jALOUZIt.
EEN AANSLAG
„Twee jaren venoi, euuan uog een nail
laar aangevraagd za) er zijne we! weer
toe bijdragen, de zenuwen re staien en
de spieren te harden, welke door een twin
tigjarig verblijf -n hei traaie tnsulinde
verslapt zijn O Holland o dierbaar vader
land. war verlang ik naar uw beemden,
stroomen en plassen wat verlang ik de
krachtige hand te drukken van den eer
tijk -o. vlijtigen Hollander, met zijn tieren
open oogopslag, zoo verschillend van
alles wat slechts doet denken a n Javaan
en Chinees, aan protectie en kuiperij
O ge egend Holland ik kom, ik kom
Hij di zoo sp.ak was Leonard Rowda
kapitein bij het depö'-batalion op een van
Java's hoofdplaatsen, gereed om me de
eerst vertrekkende mail naai Holland te
gaan, tot herstel van gezondheid en....
Dit „en" is uist het haakie, waar de kruik
aan hangt. Na verloop van een paai iaar
vinden wij onzen kapitein terug aan de
zijde van een allerhelst vrouwtje, dat bij
haar huwelijk plechtig belootd heeft, in
tegenstelling met het burgerlijk wetboek
haar man nooit te zuil n volgen, als hij
ten behoeve van het waarachtig heil des
vaderland- eemge kamjxmgs gaat ver
branden en de bewoners naar hun ee-
lukkige voorvaderen stuurt
Een allerliefst gelegen optrekje strekte
de iong-gehuwden aanvankelijk tot ver
blijf, daar ij wijselijk besloten hadden,
het half taaidat zij nog tn Hoiand konden
doorbrengen, m de nabijheid van bloed-
verwinten en vrienden te wonen
Kapitein Leona d Rowda had de twee
jaar vóór zijn huwelijk doorgebracht met
verschillende teden en volken te be
zoeken en de geschiedepis van hun ul-
tuur bijzondei te besitideeren op alle
openbare uitspanmngsplaatsen, hetgeen
juist met bijdroeg aan zijne inteilectueele
beschaving, in verschill nde kazernes
wel iets veronachtzaamd, -uist die fijne
punties te geven welke zooveel bijdragen
tot een rustig, aangenaam samenzijn
De beschavende omgang met omwikkel
de vrouwen un onz bedaarde, welopge
voede middenklass had hij tot nu toe
gemist daarentegen veel omgang gehad
met die soort van vrouwen, die tuist
op de grenzen der zuiver vrouwelijke
zedigheid zich bewegen, doo hare op
gewonden vroolijkheid en sans-gène de
aandacht trekken en des e gevaarlijker
voor tal van mannen zijn, daar zij. Joor
haar zekere ongedwongen oprechtheid,
eer genegenheid dan onverschilligheid
weten op te wekken. Van het eerste
oogenblik of aan had hij reeds bemerkt,
dat zijn vrouwtje zich in een geheel andere
sfeer bewoog, zonder echter tegelijker
tijd ontwikkeld genoeg te zijn, om hare
vrouwelijke waardigheid in al haar han
delingen tot haar recht te laten komen
van daar een angstig bespieden van haar
doen en laten, van iederen blik, het over
wegen van ieder woord, het zoeken van
een bepaald doel voor tedere beweging.
De onwaarheid, de schijn had hem reeds
bij zoovele vrouwen bedrogen, dat hij
angstig was, hier zuivere waarheid, de
Merkelijkheid te moeten aannemen, en
dit gaf van zijn zijde dikwerf aanleiding,
tot verschil van opinie.
Nauwelijks zes weken gehuwd, ont
ving hij uit een Framch stadje bericht,
dat een broeder zijns vaders, daar vroeger
heengetrokken, overleden was, en het
voor de regeling der nalatenschap ge-
wenscht was, dat hij zei overkwam, daar
er vaste bezittingen te gelde gemaakt
moesten worden
Zoo'n onverwachte oproeping, zijn
jonge vrouw te verlaten, gaf aanleiding
tot allerlei bespreki ïg, en alleen de over
weging, dat zijn eigen belang hier groot
gevaar liep benadeeld te worden, kon
hem eindelijk doen besluiten te vertrek
ken. De jonggehuwde man nam afscheid
van zijn vrouw, nadat hij haar dringend
had verzocht zoo nun mogelijk uit te
gaan, en de beide dienstboden vooral op
het hart had gedrukt, alle mogelijke zorg
voor mevrouw te dragen en haar geen
oogenblik alleen te laten.
