ilZL EJJQD A! D t i 1 Oe voetbalclub op reis Voor Ouders en Opvoeders. HOE HOLLY-DOLLY RIDDER WERD Rosa de smokkefaarster. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. Tweede Blad - Zaterdag 29 Maart 1924 De opvoeding moet Roomsch Kathoi'ek zijn. GEMENGD NIEUWS. Verkeersongeval te Eindhoven. Valsche Dollarbiljetten te Amsterdam. Brand le Oosterhout. De Vissersloterij Oplossing. Nieuwe eefenopgaven. door PIJLTJE. if* ufO l7«< i UIT DE MOPPENTROMMEL. FEUILLETON. XX. 1. God schiep in den beginne hemel en aarde. Hij heeft alles gemaakt om wille van zich zelf. Alle schepselen verkondigen den lof des Heeren. De redelocze natuur zingt Gods glorie, maar zij verstaat haar loflied niet, omdat zij haar Schepper niet kent. De mensch, de koning der schepping, kan en moet zijn Maker kennen en dit niet alieen, maar ook Hem erkennen, aanbidden, dienen, beminnen en danken. God, die den mensch geschapen heeft, blijft hem behouden en bewaren trekt Hij zijn hand terug, dan is de mensch niet m e Als Schepper en Behouder heeft God een on beperkte en onverliesbare heerschappij op den mensch en is derhalve de mensch van Ttature d.i. omdat hij Gods maaksel en eigen dom is, verplicht, God te dienen en zijn Wil in alles te volbrengen. Hieruit volgt van zelf, dat die verplichting van bloot natuurlijke orde bij de opvoeding geen oogenbiik uit het oog verloren mag worden. 2. Een opvoeding, alleen gevestigd op 's menschen bloot natuurlijke betrekkingen tot God of met andere woorden op een na tuurlijken godsdienst en op een natuurlijke zedenwet kan den mensch niet tot bereiking van zijn levensdoel brengen. God heeft den mensch bestemd tot een bovennatuurlijk doel, tot een bovennatuurlijke zaligheid. Hij heeft hem verheven tot een bovennatuurlijke orde. Niemand kan betwisten, dat de Schepper daartoe hit recht had en dat Hij van zelf ook het recht had, den mensch te verplichten, dit bovennatuurlijk voorrecht te aanvaarden en daarnaar zijn leven in te richten. De boven natuurlijke orde is door de zonde van Adam wel verwoest, maar werd door den kruisdood vanChristus weer hersteld,en de mensch is dus t tans weer in het genot van dit bovennatuur lijk voorrecht. Bij de opvoeding mag 's men schen verheffing tot een bovennatuurlijke or de nooit verloochend worden en moet de op voeding gevestigd zijn op de beginselen van een bovennatuurlijken godsdienst.. 3. De mensch is verplicht, God te dienen, zooals Hij wil, door hem gediend te worden. God heeft zijn Wil duidelijk kenbaar ge maakt. Iti den loop der tijden heeft Hij meer malen tot de Oudvaders gesproken in de volheid der tijden kwam de eeuwige Zoon Gods door de menschwording op aarde, om de Leerr.ar, Hoogepriester en geestelijke Ko ning van alle volkeren der aarde te zijn. De mensch is derhalve verplicht, den gods dienst door Christus ingesteld, te belijden en daarnaar te leven. Hij moet den éénen waren godsdienst omhelzen en die ééne ware gods dienst wordt alleen geleerd door de Roomsch- ICatholieke Kerk. Hieruit vloeit voort, dat de opvoeding ge- htel moet zijn overeenkoms ig de leer c-ir K r en alzoo Roomsch-Katholiek. fj 4. Christus is mensch geworden o.a. om den mensch door zijn voorbeeld en door zijn leer den weg naar den hemel te wijzen. De Verlosser is derhalve ons aller groote toon beeld. Geheel ons leven, al onze daden en handelingen moeten ingericht zijn naar Jezus' voorbeeld en leer. De godsdienst, door Hem verkondigd, is 's menschen richtsnoer van de wieg tot aan het graf. Christus heeft één Kerk gesticht, om door naar alle menschen tot de eeuwige zaligheid te brengen. Aan die Kerk heeft de Godmensch gezegd „Aan Mij is alle macht