mi Hel lijfgerecht der Palisgravin. Lief en Leed. in *t timmervak, maar de baas had werk meer en de jongste knechten gin gen heen. Daar was ik ook bij. „Ja dat begrijp ik. De jongste zeker „Nee, dat heeft U nou 's niet geraden. werken en heel zelden maar had hij 's avonds nog iust Leentje op te zoeken. Eén avond per week had hij dadelijk na het eten vrij en op zoo'n vrijen avond ging Kees keurig gekleed naar huis. Hij Ik was veertien en er was nog een jongen zag er als 'n jongeheer uit, met 'n pak van dertien." „Zoo, zoo, dus je bent al meer dan jongste bediende geweest," plaagde de chef ,,'k Ben nou vijftien 1" snoefde Kees, met 'n air van heertje, zijn beide duimen in de armsgaten van ziin vest stekende, „Dus je zou hier geen jongste bediende meer willen zijn. We hebben er hier helaas geen onder de vijftien. ,,'k Zou best willen mijnheer." „Ja, dat begrijp ik wel, 't was ook maar gekheid, maar je zult dan nog wat mees- moeten doen dan timmeren of zagen, of schoon je dat hier goed te pas kan ko men." van Engelsche stof. mooie schoenen en een keurige overjas. Voor Leentje bracht hij iedere week wat mee, zoodat het meis je er netjes uitzag en Trina, die het kleine meisje graag mocht, gaf altijd een snoepe rijtje mee, een stuk overgebleven gebak of wat fruit Leentje was wel eens aan het hotel geweest om Kees te spreken en zoo had ze met Trina kennis gemaakt. Die was eens op etn vrijen Zondagmiddag bij haar op bezoek geweest en het kleine ding had de kamer keurig opge knapt met nieu we tulen gordijnen en een aardig vaasje bloemen. Ze had als 'n echt moedertje thee gezet en Trina had haar bij het weg- Verder, kan ik schoenen poetsen, mes- gaan een kus gegeven, en gezegd dat ze sen slijpen, en vaten wasschen, mangelen, aardappelen schillen. „Ja ja, 't is goed zoo 1 Je bent geknipt voor mij, dus als je hier knecht wil wor den „Duivels toejager meent u" lachte Kees. „Goed, noem het maar zoo als je wilt. Maar ga nu even mee naar den patroon." „Om te hooren wat ik verdien „Nee, verdienen doe je hier niets. Je krijgt kost en inwoning en iederen dag een schoon linnen jasje en wat je aan fooien krijgt is je verdienste. Ik weet echter zeker, dat het je mee zal vallen, vooral als je 'n beetje vriendelijk tegen de gasten bent." Kees nam de betrekking aan en kon al dadelijk in dienst komen. een lief klein huishoudstertje voor haar vader was. Toen Trina later nog eens kwam was vader Melders ook thuis geweest en geheel nuchter, zoodat hij een goeden indruk op Trina had gemaakt. Hij had gezegd, dat juffrouw Trina toch maar vaak moest komen en omdat de familie van de keukenprinses op een klein dorp in Geldeiland woonde, en ze verder in de groote stad geen bekenden had, werd het gewoonte, dat ze iederen vrijen Zon dag bij Melders was. Het was voor Leen tje een groote verbetering, want juffrouw Trina was net 'n moeder voor haar en gaf haar goede wenken en lessen in huis houd- en kookkunst, hielp haar bij 't op knappen van de kleedingstukkcn en Leentje glom van genoegen toen Kees bracht bovendien wat gezelligheid in met de boodschap thuis kwam. Nu was huis. Daarom bleef vader ook veel meer hij wel geheel van haar weg, maar dat was Zondags thuis, want hij mocht Trina toch ook een kostganger minder en als 't graag en de jonge vrouw zag wel, dat zij mee liep met de fooien, zou hij thuis nog een goeden invloed op hem had, en dat wat kunnen geven. hij minder dronk, nadat zij hem er eens Zoo trok Kees in het hotel waar hij een over onder handen had genomen. dakkamer tot slaapplaats kreeg, met nog een anderen knecht te zatnen. Hij had het geweldig druk, om vijf uur moest hij al op, om schoenen te poetsen voor de gasten waarvan velen reeds heel vroeg vertrok ken. Dan moest hij messen slijpen en zilver poetsen, de trap vegen en bood schappen voor het hotel doen. Dan, na het ontbijt, begon de drukte pas. Soms