Eene wraakneming. Een Huwelijksaanzoek hem onbekende woord hem in de ooren 1 In een weer, dal men geen hond oi kat op straat zou lagen, was zij er doorgegaan om de kroon op haar werk te zetten Hij gevoelde zich verplicht haar eenige gul dens voor Frederik Monter mede te ge ven en haar met een rijtuig naar huis te la ten brengen. Hij wendde zich naar zijn schrijfbureau, waarin hij het geld voor huishoudelijke uitgaven bewaarde „Wat wilt gij doen vroeg zij angstig. „Ik ben van plan u een kleinigheid voor de zieke mee te geven, om mijn „Neen, dat neem ik niet aan 1" „Neemt gij dat niet aan War moet dat beduiden „Dat ik uw familie geen aalmoes zou durven an bidden mijnheer Schraap," een ware engelenblik trof hem „ik ben hier gekomen om u op uw veriaardag er mee geluk te wenschen, dat ge zoo'n braven neel, zoo'n lieve nicht en zoo'n alleraardigsten Hendrik hebt. Ik wilde u vragen met mij mede te gaan, om u te over tuigen, dat ik de waarheid spreek en dat u ze dan heel gelukkig zul maken. Och, kom mede, gij zult zoo'n gelukkigen ver jaardag bij ons vie en 1" Het was Schaap onmogelijk het meisje aan te zien j zij scheen hem toe, een kleine fee te zijn, die zegevierend met haar too- verstaf in het rond zwaaide. „O ja) u komt mee, ik zie het aan uw ge zicht Zij naar hem toe en greep zijn hand. ,,'t Weer is slecht, ik ben een oude, zie kelijke man...." „Nu dan haal ik even een vigelante, mij doe het weer geen kwaad „Ei, ei, juffertje, gij springt lichtvaar dig genoeg met mijn geld om hoe heet gij toch „Auguste Reich 1 Mag ik even de vigilante halen „Gij verteldef mij, dat Frederik ziek was, mijn komst zou hem te veel opwin den, zijn toestand verergeren." „O, mijnheer, moeder zei verleden nog, dat niemand van vreugde sterft, en al gebeurde het, wie zou dan zulk een dood niet verkiezen Dus u komt mee „Ja, ga het rijtuig maar halen." Schraap wilde er nog iets bijvoegen maar werd hierin verhinderd, doordat Auguste zijn hand nam en op geroerden toon zei „O, dank u, dank u duizendmaal 1" Schraap voelde een vreemd gevoel in de oogen het was of ze door een nevel ver duisterd werden, en, zonderling genoeg, moest hij tegelijkertijd den zakdoek voor den dag halen. Terwijl hij dien voor de oogen hield, was Auguste al op weg naar den koetsier. Schraap opende zijn brandkast en nam eenige banknoten van kleine waarde uit een portefeuille, met leege handen kon hij toch moeilijk bij dien armen Frederik, aankomen. Toen hij ze echter opnam bekeek hij ze een oogenblik en verwis selde ze toen voor een paar grootere. Maar was dat nu niet weer te veel Hij was het nog met met zich eens, toen het rijtuig voor de deur stilhield. Snel stak hij den brieventascn in den borstzak en trok zijn overjas aan onderweg kon hij er altijd nog wel een banknoot uitnemen. Hij had echter buiten den waard gere kend. Auguste was in haar vroolijkste luim j zij had voortdurend den ouden heer op 't een en ander opmerkzaam te maken, nu op menschen, die er als sneeuwpoppen uitzagen, ot op een hond, die moedig tegen een hoop sneeuw scheen te vechten dan weder op een oud moedertje, dat krom en op een stok geleund, moeite had door de mulle sneeuw heen te ko men, Auguste hielp hem bij 't verlaten der vigilante zoo zorgvuldig, dat Schraap er geneel coor van streek geraakte en den koetsier een fooi gaf, iets wat hem tot nu toe nooit gebeurd was. Toen men de tweede verdieping be reikt had, legde Auguste de hind op liaar mond en fluisterde „Daar zijn de kamers van mijnheer Monter maar kom liever eerst hier bij ons binnen ik zal dan even nooren of de zieke slaapt." Ja, zij had gelijk, 't waren iwee helder verlichte, vroolijke kamertjes, waar Schraap nu binnen trad. Vogels zongen en bloemen bloeiden voor het venster en een lev.n-lustige, aardige jongen draafde op zijn stokpaard de kamer op en neer Auguste nam het kind op haar and en op mijnheer Schraap wijzende Zeide zij i „Kijk eens, Hendrik, dat is je beste oom, hij wil die lieve, zieke mama weder beter maken Toe, geel hem een kusje 1" Het kind sloeg beide armpjes om den hals van zijn oom en drukte een zachte kus op beide wangen. Een tot nog toe ongekende gewaar wording beving den ouden man. Oude, heel lang geleden dagen rezen in zijn her innering op, dagen toen hijzelf nog een jong, onschuldig kind was. 