ilZL
EJJQD
A! D t
i
1
Oe voetbalclub op reis
Voor Ouders en Opvoeders.
HOE HOLLY-DOLLY RIDDER WERD
Rosa de smokkefaarster.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT.
Tweede Blad - Zaterdag 29 Maart 1924
De opvoeding moet Roomsch Kathoi'ek zijn.
GEMENGD NIEUWS.
Verkeersongeval te Eindhoven.
Valsche Dollarbiljetten te
Amsterdam.
Brand le Oosterhout.
De Vissersloterij
Oplossing.
Nieuwe eefenopgaven.
door PIJLTJE.
if*
ufO l7«<
i
UIT DE MOPPENTROMMEL.
FEUILLETON.
XX.
1. God schiep in den beginne hemel en
aarde. Hij heeft alles gemaakt om wille van
zich zelf. Alle schepselen verkondigen den
lof des Heeren. De redelocze natuur zingt
Gods glorie, maar zij verstaat haar loflied
niet, omdat zij haar Schepper niet kent. De
mensch, de koning der schepping, kan en
moet zijn Maker kennen en dit niet alieen,
maar ook Hem erkennen, aanbidden, dienen,
beminnen en danken.
God, die den mensch geschapen heeft,
blijft hem behouden en bewaren trekt Hij
zijn hand terug, dan is de mensch niet m e
Als Schepper en Behouder heeft God een on
beperkte en onverliesbare heerschappij op
den mensch en is derhalve de mensch van
Ttature d.i. omdat hij Gods maaksel en eigen
dom is, verplicht, God te dienen en zijn Wil
in alles te volbrengen. Hieruit volgt van zelf,
dat die verplichting van bloot natuurlijke
orde bij de opvoeding geen oogenbiik uit
het oog verloren mag worden.
2. Een opvoeding, alleen gevestigd op
's menschen bloot natuurlijke betrekkingen
tot God of met andere woorden op een na
tuurlijken godsdienst en op een natuurlijke
zedenwet kan den mensch niet tot bereiking
van zijn levensdoel brengen. God heeft den
mensch bestemd tot een bovennatuurlijk doel,
tot een bovennatuurlijke zaligheid. Hij heeft
hem verheven tot een bovennatuurlijke orde.
Niemand kan betwisten, dat de Schepper
daartoe hit recht had en dat Hij van zelf ook
het recht had, den mensch te verplichten, dit
bovennatuurlijk voorrecht te aanvaarden en
daarnaar zijn leven in te richten. De boven
natuurlijke orde is door de zonde van Adam
wel verwoest, maar werd door den kruisdood
vanChristus weer hersteld,en de mensch is dus
t tans weer in het genot van dit bovennatuur
lijk voorrecht. Bij de opvoeding mag 's men
schen verheffing tot een bovennatuurlijke or
de nooit verloochend worden en moet de op
voeding gevestigd zijn op de beginselen van
een bovennatuurlijken godsdienst..
3. De mensch is verplicht, God te dienen,
zooals Hij wil, door hem gediend te worden.
God heeft zijn Wil duidelijk kenbaar ge
maakt. Iti den loop der tijden heeft Hij meer
malen tot de Oudvaders gesproken in de
volheid der tijden kwam de eeuwige Zoon
Gods door de menschwording op aarde, om
de Leerr.ar, Hoogepriester en geestelijke Ko
ning van alle volkeren der aarde te zijn.
De mensch is derhalve verplicht, den gods
dienst door Christus ingesteld, te belijden en
daarnaar te leven. Hij moet den éénen waren
godsdienst omhelzen en die ééne ware gods
dienst wordt alleen geleerd door de Roomsch-
ICatholieke Kerk.
Hieruit vloeit voort, dat de opvoeding ge-
htel moet zijn overeenkoms ig de leer c-ir
K r en alzoo Roomsch-Katholiek. fj
4. Christus is mensch geworden o.a. om
den mensch door zijn voorbeeld en door zijn
leer den weg naar den hemel te wijzen. De
Verlosser is derhalve ons aller groote toon
beeld. Geheel ons leven, al onze daden en
handelingen moeten ingericht zijn naar Jezus'
voorbeeld en leer. De godsdienst, door Hem
verkondigd, is 's menschen richtsnoer van de
wieg tot aan het graf.
Christus heeft één Kerk gesticht, om door
naar alle menschen tot de eeuwige zaligheid
te brengen.