gegeven in den hemel 'n op aarde. Gaat en onderwijst alle volke ren hen leerende onderhouden alles wat Ik u geboden heb," Krachtens dit goddelijk bevel heeft de Kerk in alles, wat geloof en zeden betreft, een op perst en onschendbaar gezag over alle kin deren, aan wie zij door het Doopsel het bo vennatuurlijk leven schonk. Deze kinderen moet zij opvoeden voor Jezus-Christus. Dit' is voor haar een recht, het gevolg van een strengen plicht. Gaf zij dit recht prijs, dan zou zij de zending verloochenen, haar dooi den Goddeiijken Stichter opgelegd. Al heeft alleen de Kerk het recht, de gedoopten op te voeden in de Katholieke geloofs- en zeden leer, toch zijn de Ouders hierin de geboren medehelpers der Kerk. Zij immers hebben in de natuurlijke orde den plicht en het recht hun kinderen godsdienstig op te voeden. Deze plicht en dit recht worden door het Christenzijn niet opgeheven, maar tot een lioogere orde opgevoerd. Een bijzondere machtiging der Kerk wordt niet vereischt, want deze wordt hun door het Sacrament des Huwelijks geschonken (1). De ge'neele godsdienstig^ opvoeding gaat dus uit van het Priesterschap en de leeken- opvoeders de Ouders, de leeraars, de. onder wijzers, de patronaatsleden enz. zijn de bond- genooten van de priesters. Zij zijn de uitwer kers en de verspreiders van den priesterlijken invloed en van hun leer over alle onderdeelen van de Katholieke opvoeding. Zij helpen in der, huiselijken kring, in de s .riool, in het patronaat en in het dagelij ksch laven de godsdienstleer en de genademidde len toepassen en in daden en deugden om zetten. Al hun doen en laten is geheel in over- enstemming met de leer der Roomsch-Ka- tholieke Kerk en is derhalve hurl deel in de opvoeding Roomsch- Katholiek. 5. De Roomsch-Kathoiieke godsdienst al leen kan aan het kind geven wat het verlangt. Het kind, de mensch, wenscht te weten het waarom van alle zaken het wil weten het doel van zijn bestaan, met andere woorden waartoe de mensch geschapen is. Het wil we ten, waarom het dit of dat moet doen of later Het is niet tevreden met het 'antwoord, dat de wellevendheid, het bewaren der gezond heid, het eergevoel, de goedkeuring der men- cshen, het welzijn der gemeenschap, enz. enz. dit vorderen. Deze beweegredenen laten het onvoldaan en zullen nooit een zedelijk goed karakter vormen. Zij zullen nimmer een kind opvoeden tot een deugdzaam mensch, die in al zijn gedachten, begeerten, woorden en wer ken altijd en overal de zedenwet naleeft. Dit vermag alleen de levende overtuiging, dat er is een gebiedende God, die tevens alwetend rechter en vergelder is. 6. Een godsdienstlooze opvoeding lijdt bo vendien aan een schromelijk tekort, want zij zwijgt over de voornaamste plichten van den mensch, de plichten jegens God. Zoo'n op voeding kan zelfs het tijdelijk geltlk niet be vorderen zij kan den mensch de tevreden heid niet schenken. De Katholieke opvoeding vormt het kind naar het volmaakte toonbeeld van den menschgeworden God zij werkt aan de uit beelding van de natuurlijkeen bovennatuur lijke Godsgelijkheid in de kinderziel, opdat God in het kind worde verheerlijkt en de eeuwige zaligheid van het kind worde verze kerd. Zij vormt door veredeling en verster king van den wil den mensch tot een Roomsch-Katholieic.karakter, dat niet als een rietstengel heen en weer wordt geslingerd door de wisselende meeningen van den dag, hartstocht, luim, winstbejag enz. maar dat rotsvast geankerd is in het geloof en dit ge loof tot richtsnoer neemt van denken, willen, streven van alle doen en laten en dit geloof wordt omgezet in daden niet alleen in het bij zonder, maar ook in het openbaar leven. De