Aanvankelijk scheen tegen de in-bezit-
neming der erfenis geen bezwaar te zijn
en alles zich spoedig te laten regelen
dit gevoegd bij de lange brieven, die hij
dagelijks van zijn vrouw ontving, en niet
moede werd te lezen en te herlezen deed
nem nei overigens nog al onaangenaam
uustapie dragelijk vinden 'maai toen
zich eemge moeilijkheden mei den ver
koop voordeden en vrouwliets brieven
allengs kortei werden dooi gebrek aan
stof en zij er zich nu en dan van afmaakte
met een „in haast," ta soms met een .un
vliegende haast", begon zijn want ouwen
boven te komen, en stelde hij zich hon
derd malen de vraag „welke haast kan
zij toch hebben Eindelijk kon hij terug-
keeren zooveel mogelijk had hij alles
bespoedigd, daar zijn ingeschapen wan
trouwen hem geen oogenblik langer liet
toeven dan volstrekt noodig was.
Reeds den eersten morgen na zijn
tnuis komst deed hij, nog vóór de dienst
boden bij de hand waren, de rondte door
net huis trok als bij toeval al de laadjes
van het chrijf taf eitje zijner vrouw open,
en snuffelde in haar albums, om wellicht
iets te vinden, dat zijn taloezie voedsel
zou kunnen geven
Eensklaps verscheen hij m de keuken
deur, waar de geur van pasgemalen koffie-
boonen nem tegemoet stroomde het
ontging hem echter met, dat Je meid in
plaats van op te schenken in gedachten
verdiept stond
„Mietje,' nep hij, „wat voer je uit
waar sta je zoo over in gedachten
Mietje keek tamelijk verbluft op en
trachtte haastig een brief te verbergen,
dien zij in de hanó hield; de heer des hui
zes stond echter even vlug bij haar en
ontnam, haar het verdachte voorwerp.
„Een brief
„Ja mijnheer."
„En zonder adres
De keukenprinses zag verlegen voor
zich en werd zoo mogelijk nog rooder
dan zij reeds was.
„Voor mijn vrouw
„Neen mijnheer."
„Voor mij
„Neen mijnheer."
„Maar voor den drommel, voor wien
dan V'
Veelbeteekenend zwijgen.
„Ha, ha, geheimen." riep mijnheer luid
en woest.
Mietje had echter gedurende het ge
sprek hare verlegenheid onverwonnen en
zeide nu meer brutaal dan verlegen
„Wel, waarom niet, mijnheer, ieder fat
soenlijk meisje heeft wel eens geheimen,
die niemand anders aangaan."
Hierop viel niet veel te zeggen, en mijn
heer achtte het best zich maar te verwij
deren. In de gang stiet hij echter op
Lise, half kamenier, half tweede meid.
„Wat v/as dat voor een jongmensch,
waar mijn vrouw mede sprak, toen ik gis
teren-avond thuis kwam
Gelukkig herinnerde Lise het zich da
delijk en zeide „de kapper, mijnheer."
„De kapper 1" voer hij deftig uit, „mijn
vrouw draagt toch geen valsch haar
„O Heere, neen nooit, hij liet me
vrouw slechts krullen, chignons en ban
deaux zien, blonde, bruine, zwarte en met
goudstof, dat zou mevrouw goed staan."
Nijdig als een spin en hij was nog
al dikwerf nijdig keerde mijnheer zich
om en begaf zich naar den achter het huis
gelegen tuin.
De tuin, dooi een hoogen muur van
dien der buren gescheiden, was tamelijk
uitgestrekt en scheen met de hooge, oude
boomen een park in miniatuur.
Terwijl mijnheer alle laantjes door
kruiste en achter ieder heesterboschje
een blik wierp, scheen hij de hoogte van
den muur met zijn oogen te willen meten.
„Maar waarom ben ik eigenlijk zoo
argwanend vroeg hij zich-zelf af.
En waarom klonk het in zijn binnen
ste „En waarom niet
Zoo wandelde hij, in nadenken ver
zonken, tusschen de keurig aangelegde
bloembedden, toen plotseling een zacht
koeltje hem de smeltende tonen van een
muziekinstrument te gemoet voerden.
Luisterend bleef hij staan.
Zou zijn vrouw reeds voor de piano
zitten
Neen, het waren geheel andere tonen,
die zacht en smeltend als teedere liefde
woordjes door de toppen der boomen tril
den. Dat was niet het gehakkel van een
dilettante.
