Eene wraakneming.
Een Huwelijksaanzoek
hem onbekende woord hem in de ooren 1
In een weer, dal men geen hond oi kat
op straat zou lagen, was zij er doorgegaan
om de kroon op haar werk te zetten Hij
gevoelde zich verplicht haar eenige gul
dens voor Frederik Monter mede te ge
ven en haar met een rijtuig naar huis te la
ten brengen. Hij wendde zich naar zijn
schrijfbureau, waarin hij het geld voor
huishoudelijke uitgaven bewaarde
„Wat wilt gij doen vroeg zij angstig.
„Ik ben van plan u een kleinigheid voor
de zieke mee te geven, om mijn
„Neen, dat neem ik niet aan 1"
„Neemt gij dat niet aan War moet dat
beduiden
„Dat ik uw familie geen aalmoes zou
durven an bidden mijnheer Schraap,"
een ware engelenblik trof hem „ik
ben hier gekomen om u op uw veriaardag
er mee geluk te wenschen, dat ge zoo'n
braven neel, zoo'n lieve nicht en zoo'n
alleraardigsten Hendrik hebt. Ik wilde u
vragen met mij mede te gaan, om u te over
tuigen, dat ik de waarheid spreek en dat
u ze dan heel gelukkig zul maken. Och,
kom mede, gij zult zoo'n gelukkigen ver
jaardag bij ons vie en 1"
Het was Schaap onmogelijk het meisje
aan te zien j zij scheen hem toe, een kleine
fee te zijn, die zegevierend met haar too-
verstaf in het rond zwaaide.
„O ja) u komt mee, ik zie het aan uw ge
zicht Zij naar hem toe en greep zijn
hand.
,,'t Weer is slecht, ik ben een oude, zie
kelijke man...."
„Nu dan haal ik even een vigelante, mij
doe het weer geen kwaad
„Ei, ei, juffertje, gij springt lichtvaar
dig genoeg met mijn geld om hoe heet
gij toch
„Auguste Reich 1 Mag ik even de
vigilante halen
„Gij verteldef mij, dat Frederik ziek
was, mijn komst zou hem te veel opwin
den, zijn toestand verergeren."
„O, mijnheer, moeder zei verleden
nog, dat niemand van vreugde sterft, en
al gebeurde het, wie zou dan zulk een
dood niet verkiezen Dus u komt mee
„Ja, ga het rijtuig maar halen."
Schraap wilde er nog iets bijvoegen
maar werd hierin verhinderd, doordat
Auguste zijn hand nam en op geroerden
toon zei
„O, dank u, dank u duizendmaal 1"
Schraap voelde een vreemd gevoel in de
oogen het was of ze door een nevel ver
duisterd werden, en, zonderling genoeg,
moest hij tegelijkertijd den zakdoek voor
den dag halen. Terwijl hij dien voor de
oogen hield, was Auguste al op weg naar
den koetsier.
Schraap opende zijn brandkast en nam
eenige banknoten van kleine waarde uit
een portefeuille, met leege handen kon
hij toch moeilijk bij dien armen Frederik,
aankomen. Toen hij ze echter opnam
bekeek hij ze een oogenblik en verwis
selde ze toen voor een paar grootere. Maar
was dat nu niet weer te veel Hij was
het nog met met zich eens, toen het rijtuig
voor de deur stilhield. Snel stak hij den
brieventascn in den borstzak en trok zijn
overjas aan onderweg kon hij er altijd
nog wel een banknoot uitnemen.
Hij had echter buiten den waard gere
kend. Auguste was in haar vroolijkste
luim j zij had voortdurend den ouden heer
op 't een en ander opmerkzaam te maken,
nu op menschen, die er als sneeuwpoppen
uitzagen, ot op een hond, die moedig
tegen een hoop sneeuw scheen te vechten
dan weder op een oud moedertje, dat
krom en op een stok geleund, moeite
had door de mulle sneeuw heen te ko
men,
Auguste hielp hem bij 't verlaten der
vigilante zoo zorgvuldig, dat Schraap
er geneel coor van streek geraakte en
den koetsier een fooi gaf, iets wat hem
tot nu toe nooit gebeurd was.
Toen men de tweede verdieping be
reikt had, legde Auguste de hind op liaar
mond en fluisterde „Daar zijn de kamers
van mijnheer Monter maar kom liever
eerst hier bij ons binnen ik zal dan
even nooren of de zieke slaapt."
