VOOR DE I. F! UB |"J C.B :;iiimi;iimiiiiimiiiiiiiiiniiiiiiii:iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiH!iiiii:]iiiniiiiiiiiiiiinismiim:ii:ii;i liiutimiiiimimiuimim:) MOPPENTROMMEL NUMMER 28 DERDE JAARGANG 1924 ^lillllE:!iKII!BIII!39iiillll!l"]lilllil JI!l9lll!ll!lllllll!138IlIII!Ii:iI!8!(!a!iill9i:2l!iliH :9!9!!!!Sitni£IlfSE:ii:HJi(iii!Hl!i:i!F1!!l!I!l!lill^: i£EN£ SLEDEVAART ue meisjes gingen net kantoor in en overhandigden den kantoorhouder elk 50 plenmg Zij krijgen daarvoor het zoo genaamde kantoorbiiiet. 't welk haar het recht geert de volgende dagen m de kan toren te kunnen verroeven rot zij zich ver huurd hebben in het laatste geval moe ten zij nog 25 plenmg betalen. De hurende huisvrouw oetaah dan 1 Mark Op de banken regen den muur zitten reeds meei audere meisies en de aspiranten glim lachen elkander met een blik van verstand houding roe Er wachten tn het kantoor reeds rwee dozijn dames, en nog komen successievelijk zes a acht andere Onder normaie omstandigheden is de loop van zaken deze dat de huisvrouw, die een dienstbode noodig heelt, naar een der óp de bank zittende meiden toegaat en haar diensrboekje vraagt Als de huisvrouw de getuigschnlten gezien heelt, beginnen de onderhandelingen over hetgeen van de dienstbode geëischt wordt en over het toon. Men deelt het meisje mede, op welke wijze haai rijd gegeven wordt, om uir te gaan en bezoeken te ontvangen en welke extra vergoedingen haar te wachten staan Deze onderhandelingen gelijken vee) op het vrede sluiten van twee oorlogvoerende mogendheden, met dit onderscheid, dat hier onmiddelliik na het sluiten van den vrede de oonog begint, terwijl in het an dere geval de oorlog dan eindigt. Terwijl bij ons dedienstbode in den regel bescheiden op de vragen der dame antwoordt die haar engageeren en in de met haai onderhandelende vrouw reeds de autoriten der toekomstige meesteres erkent, beschouwt de Berlijnsche dienst bode de dame, die met haar onderhandelt, nis iemand, die met haar gelijk staat. Eersi *ls zij haren dienst aanvaard heeft, is zij genegen, de vrouw des huizes eemgszms als hare autoriteit re beschouwen. Het is bij de meeste farrnliën gebruik, de dienstmeiden met „Sie" aan te spre ken. Daar, waar het meisje met „du" aan gesproken wordt, geschiedt dit echter ook eerst na het aanvaarden der betrekking. Op het kantoor verlangt het dienstmeisje bij de onderhandelingen het deftige „Ste", en wee de onervaren vrouw, die misschien van buiten gekomen is en, onbekend met het gebruik, net meisie soms tutoyeert. Dan ontwikkelt zien soms een tooneel, waarbij de dame het verstandigst doet, de viuc.hr te nemen. Als zij het zou wagen, op een woordenüuel met het meisje in tc gaan, zou zij direct een half dozijn tegen sich hebben, tegen wie zij met opgewas sen is, en op bijzondere hulp van den kantoorhouder heeft zij met te rekenen. Deze moet voorzichtig met de dames en de meiden omgaan, en met diplomatieke handigheid vrede met beide partijen trach ten tc houden, en als er veel vraag naar dienstboden is, is hem er veel meer aan gelegen, dat de dienstmeiden bij hem op het kantoor komen dan de dames. Als het moet zijn, zal hij dus licht de partij der metden kiezen Een andere dame verschijnt en wendt Zich tot een der meiden. „Mag ik uw boekje wel eens inzien De dame doorbladert het boekje, vindt, dat de houdster het meestal slechts veer tien dagen of hoogstens vier weken in een dienst uitgehouden heeft maar het helpt niets, er moet in den zuren appel gebeten worden. De dame begint te onderhan dde ti. „Wilt gij bij mij in dienst treden „Met hoeveel mensehen zijt gij „Met ons vieren mijn man. ik en tvvee kinderen." „Hoe oud zijn de kinderen „Veertien er zesden jaar." „Nu, dat gaat wel. Hoe hoog woontgij „Vier hoog, maar