jALOUZIt. EEN AANSLAG „Twee jaren venoi, euuan uog een nail laar aangevraagd za) er zijne we! weer toe bijdragen, de zenuwen re staien en de spieren te harden, welke door een twin tigjarig verblijf -n hei traaie tnsulinde verslapt zijn O Holland o dierbaar vader land. war verlang ik naar uw beemden, stroomen en plassen wat verlang ik de krachtige hand te drukken van den eer tijk -o. vlijtigen Hollander, met zijn tieren open oogopslag, zoo verschillend van alles wat slechts doet denken a n Javaan en Chinees, aan protectie en kuiperij O ge egend Holland ik kom, ik kom Hij di zoo sp.ak was Leonard Rowda kapitein bij het depö'-batalion op een van Java's hoofdplaatsen, gereed om me de eerst vertrekkende mail naai Holland te gaan, tot herstel van gezondheid en.... Dit „en" is uist het haakie, waar de kruik aan hangt. Na verloop van een paai iaar vinden wij onzen kapitein terug aan de zijde van een allerhelst vrouwtje, dat bij haar huwelijk plechtig belootd heeft, in tegenstelling met het burgerlijk wetboek haar man nooit te zuil n volgen, als hij ten behoeve van het waarachtig heil des vaderland- eemge kamjxmgs gaat ver branden en de bewoners naar hun ee- lukkige voorvaderen stuurt Een allerliefst gelegen optrekje strekte de iong-gehuwden aanvankelijk tot ver blijf, daar ij wijselijk besloten hadden, het half taaidat zij nog tn Hoiand konden doorbrengen, m de nabijheid van bloed- verwinten en vrienden te wonen Kapitein Leona d Rowda had de twee jaar vóór zijn huwelijk doorgebracht met verschillende teden en volken te be zoeken en de geschiedepis van hun ul- tuur bijzondei te besitideeren op alle openbare uitspanmngsplaatsen, hetgeen juist met bijdroeg aan zijne inteilectueele beschaving, in verschill nde kazernes wel iets veronachtzaamd, -uist die fijne punties te geven welke zooveel bijdragen tot een rustig, aangenaam samenzijn De beschavende omgang met omwikkel de vrouwen un onz bedaarde, welopge voede middenklass had hij tot nu toe gemist daarentegen veel omgang gehad met die soort van vrouwen, die tuist op de grenzen der zuiver vrouwelijke zedigheid zich bewegen, doo hare op gewonden vroolijkheid en sans-gène de aandacht trekken en des e gevaarlijker voor tal van mannen zijn, daar zij. Joor haar zekere ongedwongen oprechtheid, eer genegenheid dan onverschilligheid weten op te wekken. Van het eerste oogenblik of aan had hij reeds bemerkt, dat zijn vrouwtje zich in een geheel andere sfeer bewoog, zonder echter tegelijker tijd ontwikkeld genoeg te zijn, om hare vrouwelijke waardigheid in al haar han delingen tot haar recht te laten komen van daar een angstig bespieden van haar doen en laten, van iederen blik, het over wegen van ieder woord, het zoeken van een bepaald doel voor tedere beweging. De onwaarheid, de schijn had hem reeds bij zoovele vrouwen bedrogen, dat hij angstig was, hier zuivere waarheid, de Merkelijkheid te moeten aannemen, en dit gaf van zijn zijde dikwerf aanleiding, tot verschil van opinie. Nauwelijks zes weken gehuwd, ont ving hij uit een Framch stadje bericht, dat een broeder zijns vaders, daar vroeger heengetrokken, overleden was, en het voor de regeling der nalatenschap ge- wenscht was, dat hij zei overkwam, daar er vaste bezittingen te gelde gemaakt moesten worden Zoo'n onverwachte oproeping, zijn jonge vrouw te verlaten, gaf aanleiding tot allerlei bespreki ïg, en alleen de over weging, dat zijn eigen belang hier groot gevaar liep benadeeld te worden, kon hem eindelijk doen besluiten te vertrek ken. De jonggehuwde man nam afscheid van zijn vrouw, nadat hij haar dringend had verzocht zoo nun mogelijk uit te gaan, en de beide dienstboden