Ja, zij had gelijk, 't waren iwee helder
verlichte, vroolijke kamertjes, waar
Schraap nu binnen trad. Vogels zongen
en bloemen bloeiden voor het venster en
een lev.n-lustige, aardige jongen draafde
op zijn stokpaard de kamer op en neer
Auguste nam het kind op haar and en op
mijnheer Schraap wijzende Zeide zij i
„Kijk eens, Hendrik, dat is je beste oom,
hij wil die lieve, zieke mama weder beter
maken Toe, geel hem een kusje 1"
Het kind sloeg beide armpjes om den
hals van zijn oom en drukte een zachte
kus op beide wangen.
Een tot nog toe ongekende gewaar
wording beving den ouden man. Oude,
heel lang geleden dagen rezen in zijn her
innering op, dagen toen hijzelf nog een
jong, onschuldig kind was. 'i Rijden
scheen hem vermoeid te hebben, ten
minste hij sprak geen woord en zette
zich op een stoel neer.
Auguste's moeder, die in de keuken
bezig was geweest, kwant nu binnen.
Auguste stelde mijnheer Schraap voor
en verliet toen de kamer.
Terwijl haar moeder eenige woorden
met haar gast over de zieke wisselde,
hervatte Hendrik zijn rit op 't stokpaard
je. In den beginne lie hij zijn zweep
vroolijk knallen, toen wierp hij hem op
den grond en verminderde zijn vaart.
Het kind zag nu zijn oom, dan zijn paard
aan hij scheen een inwendigen strijd
te voeren. Eindelijk hield hij vlak voor
mijnheer Schraap stil en zeide
„Oom, ik zal u mijn paard geven 1"
Schraap lachte eens toen keek hij naar
het kind met zijn vroolijk gezichtje. Hij
voelde hoe als het ware een electrische
schok hem doortrilde, ,,'t Kind heeft een
strijd gestreden, het liefste wat het bezit
brengt hij u ten offer, tot dank dat gij
zijn zieke moeder zult herstellen."
Hij voelde iets in zich dal hem bekend
en toch zoo onbekend was
„Wien hebt gij ooit een offer gebracht
Wat hebt gij ooit voor anderen gedaan,
zoo gij er geen voordeel mee beoogde of
een lastig mensch ter zijde wist te schui
ven Weldra is uw levensdraad afgespon
nen en staat gij aan den rand van 't graf
Maar nog blijft u een kleine tijd over,
maak u dien ten nutte I"
Schraap kuste het kind, dat bleef wach
ten tot men zijn geschenk zou aangeno
men hebben, en zeide
„Behoud uw paard, lief kind, voor mij
is 't wat te klein, maar 't is toch erg lief,
dat ge 't mij hebt willen geven. Hier"
Schraap nam zijn brieventasch „breng
dit aan uw vader, dat zal mama gezond
maken
Hoe graag zijn kinderen boden der
vreugde I Hoe trotsch volbrengen zij de
hun opgedragen taak. Juichend liep de
kleine Hendrik naar vader's kamer en
gaf hem de brieventasch.
Schraap zou heden allerlei nieuwe ge
waarwordingen ondervinden, want nu
kwam Auguste weer binnen met een bord
gebak en een flesch wijn, die zij gehaald
had, om Schraap's verjaardag luisterrijk
te vieren.
Zij lachte hem zoo vroolijk toe, dat een
gevoel van dankbaarheid hem beving.
Eindelijk werd de deur geopend en trad
Frederik Monter binnen, terwijl de kleine
jongen dartel om hem heen sprong. Hij
zag er erg vervallen uit, hoewel de opge
wondenheid heden zijn bteeke wangen
een weiiu'g kleurde.
„Oom, 't is dan toch waar, gij komt
bij mij Gij hebt vergeven en vergeten
Ik kon bijna niet gelooven, wat mijn kind
mij in de vreugde toeriep, maar ik her
kende uw brieventasch
„Neem den inhoud, F ederik, ik hoop
dat het uw vrouw goed zal doen I"
„Oom, ge hebt u waarschijnlijk vergist
wat den inhoud aangaat.... eenige dui
zend..
,,'t Is alles voor u J Ik heb mij nog eens
bedacht over den voorslag, dien gij mij
voor vijf jaren geleden deed, het was toch
zoo kwaad nietMaar neen, ik wil open
hartig met u spreken, zoo is 't niet Tot
nu toe was ik rijk en toch arm aan geluk
en zegen. Toen zond God mij zijn bode
in de gedaante van dit meisje en uw
kleinen jon,cn.... om mij den rechten
weg te wijzen. Wilt gij mij op mijn ouden
dag nog leeren liefhebben
Wiï kan het tooneel schilderen, dat
nu volgde? Toen het eerste oogenblik
van ontroering voorbij was, verklaarde
Auguste, dat zij dadelijk wel geweten had
dat mijnheer Schraap het zoo goed meen
de daarom had zij zoo vroolijk tegen hem
gelachen, toen hij door het raampje keek
wie zoo klopte. En Schraap dronk op
haar welzijn, beurtelings ging men de
zieke bezoeken, en bij het afscheid nemen
kuste en pakte de oude heer den kleinen
Hendrik, die weer een rijtoer op zijn paard
maakte, recht hartelijk.
