mi
Hel lijfgerecht der
Palisgravin.
Lief en Leed.
in *t timmervak, maar de baas had
werk meer en de jongste knechten gin
gen heen. Daar was ik ook bij.
„Ja dat begrijp ik. De jongste zeker
„Nee, dat heeft U nou 's niet geraden.
werken en heel zelden maar had hij
's avonds nog iust Leentje op te zoeken.
Eén avond per week had hij dadelijk na
het eten vrij en op zoo'n vrijen avond
ging Kees keurig gekleed naar huis. Hij
Ik was veertien en er was nog een jongen zag er als 'n jongeheer uit, met 'n pak
van dertien."
„Zoo, zoo, dus je bent al meer dan
jongste bediende geweest," plaagde de
chef
,,'k Ben nou vijftien 1" snoefde Kees,
met 'n air van heertje, zijn beide duimen
in de armsgaten van ziin vest stekende,
„Dus je zou hier geen jongste bediende
meer willen zijn. We hebben er hier helaas
geen onder de vijftien.
,,'k Zou best willen mijnheer."
„Ja, dat begrijp ik wel, 't was ook maar
gekheid, maar je zult dan nog wat mees-
moeten doen dan timmeren of zagen, of
schoon je dat hier goed te pas kan ko
men."
van Engelsche stof. mooie schoenen en
een keurige overjas. Voor Leentje bracht
hij iedere week wat mee, zoodat het meis
je er netjes uitzag en Trina, die het kleine
meisje graag mocht, gaf altijd een snoepe
rijtje mee, een stuk overgebleven gebak
of wat fruit
Leentje was wel eens aan het hotel
geweest om Kees te spreken en zoo had
ze met Trina kennis gemaakt. Die was
eens op etn vrijen Zondagmiddag bij haar
op bezoek geweest en het kleine ding
had de kamer keurig opge knapt met nieu
we tulen gordijnen en een aardig vaasje
bloemen. Ze had als 'n echt moedertje
thee gezet en Trina had haar bij het weg-
Verder, kan ik schoenen poetsen, mes- gaan een kus gegeven, en gezegd dat ze
sen slijpen, en vaten wasschen, mangelen,
aardappelen schillen.
„Ja ja, 't is goed zoo 1 Je bent geknipt
voor mij, dus als je hier knecht wil wor
den
„Duivels toejager meent u" lachte Kees.
„Goed, noem het maar zoo als je wilt.
Maar ga nu even mee naar den patroon."
„Om te hooren wat ik verdien
„Nee, verdienen doe je hier niets. Je
krijgt kost en inwoning en iederen dag
een schoon linnen jasje en wat je aan
fooien krijgt is je verdienste. Ik weet
echter zeker, dat het je mee zal vallen,
vooral als je 'n beetje vriendelijk tegen de
gasten bent."
Kees nam de betrekking aan en kon al
dadelijk in dienst komen.
een lief klein huishoudstertje voor haar
vader was.
Toen Trina later nog eens kwam was
vader Melders ook thuis geweest en
geheel nuchter, zoodat hij een goeden
indruk op Trina had gemaakt. Hij had
gezegd, dat juffrouw Trina toch maar
vaak moest komen en omdat de familie
van de keukenprinses op een klein dorp
in Geldeiland woonde, en ze verder in de
groote stad geen bekenden had, werd
het gewoonte, dat ze iederen vrijen Zon
dag bij Melders was. Het was voor Leen
tje een groote verbetering, want juffrouw
Trina was net 'n moeder voor haar en
gaf haar goede wenken en lessen in huis
houd- en kookkunst, hielp haar bij 't op
knappen van de kleedingstukkcn en
Leentje glom van genoegen toen Kees bracht bovendien wat gezelligheid in
met de boodschap thuis kwam. Nu was huis. Daarom bleef vader ook veel meer
hij wel geheel van haar weg, maar dat was Zondags thuis, want hij mocht Trina
toch ook een kostganger minder en als 't graag en de jonge vrouw zag wel, dat zij
mee liep met de fooien, zou hij thuis nog een goeden invloed op hem had, en dat
wat kunnen geven. hij minder dronk, nadat zij hem er eens
Zoo trok Kees in het hotel waar hij een over onder handen had genomen.
dakkamer tot slaapplaats kreeg, met nog
een anderen knecht te zatnen. Hij had het
geweldig druk, om vijf uur moest hij al op,
om schoenen te poetsen voor de gasten
waarvan velen reeds heel vroeg vertrok
ken. Dan moest hij messen slijpen en
zilver poetsen, de trap vegen en bood
schappen voor het hotel doen. Dan, na
het ontbijt, begon de drukte pas. Soms
voor vier, of vijf gasten tegelijk koffers
„Je zou best onze tweede moeder
kunnen worden," had Kees eens plagende
gezegd, maar Trina had gelachen en
geroepen
„Ik zou je danken hodk. Ik heb 't hier
in het hotel veel te goed en ben mijn
eigen baas, en dan zoo'n bengel van een
zoon te krijgen 1"
Ze trok hem aan zijn blonden krulle-
bol en Kees had tranen in zijn oogen, deed,
naar het station brengen, of afhalen voor alsof het kwam van dat aan zijn haar trek-
nieuwe gasten. Dan helpen afwasschen
en bij het schoonmaken van 't middag
maal helpen, en na het eten weer wasschen,
slijpen, poetsen, totdat hij doodmoe en
slaperig zijn kamertje opzocht.