gij zult bij het loon...." „O hemel l Vier hoog. dank u welDat is de eerste etage onder den hemel. Neen, daarvoor heb ik mijn jong leven te lief, dan dat ik mij de tering bij vier trappen op den hals wil halen. Geef mij mijn boekje terug." Er komt een tweede dame, die ver klaart „Ik woon slechts één trap hoog, en alles wordt ons aan huis bezorgd. Ik geef u 300 Mark loon, maar gij moet goed voor de kinderen zijn." „Hoeveel kinderen hebt gij „Zes, waarvan twee kleine." „Dank u wel Ik weet, wat met zes kin deren te doen is I Neen, ik ga niet eens dienen, waar een hond is, Iaat staan zes kinderen, de hemel beware mij I" Er ontstaat sen^rie op het kantoor. Eene „nieuwe" komt binnen, dat wil zeg gen een meisje, dar men aan haar optre den, aan haar kleeding ziet, dat het van buiten komt. Deze „nieuwe" ts nog zeei schuchter zij beschouwt den kantoor houder als een man van gezag en vertelt hem direct, dat zij met eené familie „van buiten" gekomen is„ maar dat de familie nu vertrekt, en dat zij het plan heeft, zich bij anderen te verhuren. In het volgende oogenblik is zij om ringd door dames, van wier drie, vier, vijf tegelijk haar boekie vragen. Het komt bij na tot een standje om het boekje van deze „nieuwe" „Er staat pas één getuigschrift in," zegt de dame, die zoo gelukkig was, het boekje te bemachtigen. „Met uw verlof," vaart zij daarop tegen een andere dame uit, „wilt gij mij het boekje wel laten Ik ben met het meisje in onderhandeling." De vrouw, tegen wie zij zoo krachtig optreedt, schijnt het nieuwe meisje als een schar te beschouwen. „Ik geef u 300 Mark," verklaart zij on middellijk. „als gij bij mij komt dienen. Ik veriang een betrouwbare meid Gij be hoeft mets te kunnen koken ik moet mij op u kunnen verlaten, wan) mijn man is verscheidene maanden m het jaar op reis, en ik moet een betrouwbaar persoon in huis hebben Wij zullen het nu volgende tooneel met den mantel der liefde bedekken. Tusschen vijf dames, die om de gunst van het dienstmeisje wedijveren, ontstaat een twist, waarbij zeer heftige woorden vallen Eindelijk trekt de overwmnares onder de dames, die negentig thaler loon voor de meid geboden heeft, die eigenlijk mets van de huishouding afweet, triom fantelijk at, om haar zoo spoedig mogelijk aan alle lasterlijke inblazingen te onttrek ken. De andere meiden geneeren zich volstrekt met. luide, spottende opmer kingen te maken over het mooie gedrag der dames en over de wijze, waarop deze om de „nieuwe" gevochten hebben. Nog een scène. Een dame heeft met een meisje meer dan een uur onderhandeld en men is het eens geworden, De dame vraagt nog „Kunt gij koken „O ja. ik kan alles, wat er zoo al voor komt, koken" „Gij moet een peitecte keukenmeid zijn. Ik geef u hoog loon, maar gij moet goed koken mijn man is wat verwend." „Dan zou ik u raden," luidt het spotten de antwoord, „liever een ander te huren. Ik ben ook wat verwend en eet zelfs dan niet, wat ik kook," De onderhandelingen worden afgebro ken. De dame verbijt haar woede, want zij weet, dat het doelloos is, zich met het brutale vrouwmensch in cemge discussie in te laten. Zij wendt zich tot een die van de meiden, die er nog het minst gevat uit ziet „Wat kunt gij „Ik doe alle werk, dat verlangd wordt, en kook ook perfectgij kunt u daarvan overtuigen. Ik ben gewillig en schrik voor geen werk terug, onverschillig, of het dag of nacht is ik heb plezier in het werk. Ik zeg u, dat gij hout op mij kunt hakken, als het zijn moet. Maar ik heb een voorwaarde. Ik heb een vrijer, met wien ik verloofd ben, en ik moet het recht heb- beu hem des avonds van acht uur af in de keuken te ontvangen. Het is een fatsoen lijke jongen, en hij zal met binnensluipen, maar met toestemming van u komen. Gij behoeft met bang te zijn, dat ik hem iets