vooral op het hart had gedrukt, alle mogelijke zorg voor mevrouw te dragen en haar geen oogenblik alleen te laten. Aanvankelijk scheen tegen de in-bezit- neming der erfenis geen bezwaar te zijn en alles zich spoedig te laten regelen dit gevoegd bij de lange brieven, die hij dagelijks van zijn vrouw ontving, en niet moede werd te lezen en te herlezen deed nem nei overigens nog al onaangenaam uustapie dragelijk vinden 'maai toen zich eemge moeilijkheden mei den ver koop voordeden en vrouwliets brieven allengs kortei werden dooi gebrek aan stof en zij er zich nu en dan van afmaakte met een „in haast," ta soms met een .un vliegende haast", begon zijn want ouwen boven te komen, en stelde hij zich hon derd malen de vraag „welke haast kan zij toch hebben Eindelijk kon hij terug- keeren zooveel mogelijk had hij alles bespoedigd, daar zijn ingeschapen wan trouwen hem geen oogenblik langer liet toeven dan volstrekt noodig was. Reeds den eersten morgen na zijn tnuis komst deed hij, nog vóór de dienst boden bij de hand waren, de rondte door net huis trok als bij toeval al de laadjes van het chrijf taf eitje zijner vrouw open, en snuffelde in haar albums, om wellicht iets te vinden, dat zijn taloezie voedsel zou kunnen geven Eensklaps verscheen hij m de keuken deur, waar de geur van pasgemalen koffie- boonen nem tegemoet stroomde het ontging hem echter met, dat Je meid in plaats van op te schenken in gedachten verdiept stond „Mietje,' nep hij, „wat voer je uit waar sta je zoo over in gedachten Mietje keek tamelijk verbluft op en trachtte haastig een brief te verbergen, dien zij in de hanó hield; de heer des hui zes stond echter even vlug bij haar en ontnam, haar het verdachte voorwerp. „Een brief „Ja mijnheer." „En zonder adres De keukenprinses zag verlegen voor zich en werd zoo mogelijk nog rooder dan zij reeds was. „Voor mijn vrouw „Neen mijnheer." „Voor mij „Neen mijnheer." „Maar voor den drommel, voor wien dan V' Veelbeteekenend zwijgen. „Ha, ha, geheimen." riep mijnheer luid en woest. Mietje had echter gedurende het ge sprek hare verlegenheid onverwonnen en zeide nu meer brutaal dan verlegen „Wel, waarom niet, mijnheer, ieder fat soenlijk meisje heeft wel eens geheimen, die niemand anders aangaan." Hierop viel niet veel te zeggen, en mijn heer achtte het best zich maar te verwij deren. In de gang stiet hij echter op Lise, half kamenier, half tweede meid. „Wat v/as dat voor een jongmensch, waar mijn vrouw mede sprak, toen ik gis teren-avond thuis kwam Gelukkig herinnerde Lise het zich da delijk en zeide „de kapper, mijnheer." „De kapper 1" voer hij deftig uit, „mijn vrouw draagt toch geen valsch haar „O Heere, neen nooit, hij liet me vrouw slechts krullen, chignons en ban deaux zien, blonde, bruine, zwarte en met goudstof, dat zou mevrouw goed staan." Nijdig als een spin en hij was nog al dikwerf nijdig keerde mijnheer zich om en begaf zich naar den achter het huis gelegen tuin. De tuin, dooi een hoogen muur van dien der buren gescheiden, was tamelijk uitgestrekt en scheen met de hooge, oude boomen een park in miniatuur. Terwijl mijnheer alle laantjes door kruiste en achter ieder heesterboschje een blik wierp, scheen hij de hoogte van den muur met zijn oogen te willen meten. „Maar waarom ben ik eigenlijk zoo argwanend vroeg hij zich-zelf af. En waarom klonk het in zijn binnen ste „En waarom niet Zoo wandelde hij, in nadenken ver zonken, tusschen de keurig aangelegde bloembedden, toen plotseling een zacht koeltje hem de smeltende tonen van een muziekinstrument te gemoet voerden. Luisterend bleef hij staan. Zou zijn vrouw reeds voor de piano zitten Neen, het waren