Er ging echter geen dag voorbij, dat hij
niet een handvol kwartjes en dubbeltjes
in den spaarpot onder zijn bed kon stor
ten. De gasten mochten den aardigen,
beleefden jongen graag en ook de bedien
den in het hotel hielden van hem. Trina,
de keukenmeid die, met een koksjongen
en een helpster de eetwaren verzorgde,
bewaarde altijd een extratje voor hem
dat hij dan, zittend op een punt van de
keukentafel opat, terwijl hij het personeel
ken, maar dat was de reden niet. Hij zou
werkelijk graag Trina lot moeder ge
kregen hebben, om Leentje het leven
wat makkelijker te maken en omdat rader
dan stellig niet meer zoo drinken zou.
Als zij Zondags zoo thuis l ij elkaar zaten
had hij zich al verbeeld dat het zoo zou
worden. Hij merkte zeer goed dat zijn
vader Trina ook graag mocht en zich veel
zou willen verbeteren om haar plezier
te doen, maar dat Trina met wilde, daarin
kon hij haar geen ongelijk geven.
Zoo leefde het huisgezin in betrek ke-
Henrieite had reden genoeg zich te be
klagen. Haar gemaal liet zich beheer-
schen door een gunsteling, den ridder
De Lorraine, die zich verstoutte, de
geheele hertogelijke hofhouding naar zijn
goedvinden en in zijn persoonlijk voor
deel te willen leiden. Zij had zich daar
over beklaagd bij den Koning, die den
ridder uit Frankrijk verbande. Deze be
gaf zich naar Rome en zon op wraak.
Destijds was het vergiftigen in Frank
rijk zeer in de mode. De vergiften, waar
mede lastige personen uit deze wereld
geholpen werden, noemde men heel on
schuldig „erfenispoedertjes." Het was
de eeuw van de markiezin de Brinvil-
liers, van Voisin en andere beruchte
giftmengsters.
In Italië echter was men van oudsher
nog beter vertrouwd met deze kunst.
De ridder De Lorraine verschafte zich
te Rome een zeker werkend vergif en
zond het zijnen vertrouwde, den markies
d'Effiat, die nog altijd in het slot St.
Cloud uit- en inging. Deze stelde zich
in verbinding met den nietswaardigen
huis-intendant Purnon Den 29sten .Tuni
1670 werd het geschikte oogenblik ge
vonden en de schoone, goede en jonge
hertogin vergiftigd. Zij stierf den volgen
den dag.
Men vatte onmiddellijk verdenking op.
De daders werden opgespoord. Zacht
mompelde men aan het hof en in de
hoofdstad, dat de hertog, wijl hij met
zijn gemalin steeds in onmin geleefd had,
wel niet vreemd aan de misdaad was.
Ook de Koning zelf vermoedde dit en
was eerst hij het bericht als door den
bliksem getroffen Zijn broer Philippe,
de bewerker van een moord, de mede
plichtige van sluipmoordenaars! Was het
mogeliilc7
Lodewijk wilde dienaangaande zeker
heid hebben. De markies d'Effiat en de
intendant Purnon werden gearresteerd
en des nachts door den garde-kaoitein
Brissac en zes gardisten in 't geheim
voor den Koning gebracht.
Dodelijk liet de wacht heengaan. Daar
op sloot hij de deur van het vertrek en
zag de bevende giftmengers met een
verschrikkelijken blik aan
„Luistert schurken!" donderde hij. „Ik
wil alles weten. Gij hebt de hertogin
vergiftigd. Waagt het niet. te ontken
nen!"
Beiden zwegen.
„Wilt gij bekennen of niet? Uwe mis
daad is reeds openbaar."
„Sire
„Ja, gij zijt de roekelooze daders. Bij
mijn toorn, de beul zal tl op de Place de
Grève de beenderen breken, want gij
verdient geradbraakt te worden. Maar
nog is er ten middel u te redden."
„Uwe Majesteit hebbe de goedheid,
ons dit reddingsmiddel te noemen."
„Een openhartige en volledige beken
tenis!"
„Wij zijn daartoe bereid."