'i Rijden scheen hem vermoeid te hebben, ten minste hij sprak geen woord en zette zich op een stoel neer. Auguste's moeder, die in de keuken bezig was geweest, kwant nu binnen. Auguste stelde mijnheer Schraap voor en verliet toen de kamer. Terwijl haar moeder eenige woorden met haar gast over de zieke wisselde, hervatte Hendrik zijn rit op 't stokpaard je. In den beginne lie hij zijn zweep vroolijk knallen, toen wierp hij hem op den grond en verminderde zijn vaart. Het kind zag nu zijn oom, dan zijn paard aan hij scheen een inwendigen strijd te voeren. Eindelijk hield hij vlak voor mijnheer Schraap stil en zeide „Oom, ik zal u mijn paard geven 1" Schraap lachte eens toen keek hij naar het kind met zijn vroolijk gezichtje. Hij voelde hoe als het ware een electrische schok hem doortrilde, ,,'t Kind heeft een strijd gestreden, het liefste wat het bezit brengt hij u ten offer, tot dank dat gij zijn zieke moeder zult herstellen." Hij voelde iets in zich dal hem bekend en toch zoo onbekend was „Wien hebt gij ooit een offer gebracht Wat hebt gij ooit voor anderen gedaan, zoo gij er geen voordeel mee beoogde of een lastig mensch ter zijde wist te schui ven Weldra is uw levensdraad afgespon nen en staat gij aan den rand van 't graf Maar nog blijft u een kleine tijd over, maak u dien ten nutte I" Schraap kuste het kind, dat bleef wach ten tot men zijn geschenk zou aangeno men hebben, en zeide „Behoud uw paard, lief kind, voor mij is 't wat te klein, maar 't is toch erg lief, dat ge 't mij hebt willen geven. Hier" Schraap nam zijn brieventasch „breng dit aan uw vader, dat zal mama gezond maken Hoe graag zijn kinderen boden der vreugde I Hoe trotsch volbrengen zij de hun opgedragen taak. Juichend liep de kleine Hendrik naar vader's kamer en gaf hem de brieventasch. Schraap zou heden allerlei nieuwe ge waarwordingen ondervinden, want nu kwam Auguste weer binnen met een bord gebak en een flesch wijn, die zij gehaald had, om Schraap's verjaardag luisterrijk te vieren. Zij lachte hem zoo vroolijk toe, dat een gevoel van dankbaarheid hem beving. Eindelijk werd de deur geopend en trad Frederik Monter binnen, terwijl de kleine jongen dartel om hem heen sprong. Hij zag er erg vervallen uit, hoewel de opge wondenheid heden zijn bteeke wangen een weiiu'g kleurde. „Oom, 't is dan toch waar, gij komt bij mij Gij hebt vergeven en vergeten Ik kon bijna niet gelooven, wat mijn kind mij in de vreugde toeriep, maar ik her kende uw brieventasch „Neem den inhoud, F ederik, ik hoop dat het uw vrouw goed zal doen I" „Oom, ge hebt u waarschijnlijk vergist wat den inhoud aangaat.... eenige dui zend.. ,,'t Is alles voor u J Ik heb mij nog eens bedacht over den voorslag, dien gij mij voor vijf jaren geleden deed, het was toch zoo kwaad nietMaar neen, ik wil open hartig met u spreken, zoo is 't niet Tot nu toe was ik rijk en toch arm aan geluk en zegen. Toen zond God mij zijn bode in de gedaante van dit meisje en uw kleinen jon,cn.... om mij den rechten weg te wijzen. Wilt gij mij op mijn ouden dag nog leeren liefhebben Wiï kan het tooneel schilderen, dat nu volgde? Toen het eerste oogenblik van ontroering voorbij was, verklaarde Auguste, dat zij dadelijk wel geweten had dat mijnheer Schraap het zoo goed meen de daarom had zij zoo vroolijk tegen hem