Plotseling dacht hij, bij een herhaling
van het thema „dat klinkt als een liefdes
verklaring in tonen...." Getroffen bleef
hij staan.... Een liefdesverklaring.
zou Een zachte hand Wtie zich op zijn
schoudei
„Waar denk je aan f
Hij keerde zich om en gat zwijgend zijn
m kanten en strooken gehulde vrouw een
kus
„Welnu, krijg ik geen morgengroet?"
„Lieve Johanna 1"
„Mijn Leonard 1"
En zij drukte vrooiijk een kus op zijn
wang, nam daarop zijn arm en geleidde
hem naar een prieel, waar een sierlijk ge
reed gezet ontbijt hem wachtte. De koffie
geurde heerlijk, en bij het bord van den
kapitein lag zijn gewone courant, terwijl
naast hem, als eene verrassing, een sier
lijk rooktafeltje stond, van fijne sigaren
wèl voorzien.
Daardoor wat beter gehumeurd, ont
beet hij smakelijk, stak een der sigaren op
en sloeg zijn courant open.
't Was een prachtige morgen waarheen
hij zijn blik ook wendde, zag hij slechts
den sierlijksten aanleg, alles schitterde
en blonk in het volle zonlicht, terwijl vóór
hem zijne schoone vrouw, in een wit och-
tendtoilet, hem vriendelijk aanzag en niet
weinig er toe bijdroeg het geheel een poë
tische n tint te geven.
„Wat genieten wij ons geluk toch on
gestoord, met waar, lieve man zeide
de jonge vrouw, hem een kopje koffie toe
reikende.
Daar suisden weder die zwaarmoedige
tonen door de lucht. De kapitein sprong
op. „Waf is dat voor muziek
„Die muziek
„Dat houdt maar met op 1" nep hij on
geduldig,
Hij bemerkte dat de jonge vrouw bloosde
„Welnu vroeg hij scherp.
„O, ik vind de ton n van die cither god
delijk." zeide zij en goot koffie in de melk
kan, in plaats van in haar kopje
„Zoo dus een cither, hoe weet je dat?''
„Wel, dat kan men wel hooren, de toon
is zoo zacht en geeft rust aan het gemoed."
Sedert dezen morgen had de kapitein
zijn rust geheel verloren zijn vrouw was
van kleur veranderd zij wist dat die to
nen van een either kwamen, zij had de
koffie in de melk gegoten, want dat had
hij ook opgemerkt. Het was meer dan
voldoende.
Eemge dagen daarna zaten beide weder
in het prieel. Hij, zich geheel aan een dolce
far niente overgevende, zij met een bor
duurwerkje De fijne draad, waarmede
zij werkte, was op en het papier waarom
de wo! gewonden was geweest, viel op den
grond Haar echtgenoot nam het dadelijk
op.
„Heb je t nog noodig?"
„Neen, lieve."
„D ,n zal ik er maar een fjdebusje van
maken."
Hij vouwde het ineengedraaide papier
open, streek het op zijn knie glad en
bleef er met eenuitdrukking der vreese—
lijkste verrassing op staren Zijn plotse
ling zwijgen deed zijn alter ego van haar
werk opzien. Zijn door toorn donkerrood
gekleurd en gerimpeld voorhoofd deed
haar schrikken.
„Wat mankeert je vroeg zij ongerust.
„Een brief...."
„Zoo." Zij stond op.
„Aan jou..ongeteekend 1"
„O1" ze kreeg een kleur. „Geef
hier+"
„Dan moest ik wel gek zijn/'
„Lieve Leonard, ik zocht al lang naar
dien briefj ik kon niet begrijpen waar
hij was gebleven toe, geef hem mij
terug
„Neen 1"
„Foeizou je zoo nieuwsgierig willen
zijn
„Niet zoo nieuwsgierig, maar zoo ver
standig om eens te weten te komen, wat
voor geheime dingen hier achter mijn rug
gebeuren, copiecrde je niet vroeger al
de minnebrieven van je broer
„Schaam je, hoe onwellevend, geef
gauw den brief terug."
„Nooit I"
„Het is een aardigheid."
„Zooveel te beter."
„Geheel onschuldig."
„Dat zullen we zien."
Hij begon hardop te lezen.