„Als hij maar eerst wat ouder is, zal ik
hem een mooi rijpaard geven en Auguste
zal ik ook niet vergeten als de een of an
dere flinke kerel haar ten huwelijk vraagt,"
dacht Schraap, toen hij den terugweg
naar zijn woning aanvaardde. De zon
was uit de wolk n te voorschijn gekomen
en deed de witte daken helder glinsteren,
maar Schraap's hart was misschien nog
lichter als de sneeuw.
Weldra zou het Kerstmis zijn. Welke
verrassingen zou hij den vriendelijken
kring niet bereiden, en onder het maken
van allerlei plannen begon de oude
Schraap op straat te lachen, een lach,
zoo vroolijk, alsof hij dien van zijn jeug
dige bezoekster had geleerd, 't Kon ook
wel 't geval geweest zijn. Hoe 't zij, in de
vroeger zoo eenzame en sombere woning
werd later die lach, vermengd met een
kinderstem, meermalen gehoord.
In een der voornaamste hotels van een
groote badplaats viel dezen zomer dé vol
gende vermakelijke geschiedenis voor.
De heer L., een grondbezitter uit den
omtrek, was voor zaken in de stad ge
komen en in het hotel, dat wij „De Rij
zende Zon" zullen noemen, afgestapt.
Hij had des ochtends een bericht ont
vangen, dat hem aanleiding gaf om on
middellijk na het diner te vertrekken.
Hij moest echter nog even óp den ad
vocaat Meier wachten, die nog het een
en ander met hem had te bespreken.
Terwijl hij aan de rijk voorziene table
d'hote zat, dwaalde zijn oog over de bor
den en schalen en dan weder naar de
deur.
Eindelijk, toen de tafel reeds bijna was
geëindigd en men het dessert ronddiende,
kwam de verwachte binnen, gaf aan zijn
cliënt de verlangde papieren en, terwijl
hij zich naast hem nederzette, begonnen
beide heeren een druk gesprek.
De kellner diende rozijnen en aman
delen rond. Geheel verdiept in zijn on
derhoud, stak de advocaat ook de hand
in den schotel en legde enkele vruchten
op het voor hem geplaatste bord, tonder
er echter iets van te gebruiken.
De overige gasten stonden de een na
den ander op. Beiden spraken nog een
oogenblik over hun zaken en wilden even
eens heengaan.
Reeds had de advocaat de deurknop
in de hand, toen met een zoetlachend ge
laat de vriendelijke oberkellner hem in
den weg trad.
„Vergeef mij, mijnheer, u vergeet te
betalen lispelde Inj beleefd.
De advocaat keek den spreker verbaasd
aan.
„Batalen Waarvoor vroeg hij met
ontevreden gelaat.
„Voor het diner, mijnheer, vijf gulden."
„Je vergist je. Ik heb daar slechts een
oogenblik gezeten, maar volstrekt niets
gebruikt," antwoordde de jurist en wilde,
zonder meer, zijn cliënt volgen maar
met het vriendelijkste gezicht van de
wereld verzekerde de kellner hem nog
maals, dat hij vijf gulden van hem kreeg.
„Mijnheer vergist zich. Mijnheer heeft
werkelijk gedineerd," antwoordde de
man, terwijl hij naar het bord met de
amandelen wees.
„Roep den eigenaar I" zeide de ad
vocaat kortaf, wien van woede het bloed
naar het hoofd steeg.
„Dadelijk, mijnheer
De kellner verdween en kwam een
oogenblik later met zijn patroon voor den
dag.
„Wat blieft u, mijnheer vroeg de
deftige hotelhouder.
„U moogt uw oberkellner wel eens
onderhanden nemen," ving de advocaat
zoo kalm mogelijk aan. „Hij verlangt van
mij vijf gulden voor een paar rozijnen en
amandelen, die ik niet gegeten heb. Ik
vind dit wel wat onbescheiden."
De oberkellener zeide op den vragen-
den blik van zijn patroon fluisterend en
kele woorden tot hem. Daarna keek
deze den advocaat aan en schudde het
Zware hoofd heen en weder, terwijl hij
antwoordde
„Het spijt mij, mijnbeer, maar mijn
kellner heeft gelijk."