„Hebt gij de hertogin vergiftigd?"
„Ja.
„Wie is de aanlegger?"
„De ridder De Lorraine. Hij heeft het
vergif uit Rome gezonden cn ons de op
dracht verstrekt."
In groote opgewondenheid vroeg de
Koning: „En wist mijn broeder daar
van?"
„Neen, Sire. De hertog is onschuldig."
Lodewijk herademde verlicht, alsof
lijken welstand dank zij de hulp van Kees,
die heel wat van zijn verdiensten afstond hem een zware last van het hart geno
en toch nog een flinken spaarpot kon men was.
amuseerde met verhalen over de gasten, maken, waarvan hij echter niemand iets
en de vreemden of onhebbelijken onder
hen natuurgetrouw nabootste.
„Zeg," zei hij eens tegen Trina, „weet
je wel dat op kamer zestien een heer lo
geert, die elf oogen heeft?"
„Och jongen loop rond," zei Trina, die
net deed of 't haar niet schelen kon, om
dat ze wist dat er weer 'n grap zou komen.
Maar Dientje, de helpster, vloog er altijd
in, vroeg met een ernstig en nieuwsgierig
gezicht, wat die heer dan had, en waar
al die oogen zaten.
„Kijk hem maar eens goed aan," zei
Kees met 'n knipoog tot Trina en toen
Dientje een paar uur later vertelde, da»
zij den mijnheer van No. 16 gezien han
en maar twee oogen aan hem had gezien
riep Kees
„O ja, maar hij heeft een negenoog
in zijn hals, en negen plus twee is elf."
Inderdaad had de bewuste mijnheer
een gezwel in zijn hals, in den volkst.iond
„negenoog" genaamd.
Trina had dolle pret, omdat zij er niet
ingeloopen was en Dientje liep Kees met
een glas water achterna, dat zij aan het
«inde van een stoeipartij zelf in haar hals
kreeg.
Behalve zoo'n oogenouk van uitgelaten
heid. was het echter werken en now eens
vertelde. Dat was dom van hem, want
oudere menschen zouden hem stellig
geraden hebben, het geld naar de spaar
bank te brengen, waar het veiliger was,
dan in een doos onder zijn bed met een
paar boeken en tijdschriften er boven-op.
En dit is de waarheid?"
„Wij zweren het!"
„Dan ben ik tevreden," sprak de Ko
ning „Mijn belofte houd ik Gij zult in
vrijheid gesteld worden. Gewetenswroe
ging moge uw eenige straf zijn. Gaat
heen!"
Inderdaad werden d'Effiat en Purnon
Niemand zou het daar zoeken, meende vrijgelaten, men gaf voor, dat de ver-
Kees, maar op dat punt zou hij later treu
rige ervaring opdoen. Toen Kees zestig
gulden bespaard" had, kreeg er door een
gelukkig toeval in korten tijd evenveel
bij al kostte het hem ook heel wat last en
verdriet.
(Wordt ooortgexet.)
„Mijnheer" en „mevrouw" hadden
weer eens twist gehad. Korzelig was hij
naar het slot Meudon gereden, zij echter
te St. Cloud gebleven.
„Mijnheer" was hertog Philippe van
Orleans, de jongere broeder van koning
Lodewijk XIV van Frankrijk, „mevrouw"
zijn gemalin, een Engelsche prinses,
Henriette geheeten.
Het huwelijk van bet hertogelijk paar
was «iet bijzonder vreedzaam, want
denking tegen hen ongegrond was ge
weest
Deze moord bleef dus :ongestraft. De
lijfartsen, die het lijk der vergiftigde
hertogin onderzochten, kregen bevel Hun
bevinding geheim te houden en de waar
heid te verbloemen Men verspreidde
het bericht, dat Henriette aan een plot
selinge ziekte was gestorven. Doch
niemand geloofde het. En de zonderlinge
houding van den Koning in deze zoo ern
stige zaak droég er wel toe bij, in Frank
rijk en in gansch Orleans dc meening
te versterken dal koning Lodewijk de
moordenaars aan de wraak der wet had
laten ontsnappen, om de schuld van
zijn hrnoHnr Hienc dirlstprois tfc Hedra-
ven
Hertog fbuippc uus weduwnaar
geworden. Zijn vergiftigde gemalin be
treurde hij niet en evenmin had hij lust
opnieuw te trouwen. Maar zijn broeder,
de Koning, meende, dat Philipoe weer
een vrouw moest hebben
De keuze viel op He ne.gentienjarige
prinses Elisabeth Charlotte van de Palts.
een dnchfer van den keurvorst Karei Lo
dewijk.
