rechters konden er niet achter komen, waar hij zijn schatten geborgen had. Ze stonden Relinda een onderhoud met hem toe en in plaats van hem met verwijten te overladen, deed zij slechts een beroep op het overschot van zijn goede gevoelens. „Nooit kunt u," zeide zij met zachtheid, „het ongelijk herstellen dat u mij en ook u zelf aangedaan hebt. Maar voor een ge deelte ten minste kunt u dat onrecht, ons aangedaan, toch ongedaan maken. U zou mij een groot genoegen kunnen doen, mij, die u geen kwaad gedaan hebt en het u ook niet toewensch, zelfs thans niet.... Zeg mij, wat u met bet horloge van mijn vader gedaan hebt, waaraan ik zoo ge hecht was. Als ik dat weerom krijg, Gas parre, dan zal ik u alles vergeven. Ik zal de rechters bewegen om uw straffen zoo veel mogelijk te verzachten en onzen groo ten Rechter in den Hemel zal ik eveneens om medelijden voor u bidden. De ongelukkige, hij aarzelde. Zeggen waar hij dat kleinood verborgen had, dat was de plaats verraden, waar het overige zich bevond. En eenmaal hoopte hij toch, uit de gevangenis bevrijd, van zijn schat ten te kunnen genieten. Maar de edel moedigheid van Relinda en haar goedige stem, waaraan men geen weerstand bie den kon, zegevierden eindelijk over Gas parre's stijfhoodigheid. Onder een val- schen naam had hij zich in een der def tigste wijken van Londen gevestigd en hij meende, dat hij daar ongestoord de kunstschatten bewaren kon. Met twee agenten van de veiligheids politie begaven moeder en dochter zich naar de opgegeven plaats. Hij bewoonde een weelderig huis met rijk gemeubileer de kamers, die grootendeels met de kunst schatten van Relinda gevuld waren. Mevrouw Josselin had van vreugde wel willen juichen. Haar dochter vond zij ongewoon koel, maar dat was zeker schijn, de waardigheid die zij tegenover vreem den niet uit het oog verloor. „Ben je niet tevreden, kind, dat wij de grootste helft van ons fortuin teruggevonden hebben," vroeg de moeder toen zij zich op de te rugreis met haar dochter alleen bevond. „Zeker, moeder, ik beu er gelukkig mee om u „Om mijEn ik juist om jou ik moet het eerlijk bekennen, ik was bang dat je 'n oude jongejuffrouw worden zou", Relinda drukte zacht de hand die in de hare rustte, maar tegelijk wendde zij een weinig haar hoofd om zonder te antwoor den, en de moeder kon niet raden wat haar dochter dacht. „Men kan goed merken, dat mijnheer Tersac zijn werkzaam leven weder be gonnen is," begon zij na een oogenblit van zwijgen. „Hij schijnt ons geheel ver geten te hebben." „Dat verwondert mij zeer," antwoord de haar moeder. „Ik denk dat hij wat ai te bescheiden is. Wij zullen Clarisse eens zenden om'hem een avond uit te noodigen, voordat wij naar buiten gaan." „Neen, neen." rhep Relinda, „wij moe ten de menschen niet dwingen om ons te komen bezoeken." Meteen werd er op de deur geklopt. „Zou hij het zijn," vroeg de dame eenigs zins verwonderd. Inderdaad, hij was het, Savien. Maai niet meer de journalist uit vroeger dagen. Zijn vrooiijkheid en kracht had hij tege lijk met zijn gezondheid teruggekregen en zijn oogen waren ook geheel hersteld. Blij hem zoo weer te zien, zei mevrouw Josselin, terwijl zij hem hartelijk de band drukte „Wij spraken juist over u en zei den. dat u ons wat vergeten had." „O neen, ik had u niet vergeten, maar de groote drukte, die ik dagelijks om mij heen heb, belette mij u eens op te zoeken. Ik kom u gelukwenschen met het geluk kigs verloop van uw proces. Modeste vertelde mij, dat u er wederom aan dacht Parijs te gaan verlaten," „Zoo is het, over enkele dagen gaan wij buiten wonen om er den geheelen zomer door te brengen. Het is cr thans wat heer lijk," antwoordde Relinda. ,,'t Is reeds lang geleden dat ik ook het geluk mocht smaken de lente buiten dooi te brengen," zuchtte de journalist. „Ats u het dan zoo heerlijk vindt, waar om wilt u ons er dan van afhouden," vroeg Relinda lachend. „O, dat is wat egoïstisch van mij," ver klaarde hij oprecht. Hij stond op, nam afscheid en wensc'nte de datnes een goede reis naar haar buitenberblijf. Toen hij de kamer uit was bleet Relin da langen tijd in gedachten verdiept. Zij had in zijn oogen gelezen w;at er m zijn hart omging en ze peinsde in stilte. Zov ze hem nog eenmaal zien Twee jaren verliepen sinds dit afscheids bezoek. Nog woonden de beide dames op haar landhuisje in de vlakte van Touraine, maar Reilnda thans als mevrouw Tersac. Haar echtgenoot had,om de zwakte van zijn oogen, zijn journalistieke loopbaan vaarwel moeten zeggen en in ongestoorde vreugde brachten zij voortaan hun jaren in het stille buitenleven door.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 15