„Dat vind ik ongehoord. Vijf guldea
verlangt u voor een niet gebruikt diner,
omdat ik hier tien minuten op een stoel
heb gezeten riep de advocaat woedend.
„Mijnheer u hebt aan de table d'hóte
gezeten."
„En u hebt rozijnen en amandelen ge
bruikt," vulde de knecht aan.
„Moet ik daar vijf gulden voor betalen?"
„Mijnheer, het is hier een hotel. Wie
hier aan tafel plaats neemt en van de spij
zen gebruikt, die moet natuurlijk den prijs
voor den geheelen maaltijd betalen, of
hij veel eet dan wel weinig. Dat maakt
niet uit."
De advocaat werd rood van verkropte
woede, maar begreep, dat hij betalen
moest. Hij tastte in den zak, legde vijf
gulden neer en verliet de zaal, terwijl hij
de deur een weinig heftig in het slot
trok.
Thuis gekomen, dacht de heer Meier
nog over het ergerlijke geval na. Hij zeide
in zichzelf s „Zoo'n schurkDat
maakt niets uit?" en zon op wraak.
Op eens straalde zijn gelaat van blijd
schap. Hij lachte, stond op en liep naar
de deur.
„Wacht eens vriendjemompelde
hij en en riep toen met een andere stem
in de naastbijzijnde kamer „Mijnheer
Settig, kom eens bij mij 1"
Een jonge, lang opgeschoten man,
met steil opgekamd haar boven een hoog
voorhoofd en ver uitpuilende oogen kwam
binnen en boog verlegen.
„Hebt u mij geroepen, mijnheer?"
vroeg hij schuchter.
„Ja, mijnheer Settig," antwoordde deze
vroolijk,. „Kom eens wat nader."
Settig keek vreemd op. Wat zou er ge
beurd zijn? Zoo had mijnheer hem nog
nooit toegesproken.
„Mijnheer Settig, ik noodig u morgen
neen, ik vergis mij overmorgen
uit op een diner," zeide de wraakzuchtige
en wreef zich de handen.
De helder blauwe oogen van den jeug
digen klerk keken nog meer verwonderd
dan zooeven, toen hij „mijnheer" Settig
werd genoemd.
„Maar mijnheer," stamelde hij blozend
en het bovenlichaam verlegen heen en
weer draaiende, „hoe kunt u mij zoo iets
aanbieden
„Spreek daar met over, waarde Settig,"
zeide de advocaat en klopte hem op den
schouder. „Alzoo tot overmorgen, maar
ik heb er nog een voorwaarde bij. Eet
heden en morgen zoo wéinig mogelijk,
zoodat je overmorgen aan mijn diner des
te grooter eer kunt aandoen
„Ik zal er voor zorgen, mijnheer," zeide
de lange jongeling glimlachend. Zijn
groote mond werd hierbij, nog breeder
en liet twee rijen witte tanden zien, die
inderdaad veel belovend mochten heeten,
en die de advocaat met zekere voldoe
ning beschouwde.
„Je komt om vier uur in „De Rij
zende Zon" en vergeef vooral niet een
flinken honger mede te brengen. Adieu!"
„Ziezoo, dat is in orde," zeide de ad
vocaat in zichzelf en wreef zich de handen,
waarna hij kalm aan den arbeid ging.
Den tweeden dag, precies om vier uur,
verscheen Meier en zijn klerk de laatste
in zijn Zondagsgewaad in de eetzaal
van het hotel.
„Twee plaatsen aan de table d'hóte,"
zeide Meier tot den oberkellner.
„Ik verzoek u hier te gaan zitten,"
antwoordde de laatste zeer beleefd en
wees op twee ledige stoelen.
Een spotlachje zweefde daarbij op zijn
gladgeschoren bovenlip.
De heer. Meier en zijn gast namen
plaatst.
Er zaten ongeveer honderd personen
aan tafel en alles zag er keurig uit. Bloe
men en kristal boeiden het oog. De kell-
ners waren in het zwart met wit vest de
deftige eigenaar stond in hoogsteigen
persoon naast het buffet, en overzag het
geheel evenals een generaal zijn troepen.
Men overhandigde den advocaat onge
vraagd de wijnkaart.
„Ik dank u, wij drinken geen wijn, al
leen water, niet waar mijnheer Settig?"
Zeide de heer Meier luide.
„Ja, wij drinken slechts water," gaf
Settig ten antwoord.
Verrast verwijderde zich de kellner.