voor vier, of vijf gasten tegelijk koffers „Je zou best onze tweede moeder kunnen worden," had Kees eens plagende gezegd, maar Trina had gelachen en geroepen „Ik zou je danken hodk. Ik heb 't hier in het hotel veel te goed en ben mijn eigen baas, en dan zoo'n bengel van een zoon te krijgen 1" Ze trok hem aan zijn blonden krulle- bol en Kees had tranen in zijn oogen, deed, naar het station brengen, of afhalen voor alsof het kwam van dat aan zijn haar trek- nieuwe gasten. Dan helpen afwasschen en bij het schoonmaken van 't middag maal helpen, en na het eten weer wasschen, slijpen, poetsen, totdat hij doodmoe en slaperig zijn kamertje opzocht. Er ging echter geen dag voorbij, dat hij niet een handvol kwartjes en dubbeltjes in den spaarpot onder zijn bed kon stor ten. De gasten mochten den aardigen, beleefden jongen graag en ook de bedien den in het hotel hielden van hem. Trina, de keukenmeid die, met een koksjongen en een helpster de eetwaren verzorgde, bewaarde altijd een extratje voor hem dat hij dan, zittend op een punt van de keukentafel opat, terwijl hij het personeel ken, maar dat was de reden niet. Hij zou werkelijk graag Trina lot moeder ge kregen hebben, om Leentje het leven wat makkelijker te maken en omdat rader dan stellig niet meer zoo drinken zou. Als zij Zondags zoo thuis l ij elkaar zaten had hij zich al verbeeld dat het zoo zou worden. Hij merkte zeer goed dat zijn vader Trina ook graag mocht en zich veel zou willen verbeteren om haar plezier te doen, maar dat Trina met wilde, daarin kon hij haar geen ongelijk geven. Zoo leefde het huisgezin in betrek ke- Henrieite had reden genoeg zich te be klagen. Haar gemaal liet zich beheer- schen door een gunsteling, den ridder De Lorraine, die zich verstoutte, de geheele hertogelijke hofhouding naar zijn goedvinden en in zijn persoonlijk voor deel te willen leiden. Zij had zich daar over beklaagd bij den Koning, die den ridder uit Frankrijk verbande. Deze be gaf zich naar Rome en zon op wraak. Destijds was het vergiftigen in Frank rijk zeer in de mode. De vergiften, waar mede lastige personen uit deze wereld geholpen werden, noemde men heel on schuldig „erfenispoedertjes." Het was de eeuw van de markiezin de Brinvil- liers, van Voisin en andere beruchte giftmengsters. In Italië echter was men van oudsher nog beter vertrouwd met deze kunst. De ridder De Lorraine verschafte zich te Rome een zeker werkend vergif en zond het zijnen vertrouwde, den markies d'Effiat, die nog altijd in het slot St. Cloud uit- en inging. Deze stelde zich in verbinding met den nietswaardigen huis-intendant Purnon Den 29sten .Tuni 1670 werd het geschikte oogenblik ge vonden en de schoone, goede en jonge hertogin vergiftigd. Zij stierf den volgen den dag. Men vatte onmiddellijk verdenking op. De daders werden opgespoord. Zacht mompelde men aan het hof en in de hoofdstad, dat de hertog, wijl hij met zijn gemalin steeds in onmin geleefd had, wel niet vreemd aan de misdaad was. Ook de Koning zelf vermoedde dit en was eerst hij het bericht als door den bliksem getroffen Zijn broer Philippe, de bewerker van een moord, de mede plichtige van sluipmoordenaars! Was het mogeliilc7 Lodewijk wilde dienaangaande zeker heid hebben. De markies d'Effiat en de intendant Purnon werden gearresteerd en des nachts door den garde-kaoitein Brissac en zes gardisten in 't geheim voor den Koning gebracht. Dodelijk liet de wacht heengaan. Daar op sloot hij de deur van het vertrek en zag de bevende giftmengers met een verschrikkelijken blik aan „Luistert schurken!" donderde hij. „Ik wil alles weten. Gij hebt de hertogin vergiftigd. Waagt het niet. te ontken nen!" Beiden zwegen. „Wilt gij bekennen of niet? Uwe mis daad is reeds openbaar." „Sire „Ja, gij zijt de roekelooze daders. Bij mijn toorn, de beul zal tl op de Place de Grève de beenderen breken, want gij verdient geradbraakt