geef, waarop ik geen recht heb als ik hem 's avonds wat te eten geef. is het mijn middageten „Ik kan oaarop met ingaan," verklaart de dame. „Ik heb maar al te treurige er varingen gehad met meiden, die vrijers hadden, en verlof te geven dat hij u dage lijks opzoekt, schijnt mij dan toch iets gewaagd „Nu, dan komt er niets van. Het ver wondert mij alleen dat gij zoo tegen vrij ers zijtgij hebt uw man toch ook met in de tafellade gevonden, maar gij hebt toch ook eens verkeering gehad Een andere dame gaat de getuigschrif ten van het voor haar staande meisje na en merkt eindelijk op „Gij hebt zeer slechte getuigschriften." „Zoo als de mevrouwen zijn, zoo zijn de getuigschriften," luidt het onbeschaam de antwoord. De meisjes verschijnen meestal fn eea bescheiden costuuni. Er zijn echter meiden onder, die al haar vijftigsten dienst gehad hebben. Zij gaan daar fier op en ver schijnen gewoonlijk in hetzelfde toilet als de dames, die dienstboden willen huren, en bijna dagelijks wordt algemeene hilariteit opgewekt door het geval, dat een dame, die toevallig het boekje van een meisje dootbladert, door een andere aangesproken wordt met de woorden „Mag ik uw dienstboekje eens zien omdat de tweede dame de eerste eveneens voor een dienstmeid houdt. Er zou nog heel wat te vertellen vallen over de manier, waarop de dienstboden de ten kantore verschijnende dames cn- tiseeren, hoe zij zich vroolijk maken over haar kleeding, haar figuur, haar gezichten,, en dat met een vrijheid, die de bezoeksters voor de eerste maal op het kantoor, de gal in het bloed drijft De dames moeten zich bij deze gelegen heid meestal zeer veel laten welgevallen. En als zij zich vele dagen achtereen aan allerlei onaangenaamheden op dat kan toor blootgesteld hebben, als zij eindelijk meenen, met alle voorzichtigheid de beste aller meiden, die beschikbaar waren, gekozen te hebben, dan ontdekken zij vaak genoeg kort na de indiensttreding, dat zij er ditmaal nog erger ingeloopefl zijn dan voorheen, En dan rest hun mets anders dan te denken en te berusten in „Wat baat het mij, als ik haar laat gaan de volgende, die ik krijg, kaa nog veel slechter zijn PHILOSOPHIE DES LEVENS, Kunstschilder „Hoe is het mogelijk, beste vriend, ge waart eenmaal kunstenaar en thans kastelein, die zelf de salade gereed maakt." Kastelein „Laat u dit niet verwon dden sinds ik niet met olie maar met azijn werk, krijgt het publiek hoe langer hoe meer smaak in mijn producten." COMPARATIEF. „Die maudits Prussiens," zei onlangs een Franschman, „verraden reeds in hun taal de onbescheidenheid hunner natie. De Franschman vraagt, als hij een sigaar wil rooken, op hoogst bescheiden wijze du feu, maar eea Pruis wil onmiddellijk Feuer hebben." TROEF. oen vioolvirtuoos had zich de vrijheid veroorloofd eene anticritiek te schrijven waarin hij wees op de eenige muzikale kennis van een referent. Deze gevoelde zich bcleedigd, ging naar den virtuoos en daagde hem op een duel. „Wat," zei de violist, „ik zou met u moeten dueileeren? Dank je hartelijk; als je een mijner vingers beschadigt, ben ik geruïneerd, omdat ik dan niet meer spelen kan. Gij echter kunt nog critieken schrijven, al schiet ik u het hoofd van den romn VERSCHIL VAN OPINIE. Man (terwijl hij bezig is zich te sche ren) „Te drommel, dat mes deugt met meer de scherpte is cr totaal af." Vrouw (terwijl zij bij afwezigheid van haar echtvriend met het scheermes de aardappelen schilt) ,.Ik kan maar niet begrijpen waarom mijn man over dat mes klaagt't is waarlijk het scherpste dat we in huts hebben." GEMOTIVEERD VERWIJT. Dokter „Maar waarde college, ge hebt me in mijn afwezigheid een koopje geleverd. Toen ik naar de badplaats ging, gaf ik u al mijn patiënten, die ik sinds jaar en dag behandelde, en gij maakt ze nu in