Schoon was zij niet, maar geestig en
van edel karakter; haar gemaal in elk
opzicht overtreffend Aan het Fransche
hof was zij een merkwaardige verschij
ning door haar natuurlijk en eenigszms
grof karakter; nochtans wist zij altijd
zeer goed haar waardigheid op te hou
den. Gewoonlijk noemde men haar de
hertogin-Paltsgravin of wel kortweg dc
Paltsgravin.
Den Koning beviel de opgeruimde en
origineele schoonzuster ongemeen.
Weinige dagen na het huwelijk riep hij
haar alleen bij zich en zeide tot haar:
„Gij zult zeker de afschuwelijke geruch
ten gehoord hebben, die kwade Jongen
van mijn broeder Philippe in Euorpa ver
spreid hebben?"
„Welke geruchten, sire?" vroeg zij,
schijnbaar alsof zij van niets wist, of
schoon zij er alles van begreep.
„Wel, de geruchten betreflende den
dood zijner eerste gemalin."
„Indien mij zoo iets ter oore gekomen
ware, zou ik voor zulke lasteringen toch
slechts de diepste verachting gehad heb
ben."
„En daarin zoudt gij gelijk hebben,
hertogin! Zeker, gij kunt mij gelooven,
ik ben een veel te rechtschapen man,
dat ik mijn broeder zgu hebben laten
trouwen, als hij tot zulk een misdaad
in staat geweest ware."
„O, ik geloof gaarne, wat gij mij zegt,
sire"
„Gij zijt dus dienaangaande gerust?"
„Ik heb mij eigenlijk daarover nooit
bezorgd gemaakt."
„Ik vermeldde dit alles alleen uit
voorzichtigheid, omdat men mij een
eigenaardigen inval van u medegedeeld
heeft. Gij hebt uit Heidelberg een Duit-
sche keukenmeid meegebracht."
„Ja, ten zekere Barbara Sebelin."
„Maar vondt gij dat dan noodig?"
„Zeer zeker, sirc.
Wat Elisabeth Charlotte nu vertelde
was óf het handigste verzinsel 61 de
meeste argelooze naïviteit.
„Sire," sprak zij, „geen Fransche kok,
geen Fransche keukenmeid kan mijn lijf
gerecht zoo bereiden als het moet zijn,
daarom nam ik Barbara mede, die dat
zoo uitstekend v, 'staat Mijn liifgerecht
is namelijk zuurkool met knakworst
jes dat is wezenlijk iets voortreffe
lijks! Dt Fransche keuken echter kent
het gerecht niet. Ook houd ik veel van
nog eenige andere specifiek Duitsche
gerechten, maar niets gaat bij mij
boven zuurkool met knakworstjes. Om
dus deswege niet in verlegenheid te ge
raken. heb ik de trouwe Barbara met
genomen sire
De Koning glimlachte. Hij was door de
origineele verklaring ten volle bevre
digd.
De jonge hertogin liet zich inderdaad
zeer dikwijls haar lievelingsgerecht door
Barbara Sebelin bereiden.
Haar gemaal beviel dat echter vol
strekt niet. want hij beweerde, dat hij
den reuk van zuurkool niet verdragen
kon; daar evenwel Elisabeth Charlotte
geen afstand van haar zuurkool wilde
doen, tafelden zij op znlke dagen ieder
afzonderlijk
In haar vele ledige uren hield de
hertogin zich meestal met het schrijven
van brieven bezig; zij was een zeer vlij
tige en onvermoeide correspondente.
Haar vriendinnen onder de Duitsche
vorstinnen en prinsessen maakte zij ge
lukkig met talrijke lange brieven, waar
in zij vrijmoedig alle schandaalnieuws
van het Fransche hof vertelde.
In het jaar 1682 brak er oorlog met
Duitschland uit, tengevolge waarvan de
schoone Palts door de Fransche troepen
verschrikkelijk verwoest werd. De
keurvorst Karei Lodewijk was daarover
zoo verbitterd, dat hij den maarschalk
Turenne liet uitdagen tot een tweege
vecht, waarop deze evenwel niet inging.
Lnsabeth Charlotte was over het on
geluk van haar vader en haar dierbaar
vaderland langen tijd ontroostbaar. Zij
zeide den Koning onverholen haar mec-
nmg over deze slechtheden. Lodewijk
trachtte zich te «lekken door te bewe
ren. dat zi;n bevelen met betrekking tot
de P.ail3 door den minister van oorlog
Louvois verschrikkelijk overschreden
waren. Dat was echter een schrale troost,
te meer daar de minister van oorlog in
zijn betrekking gehandhaafd werd.
"et geheurde was helaas niet te ver
anderen Maar na 'n v-ij lange ontstem
ming keerde de vriendschappelijke ver
houding tusschen de Hertogin en den Ko
ning tenui
net was een mooie Augustusdag, toen
Lodewijk zijn broeder in St. Cloud be
zocht en daar juist te*n„ kn -"'HHag
aankwam.
