Uit de Pers.
RECHTSZAKEN.
KERK EN SCHOOL.
Niet met het hoofd tegen den
muur!
Laaghartige roovers.
X
De Neef van Curasao.
Daar stonden w beduusd enjv trshgen,
te kijken.
Aan een artikel onder bovenstaand opschrift
van bet Tweede Kamerlid Henri Hermans in
het „Dagblad van Noord-Brabant" ontleenen
we:
De belasting schroef ie voor de groote in
komens al zóó stevig aangedraaid, dal zelfs
socialisten verklaren, dal ze niet meer vas
ter ban. Op alle staatsdiensten, vooral ook op
de ve'e niet noodzakelijke uitgaven bij Oorlog
en Marine, moet zeer sterk bezuinigd wouden.
Minister Coiijn wij mei doze bezuiniging zelfs
gnun tot 50 millioen.
Maar dan nóg zelfs al zou men alle ove
rige Staatsuitgaven tot meer dan twee derde
willen verminderen, cn wie acht zulks moge
lijk? dan nóg kan men niet afblijven van
den millioenenpost der salarissen.
En nu dit zoo absoluut vast staat, is het
verstandig werk, oun na te gaan hoe op het
totaal kan worden bezuinigd zonder het wel
vaartspeil der verschillende groepen te veel in
gevaar te brengen.
Een vermindering van alle salarissen met
?0 pet. in twee jaren lijds, zooals minister
Coiijn heeft voorgesteld, is niet Ie accepteeren.
Men kan ook niet allies vinden op vermin
dering van het aanlai ambtenaren. Geen groo-
ter ellende, dan de ellende der werkloosheid.
De meest beklagenswaardige slach lof fors der
bezuinigingsnoodzaak zijn de honderden
ambtenaren, dje den laalsten tijd een ontslag-
briefje thuis ontvingen! Daarbij vergeleken, is
een kleine salarisvermindering van geen be-
teekeni*.
Dus ooit naar andere middelen moet wor
den uitgezien.
Rauwelijks is drt uitgesproken, of honder
den ballen de vuisten en roepen u toe: maar
geen intrekking van art. 40 en evenmin een
herclassificatie. Tot geen prijsl Afblijven!
Wee den ellendeling, die het wagen durft om
dat aan te ra ken I
En dan gaat men weer eens een stevig ar
tikel schrijven over de noodzakelijkheid, de
billijkheid en het goed recht van „georgani
seerd overleg!
1 Is mij bekend, hoe hierover „achter de
coulissen" gesproken wordt door ervaren yak-
vereeniigingsleiders van alle richtingen, maar
't is heusch niet in het belang der zaak hier
van mededeeling te doen!
Met veel overtuiging en met onweerlegbare
gronden heb ik aangetoond, dat art. 40 een
voudig niet te handhaven is. Minister Qe Geer
noemde het terecht een „Staatsrechtelijk mon
strum" en letterlijk niemand kan zulks tegen
spreken.
De redaotie van dit artikel berust bovendien
op de economische ketterij, dat het welvaarts
peil zou worden bepaald door het geldloon-
Zelfs voorstanders van dit artikel ja. die
zijn er nokt hebben in omgekeerde verhou
dingen dan ook geheel anders geredeneerd!
Behoud van dit artikel en dón vermindering
van de totaalsom der salarissen, zou het eene
onrecht op het andere stapelen; verstandige
menschen moesten de verdediging van zulk
monstrum niet op zich durven nemen.
En wat nu de herclassificatie betreft: het
slaat vast, dat de natuurlijke verschillen vap
levensduurte mode bepaald door de collec
tieve arbeidscontracten soms te hoog en
soms te laag zijn gewaardeerd.
Ik kan niet optellen het getal van de brie
ven, die ik, vooral van ambtenaren en onder
wijzers, ontving, met verzoek, om te bevorde
ren, dat -hunne gemeente in een andere klasse
werd gerangschikt. En daar werden stapels
van bewijsmateriaal bijgevoegd, waaruil aller
duidelijkst bleek, dal er inderdaad verschalen,
soms groote verschillen van levensduurte zijn.
Onlangs nog verzocht mij een assistent der
posterijen, om te willen bevorderen, dat hij
woer In j-ang werd teruggeplaatst naar een
van de twee door hem genoemde dorpen,
waar hij als brievengaarder met 500 minder
saJans beter zog kunnen beslaan, dan als
assislent in een onzer grootste steden.
Ondanks dit feil, weigar ik te ge'ooven, dat
de verschillen zóó grool zouden zijn, maar
het is al te dwaas geen verschillen te willen
erkennen.
Maar dit doen wij ook niet, zeggen som
mige tegenstanders. Wtj willen voor enkele
duurdere p'aaisen een toeslag op hel salaris!
Alsof dat dan geen classificatie is! En wan
neer zij, die dit zouden willen, eens geheel
Jrens eigen inzicht die toeslagen haduop'
regelen, kan men er zich van verzekerd non
nen, dat binnen 14 dagen de Kamer weer
overstroomd zou worden met adviezen tegen
zulke indeeling.
Dit geril ip 'I algemeen voor elke regeling.
Wanneer de noodzakelijke vermindering van
de totaalsom der salarissen werd overgelaten
aan de betrokkenen zeiven, er zou, na de re
geling, misschien geen mensch tevreden zijn.
Laat men dus niet mei hel hoofd tegen den
muur loopen en ia-ten vooral de verantwoorde
lijke leiders, die in dezen lijd zoo zwjre
taak te vervullen hebben, zich er van onthou
den om in dezen geest advies te geven aan
hunne volgelingen! Bitter ontgoochelden zou
den hun later rekenschap vragen.