vier weken tijd gezond." óOED GEZIEN. van iemand werd in een gezelschap getuigd ,,'t Is een kalf van ee*t vent „Ja," merkte een der aanwezigen op, „dat is duidelijk aan zijn hersenen f bespeuren." VOORZICHTIG Mozes (tot zijn zoon Levi) t „Kom Levi, sta op, je weet de morgenstond heeft goud in den mond." Levi„Laat me het goud zien, vader, dan sta ik dadelijk op." OUfDELTTKE VERKLARING „Wat is toch eene épidemie vroeg een meisje aan haren vader. „Wel," antwoordde de man, „weet je dat niet Luister Als >e moeder altijd meer geld voor de huishouding en jij al tijd nieuwe kleeren wilt'hebben, dan heet dit een épidemie." EEN PUIK PLEIDOOI. Voor een persoon, die beschuldigd was een portemonnaie te hebben' gestolen, pleitte een bekend advocaat met zooveel succès, dar de rechtbank den man vrij-" sprak. Her pleidooi maakte op den dief, die met de rechterhand in zijn zak de ge stolen portemonnaie omklemd hield, zooveel indruk, dat hij bij zich zeiven zei „Waarachtig, als ik de portemonnaie met in mijn hand had, zou ik bepaald geloo- ven, dat ik onschuldig ben." JAGERSBLUF BESCHAAMD, Aan de table d'hftte van een hötel in eea Duitsche Provinciestsd zaten onlangs handelsreizigers, ambtenaars, geleerden, enz. tusschen een vrij talrijk gezelschap, leden van een jachtclub aan. Ieder dezer aatsten kwam allengs aan de beurt om zijn avonturen te verhalen, die aan bluf of zoogenaamd „jagerlatijn" niets te wen- schen overgieten. Daar vroeg een der aan wezigen wi sgeeren het woord „Wat zal die te vertel en hebben dacht men. En aldus luidde diens verhaal t „Ik werd eens door een vriend, tHe in Noorwegen uitgestrekte bosschen bezit, uitgenoodigd deel te nemen aan eene doof hem en verscheidene zijner buren ont worpen beren acht. Men was een stevig paar beren op het spoor. Met een acht- mes en een buks gewapend, werd mij mijn post aangewezen. Tot mijn ongeluk werd ik gescheiden van het gezelschap en de drijvers en zag ik mij plotseling alleen aan den rand van een duizeüngwek- kenden afgrond, waarover een boomstam gelegd was, die als brug moest dienen. Op eens hoor ik een vreeselijk gebrul achtef mij en zie een beer recht op mij afkomen. Mij schoot geen andere keus over dan te beproeven den tegenoverges telden kant te bereiken. Ik nam het mes in den mond, de buks in de hand en sloeg het gevaarlijke pad over den boomstam in. Toen ik daar mid den op stond, zie ik tot mijne ontzetting, dat een andere beer aan den anderen kant van den afgrond mij opwacht. Ik was ve- lamd van schrik. De buks valt mij ui hand en zij stor in de diepte, en toen ik mijn vr enden te hu p wild roepen, liet ik o ,k mijn mes uif den mond glippen. Voor en achter mij eeu woed nd beest, beneden mij een vreeselijke afgrond." Ecnigszins vermoe d, nam d verteller zijn glas. vu de het n edigde hef in een teug. He ge elschap, da in ademlooze spanning het verhaa gevolgd had, kwam all ngs tot zichzelf, en een der jagers waagdeinde'ijk beschroomd de vraag „En wat gebeurde er toen met u „Ik," antwoordde op gedempten toon de berenjag r „ik werd door de b esten heeleraaal opgevreten." §edert dien dag heeft de jachtclub h-ren eden verboden, in vreemd gezel schap hun tachlavonturea te vertellen. EEN GROOTE DRUKTE. Twee personen, van niet al te goeder faam. kregen onder het kaartspelen on genoegenmet elkander. Iemand vroeg hen waarom zij speelden. „Wij spelen om de eer," zeiden zij. „Dan maakt ge wel een groote drukte om een kleinigheid," werd hen geant woord. VOOR DE BALIE. Het schijnt dat de advocaten ten allen tijde de gewoonte hebben gehad elkander voor de balie te beleedigen. Zoo leest men dat reeds in de Ron.ei ische gerechtszaal zekere redenaar Philippus, zinspelende op den naam van zijn tegenpartij, Catul lus, en op het leven dat deze maakte wan