te worden. Maar nog is er ten middel u te redden." „Uwe Majesteit hebbe de goedheid, ons dit reddingsmiddel te noemen." „Een openhartige en volledige beken tenis!" „Wij zijn daartoe bereid." „Hebt gij de hertogin vergiftigd?" „Ja. „Wie is de aanlegger?" „De ridder De Lorraine. Hij heeft het vergif uit Rome gezonden cn ons de op dracht verstrekt." In groote opgewondenheid vroeg de Koning: „En wist mijn broeder daar van?" „Neen, Sire. De hertog is onschuldig." Lodewijk herademde verlicht, alsof lijken welstand dank zij de hulp van Kees, die heel wat van zijn verdiensten afstond hem een zware last van het hart geno en toch nog een flinken spaarpot kon men was. amuseerde met verhalen over de gasten, maken, waarvan hij echter niemand iets en de vreemden of onhebbelijken onder hen natuurgetrouw nabootste. „Zeg," zei hij eens tegen Trina, „weet je wel dat op kamer zestien een heer lo geert, die elf oogen heeft?" „Och jongen loop rond," zei Trina, die net deed of 't haar niet schelen kon, om dat ze wist dat er weer 'n grap zou komen. Maar Dientje, de helpster, vloog er altijd in, vroeg met een ernstig en nieuwsgierig gezicht, wat die heer dan had, en waar al die oogen zaten. „Kijk hem maar eens goed aan," zei Kees met 'n knipoog tot Trina en toen Dientje een paar uur later vertelde, da» zij den mijnheer van No. 16 gezien han en maar twee oogen aan hem had gezien riep Kees „O ja, maar hij heeft een negenoog in zijn hals, en negen plus twee is elf." Inderdaad had de bewuste mijnheer een gezwel in zijn hals, in den volkst.iond „negenoog" genaamd. Trina had dolle pret, omdat zij er niet ingeloopen was en Dientje liep Kees met een glas water achterna, dat zij aan het «inde van een stoeipartij zelf in haar hals kreeg. Behalve zoo'n oogenouk van uitgelaten heid. was het echter werken en now eens vertelde. Dat was dom van hem, want oudere menschen zouden hem stellig geraden hebben, het geld naar de spaar bank te brengen, waar het veiliger was, dan in een doos onder zijn bed met een paar boeken en tijdschriften er boven-op. En dit is de waarheid?" „Wij zweren het!" „Dan ben ik tevreden," sprak de Ko ning „Mijn belofte houd ik Gij zult in vrijheid gesteld worden. Gewetenswroe ging moge uw eenige straf zijn. Gaat heen!" Inderdaad werden d'Effiat en Purnon Niemand zou het daar zoeken, meende vrijgelaten, men gaf voor, dat de ver- Kees, maar op dat punt zou hij later treu rige ervaring opdoen. Toen Kees zestig gulden bespaard" had, kreeg er door een gelukkig toeval in korten tijd evenveel bij al kostte het hem ook heel wat last en verdriet. (Wordt ooortgexet.) „Mijnheer" en „mevrouw" hadden weer eens twist gehad. Korzelig was hij naar het slot Meudon gereden, zij echter te St. Cloud gebleven. „Mijnheer" was hertog Philippe van Orleans, de jongere broeder van koning Lodewijk XIV van Frankrijk, „mevrouw" zijn gemalin, een Engelsche prinses, Henriette geheeten. Het huwelijk van bet hertogelijk paar was «iet bijzonder vreedzaam, want denking tegen hen ongegrond was ge weest Deze moord bleef dus :ongestraft. De lijfartsen, die het lijk der vergiftigde hertogin onderzochten, kregen bevel Hun bevinding geheim te houden en de waar heid te verbloemen Men verspreidde het bericht, dat Henriette aan een plot selinge ziekte was gestorven. Doch niemand geloofde het. En de zonderlinge houding van den Koning in deze zoo ern stige zaak droég er wel toe bij, in Frank rijk en in gansch Orleans dc meening te versterken dal koning Lodewijk de moordenaars aan de wraak der wet had laten ontsnappen, om de schuld van zijn hrnoHnr Hienc dirlstprois tfc Hedra- ven Hertog fbuippc uus weduwnaar geworden. Zijn vergiftigde gemalin be treurde hij niet en evenmin had hij lust opnieuw te trouwen. Maar zijn broeder, de Koning, meende, dat Philipoe weer een vrouw moest hebben De keuze viel op He ne.gentienjarige prinses Elisabeth