gelachen, toen hij door het raampje keek wie zoo klopte. En Schraap dronk op haar welzijn, beurtelings ging men de zieke bezoeken, en bij het afscheid nemen kuste en pakte de oude heer den kleinen Hendrik, die weer een rijtoer op zijn paard maakte, recht hartelijk. „Als hij maar eerst wat ouder is, zal ik hem een mooi rijpaard geven en Auguste zal ik ook niet vergeten als de een of an dere flinke kerel haar ten huwelijk vraagt," dacht Schraap, toen hij den terugweg naar zijn woning aanvaardde. De zon was uit de wolk n te voorschijn gekomen en deed de witte daken helder glinsteren, maar Schraap's hart was misschien nog lichter als de sneeuw. Weldra zou het Kerstmis zijn. Welke verrassingen zou hij den vriendelijken kring niet bereiden, en onder het maken van allerlei plannen begon de oude Schraap op straat te lachen, een lach, zoo vroolijk, alsof hij dien van zijn jeug dige bezoekster had geleerd, 't Kon ook wel 't geval geweest zijn. Hoe 't zij, in de vroeger zoo eenzame en sombere woning werd later die lach, vermengd met een kinderstem, meermalen gehoord. In een der voornaamste hotels van een groote badplaats viel dezen zomer dé vol gende vermakelijke geschiedenis voor. De heer L., een grondbezitter uit den omtrek, was voor zaken in de stad ge komen en in het hotel, dat wij „De Rij zende Zon" zullen noemen, afgestapt. Hij had des ochtends een bericht ont vangen, dat hem aanleiding gaf om on middellijk na het diner te vertrekken. Hij moest echter nog even óp den ad vocaat Meier wachten, die nog het een en ander met hem had te bespreken. Terwijl hij aan de rijk voorziene table d'hote zat, dwaalde zijn oog over de bor den en schalen en dan weder naar de deur. Eindelijk, toen de tafel reeds bijna was geëindigd en men het dessert ronddiende, kwam de verwachte binnen, gaf aan zijn cliënt de verlangde papieren en, terwijl hij zich naast hem nederzette, begonnen beide heeren een druk gesprek. De kellner diende rozijnen en aman delen rond. Geheel verdiept in zijn on derhoud, stak de advocaat ook de hand in den schotel en legde enkele vruchten op het voor hem geplaatste bord, tonder er echter iets van te gebruiken. De overige gasten stonden de een na den ander op. Beiden spraken nog een oogenblik over hun zaken en wilden even eens heengaan. Reeds had de advocaat de deurknop in de hand, toen met een zoetlachend ge laat de vriendelijke oberkellner hem in den weg trad. „Vergeef mij, mijnheer, u vergeet te betalen lispelde Inj beleefd. De advocaat keek den spreker verbaasd aan. „Batalen Waarvoor vroeg hij met ontevreden gelaat. „Voor het diner, mijnheer, vijf gulden." „Je vergist je. Ik heb daar slechts een oogenblik gezeten, maar volstrekt niets gebruikt," antwoordde de jurist en wilde, zonder meer, zijn cliënt volgen maar met het vriendelijkste gezicht van de wereld verzekerde de kellner hem nog maals, dat hij vijf gulden van hem kreeg. „Mijnheer vergist zich. Mijnheer heeft werkelijk gedineerd," antwoordde de man, terwijl hij naar het bord met de amandelen wees. „Roep den eigenaar I" zeide de ad vocaat kortaf, wien van woede het bloed naar het hoofd steeg. „Dadelijk, mijnheer De kellner verdween en kwam een oogenblik later met zijn patroon voor den dag. „Wat blieft u, mijnheer vroeg de deftige hotelhouder. „U moogt uw oberkellner wel eens onderhanden nemen," ving de advocaat zoo kalm mogelijk aan. „Hij verlangt van mij vijf gulden voor een paar rozijnen en amandelen, die ik niet gegeten heb. Ik vind dit wel wat onbescheiden." De oberkellener zeide op den vragen- den blik van zijn patroon fluisterend en kele woorden tot hem. Daarna keek deze den advocaat aan en schudde het Zware hoofd heen en weder, terwijl hij antwoordde „Het spijt mij, mijnbeer, maar mijn kellner heeft gelijk." „Dat vind ik ongehoord. Vijf guldea