neer hij pleitte, hem vroeg waarom hij toch zoo hard 'ifte. „Dat doe ik altijd", antwoordde Catul lus, „als ik een dief »V ui JJE KES i'AURATIE. „Maar juffrouw," klaagde een gast in zekere restauratie, „hoe kan u mij zulke vtsch toedienen Zij is totaal on eetbaar." Juffrouw „Daar klagen de menschen nou al vier dagen over, en weggooien gaat toch niet aar ik heb er geld genoeg voor betaald.' i i HUISKAMER af* ■^e iarmer Wells had luist een arm vol brandhout naar binnen gebracht. In den haard brandde een levendig vuur, dat het vertrek aangenaam verwarmde. „Ai vijf uur I" nep Maud Casey uit, terwijl ze verschrokken van haar stoel opsprong. „Al vijf uur I Ik dacht waarlijk niet. dat het reeds zoo laat was, Ik moet gaan." „Mag ik tl begeleiden, mejuffrouw Casey „Mag ik je naar huis brengen, Maud Deze vragen klonken tegelijk uit den mond van Frank Sheppard, kapitein van een grooten kustvaarder, en Karei Hallet, een met onvermogend jong farmer. „*t Liefst zou ik alleen gaan," luidde het antwoord van het jonge meisje, ter wijl zij haar beide aanbidders vriendelijk toelachte „Hoe is 't met de sledevaart van mor gen vroeg Hallet in gespannen ver wachting. „Ik.... ik heb mijnheer Sheppard half en half beloofd met hem mede te gaan," antwoordde mejuffrouw Casey, niet zonder eemge aarzeling, terwijl haar wangen diep kleurden. ,iMaar, Maud," herinnerde Karei haar op een toon van verwijt, „ik meende dat dit punt reeds sinds weken tusschen ons beiden was vastgesteld 1" „Werkelijk V „En weet ie dat niet meer „Je kunt gelijk hebben, doch ik had het geheel vergeten," trachtte juffrouw Casey zich te verontschuldigen. De longe farmer voelde zich gekwetst en zweeg „Ik tracht mei eenige belofte af te dwingen." sprak Sheppard, „doch ben ik morgen met op het vastgestelde uur bij u, juffrouw Casey, dan moogt u daar uit besluiten al waf u wilt." Het jonge meisje drukte Wells en diens vr -uw de hand ten afscheid.- knikte even haar beide aanbidders toe en verwijderde ïi :h dan met een paar vriendelijk lachende oogen. Korte oogenblikken later verhel ook Karei Hallet de woning, doch met een steen op 'f hart. Zoo lang reeds had hij juffrouw Casey gaarne gezien en thans beminde hij haar met al den gloed van een vurig kloppend hart. Zij echter scheen den kapitein, die reeds verscheidene we ken bij zijn neef Wells logeerde en op haar lieve blauwe oogen en prachtig blond haar verliefd was geraakt de voorkeur te geve.» „Ik had nooit suuuen uenxeu üier een zoo schoon meisje te kunnen vinden," dacht Sheppard, Maud door het yenster nastarend, „en 't zou waarlijk zonde zijn, indien zij hand en hart schonk aan een boet, zooals die hier in deze wildernis opgroeien." Dan keerde hij tot den haard terug, en wendde zich tot den staljongen, die juist binnentrad. „Tom, dagdief," snauwde hij den jon gen toe, „zijn mijn laarzen nog niet ge poetst V' „Neen, nog met," luidde het vrij nor- 8che antwoord, terwijl Tom de half be- "roren hand aan de heider opflikkerende vlammen warmde. „En waarom met f" „Omdat ik nog geen tijd heb genad „Je bent een dagdief, die een goed pak slaag verdient, kerel 1" voer de kapitein uit. „Ik raad je wel aan spoedig dennoo- digen tijd te vinden om mijn laarzen ter hand te nemen, of 't zal ie slecht beko men 1" Met deze woorden verliet hij het vertrek en steeg, een liedje neuriënd, de trappen op naar zijn kamer. Tom beet zich op de Uppen en op zijn gelaat toonden zich de duidelijke trekken van een innig gevoelden trots, terwijl hij rustig aan den haard bleef om zijn verstijfde handen m de warmte der hel dere vlammen te koesteren. Den volgenden dag was 't heerlijk weder. De geheele omgeving bood een prachtige sledebaan. Een onbewolkte he mel schiep over dit tooneel een ongemeene pracht en tegen den avond