Charlotte van de Palts. een dnchfer van den keurvorst Karei Lo dewijk. Schoon was zij niet, maar geestig en van edel karakter; haar gemaal in elk opzicht overtreffend Aan het Fransche hof was zij een merkwaardige verschij ning door haar natuurlijk en eenigszms grof karakter; nochtans wist zij altijd zeer goed haar waardigheid op te hou den. Gewoonlijk noemde men haar de hertogin-Paltsgravin of wel kortweg dc Paltsgravin. Den Koning beviel de opgeruimde en origineele schoonzuster ongemeen. Weinige dagen na het huwelijk riep hij haar alleen bij zich en zeide tot haar: „Gij zult zeker de afschuwelijke geruch ten gehoord hebben, die kwade Jongen van mijn broeder Philippe in Euorpa ver spreid hebben?" „Welke geruchten, sire?" vroeg zij, schijnbaar alsof zij van niets wist, of schoon zij er alles van begreep. „Wel, de geruchten betreflende den dood zijner eerste gemalin." „Indien mij zoo iets ter oore gekomen ware, zou ik voor zulke lasteringen toch slechts de diepste verachting gehad heb ben." „En daarin zoudt gij gelijk hebben, hertogin! Zeker, gij kunt mij gelooven, ik ben een veel te rechtschapen man, dat ik mijn broeder zgu hebben laten trouwen, als hij tot zulk een misdaad in staat geweest ware." „O, ik geloof gaarne, wat gij mij zegt, sire" „Gij zijt dus dienaangaande gerust?" „Ik heb mij eigenlijk daarover nooit bezorgd gemaakt." „Ik vermeldde dit alles alleen uit voorzichtigheid, omdat men mij een eigenaardigen inval van u medegedeeld heeft. Gij hebt uit Heidelberg een Duit- sche keukenmeid meegebracht." „Ja, ten zekere Barbara Sebelin." „Maar vondt gij dat dan noodig?" „Zeer zeker, sirc. Wat Elisabeth Charlotte nu vertelde was óf het handigste verzinsel 61 de meeste argelooze naïviteit. „Sire," sprak zij, „geen Fransche kok, geen Fransche keukenmeid kan mijn lijf gerecht zoo bereiden als het moet zijn, daarom nam ik Barbara mede, die dat zoo uitstekend v, 'staat Mijn liifgerecht is namelijk zuurkool met knakworst jes dat is wezenlijk iets voortreffe lijks! Dt Fransche keuken echter kent het gerecht niet. Ook houd ik veel van nog eenige andere specifiek Duitsche gerechten, maar niets gaat bij mij boven zuurkool met knakworstjes. Om dus deswege niet in verlegenheid te ge raken. heb ik de trouwe Barbara met genomen sire De Koning glimlachte. Hij was door de origineele verklaring ten volle bevre digd. De jonge hertogin liet zich inderdaad zeer dikwijls haar lievelingsgerecht door Barbara Sebelin bereiden. Haar gemaal beviel dat echter vol strekt niet. want hij beweerde, dat hij den reuk van zuurkool niet verdragen kon; daar evenwel Elisabeth Charlotte geen afstand van haar zuurkool wilde doen, tafelden zij op znlke dagen ieder afzonderlijk In haar vele ledige uren hield de hertogin zich meestal met het schrijven van brieven bezig; zij was een zeer vlij tige en onvermoeide correspondente. Haar vriendinnen onder de Duitsche vorstinnen en prinsessen maakte zij ge lukkig met talrijke lange brieven, waar in zij vrijmoedig alle schandaalnieuws van het Fransche hof vertelde. In het jaar 1682 brak er oorlog met Duitschland uit, tengevolge waarvan de schoone Palts door de Fransche troepen verschrikkelijk verwoest werd. De keurvorst Karei Lodewijk was daarover zoo verbitterd, dat hij den maarschalk Turenne liet uitdagen tot een tweege vecht, waarop deze evenwel niet inging. Lnsabeth Charlotte was over het on geluk van haar vader en haar dierbaar vaderland langen tijd ontroostbaar. Zij zeide den Koning onverholen haar mec- nmg over deze slechtheden. Lodewijk trachtte zich te «lekken door te bewe ren. dat zi;n bevelen met betrekking tot de P.ail3 door den minister van oorlog Louvois verschrikkelijk overschreden waren. Dat was echter een schrale troost, te meer daar de minister van oorlog in zijn betrekking gehandhaafd werd. "et geheurde was helaas niet te ver anderen Maar na 'n v-ij lange