verlangt u voor een niet gebruikt diner, omdat ik hier tien minuten op een stoel heb gezeten riep de advocaat woedend. „Mijnheer u hebt aan de table d'hóte gezeten." „En u hebt rozijnen en amandelen ge bruikt," vulde de knecht aan. „Moet ik daar vijf gulden voor betalen?" „Mijnheer, het is hier een hotel. Wie hier aan tafel plaats neemt en van de spij zen gebruikt, die moet natuurlijk den prijs voor den geheelen maaltijd betalen, of hij veel eet dan wel weinig. Dat maakt niet uit." De advocaat werd rood van verkropte woede, maar begreep, dat hij betalen moest. Hij tastte in den zak, legde vijf gulden neer en verliet de zaal, terwijl hij de deur een weinig heftig in het slot trok. Thuis gekomen, dacht de heer Meier nog over het ergerlijke geval na. Hij zeide in zichzelf s „Zoo'n schurkDat maakt niets uit?" en zon op wraak. Op eens straalde zijn gelaat van blijd schap. Hij lachte, stond op en liep naar de deur. „Wacht eens vriendjemompelde hij en en riep toen met een andere stem in de naastbijzijnde kamer „Mijnheer Settig, kom eens bij mij 1" Een jonge, lang opgeschoten man, met steil opgekamd haar boven een hoog voorhoofd en ver uitpuilende oogen kwam binnen en boog verlegen. „Hebt u mij geroepen, mijnheer?" vroeg hij schuchter. „Ja, mijnheer Settig," antwoordde deze vroolijk,. „Kom eens wat nader." Settig keek vreemd op. Wat zou er ge beurd zijn? Zoo had mijnheer hem nog nooit toegesproken. „Mijnheer Settig, ik noodig u morgen neen, ik vergis mij overmorgen uit op een diner," zeide de wraakzuchtige en wreef zich de handen. De helder blauwe oogen van den jeug digen klerk keken nog meer verwonderd dan zooeven, toen hij „mijnheer" Settig werd genoemd. „Maar mijnheer," stamelde hij blozend en het bovenlichaam verlegen heen en weer draaiende, „hoe kunt u mij zoo iets aanbieden „Spreek daar met over, waarde Settig," zeide de advocaat en klopte hem op den schouder. „Alzoo tot overmorgen, maar ik heb er nog een voorwaarde bij. Eet heden en morgen zoo wéinig mogelijk, zoodat je overmorgen aan mijn diner des te grooter eer kunt aandoen „Ik zal er voor zorgen, mijnheer," zeide de lange jongeling glimlachend. Zijn groote mond werd hierbij, nog breeder en liet twee rijen witte tanden zien, die inderdaad veel belovend mochten heeten, en die de advocaat met zekere voldoe ning beschouwde. „Je komt om vier uur in „De Rij zende Zon" en vergeef vooral niet een flinken honger mede te brengen. Adieu!" „Ziezoo, dat is in orde," zeide de ad vocaat in zichzelf en wreef zich de handen, waarna hij kalm aan den arbeid ging. Den tweeden dag, precies om vier uur, verscheen Meier en zijn klerk de laatste in zijn Zondagsgewaad in de eetzaal van het hotel. „Twee plaatsen aan de table d'hóte," zeide Meier tot den oberkellner. „Ik verzoek u hier te gaan zitten," antwoordde de laatste zeer beleefd en wees op twee ledige stoelen. Een spotlachje zweefde daarbij op zijn gladgeschoren bovenlip. De heer. Meier en zijn gast namen plaatst. Er zaten ongeveer honderd personen aan tafel en alles zag er keurig uit. Bloe men en kristal boeiden het oog. De kell- ners waren in het zwart met wit vest de deftige eigenaar stond in hoogsteigen persoon naast het buffet, en overzag het geheel evenals een generaal zijn troepen. Men overhandigde den advocaat onge vraagd de wijnkaart. „Ik dank u, wij drinken geen wijn, al leen water, niet waar mijnheer Settig?" Zeide de heer Meier luide. „Ja, wij drinken slechts water," gaf Settig ten antwoord. Verrast verwijderde zich de kellner. De donkere oogen van den hotelhouder keken met eenig mishagen naar beide gis ten. De nette oberkellner wreef zich ver genoegd de handen en zag zijn chef veel beteekenend aan. Nu kwam de seep, n een oogwenk was deze opgegeten. Settig had een greoten ho.nger. Hij had iwee dagen ge