Katholieke opvoeding vergeet de tijde lijke levensroeping van den mensch niet. Zij vermijdt niet alieen het verkeerde, het tekort der godsdienstlooze opvoeding. Zij schenkt buiten de bovennatuurlijke voorrechten aan het kind nog alle goed, waarop de ongeloo- vigen zich beroemen. „De Katholieke opvoedkunde" aldus Mgr. Diepen steunt op haar Katholiek Ge loof dar niet alleen de rede tegen noodlottige opvoedkundige dwalingen beschermt, doch aan die opvoedkunde ook biedt de haar nood zakelijke en bovennatuurlijke gegevens over ,s menschen einddoelGod te dienen op aar de, den hemel te verdienen en de hel te ont vluchten over zijn gevallen nattuur, haar be geerlijkheden, en daartegen door versterving en onthechting te voeren strijd over de be- teekenis der zonde, over de .Verlossing en haar genademiddelen, over de deugd en haar beweegredenen." De Katholieke opvoedkunde leert, dat het godsdienstig leven niet enkel bestaat in ge bedsleven, maar dat het geheele leven moet uitgaan van den godsdienst, bezield, geleid en gewijd moet worden door den godsdienst. Het leven moet een Jezus leven zijn, God ter eere. St. Gregoriushuis, Utrecht. J. BERGMANS. (1) De Nederlandsche Katechismus door P. Potters. (2) Lettre Pastorale de Monseigneur l'Ar- chévêque de Paris, sur l'Education. (3) Vlaamsen opvoedkundig Tijdschrift. Donderdagmorgen om half tien gebeurde te Eindhoven op de gevaarlijke brug nabij net postkantoor een auto-ongeiuk, dat be trekkelijk goed afliep. Midden in den bocht werd een auto-bus door de stoomtram aan gereden en achteruit gedrongen, zoodat de bus dwars over den weg kwam te staan. Een der passagiers van de auto-bus, mr. De Bruyn, griffier bij het kantongerecht in Eindhoven, viel door den schok dooi- de voorruit van de bus, met het gevolg, dat hij eenige lichte ver wondingen bekwam aan het voorhoofd en aan zijn neus. De overige passagiers, nl. 3 vrouwen en de chauffeur, kwamen met den schrik vrij. De auto-bus werd aan de voor zijde beschadigd de spatborden waren in gedrukt en de rechter-iantaarn vernield. De chauffeur had volgens beweringen van de passagiers en 2ndere getuigen, signalen ge geven en op het moment, dat de wagen werd aangereden, dezen zoo goed als geheel tot stilstand gebracht. Hij had nog geprobeerd achteruit te rijden, doch het was te laat. De machinist aer tram, die ook signaal had ge geven heeft uit alle macht geremd. De aan rijding was voor de stoomtram nier van ern- stigen aard. De commissaris van politie te Amsterdam (Just-tieele Dienst, Hoofdbureau) maakt be kend. dat op 26 Maart j.l. een valsch Ame- rikaansch bankbiljet van 20 pond sterling, zoogenaamde „Federal Reserve Note in be slag is genomen, vermoedelijk afkomstig uit Duitschland. Het biljet draagt de beeltenis van President Cleveland, dat grover is uitge voerd dan bij de echte biljetten, terwijl de achtergrond der beeltenis op het falsificaa, egaal zwart is, terwijl die op het echte bdj^t een ruitvormig netwerk vertoont. P-et falsifi- caaf kan gemakkelijk gesplitst worden, daar de voorzijde tegen de achterzijde is geplant, waartusschen eenige blauwe haartjes Zi;n aangebracht, welke bij de echte biljetten in het papier zelf zitten. Het netwerk in de rand- lijst van het falsificaat is vee! grover dan dat van de echte biljetten. De achterzijde van het falsificaat valt in het bijzonder op door de grove teekening van de zee, waarin zich net stoomschip bevindt. Bij aanbieding van der gelijke faisificaten wordt verzocht het naast- biizijnde politiebureau dan wei het Hoold- bureau van Politie, Centrale Recherche, te waarschuwen en de identiteit van den aan bieder zoo mogelijk vast te