geheel andere tonen, die zacht en smeltend als teedere liefde woordjes door de toppen der boomen tril den. Dat was niet het gehakkel van een dilettante. Plotseling dacht hij, bij een herhaling van het thema „dat klinkt als een liefdes verklaring in tonen...." Getroffen bleef hij staan.... Een liefdesverklaring. zou Een zachte hand Wtie zich op zijn schoudei „Waar denk je aan f Hij keerde zich om en gat zwijgend zijn m kanten en strooken gehulde vrouw een kus „Welnu, krijg ik geen morgengroet?" „Lieve Johanna 1" „Mijn Leonard 1" En zij drukte vrooiijk een kus op zijn wang, nam daarop zijn arm en geleidde hem naar een prieel, waar een sierlijk ge reed gezet ontbijt hem wachtte. De koffie geurde heerlijk, en bij het bord van den kapitein lag zijn gewone courant, terwijl naast hem, als eene verrassing, een sier lijk rooktafeltje stond, van fijne sigaren wèl voorzien. Daardoor wat beter gehumeurd, ont beet hij smakelijk, stak een der sigaren op en sloeg zijn courant open. 't Was een prachtige morgen waarheen hij zijn blik ook wendde, zag hij slechts den sierlijksten aanleg, alles schitterde en blonk in het volle zonlicht, terwijl vóór hem zijne schoone vrouw, in een wit och- tendtoilet, hem vriendelijk aanzag en niet weinig er toe bijdroeg het geheel een poë tische n tint te geven. „Wat genieten wij ons geluk toch on gestoord, met waar, lieve man zeide de jonge vrouw, hem een kopje koffie toe reikende. Daar suisden weder die zwaarmoedige tonen door de lucht. De kapitein sprong op. „Waf is dat voor muziek „Die muziek „Dat houdt maar met op 1" nep hij on geduldig, Hij bemerkte dat de jonge vrouw bloosde „Welnu vroeg hij scherp. „O, ik vind de ton n van die cither god delijk." zeide zij en goot koffie in de melk kan, in plaats van in haar kopje „Zoo dus een cither, hoe weet je dat?'' „Wel, dat kan men wel hooren, de toon is zoo zacht en geeft rust aan het gemoed." Sedert dezen morgen had de kapitein zijn rust geheel verloren zijn vrouw was van kleur veranderd zij wist dat die to nen van een either kwamen, zij had de koffie in de melk gegoten, want dat had hij ook opgemerkt. Het was meer dan voldoende. Eemge dagen daarna zaten beide weder in het prieel. Hij, zich geheel aan een dolce far niente overgevende, zij met een bor duurwerkje De fijne draad, waarmede zij werkte, was op en het papier waarom de wo! gewonden was geweest, viel op den grond Haar echtgenoot nam het dadelijk op. „Heb je t nog noodig?" „Neen, lieve." „D ,n zal ik er maar een fjdebusje van maken." Hij vouwde het ineengedraaide papier open, streek het op zijn knie glad en bleef er met eenuitdrukking der vreese— lijkste verrassing op staren Zijn plotse ling zwijgen deed zijn alter ego van haar werk opzien. Zijn door toorn donkerrood gekleurd en gerimpeld voorhoofd deed haar schrikken. „Wat mankeert je vroeg zij ongerust. „Een brief...." „Zoo." Zij stond op. „Aan jou..ongeteekend 1" „O1" ze kreeg een kleur. „Geef hier+" „Dan moest ik wel gek zijn/' „Lieve Leonard, ik zocht al lang naar dien briefj ik kon niet begrijpen waar hij was gebleven toe, geef hem mij terug „Neen 1" „Foeizou je zoo nieuwsgierig willen zijn „Niet zoo nieuwsgierig, maar zoo ver standig om eens te weten te komen, wat voor geheime dingen hier achter mijn rug gebeuren, copiecrde je niet vroeger al de minnebrieven van je broer „Schaam je, hoe onwellevend, geef gauw den brief terug." „Nooit I" „Het is een aardigheid." „Zooveel te beter." „Geheel onschuldig." „Dat zullen we zien." Hij begon hardop te lezen. „Beminnelijke dame!".... „Ha hal dat belooft was 1"Dat de tonen," zoo, zoo „van mijn nederig in strument u een aangenaam oogenblik