In verstandig overleg, met hot oog op de
droeve werkelijkheid en met den ernstigen
wil, om Ie red-den wat te redden valt en dit
is nog zeer veel! moei nu worden opgelost
het groote probleem: hoe kunnen wij in de
Nederlandsche huishouding, onder de tegen
woordige omstandigheden, de grootst moge
lijke welvaart behouden?
ZWENDEL IN DE VERSLAVINGS
VERGIFTEN.
Dr. D. Gerhardt schrijft in het „Pharma-
ceutisch Weekblad":
„Eenige dagen geleden werd mij door de
politie verzocht, direct een monster te on
derzoeken, in verband met de mogelijkheid,
beslag te leggen op een belangrijke partij
cocaïne. Daar op het resultaat van het on
derzoek gewacht werd, stelde ik mij tevre
den met aan te toonen, dat het bedoelde
monster, dat tot opschrift droeg: Cocaïne
C H NO, geen spoor van dit alkaloïde be
vatte. AI dadelijk bleek, dat de stof niet in
weinig water oploste, ook niet na toevoe
ging van zuur, terwijl bij gedeeltelijke op
lossing na toevoeging van meer water, per-
manganaat, in geringe hoeveelheid toege
voegd, ontkleurde.
Den volgenden dag ontving ik opnieuw
een monster, met de bijvoeging, dat vol
gens hem, die de partij in handen had
de hierboven bedoelde geen zuivere, doch
vervalschte cocaïne was, doch dat het
tweede monster betrekking had op een on-
vervalscht preparaat.
De stof was verpakt in een niet-verdacht-
uitziend fleschje, dat het bekende etiket
van de firma Merck droog met hef op
schrift: Cocaïnum hydrochloricum, enz. Ook
van dit monster kon ik den wachtenden
politiebeambte als resultaat van het onder
zoek medegeven, dat het geen cocaïne be
vatte.
Daar mij begrijpelijkerwijze interesseerde,
waaruit de bedoelde monsters waren sa-
I mengesteld, stelde ik een verder onderzoek
in en bleek mij, dat het tweede bestond uit
I zuiver salicylzuur; het eerste eveneens uit
salicylzuur, doch vermengd met een
niet onbelangrijke hoeveelheid rijstzetmeel.
I Waarschijjilijk diende deze laatste toevoe
ging, om het preparaat nog wat losser te
maken; ook niet onmogelijk komt het mij
voor, dat den ter zake ondeskundigen frau-
duleuzen handelaar een iod-iodkali reactie
werd voorgedaan, „om de echtheid te be
wijzen".
Dat er in dezen sluikhandel kapitalen
omgaan, blijkt wel hieruit, dat de betrokken
I partij, 10 K.G.
voor.... 600 per K.G,
HET GESOL MET „JUBILEES".
De „Residentiebode" schrijft
„Er moet weer eens iemand gehuldigd wor
den. Het is alweer 'tl goede 14 dagen gele
den, sinds er een tooneeljubilée was. Het
wordt hoos tijd, dat een nieuwe huldiging
volgt. Een 50 of 25-jariè; ambtsjubilee is niet
voorhanden, zelfs geen 1214 of 'n 5-jarig
wat bij het tooneel ook al reden tot jubelen
pleegt te ziin maar vooruit, gejubeld moet
er worden. We vinden wel een voorwerp dat
er zich toe leent.
En zoo zal aanstaanden Donderdag wan
neer het Vereenigd Rotterdamsch Hofstad-
Toor.eel in den Koninklijken Schouwburg
te 's-Hrge de 50e voorstelling van „Boefje"
geeft, worden aangegrepen-
Er heeft zich een klein comité gevormd,
om die voorstelling niet zonder meer te !a-
ten passeeren. „Overtuigd van het feit, dat
mevr. vap der Lugt-MelsertAnnie van
Ees ir. dit stuk een zeer bijzondere kunst
prestatie heeft geleverd", wenscht men haar
bij deze gelegenheid op eenvoudige wijze te
huldigen.
Men klaagt over weinig belangstelling voor
het hedendaagsch tooneel. En men zoekt naar
de oorzaak daarvan. Zou het ook kunnen we
zen, dat „.men" het gesol bij al die geforceerde
„jubtleé's moe wordt
DE GEHUWDE AMBTENARES.
Wij lezen in het liberale „Vaderland":
„Het is zoo logisch, dat nu den nood der
lijden dwingt het aantal ambtenaren in te
het rechte eind aanpakt. En de lezeres, die
ons schreef: Waarom begint men juist met
de vrouwelijke en niet met de mannelijke
gehuwde ambtenaren; het kan toch zijn, dat
voor het gezinsanóerhoud het salaris van
de vrouw van meer beteekenis is dan dat
van den man, vergat te veel, dat bij deze
regeling de vrouw-ko^i-winner kostwinna-
res of kostwinster wil ons niet uit de pen
niet wordt ontslagen. Iets principieels zit
aan de heele historie niet vast. al doen zij,
die om een of andere reden zich met wat
W0r^ aangeboden de Regeering in dezen doet niet kunnen
vereenigen, al hun best, er iets principieels
aan vast te haken
En wij vonden de» te minder reden om
over de zaak iets te zeggen, daar de meeting
in den Dierentuin te 's-Gravenhage, „de
Protestvergadering tegen
Oudenbosch [R.-fJ. Vrouwenbond en K
S, A.) omstreeks Paschen,
Dordrecht (K. S. A.) 21 Januari
In'den laten avond van 16 December is op
denfbandijk bij Huissen (Geld.) een koloniaal
met verlof door een drietal aangewaaide
vrienden, die met hem in de kroeg hebber
gezeten beroofd. De koloniaal was royaal ge
weest en had op jenever getracteerd Toen hij
bet pntsjag der uit de herberg kwam, v.as hij geenszins vrij
gehuwde ambtenares ons de overtuiging van sterken drank. Vier bezoekers begek ó-
gaf, dat ook de groote meerderheid van jen hem naar luis. Ook zij waren minder
haar, dre voor de rechten der vrouw strij- J nuchter. maar n-,r -Mijkt, toch zoo bij hun
tl" 'I"™* P sineven, dat zij het plannetje om den
eens was. Ais toch 52 organisaties met meer
dan een voor een vijfde gevulden Dierentuin 2uluair.mt te schudden, konden volvoeren.