verwachtte men een helderen maneschijn. „Wij kunnen geen beter weer uitden ken voor de beraamde partij," dacht Sheppard tn den loop van den namiddag. „Tom, waar zijn de schellen?" „Ik weet het met," antwoordde de longen, in 'f geheel niet vriendelijk ge stemd „Doch ia, dat *s waar, in den stal hangen eea paar oude riemen met arre- bcllen, en dan heb ik nog de twee schellen, die wij bij de koeien gebruiken, doch die moeten eerst gepoetst worden." „Vlegel," bromde de kapitein, voor wien houd je mij dan eigenlijk Gisteren nog heb ik hier van prachtige arreschellen hooren spreken „Daar weet ik met» van," antwoordde de tongen met een bizonderen trots op het gelaat „Tom, stel je niet dommer aan dan je werkelijk bent 1" sprak de farmer, lachend naderbij tredend. „De nieuwe schellen hangen in de schuur, boven, onder het dak.... Frank, ik denk. dat 't maar 't best zal zijn met Tom mede te gaan. want de kerel heeft zoo'n vreeselijk harden kop, wanneer hij met goed gehumeurd is 1" „Vooruit, dagdief 1" nep Sheppard, den kerel bij den kraag grijpend en hem voortsleurend naar de schuur, die op eenigen afstand van de woning stond. „Gelukkig hebben wij bij den helderen maneschijn geen lantaarns noodig Waa is de trap „Er is geen trap, slechts een ladder." „Stijg op dan P* Tom sprong een paar stappen terug. „Voor geen vijftig dollars I Bill Reed, die hier als knecht diende, viel tien jaar geleden van den middelsten balk hij werd dood opgenomen en men zegt, dat hij daar in heldere nachten nog steeds te zien is 1" „BijgeloofDwaasheid l" voegde de zeeman op den toon eener bizondere minachting den jongen toe. „Doch blijf dan maar hier, domme vlegel 1 Ik zal alleen naar boven klimmen." Zeer behendig steeg de kapitein de sporten der ladder op en verdween door het openstaande valluik. „Wa»r i* vroeg hij met woedende sten, „Wat it* *A.Vl pw* Onder den middelsten balk in de nabijheid van het venster." „Domkop 1 Ik meen de schellen." „Zoek die maar zelf," antwoordde Tom, „ik weet met waar ze zijn, en wil het ook niet weten." „Wacht even, gemeene dagdief kreet Sheppard woedend. „Ik zal je mijn ant woord weten te geven, zoodra ik weder beneden ben 1" „Maak met te veel haast, kapitein," klonk het spottend uit Tom's mond, „anders zou u de beenen kunnen breken. En bedenk wel, dat ik niet een van uw tongens ben 1 Die kunt u mishandelen, mij met De kapitein hoorde deze woorden niet. In de groote ruimte, die in den helderen maneschijn slechts door een klein, geheel met spmnewebben bedekt venstertje aan de overzijde zeer spaarzaam verlicht werd, begon Sheppard naar de arrebellen te zoeken, en toen hij m een donker hoekje trad, hoorde hij eensklaps een zacht ge klingel en het ijskoude metaal der schellen streek hem door den hals De man schrok vrij hevig en onwillekeurig werd hij door een bizonderen angst aangegrepen. Eens klaps trok hij zich een paar stappen terug. Spoedig echter kwam hij weer geheel tot bedaren en begreep het gezochte gevon den te hebben, dat hij van den ijzeren haak nam „Hier, Tom," nep hij, „vat aan." Geen antwoord. Sheppard zocht naar het luik, doch kon het met terug vinden. Meer dan een kwartier verliep er, al vorens hij de zekerheid opdeed, dat het was neergelaten en beneden met een gren del dichtgesloten Nu liep hij naar 't venster, rukte dit open en zag Tom nog juist den weg oploopen naar huis. „Hola 1" kreet hij met inspanning van al de kracht zijner longen, „kom terug, schurk, en open het luik!" De jongen wendde even het hoofd en bracht de open hand met die eigenaardige beweging aan den neus, welke men de gewoonte met heeft als een complimentje aan te nemen „De ladder hgt op de deet 1" riep hij van verre. „Laat u maar met te zeer be angstigen door den geest van Bill Reed hij doet memand