verschaffen en troost geven, vernam ik, met de grootste dankbaarheid" „Hm. hm, dus vernam hij hei en met dankbaarheid? De ingebeelde gek i. „Na d vrouw, het schoonste gewrocht der schepping, verleende de natuur aileen aan de muziek de verhevene eigenschap, een trooste es der menschen te zijn „Hier wa- hei blad afgescheurd De lezer behoetde ook me1 meer te weien buiten zich-zel van woede, ging hij met groote stappen het priëei op en neder „Ha h i lawel 1 lawei O o. o 1" stiet hij nu en dan uit. en rad 'oen met een docroorenden blik op zijn vrouw toe. „Sp eek I" zeide hij „V rtei mij alles, eerlijk en opr cht, waar, wanneer, ho en waarom dit alles is geschied Het teedere vrouwtje was door die opeenstapeling van vragen enuwachtig en verlegen geworden hortend en stoo- tend verteld zij hem de geschiedenis, die inderdaad wel eemgszins romantisch klonk. Gedurende de eerste dagen van zijn vertrek had zij zich zeer verlaten gevoeld en door een vung verlangen naar haar echtgenoot gedreven, was zij zeer onrustig geweest 's avonds had zij uit het open venster naar de maan en sterren gezien, naar het suizen van den wind en het gezang van den nachtegaal geluisterd. Toen had zij ook eiken /vond op het zelfde uur cithertonen gehoord, die zoo zacht en weemoedig klonken, geheel in overeenstemming met haar droevig ge moed dat had haar troost geschonken, totdat op zekeren avond, tuist toen zij bericht had ontvangen, dat hij nog met zoo spoedig zou terugkomen, het cither- spel niet werd gehoord. Dit veroorzaakte een angstige stilte door allerlei pijnlijke gedachten gekweld, had zij naar haar buurman gezonden, om te laten vragen of hij ongesteld was, of waarom hij niet speelde „Johanna," nep de kapitein verbaasd en ontsteld. „Leonard 1" klonk het van haar lippen, en zij wrong krampachtig haar handen, „bedenk toch, ik was zoo zenuwachtig, ik gevoelde mij zoo troosteloos verlaten." „Nu, en verder „Daarop ontving ik als antwoord het briefje, dat je daar mist hebt gelezen." „Is dat alles „Ja I heusch 1" „Wat Hij heeft geen visite bij je ge maakt „Leonard 1" „Johanna 1" Nu was hij verlegen. Johanna te doen vermoeden, dat hij achter dat dweepen met smeltende ci hertonen van een on bekenden muziekmeester meer zocht, vond hij ongeradendaar tegenover stond, dat het bijna onbegrijpelijk was, dat die citherspeler zoo bescheiden, voor het minst genomen, zoo weinig nieuws gierig wa dat hij niet éénmaal pogingen had gedaan zijn onbekende bewonderaar ster t leeren kennen. Volgens hem moesten er op dit muzikale thema, nood zakelijk eemge variaties volgen en moest er een introductie, andante cherzo, alleg, o en eindelijk de groote finale volgen. Want introductie en finale tegelijkertijd streed tegen alle begrippen, en voor namelijk tegen de harmonieleer van het hart. Verscheiden dagen gingen ongestoord voorbij. De muzikale buitensporigheden schenen vergeven en vergeten te zijn „Zeg eens," viel Leonard zijn vrouw op een morgen, dat zij over huishoudelijke aangelegenheden spraken, in de rede, „zeg eens, hoe weet hij eigenlijk, dat je mooi ben Weder bloosde zij. Leonard zag haar nog scherper aan en herhaalde zijn vraag op zoo'n beslisten toon, dat zij geheel in verwarring geraakte „Mijn God stamelde zij, „een ge wone uitdrukking." „Ha hadacht hij, „wat weet zij dadelijk wien ik bedoel." Op zekeren dag, dat het echtpaar bij het open venster zat, klonken weder de bekende tonen onwillekeurig hield Jo hanna stil en luisterde met zichtbaar wel gevallen. Leonard echter sprong op, sloot het venster, zag haar scherp aan en be merkte dat zij kleurde. O, dat h telijke kleuren Het was niet om uit te