vast en was bovendien reeds bekend als een flink eter. Na de soep kwamen forellen. De klei ne vischjes zagen er tusschen de groene peterselie heerlijk uit. De kellner bood aan Settig het eerst den schotel aan. Er lagen zes vischjes op. De advocaat meende te bemerken, dat Settig een weinig min achtend op de kleine dingen neerzag en fluisterde hem daarop iets in het oor. Settig greep hierop met béide handen toe en ledigde den geheelen schotel op Zijn bord, voor nog de kellner het kon ver hinderen. „Maar mijnheer, u neemt ze alle. Het zijn forellen," riep deze verschrikt. „Dat maakt niets uit", antwoordde mijnheer Settig. „Ik houd er veel van." De andere gasten keken met verbazing naar den onbescheiden jongen man en maakten hun opmerkingen daarover. De hotelhouder fronste de wenkbrauwen en de kellner liep ijlings naar de keuken. De forellen waren zoo goed als op en nu moest schol gebakken worden voor de gasten, die te kort kwamen. Settig bekommerde zich om niets, ge noot van de forellen en de peterselie en toen alles naar binnen was, keek hij vrien delijk lachend om naar meer. De advo caat fluisterde hem weer iets in het oor en luid klonk het nu door de zaal „Kellner, breng mij nog een paar van die kleine vischjes." Enkele gasten lachten, en andere keken geërgerd op, terwijl de hotelhouder een vreeselijken blik naar het tweetal wierp. De oberkellner ging na»r den heer Meier en zeide zeer zacht iets tot hem. „Dat maakt niets uit," antwoordde deze hardop. „Hier kan een ieder nemen zooveel en zoo weinig als hij wil. Dat hebt ge mij eergisteren nog zelf gezegd. Breng dus visch De eigenaar scheen te bersten van woe de, maar wat zou hij er aan doen? Hij moest zich bedwingen, ondanks de ge deelten van het verhaal van eergisteren, dat de advocaat juist aan zijn buurman ten beste gaf, duidelijk zijn oor bereikten. Luid gelach weerklonk na het verhaal. Men keek vroolijk van alle zijden naar den langen klerk, die zonder ophouden zat te kauwen, niet vermoedende welke rol hij vervulde. Men besloot zelfs hem een weinig te helpen. Het verhaal deed de ronde aan de gan- sche tafel. Overal rekten de halzen zich uit en zag men.lachende en nieuwsgierige gezichten. Het deftige, hoogroode gelaat van den eigenaar vertoonde angst en woe de. Maar hij moest toegeven dat hij er zelf schuld aan had. Eindelijk kwam het laatste gerecht roastbief met aardappelen. Settig bediende zich goed. Hij hield zelfs den kellner bij den arm vast, toen deze te vroeg wilde terugtrekken en nam minstens een pond vleesch. Ook de ad vocaat tastte flink toe en de andere gasten deden eveneens. Er was geen eten genoeg. De kellners stonden verlegen, de gasten zaten te lachen en te praten. De ober kellner liep heen en weer en de table d'hóte was geheel verstoord. Het was toch ook bijna ongelooflijk, wat Settig opat. De anderen zaten met verbazing naar hem te kijken. Hij leek een afgrond, nam van alle schotels twee maal en riep ieder oogenblik om meer. Gansche stroomen waters sloeg hij naar binnen, zoodat hij zijn jas moest los- knoopen. De eigenaar wist geen raad. De ge schiedenis zou in de stad de ronde doen en misschien nog ver daarbuiten. Maar wat kon hij beginnen? Hij moest zwij gend toezien. Hónderd gulden zou hij hebben willen geven, als het met was gebeurd. Maar neen. Dat was toch wel wat erg. Langer kon hij zich niet bedwingen. Nadat de gast bijna een geheele pudding bad verzwolgen, werd hem de kaas aan geboden. j Met ontzetting zag de eigenaar, hoe de lange magere man thans den kellner bij den arm vasthield en met een krachtige snede, zonder op het tegenstribbelen van den bediende te letten, de halve kaas afsneed en op zijn bord nam. Rood van kwaadheid en met bliksemen de. oogen stond de hotelhouder in het volgende oogenblik naast den onbe scheiden