stolen. Vermoedelijk deer det spatte l van vonken uit een waschhuisjc, is brand ontstaan in de groote schuur van den lnadbouwer D. te öosterhout, gelegen in de nabijheid van het klooster der paters Benedictijnen. De schuur werd geheel vermeld, doch een kave ling hooi, eenige landbouwwerktuigen en een aantal wagens werden een prooi der vlam men. Een gedeelte van het materiaal was verzekerd. De recherche te Delft heeft Donderdag middag alle bescheiden betreffende de z.g. Vissersloterij (oroekhuys) in beslag genomen ten huize van den hoofdagent Joh. van „er Velde aan de Binnenwatersloot aldaar. van onze laatste raadsels. Arnhem. Naarden, Terneuzen. Wijk bij Duurstede. Ede. Roermond. 'raag. Enkhuizen. Namen. 2. Chocoladefabriek. 2. (Oplossingen niet in tc zenden). 1. Onze naam bestaat uit precies twaalf letters en men vindt ons in 4c woestijnen. Van 3, 4, 5, 6 bereidt men heel wat voed sel. In een 10, 9, 10, 11, 12 is gewoonlijk veel visch te vangen. Met 9, 10, 11, 12 komt men ver. Een 3, 9, 6 is een lengtemaat. 2, 1, 2, 3, 4 is een kostbare stof. Een 5, 6, 7 is een lichaamsdeel, een 12, 13, 14, 15 ook. 2, 3, 4, 5, 6, 14 is een jongensnaam. Een 8, 5, 6, 7 gebruikt de timmerman. 8, 7, 9, 5, 15, is een zeer algemeen ge bruikte spijs. Het geheel is een winkel. 3. 5, 6, 7, 8, 9 is een afgekorte meisjesnaam. 5, 6, 9. 2, 3 is geducht hard, Mijri geheel is de naam van een ver ver wijderd land, 5. Ik smaak heel lekker, maar sterk. Van 1, 2, 3, 4, 5 moet men niezen, 6, 7, S, 9 is een ding, heel lastig als je er niets van hebt. Een 1. 2, 4, 5 is een smakelijke vrucht. 6. Mijn geheel staat in het meervoud: ge moet ze nooit binnenshuis zoeken. Een 2, 3, 4 is een soort van muur. Een 5, 6 is een lengtemaat. Een 6, 7, 8, 9, 10 is een stuk schoeisel. door NICO A. Wat staat hier? 4. Een 1, 2, 3, 4, 7, 5 is een heel mooi gebouw. In het geheele dorpje X. was er niets zoo zeer bekend, als de voetbalclub „Klein maar Dapper". Het was dan ook een uitgelezen troepje, dat met eere dezen naam droeg'. Het waren nog kleine jongen? maar dapper, want ze durfden zelfs al een wedstrijd le spelen tegen hun zooveel grootere „vakge- nooten" uit het stddje M. We zullen even de leden voorstellen. De voorzitter, want ze noemden het ook een vereeniging, was Henk v. d. Berg, terwijl de functie van secretaris door Leendert van Sehie werd uitgeoefend en de penningmeester was de keeper, de leukste vent van de club, Jaap Verhoef. De overige acht leden waren Gerrit v. Wiel, Jan Hendriksen, Kees v. d. Stoepen, Arie v. d. Hoek, Piet de Boer, Johan v. d. Velden, Leo v. Drift en Tinus Verbrugge. Zie daar het mooie elftal. In de laatst gehouden vergadering, welke op het land van boer Theun gehouden werd, werd besloten om eens op reis te gaan en er een dagje van le nemen. De ouders werden met het voornemen in kennis gesteld, hetgeen een zachte wenk was om meteen de kosten te helpen dekken. Piet de Boer's vader besloot met de jongens mede te gaan, om de leiding te nemen en meteen om voor de verschillende noodzake lijke dingen te zorgen. De jongens waren met die hulp natuurlijk zeer ingenomen en waren blijde, dat ze niet alles alleen behoef den op te knappen. Den avond tc voren kwamen de jongens bij elkaar in 't huis van mijheer de Boer en deze legde voor hen het reisplan uit en prentte hun meteen in, dat ze zich steeds ordelijk en netjes moesten gedragen. Dat beloofden ze natuurlijk allemaal en toen ze naar huis gin gen, raakten ze niet uitgepraat over den heerlijken dag van morgen, die nog zooveel verrassingen voor hen verborgen hield. Des nachts droomde Arie v. d. Hoek, dat hij in een gouden koets zat met prachtige paarden