houden. Des avonds van dien zelfden dag vond Johanna op haar lievelingsplaatsje in 't prieel een iraaie, pas geplukte roos. „Wel wel zeide zij, „d j vind ik nu eens lie van ie," en zag haar echtgenoot mpt <»pn vriondclijkca dankenden blik aa. „uie roos is met van mil 1" „Niet Lachend beschouwde zij de bloem, schudde haar blond kopje, en stak hem in een met wa er gevuld glas. Men zag duidelijk, dat dit den kapitein genoegen deed. Na eenigen tijd echter, terwijl zij in een belangrijk gesprek over het huren van huizen en den last van dienstboden gewikkeld waren, nam Johann als m verstrooiing de roo in haar handen, speelde er een oogenblik mede en stak hem toen op haar borst. Dit hinderde haar echtgenoot en tame lijk scherp merkte hij aan ,,'t Is toch zeker wel een cadeautje van hem...." „Hé, Leonard." zei zij en begon te lachen. „Wat 1" nep de jaloersche man geër gerd. „zou het dan werkelijk mogelijk Zijn „Wat dan toch, mijn vnend „Dat....dat...." Op dit oogenblik wist hij zelf niet wat hij dacht. Ofschoon hn de roos zelf had nedergelegd, kwam Zij hem nu als een overtuigend bewijs van schuld voor hij had gedacht dat ze alleen op hef vermoeden, dat een onbe kende die roos daar had neergelegd, boos zou zijn geworden, of ten minste in ver warring geraakt zijn. Zij scheen echter in 't minst niet verbaisd, integendeel.... Dit kon hij niet langer verdragen aan zijn vreeselijke ijverzucht moest hij lucht geven, en dat spoedig in een plechtige redevoering. Hij schilderde het verleide lijke van een strafbare liefde, hij maakte de veronderstelling en daarbij lette hij vooral op de gelaatstrekken zijner vrouw dat de citerspeler op dien bewusten avond, terwijl zij naar den nach tegaal luisterde, haar, door een zacht maanlicht beschenen, aan het venster had gezien en zoo, gelijk licht gebeuren kon op zoo'n warmen zomeravond, op haar verliefd was geworden. Hier maakte hij een welsprekend ge baar en zweeg eenige oogenblikken. De aandacht van zijn toehoorster liet overi gens mets te wenschen over. „Veronderstellen wij," ging hij voort, „dat die muzikant werkelijk een talent, een geme is, 't is wel bijna niet mogelijk, maar nemen wij 't voor 't oogenblik aan, dat hij een groo kunstenaar is....een mooie man, hoor je, Johanna, een mooie man „Ja, ja," fluisterde het jonge vrouwtje. „Dus een mooie man. Veronderstel dat hij plotseling voor je staat in al den glans van zijn mannelijke schoonheid, omstraald door den nimbus van zijn ta lent, van zijn genie, een Apollo met de lier, wat zoudr gij doen....?" „Maar...." zei de geheel in verwar ring gebrachte vrouw, „hij heeft toch nog niet van lief „Natuurlijk," viel haar echtgenoot haar in de rede, „als hij dus dooi zijn liefde overweldigd, u die bekent, wat dan De ïeugdige vrouw zuchtte diep, zag haar man met vochtige oogen aan en zei: „Ik zou medelijden met hem hebben." De kapitein sprong verward op. „Wat „Ik bedoel," voegde de verschrikte Vrouw er bij, „ik bedoel, dat hij te b kla gen zou zijn. Iemand die ongelukkig en hopeloos bemint, wie het ook zij, en on der welke omstandigheden ook, is toch wel onze belangstelling en medelijden waard." Door dit antwoord was onze kapitein nog volstrekt niet tevreden gesteld. Hij had iets verwacht van een strenge terug wijzing binnen de behoorlijke grenzen van heldhaftige opoffering, en daar hoor de hij van medelijden, dat bij gelegenheid het beste wapen kon worden in Amor's hand. Nu was hij ongeruster dan ooit te voren. Johanna was ook onaangenaam ge stemd, en dacht sedert dit gesprek meer aan den citerspeler dan zij anders gedaan zou hebben. Het voorbeeld, door haar echtgenoot aangehaald, nam zij in