„Beminnelijke dame!".... „Ha hal
dat belooft was 1"Dat de tonen,"
zoo, zoo „van mijn nederig in
strument u een aangenaam oogenblik
verschaffen en troost geven, vernam ik,
met de grootste dankbaarheid"
„Hm. hm, dus vernam hij hei en met
dankbaarheid? De ingebeelde gek i.
„Na d vrouw, het schoonste gewrocht
der schepping, verleende de natuur aileen
aan de muziek de verhevene eigenschap,
een trooste es der menschen te zijn
„Hier wa- hei blad afgescheurd De
lezer behoetde ook me1 meer te weien
buiten zich-zel van woede, ging hij met
groote stappen het priëei op en neder
„Ha h i lawel 1 lawei O o. o 1"
stiet hij nu en dan uit. en rad 'oen met
een docroorenden blik op zijn vrouw toe.
„Sp eek I" zeide hij „V rtei mij
alles, eerlijk en opr cht, waar, wanneer,
ho en waarom dit alles is geschied
Het teedere vrouwtje was door die
opeenstapeling van vragen enuwachtig
en verlegen geworden hortend en stoo-
tend verteld zij hem de geschiedenis,
die inderdaad wel eemgszins romantisch
klonk. Gedurende de eerste dagen van
zijn vertrek had zij zich zeer verlaten
gevoeld en door een vung verlangen naar
haar echtgenoot gedreven, was zij zeer
onrustig geweest 's avonds had zij uit
het open venster naar de maan en sterren
gezien, naar het suizen van den wind en
het gezang van den nachtegaal geluisterd.
Toen had zij ook eiken /vond op het
zelfde uur cithertonen gehoord, die zoo
zacht en weemoedig klonken, geheel in
overeenstemming met haar droevig ge
moed dat had haar troost geschonken,
totdat op zekeren avond, tuist toen zij
bericht had ontvangen, dat hij nog met
zoo spoedig zou terugkomen, het cither-
spel niet werd gehoord. Dit veroorzaakte
een angstige stilte door allerlei pijnlijke
gedachten gekweld, had zij naar haar
buurman gezonden, om te laten vragen
of hij ongesteld was, of waarom hij niet
speelde
„Johanna," nep de kapitein verbaasd
en ontsteld.
„Leonard 1" klonk het van haar lippen,
en zij wrong krampachtig haar handen,
„bedenk toch, ik was zoo zenuwachtig, ik
gevoelde mij zoo troosteloos verlaten."
„Nu, en verder
„Daarop ontving ik als antwoord het
briefje, dat je daar mist hebt gelezen."
„Is dat alles
„Ja I heusch 1"
„Wat Hij heeft geen visite bij je ge
maakt
„Leonard 1"
„Johanna 1"
Nu was hij verlegen. Johanna te doen
vermoeden, dat hij achter dat dweepen
met smeltende ci hertonen van een on
bekenden muziekmeester meer zocht,
vond hij ongeradendaar tegenover
stond, dat het bijna onbegrijpelijk was,
dat die citherspeler zoo bescheiden, voor
het minst genomen, zoo weinig nieuws
gierig wa dat hij niet éénmaal pogingen
had gedaan zijn onbekende bewonderaar
ster t leeren kennen. Volgens hem
moesten er op dit muzikale thema, nood
zakelijk eemge variaties volgen en moest
er een introductie, andante cherzo, alleg, o
en eindelijk de groote finale volgen.
Want introductie en finale tegelijkertijd
streed tegen alle begrippen, en voor
namelijk tegen de harmonieleer van het
hart.
Verscheiden dagen gingen ongestoord
voorbij. De muzikale buitensporigheden
schenen vergeven en vergeten te zijn
„Zeg eens," viel Leonard zijn vrouw
op een morgen, dat zij over huishoudelijke
aangelegenheden spraken, in de rede,
„zeg eens, hoe weet hij eigenlijk, dat je
mooi ben
Weder bloosde zij. Leonard zag haar
nog scherper aan en herhaalde zijn vraag
op zoo'n beslisten toon, dat zij geheel in
verwarring geraakte
„Mijn God stamelde zij, „een ge
wone uitdrukking."
„Ha hadacht hij, „wat weet zij
dadelijk wien ik bedoel."
Op zekeren dag, dat het echtpaar bij
het open venster zat, klonken weder de
bekende tonen onwillekeurig hield Jo
hanna stil en luisterde met zichtbaar wel
gevallen. Leonard echter sprong op, sloot
het venster, zag haar scherp aan en be
merkte dat zij kleurde.
O, dat h telijke kleuren Het was niet
om uit te houden.