bijeen kunnen krijgen, dan heeft men recht
van eene totale mislukking te spreken.'
krimpen, men den last legt op hij, die dezen ttlm,
INTERNATIONAAL EUCHARISTISCH
CONGRES,
Het Comité voor Sociale en Charitatieve
Vereenigingen deelt ons mede, dat van 24
December tot 3 Januari bij haar berichten
waren ingekomen over de volgende verga
deringen, die reeds hebben plaats gehad, of
die nog zullen plaats hebben:
Rumpen (R.-K. Werkiieden-vereeniging)
3e Zondag in Januari, Februari en Maart.
Venhuizen-Hem (K. S. A.) 19 Maart.
Bergen-op-Zoom (Vrouwenb.) 18 Dec.
Tiel (R.-K. Werkliedenbond) 3 d 17
Maart.
Uit (R.-K. Middenstandsver., R.-K. Werk
liedenver. A. B. T, B. etc.) op nader datum.
OJdenzaal (R.-K. Vrouwenbond) 6 April.
Breda (R.-K. Middenstand) op nader da-
dollandscke tajereeten uu het begin
der vorige eeuw,
DOOR
JOS. P. H. HAMERS
MAÜRITS ALT AAN FREDERIK REN-
BERG.
Zevenaar, den 3den July 18.,..
Vriend Frits,
Kon ik nu den postiljon, met wien deze
brief zal vertrekken, maar vleugelen leenen,
dan deed ik het 1
Het is nog geen uur geleden, dat je epistel
mij werd ter hand gesteld en ik vraag mij af,
hoe ik mij genoeg kan haasten, om je uit de
vreeselijke dwaling te redden, waarin een
noodlottige schijn je gestort heeft.
Beste Frits, Louise is onschuldigJe
dwaalt, nu ge in de jammerlijke meening
rondloopt, dat zij „beseffende met wie zij
te doen heeft." bij mevrouw Palonnier woon
achtig is. Vraagt ge het bewijs? Lees dan
oplettend de brieven, welke ik hier insluit
en tracht, ik bezweer 't je, hoe eerder hoe
liever met den schrijver, mijn neef, kennis te
maken. Ik zal de opgave van zijn woonplaats,
aan den voet van dezen brief jplaatsen. Ga
naar hem toe, vertoon hem mijn brief en
tracht, vereenigd, alle middelen aan te wen
den, om de ongelukkige miskende op het
spoor te komen, tegan wie boosheid en
list, door een zonderlingen samenloop van
omstandigheden begunstigd, schijnen te heb-
hen zamer.gezworen.
Maar daartoe behoef ik je ook niet aan te
drijven, om den schromelijken misslag jegens
de artne Louise, dien gij, door alleen naar den
schijn te oordeelen, begaan hebt, naar je ver
mogen te herstellen. Je eigen gevoel als man
van eer, zal dit bewerkstelligen.
Vriendlief, hoe was het mogelijk, dat gij
haar, die ge toch zoo goed moest kennen,
die aan je hart zoo dierbaar was, zoo ver
keerdelijk kondt beoordeeien
Laat ik, je oude, verknochte vriend, het
je eens zeggen. Ge hebt je verstand aan je
gevoel en inzonderheid aan je verbeelding ten
offer gebracht.
Ach, het spreekwoord zegt wel waar
de verbeelding is erger^dan de anderdaagsche
koorts. Zie, gij waart reeds op den doolweg
geraakt, toen ge maar een ziertje onder den
invloed gekomen waart van de lastertong dier
boosaardige tante, die juffrouw Van Pun
ten, ofschoon ik nota-bene uit je brief moest
vernemen, dat men haar „den haat, den nijd
en de Valschheid uit de oogen zag." Maar
van zulk een persoon, beste Frederik het
smart mij, dat aan U te moeten verwijten
neemt mep toch niets als de waarheid aan,
inzonderheid, wanneer het de beschuldiging
aanbelangt van een rechtschapen mensch,
nog wel je beminde, zoolang het onbedrie-
gelijke bewijs met, onweerlegbaar voor den
geest, geleverd is.
En aangaande den ouden heer, dien gij
vóór dezen nimmer gesproken hadt en toe
vallig in het koffiehuis moest ontmoeten,
op diens vertelsels viel evenzeer niets-goeds
te bouwen, vermits hij, buiten alle eerlijk
heid en onpartijdigheid, slechts van ééne
zijde, de leugenachtige en valsche, moest
onderricht wezen.
Gij Frits, die mij in oordeel, kundigheden
en talenten zoo ver te boven gaat, gij hebt
in die lamentabele historie niet genoeg
verstandelijk gewikt en gewogen en niet
scherpzinnig gedacht. Op schijngronden
hebt gij de'vriendin van je jeugd, die bêstemd
was om itj de toekomst als je levensgezellin
aan je zijde op te treden, er van verdacht,
dat ze je onwaardig was geworden.
Op schijngronden hoor ik je vragen.
Ongetwijfeld, want toen gij de verblijf
plaats van Louise Ontdekt hadt, zoudt ge
zekerheid hebben kunnen erlangen, door je
op een geschikte manier aan haar kenbaar te
maken en tnet haar te spreken. Dan, ge zult
het beseffen, zou de waarheid in het dag
licht getreden zijn en zoudt ge hebben onder
vonden, hor schromelijk je -dwaling was.