„Zijne Majesteit de Koning! werd bui
ten geroepen. Denzclfden uitroep her
haalden in het slot eerst een lakei, daar
op een page, vervolgens een kamerheer.
Lodewijk trad ia de kamer van zijn broe
der, die met zijn gewoon verdrietig ge
licht aan tafel zat.
„Eet je alleen, Philippe?"
„Zooals je ziet."
„En waarom niet met je vrouw?"
„Haha! Dat ontbrak er nog maar aanl
Heb je zooeven niet een merkwaardigen
stank bespeurd?"
„inderdaad, het rook eigenaardig."
„Het is bijna om bewusteloos te wor-
der
„-„at kan ik nu juist niet zeggen."
„Het is de verschrikkelijke reuk van
zuurkool
„Aha, je gemalin set dus vandaag haar
lievelingsgerecht?"
„Zoo is het. Zuurkool met knakworst
jes! Het is afschuwelijk!"
„ik moet bekennen, dat mij de reuk
heel aangenaam voorkwam."
„Dan moet ie sterke zenuwen hebben.
Zal ik 'n couvert voor jt laten brengen?"
„Dank ie! Ik heb voor een half uur al
gegeten. Maar ik heb lust, je gemalin een
bezoek te brengen, om te zien, hoe zij
haar lijfkost geniet."
„Den Koning is alles geoorloofd, ook
het vreemdste; zich met zuurkool te ver
maken, als het hem belieft. Doe dus,
wat je niet laten kunt, koninklijke broe
der!"
Lachend verwijderde de Koning zich
en ging naar het eetsalon der Hertogin.
Eb'abeth Charlotte zat daar voor een
•eh- >1 met zuurkool en een bord met
dampende worstjes. Bediend werd zij
door haar Duitsche keukenmeid.
„Ei, ei, daar betrap ik u dus op uw
lijfgerecht!" riep de Koning opgewekt
„Hoe smaakt het?"
„Uitstekend, zooals altijd, Sire," ant
woordde dp Hertogin, met 'n vollen mond
kauwend.
„Inderdaad, dit Duitsche gerecht riekt
zeer aangenaam."
„De Hertog is van een andere mee
ning; hij vindt den reuk van zuurkool
afschuwelijk."
„Hij is gek."
„Sira, mag ik u uitnoodigen, aan mijn
maaltijd deel te nemen?"
„Ik heb wel is waar eigenlijk al gege
ten, maar
„Gij krijgt hier weer eetlust!"
„Waarachtig, zoo iets, lieve schoon
zuster!"
De Bourbons onderscheidden zich,
zooals bekend is. allen door hun ver
wonderlijken eetlust. De meesten hunner
konden voor twee eten, Lodewijk XIV
zelfs voor drie. Bij een gewonen ve
ling zou men dat „vraatzucht" hebben
genoemd.
"Barbara, een couvert voor Zijne Ma
jesteit!" riep de Hertogin.
De kenkenmeid bracht het gevraagde
en koning Lodewijk XIV at voor de eer
ste maal in zijn leven zuurkool met
worstjes, en dat met een ware gulzigheid
en in overmaat, want dit specifiek Duit
sche gerecht smaakte hem buitengewoon
goed.
Hertog Philippe werd er onmiddellijk
mede in kennis gesteld en sloeg van ver
wondering en ontzetting de handen in
een.
Kort daarna verliet Lodewijk het slot
St. Cloud, om naar Marly terug te rijden,
Eenige uren later verspreidde zicb met
de snelheid des bliksems de mare, dat
de Koning ernstig ziek geworden was.
De lijfartsen zetten bedenkelijke gezich
ten. Onmiddellijk mompelde men van
„vergiftiging." Dat was in dien tijd altijd
zoo en trouwens ook niet zeer vreemd.
Met het sombere gezicht van een
doodbidder of van een inquisitie-rechter
trad hertog Philippe de kamer zijner
vrouw binnen.
„Zijne Maiestcit is ziek."
„Dat heb ik al gehoord, en het doet
mij van harte leed."
„Uw vcrwenschte zuurkool is daar
ongetwijfeld de schuld van."
„Volstrekt niet! De Koning heeft een
voudig zijne maag overladen," zeide de
Hertogin, die tot schrik der Fransche
hofkringen de dingen altijd bij den wareit
naam noemde, „Wees maar niet bang,
de ongesteldheid zal stellig geweken
zijn
„Men spreekt van vergif."
„Mijn zuurkool was in elk geval niet
vergiftigd."
„Hm!"
„Waarom ziet ge mij zoo zonderling
aan? Houdt gij mij misschien voor een
giftmengster?"
„Ik houd u er niet voor, maar ik
vrees
„Wat?"