er voor en dat ze in plaats van op straat te wandelen, door de lucht vlogen. Deze cn verschillende andere dingen woelden den ge beden nacht door zijn hoofd, en hij was blij de dat het ochtend werd. Des anderen daags waren de jongens al om 7 uur present bij het huis var, mijnheer de Boer. Ze hadden allen bun Zondagsche pakjes aangetrokken en hadden een pakje met brood bij zich. Opgewekt ging men naar de stalhouderij van Tjieunissen, al waar een rijtuig besteld was. En daar een gewoon rijtuig te klein was voor zoo'n groot aantal, nam men maar een Jan Ple zier. Dat was nog eens echt. De wagen was met groen en bloemetjes versierd en langs de zijkanten waren twee doeken gespeld met het opschrift „Pe feestvierende voetbalclub „Klein maar Dapper". Spoedig was men in den ruimen wagen gezeten en daar ging het hoor, de feestdag had een aanvang gemaakt. Het doel van de reis was Amsterdam, een plaats waar alleen Johan v. d. Velden en Jan Hendriksen al eens geweest waren. Ze waren alle verlangend naar die groote stad, waar ze zooveel van hadden hooren vertellen en gelezen. Het was thans heerlijk weer. Geen windje bewoog de boomen en de zon scheen heer lijk over het landschap. Gen wonder dat de jongens hun hart voelden opengaan en ten iaatsien het „Waar in 't bronsgroen eiken hout" aanhieven. Toén pas kwam de stem ming er in. Het eene lied volgde het andere en na een half uurtje gereden te hebben, kwamen ze bij het station van het dichtst bijzijnde stadje. Het was voor hen iets bij zonders om met den trein te gaan. Ze meen den dat de heele afstand met de Jan Ple zier gedaan zou worden. Maar dat gebeurde niet. Het rijtuig kgerde terug, nadat de koet sier verzekerd had, 's avonds bij bet station te zijn, om de feestvierende club weer thuis te brengen. Eindelijk zaten ze in den trein. Ze reden met een flinke vaart en ook toen raakten de kelen los en zongen ze alle mooie liedjes, die ze op school geleerd hadden. Ongeveer te 10 uur kwamen ze in Amsterdam aan. Wat een groot station en wat een drukte. Zoo iets hadden ze nog nooit gezien, behal ve Johan v. d. Velden en Jan Hendriksen, doch veel wisten die ook niet meer te ver teilen. Ze keken hun oogen uit. En dan zoo veel treinen. In een week tijds kwamen er niet zooveel in het kleine stadje, als er nu op het moment voorbijstoomden. Meneer de Boer drukte hun op 't hart om goed bij el kaar te blijven, daar er anders licht iemand tusschen de menigte kon verdwalen. Eenmaal buiten het station gekomen, wis ten ze niet wat ze zagen. Er reden trams zonder schoorsteen en ze hoorden van mijn heer de Boer, dat dit de electrische trams waren. Nog nooit hadden ze zoo'n bedrijvig heid en drukte gezien. En toen ze op de De Ruyterkade kwamen, zagen ze daar een politieagent te paard. Dat was heeiemaal raar. Zelfs politie op de mo torfiets ontbrak niet. O, wat was hun dorpje vreeselijk ten achter. Daar sukkelde enkele malen per dag, de veldwachter Dirksen door de straten en diens grootste werk bestond uit het uiteenjagen van troepjes ondeugende jongens. Ook de „Jan Pieterszoon Coen" die juist 1 a 4 O O 22. Vlug sloeg hij armen en beentjes om den boomstam heen, en heesch zich al blazende en hijgende op. 