ernst op. Zij stelde zich dien musicus voor als werkelijk een geniaal, schoon man, die inderdaad voor haar een stille liefde ge voelde dat de paar regels aan haar uit beleefdheid geschreven, een dieperen zin bevatten eh langer zij naar de Ii&lijke, smeltend, tonen -u sterde, hoe duidelijker het haar scheen, dat hij tot baar *po stille, honelooze liefde sorak Het was «en pracnuge Augustus-avona bloedro ging dc son onder, de toppen der boo.ntn in het heerlijkste purper kleuren te rerwiji uit de bloemen de lieflij l«te geuren opstegen, toen Johanna rot de merkwaardige ontdekking kwam. dat de iterspeler gevaarlijk voor haar rust begon te worden. Zoo koortsachtig had haar hart nog nimmer geklopt, in de vroolijkste oogenblikken was haar het weenen, tn de droevigst oogenblikken het lachen zoo na geweest nooit had zij van haar gevoel zoo weinig rekenschap kunnen geven, als sedert de laatste dagen, dai zij den citerspeler niet meer had gehoord. Wat was er gebeurd Was hij ziek ol vertrokken? Voor altijd of.... Zou zij die zachte, smeltende tonen nooit meer hooren? Had zij er dan geen behoefte aan? Waren zij haar niet tot een aangename gewoonte geworden Bijna was zij boos op den onbekenden speler, dat hij zich voor haar verborg ook op haar echtgenoot was zij verstoord, al wist zij niet iuist waarom En als zij met gevouwen handen als droomend in het prieel zat, de oogen met droef ver langen omhoog geslagen, kon men het duidelijk bemerken, dat zij zich diep ongelukkig gevoelde De schreden van haar man wekten haar uit haar droef gepeins. „Waar denkt gij aan vroeg hij. Zij bloosde. „Johanna," zei hij zacht, „wil je me niet alles vertellen, alles, begrijp je wel. Ik zou niet gaarne door een ander ver nemen wat gebeurd is zeg het mij liever zelf weldra kon het misschien te laat zijn voor een openhartige bekentenis wan en zijn stem werd forsch en ruw, „want, spoedig zal ik dien mijnheer van hier naast, dien notenbederver, van nabij leeren kennen," en dreigend hief hij de hand op „Leonard 1" „De ellendeling zal mij te woord staan." „Wai wilt gij doen?" „Dat vraagt gij nog Heett hij met onzen huiselijken vrede verstoord Denkt ge dat ik hem niet heb bemerkt, dat uw gedachten steeds bij hem zijn Dat ge 't liefst aan hem zit te denken, terwijl hij citer speelt, dat gij tegen mij koud en on verschillig zijt geworden, en u met voor keur van mij verwijdert, mij onder aller lei voorwendsels naar de sociëteit en om boodschappen stuurt, om des te onge stoorder. „Houd op," riep de jonge vrouw. „Gij beleedigt mij, op geenerlei wijze ben ik ooit in mijn plicht tegen u te kort ge schoten." „Weet ge dat wel zeker? In gedachten kan men ook zondigen." „Leonard, als te voortgaat op zoo'n beleedigenden toon tot mij te spreken, dan verlaat ik je." „Ha ha 1 Ben je al zoo ver gekomen Mij, je echtgenoot, wil je verlaten? Wee mij, ongelukkige die ik ben, wee iou, en wee hem I" Hij wierp zich op een stoel aan de rech terzijde der tafel, terwijl Johanna aan de linkerzijde plaats" nam. Nadat zij een tijdlang met donkere gezichten elkaar hadden aangestaard, hoorden zij plotseling in hun nabijheid eenig geruisch. De kapitein, die dacht dat het een der dienstboden was, riep „Wat wilt ge Toen hij geen antwoord kreeg, stond hij op en zag ter zijde van het prieel een klein mannetje staan, d t als een aard mannetje uit den grond gekomen scheen. Terwijl hij langzaam op hem toetrad en naar het verlangen van den vreemdeling vroeg, zag hij hem met hoe langer hoe meer verbazing aan, want zoo iets had hij nog nooit gezien. De kleine gestalte hing als 't ware in de plooien van een groote, ouderwetsche, bruine