De donkere oogen van den hotelhouder
keken met eenig mishagen naar beide gis
ten. De nette oberkellner wreef zich ver
genoegd de handen en zag zijn chef veel
beteekenend aan.
Nu kwam de seep, n een oogwenk
was deze opgegeten. Settig had een
greoten ho.nger. Hij had iwee dagen ge
vast en was bovendien reeds bekend als
een flink eter.
Na de soep kwamen forellen. De klei
ne vischjes zagen er tusschen de groene
peterselie heerlijk uit. De kellner bood
aan Settig het eerst den schotel aan. Er
lagen zes vischjes op. De advocaat meende
te bemerken, dat Settig een weinig min
achtend op de kleine dingen neerzag en
fluisterde hem daarop iets in het oor.
Settig greep hierop met béide handen
toe en ledigde den geheelen schotel op
Zijn bord, voor nog de kellner het kon ver
hinderen.
„Maar mijnheer, u neemt ze alle. Het
zijn forellen," riep deze verschrikt.
„Dat maakt niets uit", antwoordde
mijnheer Settig. „Ik houd er veel van."
De andere gasten keken met verbazing
naar den onbescheiden jongen man en
maakten hun opmerkingen daarover. De
hotelhouder fronste de wenkbrauwen
en de kellner liep ijlings naar de keuken.
De forellen waren zoo goed als op en nu
moest schol gebakken worden voor de
gasten, die te kort kwamen.
Settig bekommerde zich om niets, ge
noot van de forellen en de peterselie en
toen alles naar binnen was, keek hij vrien
delijk lachend om naar meer. De advo
caat fluisterde hem weer iets in het oor
en luid klonk het nu door de zaal
„Kellner, breng mij nog een paar van
die kleine vischjes."
Enkele gasten lachten, en andere keken
geërgerd op, terwijl de hotelhouder een
vreeselijken blik naar het tweetal wierp.
De oberkellner ging na»r den heer
Meier en zeide zeer zacht iets tot hem.
„Dat maakt niets uit," antwoordde
deze hardop. „Hier kan een ieder nemen
zooveel en zoo weinig als hij wil. Dat
hebt ge mij eergisteren nog zelf gezegd.
Breng dus visch
De eigenaar scheen te bersten van woe
de, maar wat zou hij er aan doen? Hij
moest zich bedwingen, ondanks de ge
deelten van het verhaal van eergisteren,
dat de advocaat juist aan zijn buurman
ten beste gaf, duidelijk zijn oor bereikten.
Luid gelach weerklonk na het verhaal.
Men keek vroolijk van alle zijden naar den
langen klerk, die zonder ophouden zat
te kauwen, niet vermoedende welke rol
hij vervulde. Men besloot zelfs hem een
weinig te helpen.
Het verhaal deed de ronde aan de gan-
sche tafel. Overal rekten de halzen zich
uit en zag men.lachende en nieuwsgierige
gezichten. Het deftige, hoogroode gelaat
van den eigenaar vertoonde angst en woe
de. Maar hij moest toegeven dat hij er
zelf schuld aan had.
Eindelijk kwam het laatste gerecht
roastbief met aardappelen.
Settig bediende zich goed. Hij hield
zelfs den kellner bij den arm vast, toen
deze te vroeg wilde terugtrekken en nam
minstens een pond vleesch. Ook de ad
vocaat tastte flink toe en de andere gasten
deden eveneens. Er was geen eten genoeg.
De kellners stonden verlegen, de gasten
zaten te lachen en te praten. De ober
kellner liep heen en weer en de table
d'hóte was geheel verstoord.
Het was toch ook bijna ongelooflijk,
wat Settig opat. De anderen zaten met
verbazing naar hem te kijken. Hij leek
een afgrond, nam van alle schotels twee
maal en riep ieder oogenblik om meer.
Gansche stroomen waters sloeg hij naar
binnen, zoodat hij zijn jas moest los-
knoopen.
De eigenaar wist geen raad. De ge
schiedenis zou in de stad de ronde doen
en misschien nog ver daarbuiten. Maar
wat kon hij beginnen? Hij moest zwij
gend toezien. Hónderd gulden zou hij
hebben willen geven, als het met was
gebeurd.
Maar neen. Dat was toch wel wat erg.
Langer kon hij zich niet bedwingen.
Nadat de gast bijna een geheele pudding
bad verzwolgen, werd hem de kaas aan
geboden.
j Met ontzetting zag de eigenaar, hoe
de lange magere man thans den kellner
bij den arm vasthield en met een krachtige
snede, zonder op het tegenstribbelen van
den bediende te letten, de halve kaas
afsneed en op zijn bord nam.