ontstem ming keerde de vriendschappelijke ver houding tusschen de Hertogin en den Ko ning tenui net was een mooie Augustusdag, toen Lodewijk zijn broeder in St. Cloud be zocht en daar juist te*n„ kn -"'HHag aankwam. „Zijne Majesteit de Koning! werd bui ten geroepen. Denzclfden uitroep her haalden in het slot eerst een lakei, daar op een page, vervolgens een kamerheer. Lodewijk trad ia de kamer van zijn broe der, die met zijn gewoon verdrietig ge licht aan tafel zat. „Eet je alleen, Philippe?" „Zooals je ziet." „En waarom niet met je vrouw?" „Haha! Dat ontbrak er nog maar aanl Heb je zooeven niet een merkwaardigen stank bespeurd?" „inderdaad, het rook eigenaardig." „Het is bijna om bewusteloos te wor- der „-„at kan ik nu juist niet zeggen." „Het is de verschrikkelijke reuk van zuurkool „Aha, je gemalin set dus vandaag haar lievelingsgerecht?" „Zoo is het. Zuurkool met knakworst jes! Het is afschuwelijk!" „ik moet bekennen, dat mij de reuk heel aangenaam voorkwam." „Dan moet ie sterke zenuwen hebben. Zal ik 'n couvert voor jt laten brengen?" „Dank ie! Ik heb voor een half uur al gegeten. Maar ik heb lust, je gemalin een bezoek te brengen, om te zien, hoe zij haar lijfkost geniet." „Den Koning is alles geoorloofd, ook het vreemdste; zich met zuurkool te ver maken, als het hem belieft. Doe dus, wat je niet laten kunt, koninklijke broe der!" Lachend verwijderde de Koning zich en ging naar het eetsalon der Hertogin. Eb'abeth Charlotte zat daar voor een •eh- >1 met zuurkool en een bord met dampende worstjes. Bediend werd zij door haar Duitsche keukenmeid. „Ei, ei, daar betrap ik u dus op uw lijfgerecht!" riep de Koning opgewekt „Hoe smaakt het?" „Uitstekend, zooals altijd, Sire," ant woordde dp Hertogin, met 'n vollen mond kauwend. „Inderdaad, dit Duitsche gerecht riekt zeer aangenaam." „De Hertog is van een andere mee ning; hij vindt den reuk van zuurkool afschuwelijk." „Hij is gek." „Sira, mag ik u uitnoodigen, aan mijn maaltijd deel te nemen?" „Ik heb wel is waar eigenlijk al gege ten, maar „Gij krijgt hier weer eetlust!" „Waarachtig, zoo iets, lieve schoon zuster!" De Bourbons onderscheidden zich, zooals bekend is. allen door hun ver wonderlijken eetlust. De meesten hunner konden voor twee eten, Lodewijk XIV zelfs voor drie. Bij een gewonen ve ling zou men dat „vraatzucht" hebben genoemd. "Barbara, een couvert voor Zijne Ma jesteit!" riep de Hertogin. De kenkenmeid bracht het gevraagde en koning Lodewijk XIV at voor de eer ste maal in zijn leven zuurkool met worstjes, en dat met een ware gulzigheid en in overmaat, want dit specifiek Duit sche gerecht smaakte hem buitengewoon goed. Hertog Philippe werd er onmiddellijk mede in kennis gesteld en sloeg van ver wondering en ontzetting de handen in een. Kort daarna verliet Lodewijk het slot St. Cloud, om naar Marly terug te rijden, Eenige uren later verspreidde zicb met de snelheid des bliksems de mare, dat de Koning ernstig ziek geworden was. De lijfartsen zetten bedenkelijke gezich ten. Onmiddellijk mompelde men van „vergiftiging." Dat was in dien tijd altijd zoo en trouwens ook niet zeer vreemd. Met het sombere gezicht van een doodbidder of van een inquisitie-rechter trad hertog Philippe de kamer zijner vrouw binnen. „Zijne Maiestcit is ziek." „Dat heb ik al gehoord, en het doet mij van harte leed." „Uw vcrwenschte zuurkool is daar ongetwijfeld de schuld van." „Volstrekt niet! De Koning heeft een voudig zijne maag overladen," zeide de Hertogin, die tot schrik der Fransche hofkringen de dingen altijd bij den wareit naam noemde, „Wees maar niet bang, de ongesteldheid zal stellig geweken zijn „Men spreekt van vergif." „Mijn zuurkool was in elk geval niet vergiftigd." „Hm!" „Waarom ziet ge mij zoo zonderling aan? Houdt gij mij misschien voor een giftmengster?" „Ik houd u er niet voor, maar ik vrees „Wat?" „Dat i»ij er misschien door de booze