overja-, die hem tot aan de enkels reikte, waaronder een paar buitengewoon groote voeten, in laarzen met bont gevoerd, te voorschijn kwam. Even zonderling als de geheele gestalte van het mannetje was zijn gelaat, dat werkelijk een kindergezichtje ge noemd mocht worden, zoo klein en on beduidend kwam het te voorschijn uit een dikke (foetr die rim hoewondeft was Johanna was opgesia u en verbaasd een stap nader getreden. Het mannetje maakte sen diepe buiging voor haai, en begon 11 uict «co caclit. chuchte>r stemmetje „U heelt wellicht gevraagd wat ik begeerde, mijn waarde heer Vergeef mij zoo ik u mei goed verstond, die dikke doek, en dan ben ik daarenboven nog wat hardhoorig Ja ia 't is wel aardig, dat wij tuist zoo dikwerl slechi kunnen hooren. Ik heb immers de eer mer mijn heer en mevrouw Rowda 'e spreken, uw dienstvaardige dienaar." en nogmaals boog hij voor Johanna „Mag ik weten," begon de kapitein. „Mijn waarde heer, gij hebt uw meid gezonden." „Ik?" „Gij zijt toch immers de bewoner van dit huis „Ja wel..maar „Welnu, dan heb ik toch gelijk, dat gij mij uw meid hebt gezonden, om naar uw onderdanigen dienaar te vernemen. In de gedachte, dat gij mijn diensten wei- licht zoudt noodig hebben, ben ik zeil gekomen, terwijl ik tevens de eer mag hebben u mijn kaartje 'e overhandigen." „Monsieur Virtuoso. Professeur du Cure," las Johanna's echtgenoot zacht, en zijn blik zweefde van het in doeken gewikkeld kindergezichtje naar de met bont gevoerde gioote laarzen. Nieuwsgierig zag Johanna naai het kaartje zwijgend gaf haar echtgenoot 't haar. Zij las....en 't schemerde haar voor de oogen. „Neen I" riep zij luid. „Het is met mogelijk," en zonder zich aan den ver baasden blik van het kereltje te storen, vroeg zij bijna bevend of hij, werkelijk hij, alle morgen en avonden zoo fraai had gespeeld. „Jawel, mevrouw, dat deed ik," ant woordde de kleine, nadat de vraag nog eens luider was herhaald. „Slechts sedert eenige dagen heb ik niet gespeeld, daar vreeselijke kiespijn.../' Voor Monsieur le Professeur was het een geluk, dat hij de oogen zedig naar den grond geslagen hield en alzoo den blik niet bemerkte, waarmede Johanna als 't ware van hem terugdeinsde. Als vernietigd zonk Johanna op de bank in 't priëel neder. Intusschen had de kapitein zich her steld. „Monsieur le Professeur," zei hij voorkomend, „mijn vrouw is zoo opge togen over uw prachtig spel. waarnaar wij dagelijks luisteren" de professeur boog met een van zelfvoldoening stralend lachje „dat zij voornemens is, geduren de ons verblijf alhier onderwijs in het citerspel te nemen Zoudt ge u wellicht de moeite willen geven?" „Met genoegen, met veel genoegen ik geef bijzonder gaarne les aan dames. Het vrouwelijk geslacht heeft een fijn instinct." „Uitstekend 1 wellicht heeft u morgen om dezen tijd gelegenheid ons nog eens te bezoeken, ten einde alles nader af te spreken Monsieur le Professeur had gelegen heid te over. beloofde stipt op den tijd te komen en werd daarop door den heer des huizes uitgeleide gedaan. Eenige oogen blikken daarna was hij weder bij zijn vrouwtje in 't priëel. Beiden stonden tegenover el kinder evenals kinderen, die op een ongehoorzaamheid betrapt waren en de oogen niet durfden op te slaan. De kapitein verbrak 't eerst het stil zwijgen door den juist niet welspr?Venden uitroep „Johanna 1" „Leonard stamelde zij zacht. „Van mijn jaloezie ben ik totaal ge nezen." „En ik van mijn maneschijn-fantasiën." Zij zagen elkander aan en begonnen tegelijkertijd hartelijk te lachen de goede overeenstemming tusschen beiden was hersteld. Mevrouw Rowda nam bij Professeur Virtuosa les in 't citerspel,...en gevaar