't Was ook een heel werk voor hem. Z'n beentjes waren zoo kort, z'n buikje zoo dik Dat die nare hangmat ook zoo hoog hing. Maar eindelijk had hij dan toch dien stok te pakken en kon hij zoo de mat naar zich toetrekken. ,lt| binnenstoomde. dwong hun groote verwon dering af. Zoo'n groote boot vonden ze iets bovennatuurlijks. YCat zouden ze een hoon te vertellen hebben aan hun zusjes en broer- ijes en aan den meester. Opeens ging meneer de Boer naar eei? tram en liet de jongens instappen. Ze voel den zich wei een beetje beduusd ia zoo n raren wagen, maar fijn ging liet. En wat was die stad groot en wat een massa volk gingen er straat in straal uit. Eindelijk, na eer. Bin ken rit, hielden ze stil voor een groot hek waarboven twee groote steenen arenden. Dat was de Dierentuin „Artis' Voor net eerst van hun leven zouden ze echte wilde dieren zien. Ze beefden van pure opwinding. Toen ze er eenmaal in waren, hadden ze geen oogen genoeg voor de papegaaien, die in een lange laan, aan weerszijden op een paai zaten. Ze gaven hun „sausjes' die de dieren heel netjes kraakten en pelden, zelfs bet roode velletje werd er met zorg afgedaan. De tuin was gewoonweg schitterend, imus Verbrugsen, die gekke gezichten had ge trokken tegen een aap, werd meteen door een aanta! apen nagedaan, iels. wat de ion- gens zoo aardig vonden, dat ze het allen gingen probeeren. Ongelukkigerwijs kwam Gerrit v. d. Wiel wat te dicht bij de kooi, hetgeen een aap benutte om hem een mooie "bloem uit zijn jasje te trekken. Een alge meen gelach beloonde den aap voor zijn gui tenstreek. Ze gingen verderop en bezochten de leeuwen, pantsers en alle andere dieren. De „voetballers" waren verrukt bij het zien van al die prachtige dieren en vogels en wis ten van geen uitscheiden. Eindelijk om 1 uur vond mijnheer de Boer dat ze in hef restau rant „Artis" maar moesten gaan eten, waar na hij hen weer ergens anders heen zou brengen. (Slot volgt). 23. Nog een sprongetje en als 'n kleine geruite bal tolde hij zeker wel een keer of zes in de schommelende hangmat heen en weer. „Zou vandaag alles moeten schommelen en hobbelen," zuchtte hij. 24. Maar eindelijk lag hij daar behaaglijk op z'n rug naar de groene blaadjes der boomen te kijken, waar je de blauwe lucht zoo mooi tusschen door kon zien. Noch, één, nog twee minuten en Holly-Dolly sliep als een os en je zag van heelen Holly-Dolly niets meer dan alleen z'n kuifje, dat ver baasd en blij over zooveel rust een praatje hield tegen de muggen, vliegen en vlindertjes, die nieuwsgierig om 't kuifje heengonsden. Zoo'n raar eigenwijs ding hadden ze nog nooit zien groeien. En ook 't muisje vond het een vreemd geval. EINDE VAN HET EERSTE GEDEELTE. AH ZOO Onderwijzer „Wel, Hans, is je heen weer heeiemaal beter Hans „Mijn been, meneer Ja, je moeder schreef toch dat je je beer gebroken had „O, dat schreef moeder maar, omdat ze niet Diphteritis kon schrijven." ONVERBETERLIJK. Onderwijzer „Wat is een wonder Leerling „Dat weet ik niet." Onderwijzer „Als de zon eens midden in den nacht scheen, wat zoudt ge dan zeg- gjen dat het was Leerling „De maan." Onderwijzer „Maar als u dan gezegd werd dat het de zon was, hoe zoudt ge het dan noemen Leerling „Een leugen." Onderwijzer „Ik vertel evenwel nooit leugens. Veronderstel nu dat ik u zei dat het de zon was, wat zoudt ge dar denken Leerling (na eenige aarzeling) „Dar u,... 'm om had." AFGESLAGEN AANVAL. De Ehgelsche vice-admiraal Dinkton, na ven-commandant van Southampton, was een hartstochtelijk rooker. Eens toen hij op reis was, had hij in een coupé „Niet rooken" plaats moeten nemen, maar omdat hij alleen zat stak hij direct een sigaar aan. Kort voor het vertrek van den trein kwam er nog een heer bij hem in de coupé, in wien hij een jong officier meftide te her- kennen De nieuw aangekomene wendde zich tot Dinkton en zeide „Het is hier verbo den te rooken, mijnheer." Woedend wierp Dinkton zijn sigaar weg en zon op wraak. Hij stelde zich aan zijn mede-reiziger voor „Ik ben vice-admiraal Dinkton. Met wien heb ik 't genoegen?" „Het spijt mij," antwoordde de ander, „maar uit principe maak ik op reis geen kennis." 