Dan ware voor U veel smartelijk nac e ken
en spijt, en voor Louise, onnoemelijk veel
leed en droefenis voorkomen 1
Verschoon mij vriend, dat ik het onder
neem, je zoo onbewimpeld over de waarheid
te onderhouden. Ik zou mij niet waardig
gelooven je vriend te heeten, bij aldien ik in
verzuim zou blijven, je een begane fout aan
te toonen, zond-- darmede op te houden
je verknochte en te zijn 1
Mocht ge weiuta Louise wedervinden.
Meld het mij, bid ik je, onverwijld, zoodra
gij haar op het spoor zult wezen. Maar Am
sterdam is zoo groot 1 Wie. weet, waar zij
zich thans bevindt? Waar zult gij naricht
omtrent haar inwinnen? Mogelijk is het
ree is te laat en houd zij, door onjeluk op
ongeluk vervolgd, zich niet meer in de stad
op. Mijn hemel, als ze eens het geloof aan
menschelijkheid en goede trouw had op
gegeven en in een vlaag van vertwijfeling, de
handen aan.... Maar neen, weg met dat
denkbeeld het doet me ijzen. Neen, er is
een oog, dat over het lot der deugdzamen
waakt 1 heb goeden moed FritsLouise
zal niet voor je verloren zijn
Vurig wensch ik, door middel van dezen
brief, iets tot je beider hereeniging toe te
brengen.
Dat is mijn wensch, dio zoo hartelijk is,
als ik de achting oprecht noem, met welke ik
blijf,
je vriend
Maurits Alt
P. S. Burnagel is secondant in de kost
school van den heer Van der Gaard, op de
Keizersgracht bij de Spiegelstraat,
Eerste brief die in den voorgaanden was in
gesloten.
HENDRIK BURNAGEL AAN MAU
RITS ALT.
Amsterdam den 26sten Mei 18..
Beminde Neef.
Den 3en dag na je vertrek uit Noordhom,
ben ik het met den heer Overveld en de
overige belanghebbenden in de zaken van
onzen oom, over den verkoop der landhoeve
en de afrekening van de pachtpenningen
der verloopen jaren, eens geworden. De
volmacht, welke ge mij tot dat einde ver
leend hadt, is mij alzoo wel te pas gekomen,
Ik heb, overeenkomstig uwe begeerte daarin
uitgedrukt, gehandeld, en hoop dus, dat de
zaak nu weldra tot ons genoegen moge ver
effend wezen. Ik zou je dit wel uit Noord-
hom geschreven hebben, maar, opdat ik
je den afloop voor zeker zou kunnen melden,
wilde ik eerst den Amsterdajnschen advo
caat, dien ik vooraf over deze zaak geraad
pleegd, heb, verslag van mijn verrichtingen
geven, teneinde verzekerd te zijn, dat alles
naar behooren behandeld was, daar met dien
heer T...., van wiens streken wij onder
vinding hebben, eenige omzichtigheid dient
gebezigd te worden. Mijn raadsman nu zegt
mij, dat thans alles in orde is, en wij de acte
van kwijtschelding, welke men ons zal voor
leggen, gerustelfjk kunnen teekenen.
Ik ben verblijd, je over den eindelijken af
loop dezer ingewikkelde zaak te kunnen
gelukwenschen en ga er nu toe over, je
van mijn reis te verhalen.
Gij hebt waarschijnlijk geen zoo zonder
linge ontmoeting op je thuisreis gehad als ik!
Ik had je gezegd, dat ik mijn terugreis over
Deventer en Utrecht zou nemen. Zulks deed
ik en vertrok uit gerstgemelde stad met het
postrijtuig op Utrecht, alwaar ik zaken had
en overnachtte. Den volgenden morgen be
gaf ik mij in de schuit op Amsterdam ik
koos mij eene plaats in de eerste roef. Na
gezeten te zijn, zag ik mijn gezelschap eens
aan. Dat bestond uit een Joodschen heer met
zijn wederhelft, een officier der infanterie,
een bejaarden heer met zijn dochter en vlak
naast mij, een jonge juffrouw, wier beelte
nis het penseel van een Petrus Paulus Rubens
zou waardig geweest zijn.
Ik zal niet ondernemen je de bevallige hou
ding, het schoon gelaat en het liefelijk oog
van dit mooie meisje te schetsen het zou
maar broddelwerk worden. Ik zal je haar
noemen, en ge zult je haar gestalte aanstonds
voor den geest brengen. Het was de dochter
van den vorigen predikant van Bertingen,
juffrouw Louise Dalman, als kind je speel
makker, toen ge nog te Bertingen woonde.
In een hoek van de roef gedoken, hield
ik mij aanvankelijk met lezen onledig. Het
levendig gesprek echter, dat tus.sehen mijn
reisgenooten in de roef gevoer i erd, be
nam mij grootendeels de aandac t tot lezen,
zoodat ik menige bladzi,de omsloeg, waar
van ik niet veel onthouden hea. Ik nam in
den beginne geen deel aan het gesprek,
maar weldra lokte het mijne belangstelling.
De Joodsche heer verhaalde een voorval,
dat onlangs te Amsterdam had plaats ge
had. Een zijner arme geloofsgenooten, door
een onmenschelijken huisheer, om het wei-
nigje huurgeld, dat hij schuldig was geble
ven, met zijn huisgezin ziek en ellendig op
straat gezet, was dcor een geringe christelijke
buurvrouw liefdadig opgenomen, een ge-
het minst moeilijk kunnen dragen; dat is op
de ambtenaarsgezinnen met dubbel -trakte-
j ment. Er loopen zooveel menschen rond,
die uit het particuliere bedrijf zonder trakte
ment op straat zijn kotpen te staan, dat
men ailepn daarop .hoeft te wijzen, om te
doen zien, dat de regeering de zaak aan
Krommenie (R.-K. Volksbond) einde Fe
bruari.