Des avonds van dien zelfden dag vond
Johanna op haar lievelingsplaatsje in 't
prieel een iraaie, pas geplukte roos.
„Wel wel zeide zij, „d j vind ik nu
eens lie van ie," en zag haar echtgenoot
mpt <»pn vriondclijkca dankenden blik
aa.
„uie roos is met van mil 1"
„Niet
Lachend beschouwde zij de bloem,
schudde haar blond kopje, en stak hem
in een met wa er gevuld glas. Men zag
duidelijk, dat dit den kapitein genoegen
deed. Na eenigen tijd echter, terwijl zij
in een belangrijk gesprek over het huren
van huizen en den last van dienstboden
gewikkeld waren, nam Johann als m
verstrooiing de roo in haar handen,
speelde er een oogenblik mede en stak
hem toen op haar borst.
Dit hinderde haar echtgenoot en tame
lijk scherp merkte hij aan ,,'t Is toch
zeker wel een cadeautje van hem...."
„Hé, Leonard." zei zij en begon te
lachen.
„Wat 1" nep de jaloersche man geër
gerd. „zou het dan werkelijk mogelijk
Zijn
„Wat dan toch, mijn vnend
„Dat....dat...." Op dit oogenblik
wist hij zelf niet wat hij dacht. Ofschoon
hn de roos zelf had nedergelegd, kwam
Zij hem nu als een overtuigend bewijs
van schuld voor hij had gedacht dat ze
alleen op hef vermoeden, dat een onbe
kende die roos daar had neergelegd, boos
zou zijn geworden, of ten minste in ver
warring geraakt zijn. Zij scheen echter
in 't minst niet verbaisd, integendeel....
Dit kon hij niet langer verdragen aan
zijn vreeselijke ijverzucht moest hij lucht
geven, en dat spoedig in een plechtige
redevoering. Hij schilderde het verleide
lijke van een strafbare liefde, hij maakte
de veronderstelling en daarbij lette
hij vooral op de gelaatstrekken zijner
vrouw dat de citerspeler op dien
bewusten avond, terwijl zij naar den nach
tegaal luisterde, haar, door een zacht
maanlicht beschenen, aan het venster
had gezien en zoo, gelijk licht gebeuren
kon op zoo'n warmen zomeravond, op
haar verliefd was geworden.
Hier maakte hij een welsprekend ge
baar en zweeg eenige oogenblikken. De
aandacht van zijn toehoorster liet overi
gens mets te wenschen over.
„Veronderstellen wij," ging hij voort,
„dat die muzikant werkelijk een talent,
een geme is, 't is wel bijna niet mogelijk,
maar nemen wij 't voor 't oogenblik aan,
dat hij een groo kunstenaar is....een
mooie man, hoor je, Johanna, een mooie
man
„Ja, ja," fluisterde het jonge vrouwtje.
„Dus een mooie man. Veronderstel
dat hij plotseling voor je staat in al den
glans van zijn mannelijke schoonheid,
omstraald door den nimbus van zijn ta
lent, van zijn genie, een Apollo met de
lier, wat zoudr gij doen....?"
„Maar...." zei de geheel in verwar
ring gebrachte vrouw, „hij heeft toch
nog niet van lief
„Natuurlijk," viel haar echtgenoot haar
in de rede, „als hij dus dooi zijn liefde
overweldigd, u die bekent, wat dan
De ïeugdige vrouw zuchtte diep, zag
haar man met vochtige oogen aan en zei:
„Ik zou medelijden met hem hebben."
De kapitein sprong verward op. „Wat
„Ik bedoel," voegde de verschrikte
Vrouw er bij, „ik bedoel, dat hij te b kla
gen zou zijn. Iemand die ongelukkig en
hopeloos bemint, wie het ook zij, en on
der welke omstandigheden ook, is toch
wel onze belangstelling en medelijden
waard."
Door dit antwoord was onze kapitein
nog volstrekt niet tevreden gesteld. Hij
had iets verwacht van een strenge terug
wijzing binnen de behoorlijke grenzen
van heldhaftige opoffering, en daar hoor
de hij van medelijden, dat bij gelegenheid
het beste wapen kon worden in Amor's
hand. Nu was hij ongeruster dan ooit
te voren.