wereld voor gehouHcn zult worde" „En waarom dat?" „Wegens "de oorlogslooneelen, die ?n In den beginne lette ik niet veel op lingsbrieven voor eenige plaatse! in Arnen- dt Palts afgespeeld werden." hem. Ik was geheel vervuld met het doel ka en nu juist twaalf jaren geleden stak ik „Die schandelijkheden hebben mder- va^ mjjn gewichtige reis. Ik zou dien dag den Oceaan overO God, nog doet het tmd "dat fsTifw officieel het jawoord gaan ontvangen van mij pijn, wanneer ik denk aan het afscheid „Juist daarom meen ik, dat men tou een me!S>e' v";aarvoor ik reeds lan8 8®" Mijn arme moeder, mijn goede Martha Serener vermoeden, dat j£ij door uw keu- fl^gcimcid gekoesterd. Voor een wei- Maar dat alles is nu geleden, wij zullen kenmeid...," gering behoefde ik niet meer beangst te thans de vruchten kunnen genieten van „Gij zijt vandaag niet zeer hoffelijk, wezen. Ik wist, dat Henriëtte mij ge- het offer, dat wij toen hebben gebracht, mijnheer gemaal!" negen was, dat haar ouders, vrienden Ik heb mijn doel bereikt; ik ben weliswaar „In elk geval schijnt deze ongelukkige Van de mijne, niet het allerminst be- niet schatrijk geworden, maar ik heb toch keukenmeid zeer verdacht. Zwaar tegen ons huwelijk hadden, zoodat fortuin genoeg gemaakt, om mijn plannen "ZiMs'uit de Palts!" gcv.ii enkel wolkje aan mijn gelukshemel te te kunnen verwezenlijken.Wat zul- ÜJa, een Heidelbergsche, evenals ik." besPeulen was- Eigenlijk waren wij, len ze gelukkig zijn Hij sprak weer tot „Misschien hebben in der. oorlog Henriette en ik, reeds feitelijk ver- zichzelf en een gelukkige glimlach ver- Fransche soldaten haar bruidegom, haar loofd en hadden wij thans niets anders te helderde zijn gelaat, broeder of haar vader gedo d en geplun- doen, dan ons engagement publiek te „En zij weten er niets van, dat tk kom J derd. zoodat zij uil wraak daarvoor maken. ik heb met opzet in lang niet geschreven, hetzij uit eigen ingeving of op aan- Het was een heerlijke lentedag. Alles en daar ik in het laatste jaar aanhoudend "^Genoeg, mijnheer! DuHsche keuken- om mij heen scheen te juichen en deel te van woonplaats verwisselde, kon ik ook meiden laten zich evinmin als Duitsche nemen aan1nu|fl vreugde al es scheen van haar geen brieven ontvangen. De ver prinsessen met vergiftigingen in. Daar- «ïee te werken, om mijn geluk zoo vol- rassing zal nu des te grooter zijn. Ik zal voor moet ge naar de Fransche gravin- komen mogelijk te maken. mij voordoen als een vreemdeling ik nen en markiezinnen gaan. Laat u dat in Wij stoomden door een heerlijk land- zal haar spreken over mij zelf als over 'n allen ernst gezegd zijn!" schap en ik gevoelde mij opgewekt als vriend, ik zal haar spreken over mijn aan tak geloof toch, dat het noodzakelijk nimmer te voren. De schoone omgeving, staande komst en zoo tangïamerhand en doelmatig zal zijn, uw keukenmeid te het aangenaam onthaal, dat mij in Brons- voorbereiden, wanneer zij mij althans niet eenVeWems te bTongen W*Ch"e' het 8®1" ^vooruitzicht, terend al herkennen „Niemand zal mijn trouwe en recht- Henriette thans openlijk de mijne te Hij streelde vergenoegd zijn'baard en ui) schapen Barbara aanraken! Ik zal haar kunnen noemen, dat alles stemde mij zijn oogen straalde het geluk. beschermenZie mij toch als 't u z«ó opgewekt, zóó blijde, dat ik in staat Zijn verhaal drong voor een oogenblik zou zijn geweest mijn grootsten vijand op den achtergrond wat mij zelf te wachten te omhelzen. stond. Ik.overwoog hoe groot het geluk „Gaat u ook naar Bronswijk, mijn- van dien man moest zij.., die .t» 'n jaren- heer lange afwezigheid naar zijn moeder en zijn Het was mijn onbekende metgezel, bruid terugkeerde, die op het punt gegeten als Zijne MajestèiTën bevind ndj dic m'i met deze woorden uit mijn droo- stond het ideaal verwezenlijkt te zien, daarbij zeer wel. Ik ben er evenwel aan merij deed ontwaken. waarvoor hij jaren