bestaat er volstrekt niet. Och, dat alle jaloezie zoo genezen werd 1 Dien morgen was Roberi Carre, ver» tegenwoo digei van het huis Bixan, een van de grootste tuwelierszaken uii de Vredestraai, t« Parijs, met hei schrijven van zijn brieven bezig, tn zijn kamer van het „Missoury-Hotel" te Blacktown. Na het afdoen van dit werkje, moest hij naar Mi Stury gaan, een van de rijkste bankiers der Vereemgde Staten, die een waar palets in de elegantste wijk van Black- town bewoont Robert Carré was belas met den milli- ardair een aantal juweelen, waartusschen een pra-htig oaarlen halssnoer, voor te leggen Mr. Stury zou binnen kofi zijn dochter Maud uithuwelijken, en dit was voor den tuwelier een gelegenheid om uit stekende zaken re maken. Eensklaps klonk het gerinkel der tele- oon en Roberi Carré moest e n pas begonnen brief onderbreken „Gij zijt wel mijnheer Carré van het hui Bixan, van Parijs vroeg een stem. „Zeker." „Gij zijt in 't bezit van prachtige juwee len, namelijk van een heerlijk paarlen halssnoer, bestemd voor den bruidskorf van miss Maud SturyGij weet wel, dat de gauwdieven m de Vereemgde Sta ten niet schaarsch zijn. Och men moet toch iets doen om aan den kost te komen, en we beleven harde tijden. Ik vertegen woordig ees rerzemgins bestaande uit eenigen van di slimme en behendige werkers. Laat onmiddellijk door een loop- longen van het hotel een enveloppe met vijftien duizend dollar naai den „Harry's Bar'' brengen. Die tongen zal slechts naar M. William Godfrey hoeven te vragen. Mits die kleine som, neb' gij van om niets te vreezrn Komaan, gentleman, een mooi gebaar en de hand in de zak Utf juweelen zijn meer d n een millioen waard gij ziet dus wel. dat wij zeer rede lijk zijn.' „Je bent een schurk!" onderbrak Carré, over zooveel durf verb asd. „Och, scheldwoorden doen mets ter ake. Neemt gij a n of weigert gij? Nog een woord geen verraad, want dit zou u duur te staan komen." „Ik weiger." „Des te erger voor u. Er zijn intusschen bij ons vastberaden mannen, die gezworen hebben dat gij Blacktown niet levend zult verlaten." „We zullen zien 1" En de juwelier verliet de telefoon. Een minuut later bracht hij, door middel van de tele oon, het centraal poli- tie-bureau van het gebeurde op de hoogte. „Zeer wel, ik zend u een mijner in specteurs, M. Forbes, die u met za) ver laten," antwoordde de chef. „Ik zal ook iemand naar den ..Harry's Bar" zenden." „Ik dank u." Carré, nu een weinig gerustgesteld, voltooide zijn brief. Maar de minuten verliepen en er kwam geen M Forbes Het was tegen den middag, uur waarop Carré naar M. Stury moest gaan „Ik kan niet langer wachten," mompel de hij eindelijk, „want een of andere concurrent zou me dit heerlijk zaakje wel eens onder den neus kunnen weg kapen. Ik heb mijn revolver, ik ga een rijtuig nemen en loop dus geen gevaar." Hij deed Sam, den diens jongen zijner etage een taxi halen, die weldra op de cour van het hotel verscheen Daar gaf Robert Carré Stury's adres en stapte in het rijtuig. Juist op dit oogenblik, trad een manne tje van dertig jaar de poort, die wijd open stond, binnen. Carré haalde zijn nota's en prijscouranten te voorschijn en raadpleegde ze een laatste maal. De chauffeur bracht zijn auto in wer king, deed haar met volle snelheid in gang komen en sprong dan terzij. De auto stormde onder de poort door en snorde de laan recht over hef „Missou- ry-hotel" in. Op de voetpaden weerklonk luid gegil, geslaakt door de voorbijgangers, die met ontzetting geslagen waren toen zij die auto aldus, zonder bestuurder, in volle vaart zagen voorbij vliegen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1923 | | pagina 16