Johanna was ook onaangenaam ge
stemd, en dacht sedert dit gesprek meer
aan den citerspeler dan zij anders gedaan
zou hebben. Het voorbeeld, door haar
echtgenoot aangehaald, nam zij in ernst
op. Zij stelde zich dien musicus voor als
werkelijk een geniaal, schoon man, die
inderdaad voor haar een stille liefde ge
voelde dat de paar regels aan haar uit
beleefdheid geschreven, een dieperen
zin bevatten eh langer zij naar de
Ii&lijke, smeltend, tonen -u sterde, hoe
duidelijker het haar scheen, dat hij tot
baar *po stille, honelooze liefde sorak
Het was «en pracnuge Augustus-avona
bloedro ging dc son onder, de toppen
der boo.ntn in het heerlijkste purper
kleuren te rerwiji uit de bloemen de
lieflij l«te geuren opstegen, toen Johanna
rot de merkwaardige ontdekking kwam.
dat de iterspeler gevaarlijk voor haar
rust begon te worden. Zoo koortsachtig
had haar hart nog nimmer geklopt, in de
vroolijkste oogenblikken was haar het
weenen, tn de droevigst oogenblikken
het lachen zoo na geweest nooit had zij
van haar gevoel zoo weinig rekenschap
kunnen geven, als sedert de laatste dagen,
dai zij den citerspeler niet meer had
gehoord.
Wat was er gebeurd Was hij ziek ol
vertrokken? Voor altijd of....
Zou zij die zachte, smeltende tonen
nooit meer hooren? Had zij er dan geen
behoefte aan? Waren zij haar niet tot
een aangename gewoonte geworden
Bijna was zij boos op den onbekenden
speler, dat hij zich voor haar verborg
ook op haar echtgenoot was zij verstoord,
al wist zij niet iuist waarom En als zij
met gevouwen handen als droomend
in het prieel zat, de oogen met droef ver
langen omhoog geslagen, kon men het
duidelijk bemerken, dat zij zich diep
ongelukkig gevoelde
De schreden van haar man wekten
haar uit haar droef gepeins.
„Waar denkt gij aan vroeg hij.
Zij bloosde.
„Johanna," zei hij zacht, „wil je me
niet alles vertellen, alles, begrijp je wel.
Ik zou niet gaarne door een ander ver
nemen wat gebeurd is zeg het mij liever
zelf weldra kon het misschien te laat
zijn voor een openhartige bekentenis
wan en zijn stem werd forsch en
ruw, „want, spoedig zal ik dien mijnheer
van hier naast, dien notenbederver, van
nabij leeren kennen," en dreigend hief
hij de hand op
„Leonard 1"
„De ellendeling zal mij te woord staan."
„Wai wilt gij doen?"
„Dat vraagt gij nog Heett hij met
onzen huiselijken vrede verstoord Denkt
ge dat ik hem niet heb bemerkt, dat uw
gedachten steeds bij hem zijn Dat ge 't
liefst aan hem zit te denken, terwijl hij
citer speelt, dat gij tegen mij koud en on
verschillig zijt geworden, en u met voor
keur van mij verwijdert, mij onder aller
lei voorwendsels naar de sociëteit en om
boodschappen stuurt, om des te onge
stoorder.
„Houd op," riep de jonge vrouw. „Gij
beleedigt mij, op geenerlei wijze ben ik
ooit in mijn plicht tegen u te kort ge
schoten."
„Weet ge dat wel zeker? In gedachten
kan men ook zondigen."
„Leonard, als te voortgaat op zoo'n
beleedigenden toon tot mij te spreken,
dan verlaat ik je."
„Ha ha 1 Ben je al zoo ver gekomen
Mij, je echtgenoot, wil je verlaten? Wee
mij, ongelukkige die ik ben, wee iou, en
wee hem I"
Hij wierp zich op een stoel aan de rech
terzijde der tafel, terwijl Johanna aan de
linkerzijde plaats" nam.
Nadat zij een tijdlang met donkere
gezichten elkaar hadden aangestaard,
hoorden zij plotseling in hun nabijheid
eenig geruisch. De kapitein, die dacht
dat het een der dienstboden was, riep
„Wat wilt ge
Toen hij geen antwoord kreeg, stond
hij op en zag ter zijde van het prieel een
klein mannetje staan, d t als een aard
mannetje uit den grond gekomen scheen.