had gewerkt, en dat gewend; de Koning is het niet. Hij zal „Natuurlijk, mijnheer," antwoordde ik, altijd zijn gemoed moest hebben vervuld, echter spoedig hersteld zijn. Hier is geen hoewel dat „natuurlijk" voor ieder ander «Gij kunt niet begrijpen, mijnheer," sprake van vergiftiging, maar slechts onzinnig moest klinken. ging hij voort, „hoezeer ik naar dit oogen- blieft eens goed aanl" Nu?" „Zie ik er uit als een vergiftigde?" „Ik moet bekennen: volstrekt niet.'' „Welnu stel u dan gerust, mijnheer gemaal! Ik heb van dezelfde zuurkool van een voorbijgaande ongesteldheid, Gij hadt dus geen reden tot zulke hatelii- ke woorden. Schaam ui Mij heeft tot nu ,«1? 7,7,7 7. toe niemand van zoo iets verdacht. Maar zeker iemand, dien ik uit beleefd heid niet noemen wil. had men vroeger eens, bij een reer ernstige en bedenke- Mijn medereiziger scheen er echter bbk heb verlangd. Aanhoudend stond mij ginds het beeld van mijn dierbaren voor „Ik geloof, dat het nog een uur sporen de« geest. Altijd dacht ik aan de gelukkige is ging hij vragend voort. oogenblikken van mijn terugkeer. Sla- „Nog een klein uur," antwoordde ik pend en wakende droomde ik ervan. Ik eenigszins verdrietig, want die tijd kwam zag het kleine huisje van mij, waar mijn lijkc vergiftiging met eenigen grond on- mij veel te lang voor. „Is u niet bekend moeder en mijn Martha wonen, want dcrMverde?kinp in deze streek Martha is een wees en moeder beschouwde „Moet deze geheimzinnige toespeling £en gelukkig lachje speelde om zijn haar reeds voor twaalf iaar geheel als een misschien nuj gelden, mevrouw? vroeg x Philippe verbleekend. terwijl hij zijn en *af een zeer aangename uit- dochter kanten manchetten hevig schudde en «bokking aan zijn gebruind gelaat, dat In mijn vrijen tijd üaent ik aan mets daarop de witte handen in de prachtijje nu eerst begon op t€ nemen. snders dan aan mijn plannen voor de toe- pruik zette „Bronswijk is mijn geboorteplaats," komst. Hoevele heb ik er al niet bij mij „Wien de schoen pasi, trekke hem hernam hij, „maar het is lang geleden, zelf gemaakt 1 En dat plannen maken was aan!" sprak de Hertogin met bewonde- dat ik hier ben geweest. Toen ik naar den altijd mijn grootste genot, mijn meest renswaardige koelbloedigheid. „Men vreemde vertrok, was deze spoorlijn er geliefkoosde uitspanning. Soms was ik ten zoekt gaarne een ander achter het bosch, no„ mct prooi aan aanvallen van moedeloosheid, WaWoeCdend vloof'l Hertog de* kamer "Ze is er nu 'aar"" wanneer ik berekende hoelang het nog uit. Ook ditmaal, zodals gewoonlijk, had "Ja> en voor ruim twaalf jaar verliet duren Zou, eer mijne wenschen in vervul- hij in den echtelijk jr twist het onder- ik het land ofschoon het me nu voorkomt, hng konden gaan, eer ik den Oceaan weder spit moeten deiven dat al die jaren slechts eenige dagen zijn. zou kunnen oversteken. Dan kwelden mij Elisabeth Charlotte sloeg de oogen ten Behalve deze spoorlijn komt alles mij °°k de gedachten, dat ik riek zou kunnen hemel en prevelde „Lieve hemel, wat hier zoo bekend voor, alsof ik pas gis- worden, en de mijnen nooit weer terug- bén ik toch eigenlij'k merkwaardig ge- teren vertrokken was. Is u bekend in zien. Maar ik heb geluk gehad, de arbeid trouwd. Ik had met gedacht, dat mijn Bronswijk, mijnheer?" heeft mij krachtiger doen worden en nu gemaal zoon stommerik kon zijn! Tt t. a i i «i Aio*% Werkelijk hersteld, Lodewijk XIV ..Ik ben er dikwijls geweest.ben ik de gelukkigste sterveling, dien spoedig van d, ongesteldheid, waardoor „Maar u woont er toch niet gij u denken kuntZijn wij er haast i alle verdenking weggenomen werd Nog „Neen." Wij passeerden juist een ouden water- dikwijls at hij bij zijn opgeruimde schoon- „Dan kent u ze ook zeker niet.... ah m°len> d'e mij bij mijn herhaalde uitstap- zuster zuurkool met knakworstjes; doch <jat een weerzien geven ging hij met naar Bronswijk langzamerhand een hefrtda„a^TChttC„,h;i ljCh TeUik' 71 peinzenden blik en meer tot zich- goede bekende was geworden. het goede te veel te gebruiken, joodat sorcucncie voort zc *»Wij hebben nu nog maar ongeveer tien hi| zich er In den reirecht wel bij be- aan lor "11J sPreKenac voort> ".