Wolvega (R.-K. Werkliedenbond) 3 Jan.
Poeldijk (R.-K. Vrouwenbond) 10 Jan.
Heemstede (R.-K. Vrouwenbond en K. S.
A.) 7 April.
Schiedam (R.-K. Volksbond) 7 Febr.
Zij ontkenden voor de Arnhemsche recht-,
bank dat er ooit een plan tot roof heeft be
staan het was alles de schuld van den ko-'
1 niaal, die ons jenever heeft gegever. wee
klaagde een der Huissensche roovers.
De president noemde het een gemeene'
streek om een man alleen vast te grijpen en'
te berooven, zoo iets, dat .een paar honderd
jaar geleden kon gebeuren, maar nu....
Het geval zit zoo de O.I. militair was na.
het herbergbezoek uitgenoodigd om nog een
fiesch jenever te geven, maar hij weigerde.
Daarop had een van de vier zich van zijn
horloge meester gemaakt ,pak an dikke,
dat hebben we alvast," riep hij tot een der ka
meraden. Daarop heeft de „dikke" de porte-
monnaie van den militair gekaapt, en er
f 15.uitgenomen. Veiligheidshalve had de
koloniaal de portemonnaie reeds in zijn borst
zak geborgen omdat hij vermoedde dat er
wat gebeuren zou. Een derde roover heeft
den militair bij de aanranding vastgegrepen,
nummer vier is zoo tijdig verdwenen, dat hij
niet als beklaagde behoefde te verschijnen.
De eisch luidde tegen den dief van de por
temonnaie en zijn medeplichtige, ieder eer
jaar gevangenisstraaf en tegen den horlogediel
eveneens een jaar.
De verdediger mr. Schölvinck volstond met
zich te releveeren aan het oordeel van de
rechtbank.
ruimen tijd gehuisvest en vervolgens naar
haar vermogen in staat gesteld, om een an
deren intrek te bekomen,
van verhaal gaf aanleiding tot het ophalen
Dit meer dergelijke gebeurtenissen. D
krijgsman hing tatereelen op van de y „ij
slagen en belegeringen, welkè hij had bijge
woond de Joodsche heer sprak van zijn
reizen en trekken door Duitschland, Polen
en Hongarije, en zoo bracht elk iets op het
tapijt, waardoor ruime stof tot onderhoud
geleverd werd. Elk ontwikkelde zijn ge
voelen zoo veel hoofden, zoo veel zinnen,
zegt men wat de eene beweerde en door
dreef, poogde de andere te wederleggen.
Ik nam inmiddels de gelegenheid waar, mijn
volkje een weinig in oogenschouw te nemen
en leerde zoo ongemerkt, elks onderscheiden
gevoel, smaak en denkwijze, uit zijn gesprek
ken kennen.
Moet ik je zeggen, neef Maurits, wie al
dadelijk mijn hart gewonnen had? Het was
het lieve praatstertje naast mij. Louise sprak
wel niet veelmaar vaak kon zij toch haar
gevoel niet bedwingen en dan sprak uit haar
toon, de ongekunstelde welsprekendheid
der natuur dan sprak ze met veel warmte
en overreding. Een zoo lieve reisgenootc
naast zich te hebben en te blijven lezen, zou
het non plus ultrcf" der onbeleefdheid en.,
domheid geweest zijn. Ik mengde mij zacht-
kens onder de sprekers, maar richtte toch
meest het woord tot mijne beminnelijke
buurvrouw, aan wie deze kleine oplettend
heid niet onwelgevallig scheen te wezen.
Het gesprek onzer reisgenooten begon
aljengskens te verflauwen. De officier stak
den brand in zijn meerschuimen pijp en ging
met de twee andere heeren een luchtje schep
pen in den stuurstoel de Joodsche dame
ving aan een uiltje tg knappen en de jongere
juffrouw volgde zachtjes aan haar voorbeeld
nu bleef het onderhoud tusschen juffrouw
Dalman en mij alleen.
Of wij aan eikander behaagden? Maak
dit op, beste Maurits uit de vertrouwelijke
manier, waarop ze mij van hare overleden
ouders en vorige woonplaats sprak. Toen
zij van Bertingen ophaalde, noemde ik je
naam als mijn neef en aanstonds werd onze
kennismaking nog hartelijker,
We waren nabij het dorp Maarssen het
overige gezelschap was weder in de roef
gekotijen de skipper kwam Ie duiten voor
de vracht ophalen. Elk tastte in zijn zak. Ook
juffrouw Palman opende haar knipbeursje
de beurt was aan haar.
„Daar is een rijksdaalder, schipper,"
sprak ze, den man het geld reikend.
„Dan moet de juffer vijf en twintig stui
vertjes terug hebben," zei de schipper, z'n
geld afpassend. „Maar met permissie,"
vervolgde hij, den rijksdaalder op z'n hand
wegend en nauwkeuriger beziende, „dat
stuk deugt niet het is valsch..
„Hebt ge dat wel bij 't rechte eind, vriend?"
vroeg mijn reisgenoote, vreeselijk onthutst en
een hevige kleur krijgend.
„Jawel, juffie kat mijnheer maar eens
zien," hernam de schipper, mij het stuk geld
ter bezichtiging aanbiedend.
Het was zoo de rijksdaalder was valsch;
men kon de loodkleur op het eerste gezicht
onderscheiden. Ik hervatte dus „Het is
waar, dit stuk is niet gangbaar." De drie
overige heeren spraken eveneens zoo.