20 Wie zal trouwen met de dochter van een misdadiger?" Fernand zeide niets meer.... Hij had zijn hoofd op den schouder van zijn zuster laten valleneensklaps barstte hij in snikken uit, en Marguerite voelde zijn heete, brandende tranen op hare handen vallen.... Ook hare kalmte, die ze inmiddels weer dacht feruggewonnen te hebben, verdweenhet was haar oi heur hart braken ook hare tranen vloeiden op heur bleeke, marmerkoude wangsn en mengden zch met die van haar broer.... Ze poogde zachte woorden te stamelen om hem te troosten.... maar zelf had ze even eens troost noodig.... Langen tijd bleven zij weenenhet was hun of de tranen hun verlichting schonken. Toen fluisterde ze hem zacht toe: „Begrijp je mij nu?..- - Begrijp je nu, hoe het moge lijk was dat ik Albert Delost eerst mijn liefde bekende.... en daarna hem overal ontvlucht ben.... O, je weet niet welk een berouw ik heb, hem in een oogenbiik van zwakte bekend te hebben, dat ik hem lief heb.... Begrijp ie nu waarom ik zijn liefde niet wil, en nog minder den naam, dien hij mij aanbiedt? Ja, Fernand, ik bemin hem!.. Ik heb hem innig lief.... Ik bemin hem, meer dan jij Rosa liefhebt.... Rösa, de smokkelaarster heeft meer recht met opge heven hoofd rond' te gaan, dan wijzij heeft meer recht de menschen recht in de oogen te zien dan wij.... O, als zij eens achter ons geheim zou koipen! Ze zou ons zonder medelijden vernietigen.... verplet teren! Ik kan Alberl toch niet verteilen wat wij zijn., wat ik ben?.... Hoe zouden wij op den huwelijksdag de acte van het overlijden van onzen vader kunnen overleggen? Wij zijn vervloekt! Vervloekt! Vervloekt! Plotseling hield Fernand op met schreien. „Wat heeft hij dan misdaan,vroeg hij, toen hij weer een weinig tot kalmte was gekomen. „Ik weet het niet.... Daar heb ik niet naar gevraagd...." ,.Dus je weet niet.... waarom hij.... daar ginds is?" „Moeder heeft het mij niet gezegd-.-- en ik heb het haar niet gevraagd „Zij is het dus geweest, die je het vree- selijke geheim onthuld heeft?" „Ja.... zij.... Ik heb er haar toe ge dwongen.... Vroeg of laat had ze het jou of Laure eveneens moeten mededeclen. „Het is ontzettend!.... Maar misschien is zijn misdaad niet zoo groot geweest.... misschien een onvoorzichtigheid.... De menschen vergeven niet gauw een zwak j oogenbiik.Ik kan niet gelooven, dat j vader een slecht m<"»"eb (ieweest is!" „Wat bet ook geweest is, wat hij misdaan heeft, in ieder geval is hij toch tot de ga leien veroordeeld." riep Marguerite heftig uit. Na eenige. minuten van diepe stilte her nam Fernand: „Maar oom weet alles. Natuurlijk.... bij moet het we'cenHeb je er nooit aan gedacht hem om een ver klaring te vragen?.... „Neen.... dat wil ik niet.... Is bet niet vreemd dat vadefs broer, dien wij nog nooit gezien hebben.... over wien wij nog nooit hoorden spreken, als een bom in ons mid den is komen vallen? „Maar hij heeft Frankrijk reeds op jeug digen leeftijd verlaten, we kunnen hem dus niet kennen, en wat betreft dal wij nooit over hem hebben hoeren spreken.... je weet dat moeder het nooit over iemand heefi. Nu eerst kan ik mij hare droevige oogen en haar zwijgenden mond begrij pen Arme moeder! „Ik ben ervan overtuigd, dat het een ver keerden invloed op moeder heeft gehad, dat oom op het kasteel is komen wonen Hij wilde bij ons zijn intrek nemen en moe der heeft natuurlijk met durven weigeren.. Sedert dien tijd is haar gezondheid steeds meer achteruitgegaan. „Zijn gelaat zai haar aan den ander aan vader herinnerd hebben.... en bijge volg kwamen droevige herinneringen haar kwelien." Wederom zwegen ze geruimen tijd; toen sprong de jonge man met een