Rood van kwaadheid en met bliksemen
de. oogen stond de hotelhouder in het
volgende oogenblik naast den onbe
scheiden gast,
„Mijnheer," riep hij uit, „als u dan
toch een halve kaas wenscht te gebruiken
dan ware het ten minste beter geweest,
indien u de aangesneden helft had ge
nomen."
Settig hield op met eten, keek met een
goedmoedig lachend gelaat den eigenaar
aan en antwoordde onschuldig
„Dat maakt niets uit, mijnheer, zoover
zullen wij ook nog wel komen."
Woedend van toorn en zich nauwelijks
meester, trad de man onder het gelach der
aanwezigen terug. Hij ging weder naast
het buffet staan, me de eene hand tus
schen zijn vest en den linkervoet op en
neder bewegende.
„Ziezoo," dacht de advocaat tevreden,
„nu beval je me. Kijk, dat is nu mijn
wraak voor uw „dat maakt niets uit."
„Kellner, wat heb ik u te betalen
„Twee couverts, mijnheer.tien gul
den."
De advocaat legde een biljet van tien
gulden op de tafel, nam een tandenstoker
medé en verwijderde zich met zijn ge
lukkigen en voldanen gast."
De aanwezigen keken hen lachend na.
„Dat maakt niets uit 1" luidde het nog
dikwijls dien middag van hun lippen en
als twee gasten met elkander klonken,
dan hoorde men hen zeggen „dat maakt
niets uit."
De eigenaar van „De Rijzende Zon"
zou dan wel van woede uit zijn vel willen
springen.
Maar „dat maakt niets uit." Als
het hem maar in de toekomst verstandiger
zal hebben gemaakt.
John Raeburn, advocaat bij de Recht
bank, was op zijn kantoor. Hij had op
zijn knieën een deel van „Wait's Prac
tice" opengeslagen liggen, maar hij las
niet. Zijn oog dwaalde door de open
staande deur naar het zij kantoortje, waar
hij de bevallige gedaante van zijn typiste,
Bertha Wilson, kon zien. Zij merkte zijn
blik niet op, want, gebogen over haar
werk, drukte zij de toetsen van haar
schrijfmachine met een nimmer missende
snelheid en juistheid.
Een dame door en door, mompelde
Raeburn, terwijl zijn blik met innig wel
gevallen op haar sierlijken vorm rustte;
zoowel door geboorte en opvoeding
als in wijze van handelen, maar door de
kansen der fortuin gedwongen voor haar
bestaan te werken. Indien ik slechts wist,
hoe zij het zou opnemen. Ik wil het ech
ter niet wagen, afgewezen te worden,
want het gevolg er van zou zijn, dat ik
ook mijn typiste zou verliezen en als ik
haar niet kan bezitten, in de eene hoe
danigheid, wil ik zeker niet wenschen
van haar beroofd te worden in de andere.
Lieve hemel, veertig schijnt verschrik
kelijk oud en drieentwintig kinderlijk
jong, als ik aan de tegenstelling denk,
en toch is het slechts een verschil van
zeventien jaren. Zeer vele menschen zou
den dit niet als een beletsel beschouwen.
Ook behoeft zij geen dwaze bedenkingen
te hebben wat verschil van positie betreft;
want wezenlijk, haar positie is evengoed
als de mijne. Wat ik geven zou, zoo ik het
een of ander plannetje kon ontdekken
om over haar gevoelens te oordeelen,
zonder mij in het gevaar te stellen, haar
geheel en al van hier te verdrijven, inge
val zij niet gunstig waren. Ha 1 daar heb ik
het. Het juiste idee en zij zal er niet
achter komen. Nog heden zal ik er de
proef van nemen.
John Raeburn was een knappe kop,
een uitmuntend rechtsgeleerde en een
„gentleman" in den volsten zin des
woords maar in betrekking tot de da
mes was hij onverklaarbaar schuw. Niet,
dat hij met vatbaar was voor een even
oprechte, diepe en vurige toegenegenheid
als ieder ander, volstrekt niet, maar juist
de kracht dier toegenegenheid bracht
met zich mede de ontmoedigende en ver-
grootende beteekenis van iedere werkelijke
of vermeende onvolkomenheid of hinder
paal, die misschien een scheidsmuur zou
optrekken tusschen hem en de jonge
dame, die luj in het eersi had geacht,
toen bewonderd en eindelijk had lief
gekregen. Toch, het ideetje, waarop gezin
speeld werd, kwam op een gunstig oogen
blik en zonder te wachten op zijn gewoon
mistrouwen, zonder op te staan en aldus
het nutteloos te maken, besloot hij de
schoone gelegenheid dadelijk aan te grij
pen. Hij drukte een bel, die op den les-
senaar stond. Bertha wachtte tot het
laatste woord van een regel was afgedrukt
en nadat zij haar schrijfmachine voor den
volgenden regel gesteld had, verscheen
Zij met een notitie-boekje in de hand aan
de deur.