Ik zei daar zoo net, dat juffrouw Dalman
onthutst en verlegen werd. Dan, haar ont
hutstheid klom tot .ontsteltenis, toen elk
den rijksdaalder voor valsch verklaarde
en er geen twijfel meer overbleef.
De schipper stond er nog altijd met op
gehouden hand tot ontvangst van den vracht
prijs. Die lieve juffrouw Dalman wist niet
waarheen haar angst steeg zichtbaar ze
durfde de oogen niet opslaan werktuigelijk
frommelde zij het knipbeursje in haar sid
derend handje het scheen me toe, dat het
beursje niets meer bevatte.
Toen raadde ik ineens haar hooge ver
legenheid J ze had geen geld meer bij zich;
de rijksdaalder was haar eenige rijkdom ge
weest en die was valsch. Om het lieve,
schroomvallige meisje uit den brand te
helpen en op een kiesche wijze haar fat
soen te sparen, hield ik mij, als was ik in
den waan, dat het knipbeursje moeilijk open
ging en zij daardoor zoo lang naar klein
geld zocht,.
„Doe geen moeite juffrouw," zei ik ter
stond, „doe geen moeite om naar klein geld
geld te zoeken. Vergun mij de eer, u al vast
te helpen straks kunt ge het mij immers
op uw gemak teruggeven. Sch;pper, hier
is de vracht van deze jonge juffrouw en Van
mijwat er overschiet is voor het jage-tj
„O, u is wel vriendelijk mijnheer," lis
pelde zij zacht, de oogen bedeesd en verlege
nagr den grond slaande.
Allen in de roef hadden betaald de schip
per begaf zich weer naar buiten. Juffrouw
Dalman bleef verder stil en aanhoudend
ivoor zich nederzien, maar in den blik, waar
mede ze van tijd tot tijd mar mij zag, las ik'
haar gevoelige erkentenis voor den geringen
dienst, welken tk haar bewegen had.
Te Nieuwersluis gekomen, zeiden de Jood
sche heer en zijn vrouw l et gezelschap vaar
wel te Loenersloot verbet de officier de
schuit, en eer wij te Abkoude waren, had ook
4e andere heer met zijn dochter de schuit
verlaten. Nu bevond ik mij met juffrouw
Dalman alleen in het roefje. Ze had tot hier
toe waarschijnlijk uit verlegenheid om het
voorval met den valschen rijksdaalder
stil voor zich zitten lezen. Thans brak zij de
stilte af en sprak op recht hartelijken toon
„Het is waar, ik moet u mijnheer, het
geld dat ik u schuldig ben, nog teruggeven.
Hoe zal ik intusschen de goedheid, die gij
voor mij gehad hebt, vergelden Waarlijk
mijnheer, gij hebt mij ongemeen verplicht,
en indien ik niet schroomde van uwe goed
heid misbruik te zullen maken, zou ik zoo
vrij willen wezen, u nog een verzoek te doen."
„Maak geen plichtplegingen lieve juf
frouw;" antwoordde ik, „en spreek onbe
schroomd."
„Ik ben niet rijkelijk voorzien van reis
geld, gelijk u gebleken is, mijnheer," her
nam zij met een kinderlijke openhartigheid
die haar allerliefst stond „ik wist waarlijk
niet, dat die rijksdaalder valsch was, en
dacht derhalve, tot de reize naar Amster
dam geld genoeg te hebben daar zijnde,
zal ik eerst in de gelegenheid wezen, u het
uwe terug te geven, waarom ik u verzoek.
„Ei-lieve, ik bid u, heeft dit zulk een
haast en, voegde ik er schertsend bij
„zoude, ik voor een vriendin van mijn neef
Alt niet zoo veel creqiet oyer hebben?"
„Ik moet u nogmaals van harte dank zeg
gen, mijnheer Burnag|l," vervolgde zij „ge
zijt te hupsch tegen mij, om u niet in ver
trouwen te bek-nten dat ik ïhij zoo eyen
in een zeer pijnlijken tcéstand bevond. Zon
der uwe vriendelijkheid had ik waarlijk niet
geweten, hoe het te stellen...."
„O zwijg daarvan mejuffrouw maar mag
ik vragen, ik hoorde u, toen wij te Maarssen
waren, zeggen, dat gij te Amsterdan niet
bekend waart
„Neen mijnheer ik ben er slechts een
maal geweest dap is al eenige jaren geleden,
doch daarvan staat mij weinig meer voor
den geest."
„En moet gij als ik niet te onbeschei
den vraag ver in dë stad wezen of woidt
ge aan de schuit afgehaald
„Ik moet wezen bij den heer Verschuil
op.Met uw verlof ik heb het aangetee-
kend bij den heer Pieter Verschuil Ger-
brandszoon op de Prinsengracht, nabij de
Westermarkt."
„Die heer is mij wel bekend hij is boek
houder op het kantoor van de heeren Muyt-
land en Van Salten, welk imntcor in mijn
buurt gelegen is,."
„Zoo mijnheer, dat kan wel zijn eigenlijk
zou ik bij de jonge juffrouw, zijn dochter,
loge eren."
Aldus te zamen genoegelijk keuvelend, ge
raakten we allengs hartelijker en vertrouwe
lijker in gesprek gewikkeld. Die lieve juf
frouw Dalman schonk mij haar heele vertrou
wen en verhaalde mij het een en ander van
haar lotgevallen, hetgeen ik u, die een vriend
van haar zijt, zonder het mij geschonken
vertrouwen te schenden, gerustelijk kan
mededeelen.