kwaad, wanneer men zorgt ook hem mets tc misdoen. Zeg, nu hebt u de moeite niet mij iets betaald tc zetten „Tom. Tom 1 Kom toch terug, jon gen 1" kreet Sheppard. „Ik moet op slag van half acht bij de Casey's zijn." „Maak u daarover niet ongerust," luidde het antwoord, „juffrouw Maud zal met lang oo Charlie Hallet'te wachten hebben „Vervloekte kerelDuivelsbroed 1" bulderde de gevangene vol woede, terwijl hij van machtelooze ontsteltenis beefde en Tom achter een kleine verhevenheid verdween. Beiden wisten zeer goed, dat Sheppard's kreten het oor van den farmer niet bereiken konden. Eerst liep de kapitein, als een wild dier in zijn kooi, rusteloos op en neder door de ruimte, terwijl boosaardige verwen- schingen en vloeken uit zijn mond stroom den dan wierp hij zich op het hooi neer om over zijn erbarmelijken toestand na te denken. Intusschen was de maan hoo- ger gestegen en goot door een paar reten in het dak haar zilveren licht uit. In den geest hoorde de gevangene het geuaopet der paarden, het lustig gerinkel der schel len en de ongelukkige meende te zien, hoe ïuffrouw Casey aan de zijde van zijn vroolijk lachenden medeminnaar over de gladde sneeuwbaan wegreed. Niettegen staande de koude; brak hem het zweet uit en weder sprong hij op de beenen „Wat moet ik doen? Wat zal ik aan vangen kreet hij. doch geen reddende engel kwam hem een uitweg bieden. Op hetzelfde oogenblik rolden mejuf frouw Casey de tranen uit de schoont oogen. „Ik wacht geen minuut langer meer op hem 1" sprak zij. „Maak dat ie weg komt, Bob Jane heeft al lang genoeg op ie gewacht 1 Ik blijf vanavond thuis." „Wij hebben plaats genoeg in onze slede," antwoordde haar broer, „en Jane White zal er verrukt over zijn, als je mee gaat." „Neen, neen," kreet het meisje, „Wan neer ik geen slede met een eigen cavahet voor mij alleen heb, dan blijf ik maar hier Met kapitein Sheppard wissel ik echter geen woord meer in heel mijn leven." Bob wilde antwoorden, toen de dcui eensklaps geopend werd en Karei Hallef over den drempel trad. ,,Nog met weg, Maud?" vroeg hij. „Waar is de kapitein „Ik weet het niet," antwoordde het meisje, dat zich zeer beleedigd achtte, op boozen toon. „Ben ik dan zijn hoedster „Wil je met mij uitrijden „Zeker wil ik dat," antwoordde zij, ter wijl haar oogen van nieuw geluk straal den en er een lief lachje om haar mond speelde. „Ik kan wel zulke mooie woorden niet spreken," waagde nog de eenvoudige jongeman,, „als de kapitein, die „De kapitein onderbrak hem juf frouw Casey diep geërgerd. „Spreek mij niet van hem, of je maakt mij ziek.Ik wil hem nooit meer weerzien Een paar minuten later waren zij gereed om in te stappen. „Wat een prachtige slede 1" zeide zij. „O, hoe heerlijk." Eerst sprak Hallet geen woord. Hij hood het meisje de hand bij 't instappen, wierp een prachtige deken over haar vleten en nam dan aan haar zijde plaats. Eindelijk kreeg hij de teugels in de hand en met een oogopslag waarin een hemelsch geluk lag opgesloten, vroeg hij fluisterend! „Is 't nu voor altijd Maud?" „Ja, voor altijd," antwoordde hel meisje. In een toestand, die gemakkelijker te begrijpen dan te beschrijven is, legde hij de zweep over de paarden om de kame raden in te halen. 't Was reeds over tienen, toen het lus tige gezelschap onder h lder schellen-ge- klingel in het dorp terugkeerde. Farmer Wells, die de courant gelezen had, werd door al dit leven uit zijn dutje gewekt, stond op en ging, zooals dit steeds zijn ge woonte was, naar den stal om het vee te verzorgen. Toen hij zich op de verheven heid bevond tusschen de bijgebouwen en het woonhuis, bleef hij eensklaps diep ont steld stilstaan. „O mijn God," riep de man uit, „zeker >s Bill Reed's geest nog eens tenwgeko

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 9