gast, „Mijnheer," riep hij uit, „als u dan toch een halve kaas wenscht te gebruiken dan ware het ten minste beter geweest, indien u de aangesneden helft had ge nomen." Settig hield op met eten, keek met een goedmoedig lachend gelaat den eigenaar aan en antwoordde onschuldig „Dat maakt niets uit, mijnheer, zoover zullen wij ook nog wel komen." Woedend van toorn en zich nauwelijks meester, trad de man onder het gelach der aanwezigen terug. Hij ging weder naast het buffet staan, me de eene hand tus schen zijn vest en den linkervoet op en neder bewegende. „Ziezoo," dacht de advocaat tevreden, „nu beval je me. Kijk, dat is nu mijn wraak voor uw „dat maakt niets uit." „Kellner, wat heb ik u te betalen „Twee couverts, mijnheer.tien gul den." De advocaat legde een biljet van tien gulden op de tafel, nam een tandenstoker medé en verwijderde zich met zijn ge lukkigen en voldanen gast." De aanwezigen keken hen lachend na. „Dat maakt niets uit 1" luidde het nog dikwijls dien middag van hun lippen en als twee gasten met elkander klonken, dan hoorde men hen zeggen „dat maakt niets uit." De eigenaar van „De Rijzende Zon" zou dan wel van woede uit zijn vel willen springen. Maar „dat maakt niets uit." Als het hem maar in de toekomst verstandiger zal hebben gemaakt. John Raeburn, advocaat bij de Recht bank, was op zijn kantoor. Hij had op zijn knieën een deel van „Wait's Prac tice" opengeslagen liggen, maar hij las niet. Zijn oog dwaalde door de open staande deur naar het zij kantoortje, waar hij de bevallige gedaante van zijn typiste, Bertha Wilson, kon zien. Zij merkte zijn blik niet op, want, gebogen over haar werk, drukte zij de toetsen van haar schrijfmachine met een nimmer missende snelheid en juistheid. Een dame door en door, mompelde Raeburn, terwijl zijn blik met innig wel gevallen op haar sierlijken vorm rustte; zoowel door geboorte en opvoeding als in wijze van handelen, maar door de kansen der fortuin gedwongen voor haar bestaan te werken. Indien ik slechts wist, hoe zij het zou opnemen. Ik wil het ech ter niet wagen, afgewezen te worden, want het gevolg er van zou zijn, dat ik ook mijn typiste zou verliezen en als ik haar niet kan bezitten, in de eene hoe danigheid, wil ik zeker niet wenschen van haar beroofd te worden in de andere. Lieve hemel, veertig schijnt verschrik kelijk oud en drieentwintig kinderlijk jong, als ik aan de tegenstelling denk, en toch is het slechts een verschil van zeventien jaren. Zeer vele menschen zou den dit niet als een beletsel beschouwen. Ook behoeft zij geen dwaze bedenkingen te hebben wat verschil van positie betreft; want wezenlijk, haar positie is evengoed als de mijne. Wat ik geven zou, zoo ik het een of ander plannetje kon ontdekken om over haar gevoelens te oordeelen, zonder mij in het gevaar te stellen, haar geheel en al van hier te verdrijven, inge val zij niet gunstig waren. Ha 1 daar heb ik het. Het juiste idee en zij zal er niet achter komen. Nog heden zal ik er de proef van nemen. John Raeburn was een knappe kop, een uitmuntend rechtsgeleerde en een „gentleman" in den volsten zin des woords maar in betrekking tot de da mes was hij onverklaarbaar schuw. Niet, dat hij met vatbaar was voor een even oprechte, diepe en vurige toegenegenheid als ieder ander, volstrekt niet, maar juist de kracht dier toegenegenheid bracht met zich mede de ontmoedigende en ver- grootende beteekenis van iedere werkelijke of vermeende onvolkomenheid of hinder paal, die misschien een scheidsmuur zou optrekken tusschen hem en de jonge dame, die luj in het eersi had geacht, toen bewonderd en eindelijk had lief gekregen. Toch, het ideetje, waarop gezin speeld werd, kwam op een gunstig oogen blik en zonder te wachten op zijn gewoon mistrouwen, zonder op te staan en aldus het nutteloos te