„Dat i»ij er misschien door de booze
wereld voor gehouHcn zult worde"
„En waarom dat?"
„Wegens "de oorlogslooneelen, die ?n In den beginne lette ik niet veel op lingsbrieven voor eenige plaatse! in Arnen-
dt Palts afgespeeld werden." hem. Ik was geheel vervuld met het doel ka en nu juist twaalf jaren geleden stak ik
„Die schandelijkheden hebben mder- va^ mjjn gewichtige reis. Ik zou dien dag den Oceaan overO God, nog doet het
tmd "dat fsTifw officieel het jawoord gaan ontvangen van mij pijn, wanneer ik denk aan het afscheid
„Juist daarom meen ik, dat men tou een me!S>e' v";aarvoor ik reeds lan8 8®" Mijn arme moeder, mijn goede Martha
Serener vermoeden, dat j£ij door uw keu- fl^gcimcid gekoesterd. Voor een wei- Maar dat alles is nu geleden, wij zullen
kenmeid...," gering behoefde ik niet meer beangst te thans de vruchten kunnen genieten van
„Gij zijt vandaag niet zeer hoffelijk, wezen. Ik wist, dat Henriëtte mij ge- het offer, dat wij toen hebben gebracht,
mijnheer gemaal!" negen was, dat haar ouders, vrienden Ik heb mijn doel bereikt; ik ben weliswaar
„In elk geval schijnt deze ongelukkige Van de mijne, niet het allerminst be- niet schatrijk geworden, maar ik heb toch
keukenmeid zeer verdacht. Zwaar tegen ons huwelijk hadden, zoodat fortuin genoeg gemaakt, om mijn plannen
"ZiMs'uit de Palts!" gcv.ii enkel wolkje aan mijn gelukshemel te te kunnen verwezenlijken.Wat zul-
ÜJa, een Heidelbergsche, evenals ik." besPeulen was- Eigenlijk waren wij, len ze gelukkig zijn Hij sprak weer tot
„Misschien hebben in der. oorlog Henriette en ik, reeds feitelijk ver- zichzelf en een gelukkige glimlach ver-
Fransche soldaten haar bruidegom, haar loofd en hadden wij thans niets anders te helderde zijn gelaat,
broeder of haar vader gedo d en geplun- doen, dan ons engagement publiek te „En zij weten er niets van, dat tk kom J
derd. zoodat zij uil wraak daarvoor maken. ik heb met opzet in lang niet geschreven,
hetzij uit eigen ingeving of op aan- Het was een heerlijke lentedag. Alles en daar ik in het laatste jaar aanhoudend
"^Genoeg, mijnheer! DuHsche keuken- om mij heen scheen te juichen en deel te van woonplaats verwisselde, kon ik ook
meiden laten zich evinmin als Duitsche nemen aan1nu|fl vreugde al es scheen van haar geen brieven ontvangen. De ver
prinsessen met vergiftigingen in. Daar- «ïee te werken, om mijn geluk zoo vol- rassing zal nu des te grooter zijn. Ik zal
voor moet ge naar de Fransche gravin- komen mogelijk te maken. mij voordoen als een vreemdeling ik
nen en markiezinnen gaan. Laat u dat in Wij stoomden door een heerlijk land- zal haar spreken over mij zelf als over 'n
allen ernst gezegd zijn!" schap en ik gevoelde mij opgewekt als vriend, ik zal haar spreken over mijn aan
tak geloof toch, dat het noodzakelijk nimmer te voren. De schoone omgeving, staande komst en zoo tangïamerhand
en doelmatig zal zijn, uw keukenmeid te het aangenaam onthaal, dat mij in Brons- voorbereiden, wanneer zij mij althans niet
eenVeWems te bTongen W*Ch"e' het 8®1" ^vooruitzicht, terend al herkennen
„Niemand zal mijn trouwe en recht- Henriette thans openlijk de mijne te Hij streelde vergenoegd zijn'baard en ui)
schapen Barbara aanraken! Ik zal haar kunnen noemen, dat alles stemde mij zijn oogen straalde het geluk.
beschermenZie mij toch als 't u z«ó opgewekt, zóó blijde, dat ik in staat Zijn verhaal drong voor een oogenblik
zou zijn geweest mijn grootsten vijand op den achtergrond wat mij zelf te wachten
te omhelzen. stond. Ik.overwoog hoe groot het geluk
„Gaat u ook naar Bronswijk, mijn- van dien man moest zij.., die .t» 'n jaren-
heer lange afwezigheid naar zijn moeder en zijn
Het was mijn onbekende metgezel, bruid terugkeerde, die op het punt
gegeten als Zijne MajestèiTën bevind ndj dic m'i met deze woorden uit mijn droo- stond het ideaal verwezenlijkt te zien,
daarbij zeer wel. Ik ben er evenwel aan merij deed ontwaken. waarvoor hij jaren had gewerkt, en dat
gewend; de Koning is het niet. Hij zal „Natuurlijk, mijnheer," antwoordde ik, altijd zijn gemoed moest hebben vervuld,
echter spoedig hersteld zijn. Hier is geen hoewel dat „natuurlijk" voor ieder ander «Gij kunt niet begrijpen, mijnheer,"
sprake van vergiftiging, maar slechts onzinnig moest klinken. ging hij voort, „hoezeer ik naar dit oogen-
blieft eens goed aanl"
Nu?"