„Kom binnen, juffrouw Wilson," zeide
haar patroon, terwijl hij een stoel voor
haar neerzette misschien wel een weinig
dichter bij den zijne, dan strikt nood
zakelijk was. „Dit is een particuliere
brief en daarom zal ik hem zelf schrijven."
Particuliere brieven waren niet nieuw
voor Bertha, daarom knikte zij eenvoudig
bevestigend met het hoofd en hield haar
pen in gereedheid.
„Waarde juffrouw!" begon Rae
burn met een zijblik op zijn aardige
schrijfster, die er te liever uitzag,
door 't blosje, dat haar wangen over-
togen had.
„Ik weet, dat ge mij verontschul
digen zult, met aldus tot u te schrij
ven, daar ik, evenals gij, er van over
tuigd ben, dat mijn schrift zeer moei
lijk te ontcijferen is. U-fr naam eu
adres zal ik er natuurlijk zelf bij
voegen, zoodat deze brief met de
verdienste van leesbaar te zijn
even discreet is alsof hij werkelijk
door mij geschreven was. Ik heb
nu sedert een aantal maanden het
genoegen gehad u te kennen, hier
namen de wangen een levendiger
tintje aan. Kort als deze tijd klaar
blijkelijk is geweest, toch was hij
voldoende om mij het feit te open
baren, dat gij mij hebt opgewekt een
gevoel, veel dieper en duurzamer,
dan 't zcu kunnen uitgedrukt worden
door het woord „vriendschap." Het
verschil in jaren heeft mij besluite
loos doen zijn, dit gevoel aan u te
openbaren, maar eindelijk heb ik
besloten mijn zaak te bepleiten met de
hoop dat dat verschil geen onover
komelijk bezwaar moge zijn voor mijn
vurige, oprechte liefde voor u en
met de verdere hoop het is aan u
die hoop te bekrachtigen of uit te
dooven dat mijn liefde wordt
beantwoord.
Vriendelijk verzoek ik u een ant
woord, lieve vriendin, maak mijn
onzekerheid kort. Indien het lot
mij ongunstig is, moet ik het leed als
een man dragen maar indien gij
mijn verzoek gunstig opneemt, za'
ik geen oogenblik wachten om van uw
b'ppen de bekrachtiging van het goede
nieuws te hooren."
„Daar" zeide Raeburn, nadat hij een
langen blik van achter zijn hand op het
lieve gezichtje had geworpen. „Gij zijt
een jonge dame van stnaak, juffrouw, en
ik zou gaarne uw meening hooren. Hoe
denkt u, dat het klinktNiet zeer bloem
rijk, hé?"
„Neeh, mijnheer maar wat beter is,
openhartig en mannelijk," antwoordde
Bertha, met een trilling in haar stem.
„Dank u. Indien de dame, voor wie
het is bestemd, het even waardeerend zal
beschouwen, heb ik weinig te vreezen,"
antwoordde Raeburn. „Nu dan, als u zoo
vriendelijk wilt zijn den brief te copieëren,
zullen we het werk voor vandaag maar
als geëindigd beschouwen. Morgen be
hoeft u niet te komen, want indien het
antwoord gunstig is, zal ik den dag met
mijn vriendin doorbrengen en het kantoor
gesloten zijn. Dan kunt u vrijaf hebben."
„Dank u, mijnheer." Een beving in
haar stem duidde haar gemoedsbeweging
aan.
En Bertha ging de kamer zoo snel
mogelijk uit en keerde naar de schrijf
machine terug.
Bertha kon zich er op beroemen, snel
en juist te kunnen werken. En toch had
zij om geen schatten gewild, dat iemano
had gezien, hoeveel bladen papier zij ver
scheurde en in de papiermand wierp, of
hoe een schoon afgewerkte copie on
bruikbaar werd gemaakt door een traan
die er op viel, toen zij haar overzag, om
mogelijke vergissingen te verbeteren.
Eindelijk echter was bet werk gereed en
bracht zij het bij Raeburn, die gelukkig
te diep in gedachten verzonken was, om
op te zien zij zette haar hoed op, deed
haar mantel aan, wenschte Raeburn goe
den avond en verliet het kantoor.