Zij was anderhalf jaar bij een behuwd-
tante te Deventer in huis geweest, die haar
na den dood van d'r ouders, onder allerlei
fraaie voorspiegelingen, zóó lang had aan
gezocht, tot ze eindelijk naar Deventer was
gekomen. Bij deze tante een schraap
zuchtige en boosaardige vrouw naar ik
uit juffrouw Dalman's verhaal kon opma
ken, had ze het boven alle beschrijving el
lendig gehad ze had er honger, dorst en
koude geleden en ernstig gevaar geloopen
van door de rotten gebeten te worden, en bij
den bitteren smaak van genadebrood nog
den grievendsten smaad moeten verduren.
De ontberingen en mishandelingen waren ten
slotte zóó hoog gestegen, dat zij die niet langer
had kunnen verdragen, maar gedwongen was
geweest, om naar uitkomst te zoeken. Er
was haar door een vriendin een toevlucht
bij de dochter van den heer Verschuil in
Amsterdam bezorgd, te wiens huize zij bij
voorraad baar verblijf zou houden, tot dat
zij een aannemelijke gelegenheid gevonden
had, om als kamenier of gezelschapsjuffrouw
haar eigen brood te verdienen.
Onder geno.-gelijken kout en terwijl ik
voor juffrouw Dalman veel hoogachting had
leeren opvatten, waren wij eindelijk Am
sterdam genaderd en hadden de „Beerenbijt"
bereikt. Ik had gedacht, dat mijn gezellin
hier iemand van wege juffrouw Verschuil aan
de schuit zou gevonden hebben, om haar
naar huis te geleiden. Maar ze vertelde mij,
dat haar vriendin van den juisten tijd harer
aankomst niet verwittigd was.
„Nu hebben we elkander, tot hiertoe
tnet zooveel ge: oegtn vergezeld;" sprak
ik „mag ik nu ook de eer hebben, mij tot
uw leidsman aan te bieden naar de woning
van den heer Verschuil
„O, met alle vermaak neem ik uw vrien
delijk aanbod aan. Ik zou mij bovendien niet
gaarne aan een vreemden wegwijzer toever
trouwen en zoude toch, zonder gids, den weg
door Amsterdam niet kunnen vinden."
We wandelden dan, na de schuit verlaten
en een verfrissching en eenige versnaperin
gen in de „Beerenbijt" genoten te hebben,
arm in arm de Utrechtsche poort in en de
stad binnen, naar de Prinsengracht tot bij de
Westerrmrkt.
„Waar woont hier ergens mijnheer Ver
schuil ?r vroeg ik aan een kruier.
„Verschuil, zegt u Dan moet uwes op
den hoogen stoep zijn, waar die spiegeltjes
uithangen. Maar mijnheer, dat is waar ook;
die lieden wonen daar niet meer."
„Woont de heer Verschuil daar niet meer?"
vroeg ik aan den man terwijl ik juffrouw
Dalman vragend aankeek, die mij weder-
keerig met eenige bevreemding aanzag.
„Neen mijnheer, om uwes te dienen.
Die heer is verhuisd."
„Verhuisd Waarheen dan
„Ja, naar Denemarken of dien kant uit.
Maar uwes kan niet veiliger doen, dan bij
de lui, die er nu wonen, eens naar te vragen-
Mogelijk kunnen zij uwes wel onderrichten?"
„Nu, wel bedankt, vriendje."
„Die man heeft het voorzeker mis," zei
juffrouw Dalman „want, verbeeld u mijn-
leer Burnagel, ik heb in de verleden maand
April een brief van de jonge juffrouw Ver
schuil gehad, waarin ze schreef, dat ze mij
tegen dezen tijd verwachtte derhalve zou
ze mij foch wel nadei bericht hebben, als
haar ouders verhuisd .waren.
„Dat dunkt me ook," antwoordde ik en
beiden meenden we, dat de kruier het mis
had.
We stapten nu de stoep van het aange
wezen huis op ik schelde aan. „Woont
hier de heer Verschuil, vrijster vroeg ik
aan het dienstmeisje, dat de deur opende.
„U Schijnt verkeerd onderricht te wezen"
luidde het antwoord, „Die mijnheer woont
hier niet meer. Hij is met zijn huisgezin
naar Antwerpen vertrokken, alwaar zijn
«meesters een nieuw kantoor hebben opge
richt en hij zich met ter woon gevestigd
heeft."
Het was alleszins niet wellevend van juf
frouw Verqchuil geweest, dat zij haar vrien
din van dit vertrek, dat wel spoedig opgeko
men moest zijn, geen kennis gegeven had en
haar dus vergeefs de lange reize van Deventer
had laten doen. 1)
Maar het hielp geen zier, of we daarover
al gebelgd waren. Het geval lag er eenmaal
toe.
Verbeeld je intusschen mijn toestand,
neef Maurits, als ge kunt. Daar stond ik
met het lieve meisje alleen. Waar zou ik het
lieve kind bezorgen? Zij zelf had vriend
noch maagschap binnen Amsterdam een
meisje van haren stand en jaren, dat geheel
onbekend in de stad was, kon niet gevoe
gelijk alleen in een openbaar logement gaan;
ook wist ik, die zelf vrijwel vreemdeling in
deze groote stad ben, geen enkele gelegenheid,
welke mij geschikt daartoe scheen. Zoude
ik haar met Willempje Van der Gaard, mijn
verloofde, in kennis brengen en deze voor
juffrouw Dalman laten zorgen? Daarvan
hield mij een heimelijk iets terug. Ik geloof,
als ik het zeggen mag, omdat de zaak mij te
avontuurlijk voorkwam. Ik zat deerlijk met
het geval geschoren. Ik was danig met die
lieve juffrouw Dalman begaan en daar ik
toch eenmaal een zoo vertrouwelijke kennis
making met haar aangeknoopt en mij tot
haar leidsman aangeboden had, mocht ik
haar, als man van eer, niet aan haar lot over
laten.