maken, besloot hij de schoone gelegenheid dadelijk aan te grij pen. Hij drukte een bel, die op den les- senaar stond. Bertha wachtte tot het laatste woord van een regel was afgedrukt en nadat zij haar schrijfmachine voor den volgenden regel gesteld had, verscheen Zij met een notitie-boekje in de hand aan de deur. „Kom binnen, juffrouw Wilson," zeide haar patroon, terwijl hij een stoel voor haar neerzette misschien wel een weinig dichter bij den zijne, dan strikt nood zakelijk was. „Dit is een particuliere brief en daarom zal ik hem zelf schrijven." Particuliere brieven waren niet nieuw voor Bertha, daarom knikte zij eenvoudig bevestigend met het hoofd en hield haar pen in gereedheid. „Waarde juffrouw!" begon Rae burn met een zijblik op zijn aardige schrijfster, die er te liever uitzag, door 't blosje, dat haar wangen over- togen had. „Ik weet, dat ge mij verontschul digen zult, met aldus tot u te schrij ven, daar ik, evenals gij, er van over tuigd ben, dat mijn schrift zeer moei lijk te ontcijferen is. U-fr naam eu adres zal ik er natuurlijk zelf bij voegen, zoodat deze brief met de verdienste van leesbaar te zijn even discreet is alsof hij werkelijk door mij geschreven was. Ik heb nu sedert een aantal maanden het genoegen gehad u te kennen, hier namen de wangen een levendiger tintje aan. Kort als deze tijd klaar blijkelijk is geweest, toch was hij voldoende om mij het feit te open baren, dat gij mij hebt opgewekt een gevoel, veel dieper en duurzamer, dan 't zcu kunnen uitgedrukt worden door het woord „vriendschap." Het verschil in jaren heeft mij besluite loos doen zijn, dit gevoel aan u te openbaren, maar eindelijk heb ik besloten mijn zaak te bepleiten met de hoop dat dat verschil geen onover komelijk bezwaar moge zijn voor mijn vurige, oprechte liefde voor u en met de verdere hoop het is aan u die hoop te bekrachtigen of uit te dooven dat mijn liefde wordt beantwoord. Vriendelijk verzoek ik u een ant woord, lieve vriendin, maak mijn onzekerheid kort. Indien het lot mij ongunstig is, moet ik het leed als een man dragen maar indien gij mijn verzoek gunstig opneemt, za' ik geen oogenblik wachten om van uw b'ppen de bekrachtiging van het goede nieuws te hooren." „Daar" zeide Raeburn, nadat hij een langen blik van achter zijn hand op het lieve gezichtje had geworpen. „Gij zijt een jonge dame van stnaak, juffrouw, en ik zou gaarne uw meening hooren. Hoe denkt u, dat het klinktNiet zeer bloem rijk, hé?" „Neeh, mijnheer maar wat beter is, openhartig en mannelijk," antwoordde Bertha, met een trilling in haar stem. „Dank u. Indien de dame, voor wie het is bestemd, het even waardeerend zal beschouwen, heb ik weinig te vreezen," antwoordde Raeburn. „Nu dan, als u zoo vriendelijk wilt zijn den brief te copieëren, zullen we het werk voor vandaag maar als geëindigd beschouwen. Morgen be hoeft u niet te komen, want indien het antwoord gunstig is, zal ik den dag met mijn vriendin doorbrengen en het kantoor gesloten zijn. Dan kunt u vrijaf hebben." „Dank u, mijnheer." Een beving in haar stem duidde haar gemoedsbeweging aan. En Bertha ging de kamer zoo snel mogelijk uit en keerde naar de schrijf machine terug. Bertha kon zich er op beroemen, snel en juist te kunnen werken. En toch had zij om geen schatten gewild, dat iemano had gezien, hoeveel bladen papier zij ver scheurde en in de papiermand wierp, of hoe een schoon afgewerkte copie on bruikbaar werd gemaakt door een traan die er op viel, toen zij haar overzag, om mogelijke vergissingen te verbeteren. Eindelijk echter was bet werk gereed en bracht zij het bij Raeburn, die gelukkig te diep in gedachten verzonken was, om op te zien zij zette haar hoed op, deed haar mantel aan, wenschte Raeburn goe den avond en verliet het kantoor. „Morgen vrijaf," sprak zij, toen zij