„Morgen vrijaf," sprak zij, toen zij
bedroefd naar huis wandelde en de tra
nen, die zij niet langer kon weerhou
den, elkander snel opvolgden. „Dat is
net begin van een voortdurende schei
ding van dat kantoor, want ik kan daar
onmogelijk langer blijven en dat weten.
Wat een dwaas schepsel ben ik toch,
te veronderstellen, dat hij het oog op mij
had laten vallen. Dit is dan het einde van
die gelukkige uren, die mij het werk zoo
verrukkelijk maakten, van die har
telijke vriendschap, die iederen last ver
licht, iedere taak vergemakkelijkt heeft.
Maar ik mag er nu niet langer aan den
ken en de tranen vloeiden sneller.
Het was een dwaze inbeelding van mij en
ik ben er rechtvaardig voor gestraft, een
beleefdheid te houden voor dat dieper ge
voel, waaraan ik zoo blijmoedig zou heb-
oe'n beantwoord. Het verschil in jaren zou
voor mij geen hinderpaal geweest zijn
en indien die dame de goedheid van zijn
hart maar half zoo goed kent als ik, mag
zij zich zelve een gelukkige stervelinge
rekenen. Nu, ik zal morgen mijn naaiwerk
inhalen, en wat vermaken betreft, ik zou
haast verlangen, op een begrafenis te
gaan ja, inderdaad de begrafenis van
de verwachtingen, die ik zoo dwaas ge
koesterd heb."
Indien Bertha den blik had kunnen
zien, die er op Raeburn's gelaat lag, eenige
minuten nadat zij het kantoor had verla
ten, haar gedachten zouden zeker een
andere wending hebben genomen.
„Gevonden I Gevonden riep hij uit.
„Ik ben beantwoord. Haar oogen en haar
stem hebben het verraden. Ik heb haar
bij iederen regel van den brief gade gesla
gen. John Raeburn, je bent de gelukkig
ste man ter wereld. Zij verbeeldt zich niet
hoe dat vrijaf morgen zal wezen, indien
zij antwoordt, zooals ik nu reden heb om
ie gelooven, dat zij doen zal. Het werd mij
van den Hemel ingegeven er is geen
plaats, waar ik haar niet zal brengen, geen
ding, dat ik haar niet zal koopen, en in
dien ik morgen niet tot een dag in l et Pa
radijs voor haar maak, zal het niet zijn,
omdat ik het niet getracht heb."
Toen nam hij den geëindigden brief,
drukte hem in verrukking aan zijn lippen,
voegde er een haastig gekrabbel bij, adres
seerde hen en bracht hem naar de post.
Voldaan over zijn werk wandelde hij huis
waarts, fluitende als een kleine jongen.
Ondertusschen had Bertha haar woning
bereikt, borg haar dingen met nauwge
zette zorg weg, dekte haar kleine tafel en
zat voor de eerste maal in naar leven zon
der een greintje eetlust. Terwijl zij met
haar lepel zat te spelen, werd er gescheld
en het volgende oogenblik had men haar
een brief in de handen gegeven. Zij opende
hem en bij het zien van de eerste regels
viel zij achterover in haar stoel en toen zij
aan de laatste regels kwam, die door na
tuurlijke onvolmaaktheid en agitatie te
ruggebracht waren tot een reeks van hië-
roglyphen, weende zij van zuivere vreugde
„Lieve Berlha," zeiden die regels, „wilt
je mij de list vergeven, waardoor ik tracht
te te ontdekken, of je werkelijk iets om mij
gaf. Ik wenschte in je lief gelaat te lezen,
of mijn gevoelens door u zouden worden
beantwoord, en wat ik zag deed mij dezen
brief zenden tienmaal dierbaarder
voor mij, omdat je eigen hand hem schreef
om te verzekeren, dat jij en jij alleen
de eenige was, voor wien hij was bestemd,
en het eenige voorwerp mijner oprechte
liefde. Mag ik morgen komen Zeg
slechts ja de rest kunnen wij zeggen,
als wij bij elkander komen.
Uw toegenegen
JOHN. RAEBURN.
„Die lieve, ondeugende, bedriegelijkc
kerel," riep Bertha uit, met een glans van
verrukking op het gelaat. „Van mij zulk
een voordeel weten te trekken en mijn
eigen minnebrief te doen schrijven 1 Maar
wat zou dat Ik had het dubbele pleizier,
hem te lezen en te hooren en te weten dat
het recht uit zijn hart kwam."
Zeg „ja" dat zal ak.
En opspringende gingjij naar haar les-