Op eenmaal schoot me iets goeds te bin
nen een goede gelegenheid. Dit was bij een
zekere mevrouw Palonnier, een officiers
weduwe, die ik vroeger in een min of meer
behoeftigen toestand gekend had, maar
die, door de hulp en ondersteuning van
eenige mei scnenvrienden, er sinds tamelijk
boven op gekomen was. Ik was met deze
vrpuw beken 1 geraakt door eeu mijner hen-
nissen, wit os beminde, die, in Friesland
woonde, bij mevrouw Palonnier haar ver
blijf plagt te houden, wanneer zij hem te
Amsterdam bezocht. Ook had ik meer
malen coor dien bekende, sedert hij Am
sterdam verliet en met ter woon naar Alk
maar vertrok, kleine betalingen aan me
vrouw Palonnier gedaan, die eigenlijk, naar
ik geloof, liefdegiften waren. Bij die gelegen*
heid had de officiers-weduwe, een aardige,
welbespraakte vrouw, mij vaak verzocht,'
haar nu en dan met een bezoek te vereeren,'
hetgeen ik echter, tot nu toe, nog altijd had
verzuimd.
Gelukkig woonde zij niet al te ver uit de
buurt, waar we. ons thans bevonden derhalve]
besloot ik, daar mij geen andere keuze over-]
bleef, deze mevrouw, die alleen met een
dienstmaagd woonde, te verzoeken, om juf-',
frouw Dalman-bij voorraad eenige dagen een'
verblijf ten harent in te ruimen.
Wat een fortuintje, dat ik op dezen goe-j
den inval geraakt was I De vriendelijke me
vrouw Palonnier was met alleen dadelijk
bereid, mij m'n verzoek toe te staan en juf
frouw Daiman gastvrij ten harent te ont
vangen, maar verzocht ons bovendien, om.
over haar tafel en woning naar welgevallen
te beschikken, voor zoo lang we het zouden
goedvinden. Trouwens, ze had, wegens
vroegere diensten die ik haar bewezen had,
nog al eenige verplichting aan mij. Dit zeg
ik je in 't voorbij gaan, beste neef, dewijl
het je anders allicht vreemd zou voorkomen,
dat ik deze vrijheid nam en mij zoo recht
streeks tot haar vervoegde.
Nu ben ik, tot mijn niet geringe blijdschap
en geruststelling verzekerd, dat de bemin
nelijke en achtenswaardige juffrouw Dal
man zich bij een fatsoenlijke vrouw bevindt,
wier omgang tevens zeer gezellig is en die
niet zal nalaten, om alles in het werk te
stellen, wat het lieve meisje het verblijf te
haren huize zal veraangenamen. Daaren
boven heeft zij wat meer zegt mij zoo
van ter zijde de hoop gegeven, vaa wellicht
een geer gunstige gelegenheid te weten,om
juffrouw Dalman behoorlijk geplaatst te
krijgen. Dit zou wezen in hoed a igheid van
,Jwnne" over twee kindertjes bij een heer
van hare kennis, die sinds kort weduwnaar
is.
Hoe zou ik mij verheugen waarde neef,
wanneer dit mocht_ gelukken ea het meisje,
dat ik mij als besclaermer agb aangetrokken
eerlang naar wensch geplaatst mocht war
den.
Ziedaar waarde Maurits, het relaas van
mijn avontuur.
Mijn Willempje weet van dit alles echter
niets. Dit meld ik je ten overvloede, daar het
kon gebeuren, dat ge, aan mij schrijvende,;
licht met egn woord van deze ontmoeting
in uwen brief zoudt ophalen. Gij verstaat
mij, hoop ik Ge begrijpt, lieve neef, ik heb
mijn gegronde redenen, waarom ik Wil-
empje vooreerst nog van de zaak onkundig
laat blijven. G: weet, mer. moet de zwakke
sekse sparen zij denkt omtrent zekere pun
ten in de verkeering tusschen geliefden eea
weinig teeder en angstvallig ja, zij over
drijft haar gevoelens niet zelden, zoodat zij
zich wel eens ip het gevaar begeeft, om J>ij
degenen, die haar minder van nabij kennen,
voor zeer ijverzichtig te worden gehouden,
een vrouwelijke zwakheid, welke ik gaarne
in het lieve meisje verschoon, maar waaraan
ik, het niet raadzaam acht, door een voor
barige mededeeling, van mijn ontmoeting
met juffrouw Dalman, voedsel te geven.
Te gelegener tijd zal zij dat spreekt van
zelf alles weten, wanneer wij namelijk
door het echtverbond zullen vereenigd we
zen en als man en vrouw, geen geheime!'
meer voor elkander zullen hebben.
En nu Maurits, ik zal, zoodra ik het af
schrift van de acte van scheiding en vereffe
ning, met de daarbij behoorende bewijs
stukken, van onzen zaakgelastigde te Noord-
horn zal ontvangen hebben, u deze over
maken.
Leef intusschen vrooüjk en gezond en zij
verzekerd, dat ik met vriendschappelijk.
achting ben,
je genegen neef
Hendrik Burnagel^
(Wordt vervolgd.}
1) Men zal zich herinneren, dat de zoo met
het lot van Louise Dalman begane Koosje
Verschuil, allerminst schuldig was aan de
onwellevendheid, waarvan de heer Burnagel
haar verdachtmaar dat de bnef, waarin
zij Louise van haar plotselinge verhuizing
naar Antwerpen en de daaraan verbonden
onmogelijkheid haai te ontvangen door
Louise's tante. Barta Van Punten, om het
briefloon geweigerd en dus met in hei bezit
der weeze gekomen was.