„Zie ik er uit als een vergiftigde?"
„Ik moet bekennen: volstrekt niet.''
„Welnu stel u dan gerust, mijnheer
gemaal! Ik heb van dezelfde zuurkool
van een voorbijgaande ongesteldheid,
Gij hadt dus geen reden tot zulke hatelii-
ke woorden. Schaam ui Mij heeft tot nu ,«1? 7,7,7 7.
toe niemand van zoo iets verdacht.
Maar zeker iemand, dien ik uit beleefd
heid niet noemen wil. had men vroeger
eens, bij een reer ernstige en bedenke-
Mijn medereiziger scheen er echter bbk heb verlangd. Aanhoudend stond mij
ginds het beeld van mijn dierbaren voor
„Ik geloof, dat het nog een uur sporen de« geest. Altijd dacht ik aan de gelukkige
is ging hij vragend voort. oogenblikken van mijn terugkeer. Sla-
„Nog een klein uur," antwoordde ik pend en wakende droomde ik ervan. Ik
eenigszins verdrietig, want die tijd kwam zag het kleine huisje van mij, waar mijn
lijkc vergiftiging met eenigen grond on- mij veel te lang voor. „Is u niet bekend moeder en mijn Martha wonen, want
dcrMverde?kinp in deze streek Martha is een wees en moeder beschouwde
„Moet deze geheimzinnige toespeling £en gelukkig lachje speelde om zijn haar reeds voor twaalf iaar geheel als een
misschien nuj gelden, mevrouw? vroeg x
Philippe verbleekend. terwijl hij zijn en *af een zeer aangename uit- dochter
kanten manchetten hevig schudde en «bokking aan zijn gebruind gelaat, dat In mijn vrijen tijd üaent ik aan mets
daarop de witte handen in de prachtijje nu eerst begon op t€ nemen. snders dan aan mijn plannen voor de toe-
pruik zette „Bronswijk is mijn geboorteplaats," komst. Hoevele heb ik er al niet bij mij
„Wien de schoen pasi, trekke hem hernam hij, „maar het is lang geleden, zelf gemaakt 1 En dat plannen maken was
aan!" sprak de Hertogin met bewonde- dat ik hier ben geweest. Toen ik naar den altijd mijn grootste genot, mijn meest
renswaardige koelbloedigheid. „Men vreemde vertrok, was deze spoorlijn er geliefkoosde uitspanning. Soms was ik ten
zoekt gaarne een ander achter het bosch, no„ mct prooi aan aanvallen van moedeloosheid,
WaWoeCdend vloof'l Hertog de* kamer "Ze is er nu 'aar"" wanneer ik berekende hoelang het nog
uit. Ook ditmaal, zodals gewoonlijk, had "Ja> en voor ruim twaalf jaar verliet duren Zou, eer mijne wenschen in vervul-
hij in den echtelijk jr twist het onder- ik het land ofschoon het me nu voorkomt, hng konden gaan, eer ik den Oceaan weder
spit moeten deiven dat al die jaren slechts eenige dagen zijn. zou kunnen oversteken. Dan kwelden mij
Elisabeth Charlotte sloeg de oogen ten Behalve deze spoorlijn komt alles mij °°k de gedachten, dat ik riek zou kunnen
hemel en prevelde „Lieve hemel, wat hier zoo bekend voor, alsof ik pas gis- worden, en de mijnen nooit weer terug-
bén ik toch eigenlij'k merkwaardig ge- teren vertrokken was. Is u bekend in zien. Maar ik heb geluk gehad, de arbeid
trouwd. Ik had met gedacht, dat mijn Bronswijk, mijnheer?" heeft mij krachtiger doen worden en nu
gemaal zoon stommerik kon zijn! Tt t. a i i «i Aio*%
Werkelijk hersteld, Lodewijk XIV ..Ik ben er dikwijls geweest.ben ik de gelukkigste sterveling, dien
spoedig van d, ongesteldheid, waardoor „Maar u woont er toch niet gij u denken kuntZijn wij er haast i
alle verdenking weggenomen werd Nog „Neen." Wij passeerden juist een ouden water-
dikwijls at hij bij zijn opgeruimde schoon- „Dan kent u ze ook zeker niet.... ah m°len> d'e mij bij mijn herhaalde uitstap-
zuster zuurkool met knakworstjes; doch <jat een weerzien geven ging hij met naar Bronswijk langzamerhand een
hefrtda„a^TChttC„,h;i ljCh TeUik' 71 peinzenden blik en meer tot zich- goede bekende was geworden.
het goede te veel te gebruiken, joodat sorcucncie voort zc *»Wij hebben nu nog maar ongeveer tien
hi| zich er In den reirecht wel bij be- aan lor "11J sPreKenac voort> ".*C ^nuten te «noren a-t^-ordde ik.
vondzullen me op het eerste gezicht wel met sporen a t .oraae ik.