nieuwen uit roep van smart op.... Marguerite stond eveneens op. Geruimen tijd bleven ze zoo aan den kant van den weg voor zich uit i staren.... hunne vochtige oogen blonken in het blauwe maanlicht.... het verschiet was voor hen van een ondoordringbare duisternis.... Smarten stapelden zich op als donkere wolken.... Nergens een licht straal nérgens hoop!. ..Mn God...." kermde de jonge man.... „waar moet het met ons heen.... Geen ge luk," weende hij, „en geen liefde.... Niets.... niets.... niets....' Toen spraken ze niet verder tot elkaar.. Lik had genoeg aan zijn eigen leed Ze stonden doodstil als bleeke beelden in het zilverlichthand aan handLangzaam maakten hunne vingers zich los.... hunne armen vielen slap langs hun lichaam neer. toen ging elk zijns weegs en verdwenen ze in de duisternis., 1 De takken der struiken bewogen en te midden der korte twijgen strekte Rosa zich in haar volle lengte uit.... Ze was nog bleeker dan de beide ongelukkige jonge menschen. wier liefde geknakt was.... en haar oogen fonkelden.... Ze wankelde.... en haar geheele lichaam beefde.... „Hawas de eenigste klank die ze uitstiet. Ha! Nu zou ze zich wreken. En toch.... niet hare vreugde was het die haar zoo opgewonden maakte.... Na I het blijde oogenbiik van leedvermaak, dat Marguerite Alban haar door hare onthul ling geschonken had, was het of haar hart i werd samengeknepen van smart. Want ja.. ze haatte Marguerite.... maar Fernand had i ze lief. Onmogelijkonmogelijk kon ze die innige liefde uit heur hart rukken.... onmo gelijk kon ze die liefde ontvluchten en ver stikken Eer. nieuwe smart had haar getroffen .l een nieuw leed had zich gevoegd bij de groote smart die haar verteerde sindij het drama in de grot. Daarom was het arme meisje zoo bleek., daarom beefde zij. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Het was omstreeks elf uren in den och tend. Den avond tevoren had het droevige ge sprek plaats gehad aan de oevers van de Chiers, het gesprek waardoor Fernand de geheele vreeselijke waarheid was te weten gekomen: dat zijn vader een galeiboef was. Etienne Alban sloot de deür van zijn ka mer achter zich en daalde de trappen af. Toen hij op de eerste verdieping was ge- komen, zag hij dat de deur van Marguerite's kamer openging en het meisje verscheen op den drempel. „Oom," zeide ze met zwakke stem, „wij zouden u gaarne even willen spreken, zoudt u zoo goed willen zijn binnen te komen." j „Wij?!" vroeg Etienne verwonderd. „Ja.... Fernand en ik.... Hij is bin nen.... Wij wachtten tot u langs zoudt ko men." „Wat heb je mij dan tc zeggen, beste kin deren?" Terstond had hij bemerkt dat er iets bij zonders gaande was.... Marguerite was an ders dan gewoonlijk Hij trad een klein vertrek binnen, waar Fernand, aan een schrijftafel gezeten, in een boek bladerde. Hij stond op en liep met uitgestrekte hand zijn oom tegemoet om hem goeden morgen te wenschen. Vervolgens leidde* hij hem naar een stoei en zeide: „Neem plaats, oom.... we wilden u iets vragen." Glimlachend liet Etienne zich in de aan geboden stoel neerzinken. „Ik ben bereid je op al je vragen te ant woorden maar wat zien jullie er beiden ernstig uit." „De vragen die wij u te stellen hebben, zijn ook van ernstigen aard, nietwaar Mar guerite?" „Zeer ernstig, bevestigde het jonge meis je, dat tusschen de beide mannen had plaats genomen. Etienne lachte niet meer. „Gaat het over moeder, arme kinderen?" „Neen," zeide Fernand, die blijkbaar de taak op zich had genomen om het woord te voeren, „neen... het gaat over vader.... Wij weten alles...." Het was Etienne of zya hart stilstond.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 5