bedroefd naar huis wandelde en de tra nen, die zij niet langer kon weerhou den, elkander snel opvolgden. „Dat is net begin van een voortdurende schei ding van dat kantoor, want ik kan daar onmogelijk langer blijven en dat weten. Wat een dwaas schepsel ben ik toch, te veronderstellen, dat hij het oog op mij had laten vallen. Dit is dan het einde van die gelukkige uren, die mij het werk zoo verrukkelijk maakten, van die har telijke vriendschap, die iederen last ver licht, iedere taak vergemakkelijkt heeft. Maar ik mag er nu niet langer aan den ken en de tranen vloeiden sneller. Het was een dwaze inbeelding van mij en ik ben er rechtvaardig voor gestraft, een beleefdheid te houden voor dat dieper ge voel, waaraan ik zoo blijmoedig zou heb- oe'n beantwoord. Het verschil in jaren zou voor mij geen hinderpaal geweest zijn en indien die dame de goedheid van zijn hart maar half zoo goed kent als ik, mag zij zich zelve een gelukkige stervelinge rekenen. Nu, ik zal morgen mijn naaiwerk inhalen, en wat vermaken betreft, ik zou haast verlangen, op een begrafenis te gaan ja, inderdaad de begrafenis van de verwachtingen, die ik zoo dwaas ge koesterd heb." Indien Bertha den blik had kunnen zien, die er op Raeburn's gelaat lag, eenige minuten nadat zij het kantoor had verla ten, haar gedachten zouden zeker een andere wending hebben genomen. „Gevonden I Gevonden riep hij uit. „Ik ben beantwoord. Haar oogen en haar stem hebben het verraden. Ik heb haar bij iederen regel van den brief gade gesla gen. John Raeburn, je bent de gelukkig ste man ter wereld. Zij verbeeldt zich niet hoe dat vrijaf morgen zal wezen, indien zij antwoordt, zooals ik nu reden heb om ie gelooven, dat zij doen zal. Het werd mij van den Hemel ingegeven er is geen plaats, waar ik haar niet zal brengen, geen ding, dat ik haar niet zal koopen, en in dien ik morgen niet tot een dag in l et Pa radijs voor haar maak, zal het niet zijn, omdat ik het niet getracht heb." Toen nam hij den geëindigden brief, drukte hem in verrukking aan zijn lippen, voegde er een haastig gekrabbel bij, adres seerde hen en bracht hem naar de post. Voldaan over zijn werk wandelde hij huis waarts, fluitende als een kleine jongen. Ondertusschen had Bertha haar woning bereikt, borg haar dingen met nauwge zette zorg weg, dekte haar kleine tafel en zat voor de eerste maal in naar leven zon der een greintje eetlust. Terwijl zij met haar lepel zat te spelen, werd er gescheld en het volgende oogenblik had men haar een brief in de handen gegeven. Zij opende hem en bij het zien van de eerste regels viel zij achterover in haar stoel en toen zij aan de laatste regels kwam, die door na tuurlijke onvolmaaktheid en agitatie te ruggebracht waren tot een reeks van hië- roglyphen, weende zij van zuivere vreugde „Lieve Berlha," zeiden die regels, „wilt je mij de list vergeven, waardoor ik tracht te te ontdekken, of je werkelijk iets om mij gaf. Ik wenschte in je lief gelaat te lezen, of mijn gevoelens door u zouden worden beantwoord, en wat ik zag deed mij dezen brief zenden tienmaal dierbaarder voor mij, omdat je eigen hand hem schreef om te verzekeren, dat jij en jij alleen de eenige was, voor wien hij was bestemd, en het eenige voorwerp mijner oprechte liefde. Mag ik morgen komen Zeg slechts ja de rest kunnen wij zeggen, als wij bij elkander komen. Uw toegenegen JOHN. RAEBURN. „Die lieve, ondeugende, bedriegelijkc kerel," riep Bertha uit, met een glans van verrukking op het gelaat. „Van mij zulk een voordeel weten te trekken en mijn eigen minnebrief te doen schrijven 1 Maar wat zou dat Ik had het dubbele pleizier, hem te lezen en te hooren en te weten dat het recht uit zijn hart kwam." Zeg „ja" dat zal ak. En opspringende gingjij naar haar les-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 8