Terwijl hij langzaam op hem toetrad en
naar het verlangen van den vreemdeling
vroeg, zag hij hem met hoe langer hoe
meer verbazing aan, want zoo iets had hij
nog nooit gezien. De kleine gestalte hing
als 't ware in de plooien van een groote,
ouderwetsche, bruine overja-, die hem
tot aan de enkels reikte, waaronder een
paar buitengewoon groote voeten, in
laarzen met bont gevoerd, te voorschijn
kwam. Even zonderling als de geheele
gestalte van het mannetje was zijn gelaat,
dat werkelijk een kindergezichtje ge
noemd mocht worden, zoo klein en on
beduidend kwam het te voorschijn uit
een dikke (foetr die rim hoewondeft
was
Johanna was opgesia u en verbaasd
een stap nader getreden. Het mannetje
maakte sen diepe buiging voor haai, en
begon 11 uict «co caclit. chuchte>r
stemmetje
„U heelt wellicht gevraagd wat ik
begeerde, mijn waarde heer Vergeef mij
zoo ik u mei goed verstond, die dikke
doek, en dan ben ik daarenboven nog
wat hardhoorig Ja ia 't is wel aardig,
dat wij tuist zoo dikwerl slechi kunnen
hooren. Ik heb immers de eer mer mijn
heer en mevrouw Rowda 'e spreken, uw
dienstvaardige dienaar." en nogmaals
boog hij voor Johanna
„Mag ik weten," begon de kapitein.
„Mijn waarde heer, gij hebt uw meid
gezonden."
„Ik?"
„Gij zijt toch immers de bewoner van
dit huis
„Ja wel..maar
„Welnu, dan heb ik toch gelijk, dat gij
mij uw meid hebt gezonden, om naar uw
onderdanigen dienaar te vernemen. In
de gedachte, dat gij mijn diensten wei-
licht zoudt noodig hebben, ben ik zeil
gekomen, terwijl ik tevens de eer mag
hebben u mijn kaartje 'e overhandigen."
„Monsieur Virtuoso. Professeur du
Cure," las Johanna's echtgenoot zacht,
en zijn blik zweefde van het in doeken
gewikkeld kindergezichtje naar de met
bont gevoerde gioote laarzen.
Nieuwsgierig zag Johanna naai het
kaartje zwijgend gaf haar echtgenoot
't haar. Zij las....en 't schemerde haar
voor de oogen.
„Neen I" riep zij luid. „Het is met
mogelijk," en zonder zich aan den ver
baasden blik van het kereltje te storen,
vroeg zij bijna bevend of hij, werkelijk
hij, alle morgen en avonden zoo fraai had
gespeeld.
„Jawel, mevrouw, dat deed ik," ant
woordde de kleine, nadat de vraag nog
eens luider was herhaald. „Slechts sedert
eenige dagen heb ik niet gespeeld, daar
vreeselijke kiespijn.../'
Voor Monsieur le Professeur was het
een geluk, dat hij de oogen zedig naar
den grond geslagen hield en alzoo den
blik niet bemerkte, waarmede Johanna
als 't ware van hem terugdeinsde. Als
vernietigd zonk Johanna op de bank in
't priëel neder.
Intusschen had de kapitein zich her
steld. „Monsieur le Professeur," zei hij
voorkomend, „mijn vrouw is zoo opge
togen over uw prachtig spel. waarnaar
wij dagelijks luisteren" de professeur
boog met een van zelfvoldoening stralend
lachje „dat zij voornemens is, geduren
de ons verblijf alhier onderwijs in het
citerspel te nemen Zoudt ge u wellicht
de moeite willen geven?"
„Met genoegen, met veel genoegen
ik geef bijzonder gaarne les aan dames.
Het vrouwelijk geslacht heeft een fijn
instinct."
„Uitstekend 1 wellicht heeft u morgen
om dezen tijd gelegenheid ons nog eens
te bezoeken, ten einde alles nader af te
spreken
Monsieur le Professeur had gelegen
heid te over. beloofde stipt op den tijd te
komen en werd daarop door den heer des
huizes uitgeleide gedaan. Eenige oogen
blikken daarna was hij weder bij zijn
vrouwtje in 't priëel. Beiden stonden
tegenover el kinder evenals kinderen, die
op een ongehoorzaamheid betrapt waren
en de oogen niet durfden op te slaan.
De kapitein verbrak 't eerst het stil
zwijgen door den juist niet welspr?Venden
uitroep
„Johanna 1"
„Leonard stamelde zij zacht.
„Van mijn jaloezie ben ik totaal ge
nezen."
„En ik van mijn maneschijn-fantasiën."
Zij zagen elkander aan en begonnen
tegelijkertijd hartelijk te lachen de goede
overeenstemming tusschen beiden was
hersteld.