*C ^nuten te «noren a-t^-ordde ik. vondzullen me op het eerste gezicht wel met sporen a t .oraae ik. Daar de vergiftigingen meer en meer herkennen ik ben veel veranderd, ik .stak z**n hoofd door het geopende toenamen, za<* de Koning zich genood- heb een vollen baard gekregen, mijn gc- raaiJPle van net portier. zaakt, een afznnderliik gerechtshof laat is gebruind en toch- - - neen. miin stad, ik zie de stad juichte de zoogenaamde Chambre ardente moeder zal zich niet daarvoor m te stellen De onderzoekin- neen, mijn in mij vergissen en hij plotseling. deugden geërfd. zij, mijn goede, kleine Martha, zou zij 'nderdaad stau8 verhief zich in tfen b-achten een tfroot aantal van He veranderd ititerlük non den g^uwe verte de groote toren van Brons- eröste «ruwden aan het licht, waardoor ^de" Inend weten^Ïeru£v ïd«'wi'k' Hoo8 het vierkante gevaarte vele van de voornaamste familien zeer uaenvnena weten terug te vinaen fboven de huizenmassa uit die lanezamer- «ecompromitteerd werden Ik begon belang te stellen in mijn met- poven de huizenmassa uit, die langzamer De brave Paltsijravm Elisabeth Char- gezel. Ook hem lachte dus het geluk te band duidelijker vormen begon aan te n lotte bereikte den leeftijd van zeventig Bronswijk tegen en ik twijfelde geen ®en> Bronswijk vertoonde Zich stee s laren. Zij stierf m 1722 te St. Cloud De oogenblik of de goede kleine Martha was befelijker aan onze blikken in zijn groenen beruchte regent Philioot van Orleans zijn verloofde. Maar hoe had hij zoolang g°rde'van plantsoenen en singels. De l<xo was haar zoon. Van zijn moeder had hij Ve-wiiderrl van haar knnnen leven 7 motief deed een schel gefluit hooren en de eenige deugden, van zijn -der alle on- ^.Hebt u veel gemsd vroeg lk om het vertraagde met doffe schokken zijn gesprek aan den gang te houden. vaart- Een «ogenblik later stoomden w»j „Ik ben in Noord-en Zuid-Amerika langzaam het station binnen en namen wi), geweest," antwoordde hij, „he* is een opgewonden van geluk en blijde ver buitenkansje, een toeval, wanneer men wachting, van elkander afscheid. 1. hier als jongmensch zonder middelen for- Wij zaten slechts met ons tweeën tn een tuin maakt en daar ginds is het nog wel te coupé van den trein, die van L. naar S. vinden. Ik weet ervan te spreken, want stoomde en onderweg de vriendelijke ik heb het ondervonden. Wel viel het mij provinciestad Bronswijk aandeed. Mijn hard om heen te gaan en zoo ver van de medereiziger was een nog jonge man, mijnen verwijderd te leven. Ik moest mij stemming door. De ontvangst, die mij ten forsch, inet gebruind gelaat en gespierde losscheuren van mijn moeder en mijn deel viel, ging mijn reeds hooggespannen handen. Men kon het hem aanzien, dat kleine Martha, die nu spoedig mijn verwachtingen nog te boven Henriette hij veel gereisd, veel doorleefd had. Zijn vrouw zal zijn. Het viel mij ontzettend kwam mij dien dag aanvalliger voor dan levendige oogen, de scherpe trekken van zwaar. Maar ik dacht aan de toekomst, ooit. Kortom, niets ontbrak aan mijn ge- zijn gelaat, een zekere beslistheid in «zijn Om mijn wenschen te vervullen moest ik luk. Veel te vroeg naar mijn zin naderde bewegingen, kortom geheel zijn voorko- althans eenig vermogen bezitten en ik be- het uur van scheiden. Men vergezelde men getuigde van een k«v»-en. echt ««-n- zat niets mijn moeder leeft van een mij tot aan het station en hei eenige wat nelijken geest. kliin pensioen. Ik had goede aanbeve- mij troostte bij mijn vertrek, was het voor- II. Ik bracht dien dag in de gelukkigste

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 12