Daar de vergiftigingen meer en meer herkennen ik ben veel veranderd, ik .stak z**n hoofd door het geopende
toenamen, za<* de Koning zich genood- heb een vollen baard gekregen, mijn gc- raaiJPle van net portier.
zaakt, een afznnderliik gerechtshof laat is gebruind en toch- - - neen. miin stad, ik zie de stad juichte
de zoogenaamde Chambre ardente moeder zal zich niet
daarvoor m te stellen De onderzoekin-
neen, mijn
in mij vergissen en
hij plotseling.
deugden geërfd.
zij, mijn goede, kleine Martha, zou zij 'nderdaad stau8 verhief zich in
tfen b-achten een tfroot aantal van He veranderd ititerlük non den g^uwe verte de groote toren van Brons-
eröste «ruwden aan het licht, waardoor ^de" Inend weten^Ïeru£v ïd«'wi'k' Hoo8 het vierkante gevaarte
vele van de voornaamste familien zeer uaenvnena weten terug te vinaen fboven de huizenmassa uit die lanezamer-
«ecompromitteerd werden Ik begon belang te stellen in mijn met- poven de huizenmassa uit, die langzamer
De brave Paltsijravm Elisabeth Char- gezel. Ook hem lachte dus het geluk te band duidelijker vormen begon aan te n
lotte bereikte den leeftijd van zeventig Bronswijk tegen en ik twijfelde geen ®en> Bronswijk vertoonde Zich stee s
laren. Zij stierf m 1722 te St. Cloud De oogenblik of de goede kleine Martha was befelijker aan onze blikken in zijn groenen
beruchte regent Philioot van Orleans zijn verloofde. Maar hoe had hij zoolang g°rde'van plantsoenen en singels. De l<xo
was haar zoon. Van zijn moeder had hij Ve-wiiderrl van haar knnnen leven 7 motief deed een schel gefluit hooren en de
eenige deugden, van zijn -der alle on- ^.Hebt u veel gemsd vroeg lk om het vertraagde met doffe schokken zijn
gesprek aan den gang te houden. vaart- Een «ogenblik later stoomden w»j
„Ik ben in Noord-en Zuid-Amerika langzaam het station binnen en namen wi),
geweest," antwoordde hij, „he* is een opgewonden van geluk en blijde ver
buitenkansje, een toeval, wanneer men wachting, van elkander afscheid.
1. hier als jongmensch zonder middelen for-
Wij zaten slechts met ons tweeën tn een tuin maakt en daar ginds is het nog wel te
coupé van den trein, die van L. naar S. vinden. Ik weet ervan te spreken, want
stoomde en onderweg de vriendelijke ik heb het ondervonden. Wel viel het mij
provinciestad Bronswijk aandeed. Mijn hard om heen te gaan en zoo ver van de
medereiziger was een nog jonge man, mijnen verwijderd te leven. Ik moest mij stemming door. De ontvangst, die mij ten
forsch, inet gebruind gelaat en gespierde losscheuren van mijn moeder en mijn deel viel, ging mijn reeds hooggespannen
handen. Men kon het hem aanzien, dat kleine Martha, die nu spoedig mijn verwachtingen nog te boven Henriette
hij veel gereisd, veel doorleefd had. Zijn vrouw zal zijn. Het viel mij ontzettend kwam mij dien dag aanvalliger voor dan
levendige oogen, de scherpe trekken van zwaar. Maar ik dacht aan de toekomst, ooit. Kortom, niets ontbrak aan mijn ge-
zijn gelaat, een zekere beslistheid in «zijn Om mijn wenschen te vervullen moest ik luk. Veel te vroeg naar mijn zin naderde
bewegingen, kortom geheel zijn voorko- althans eenig vermogen bezitten en ik be- het uur van scheiden. Men vergezelde
men getuigde van een k«v»-en. echt ««-n- zat niets mijn moeder leeft van een mij tot aan het station en hei eenige wat
nelijken geest. kliin pensioen. Ik had goede aanbeve- mij troostte bij mijn vertrek, was het voor-
II.
Ik bracht dien dag in de gelukkigste