Mevrouw Rowda nam bij Professeur
Virtuosa les in 't citerspel,...en gevaar
bestaat er volstrekt niet.
Och, dat alle jaloezie zoo genezen werd 1
Dien morgen was Roberi Carre, ver»
tegenwoo digei van het huis Bixan, een
van de grootste tuwelierszaken uii de
Vredestraai, t« Parijs, met hei schrijven
van zijn brieven bezig, tn zijn kamer
van het „Missoury-Hotel" te Blacktown.
Na het afdoen van dit werkje, moest hij
naar Mi Stury gaan, een van de rijkste
bankiers der Vereemgde Staten, die een
waar palets in de elegantste wijk van Black-
town bewoont
Robert Carré was belas met den milli-
ardair een aantal juweelen, waartusschen
een pra-htig oaarlen halssnoer, voor te
leggen
Mr. Stury zou binnen kofi zijn dochter
Maud uithuwelijken, en dit was voor
den tuwelier een gelegenheid om uit
stekende zaken re maken.
Eensklaps klonk het gerinkel der tele-
oon en Roberi Carré moest e n pas
begonnen brief onderbreken
„Gij zijt wel mijnheer Carré van het
hui Bixan, van Parijs vroeg een stem.
„Zeker."
„Gij zijt in 't bezit van prachtige juwee
len, namelijk van een heerlijk paarlen
halssnoer, bestemd voor den bruidskorf
van miss Maud SturyGij weet wel,
dat de gauwdieven m de Vereemgde Sta
ten niet schaarsch zijn. Och men moet
toch iets doen om aan den kost te komen,
en we beleven harde tijden. Ik vertegen
woordig ees rerzemgins bestaande uit
eenigen van di slimme en behendige
werkers. Laat onmiddellijk door een loop-
longen van het hotel een enveloppe met
vijftien duizend dollar naai den „Harry's
Bar'' brengen. Die tongen zal slechts naar
M. William Godfrey hoeven te vragen.
Mits die kleine som, neb' gij van om
niets te vreezrn Komaan, gentleman, een
mooi gebaar en de hand in de zak Utf
juweelen zijn meer d n een millioen
waard gij ziet dus wel. dat wij zeer rede
lijk zijn.'
„Je bent een schurk!" onderbrak Carré,
over zooveel durf verb asd.
„Och, scheldwoorden doen mets ter
ake. Neemt gij a n of weigert gij? Nog
een woord geen verraad, want dit zou
u duur te staan komen."
„Ik weiger."
„Des te erger voor u. Er zijn intusschen
bij ons vastberaden mannen, die gezworen
hebben dat gij Blacktown niet levend
zult verlaten."
„We zullen zien 1"
En de juwelier verliet de telefoon.
Een minuut later bracht hij, door
middel van de tele oon, het centraal poli-
tie-bureau van het gebeurde op de hoogte.
„Zeer wel, ik zend u een mijner in
specteurs, M. Forbes, die u met za) ver
laten," antwoordde de chef. „Ik zal ook
iemand naar den ..Harry's Bar" zenden."
„Ik dank u."
Carré, nu een weinig gerustgesteld,
voltooide zijn brief.
Maar de minuten verliepen en er kwam
geen M Forbes
Het was tegen den middag, uur waarop
Carré naar M. Stury moest gaan
„Ik kan niet langer wachten," mompel
de hij eindelijk, „want een of andere
concurrent zou me dit heerlijk zaakje
wel eens onder den neus kunnen weg
kapen. Ik heb mijn revolver, ik ga een
rijtuig nemen en loop dus geen gevaar."
Hij deed Sam, den diens jongen zijner
etage een taxi halen, die weldra op de
cour van het hotel verscheen Daar gaf
Robert Carré Stury's adres en stapte in
het rijtuig.
Juist op dit oogenblik, trad een manne
tje van dertig jaar de poort, die wijd open
stond, binnen.
Carré haalde zijn nota's en prijscouranten
te voorschijn en raadpleegde ze een laatste
maal.
De chauffeur bracht zijn auto in wer
king, deed haar met volle snelheid in
gang komen en sprong dan terzij.
De auto stormde onder de poort door
en snorde de laan recht over hef „Missou-
ry-hotel" in.
Op de voetpaden weerklonk luid gegil,
geslaakt door de voorbijgangers, die met
ontzetting geslagen waren toen zij die
auto aldus, zonder bestuurder, in volle
vaart zagen voorbij vliegen.