Aan die Kerk heeft de Godmensch gezegd
„Aan Mij is alle macht gegeven in den hemel
'n op aarde. Gaat en onderwijst alle volke
ren hen leerende onderhouden alles wat
Ik u geboden heb,"
Krachtens dit goddelijk bevel heeft de Kerk
in alles, wat geloof en zeden betreft, een op
perst en onschendbaar gezag over alle kin
deren, aan wie zij door het Doopsel het bo
vennatuurlijk leven schonk. Deze kinderen
moet zij opvoeden voor Jezus-Christus. Dit'
is voor haar een recht, het gevolg van een
strengen plicht. Gaf zij dit recht prijs, dan
zou zij de zending verloochenen, haar dooi
den Goddeiijken Stichter opgelegd. Al heeft
alleen de Kerk het recht, de gedoopten op te
voeden in de Katholieke geloofs- en zeden
leer, toch zijn de Ouders hierin de geboren
medehelpers der Kerk. Zij immers hebben in
de natuurlijke orde den plicht en het recht
hun kinderen godsdienstig op te voeden.
Deze plicht en dit recht worden door het
Christenzijn niet opgeheven, maar tot een
lioogere orde opgevoerd. Een bijzondere
machtiging der Kerk wordt niet vereischt,
want deze wordt hun door het Sacrament des
Huwelijks geschonken (1).
De ge'neele godsdienstig^ opvoeding gaat
dus uit van het Priesterschap en de leeken-
opvoeders de Ouders, de leeraars, de. onder
wijzers, de patronaatsleden enz. zijn de bond-
genooten van de priesters. Zij zijn de uitwer
kers en de verspreiders van den priesterlijken
invloed en van hun leer over alle onderdeelen
van de Katholieke opvoeding.
Zij helpen in der, huiselijken kring, in de
s .riool, in het patronaat en in het dagelij ksch
laven de godsdienstleer en de genademidde
len toepassen en in daden en deugden om
zetten. Al hun doen en laten is geheel in over-
enstemming met de leer der Roomsch-Ka-
tholieke Kerk en is derhalve hurl deel in de
opvoeding Roomsch- Katholiek.
5. De Roomsch-Kathoiieke godsdienst al
leen kan aan het kind geven wat het verlangt.
Het kind, de mensch, wenscht te weten het
waarom van alle zaken het wil weten het
doel van zijn bestaan, met andere woorden
waartoe de mensch geschapen is. Het wil we
ten, waarom het dit of dat moet doen of later
Het is niet tevreden met het 'antwoord, dat
de wellevendheid, het bewaren der gezond
heid, het eergevoel, de goedkeuring der men-
cshen, het welzijn der gemeenschap, enz. enz.
dit vorderen. Deze beweegredenen laten het
onvoldaan en zullen nooit een zedelijk goed
karakter vormen. Zij zullen nimmer een kind
opvoeden tot een deugdzaam mensch, die in
al zijn gedachten, begeerten, woorden en wer
ken altijd en overal de zedenwet naleeft. Dit
vermag alleen de levende overtuiging, dat er
is een gebiedende God, die tevens alwetend
rechter en vergelder is.
6. Een godsdienstlooze opvoeding lijdt bo
vendien aan een schromelijk tekort, want zij
zwijgt over de voornaamste plichten van den
mensch, de plichten jegens God. Zoo'n op
voeding kan zelfs het tijdelijk geltlk niet be
vorderen zij kan den mensch de tevreden
heid niet schenken.
De Katholieke opvoeding vormt het kind
naar het volmaakte toonbeeld van den
menschgeworden God zij werkt aan de uit
beelding van de natuurlijkeen bovennatuur
lijke Godsgelijkheid in de kinderziel, opdat
God in het kind worde verheerlijkt en de
eeuwige zaligheid van het kind worde verze
kerd. Zij vormt door veredeling en verster
king van den wil den mensch tot een
Roomsch-Katholieic.karakter, dat niet als een
rietstengel heen en weer wordt geslingerd
door de wisselende meeningen van den dag,
hartstocht, luim, winstbejag enz. maar dat
rotsvast geankerd is in het geloof en dit ge
loof tot richtsnoer neemt van denken, willen,
streven van alle doen en laten en dit geloof
wordt omgezet in daden niet alleen in het bij
zonder, maar ook in het openbaar leven.
De Katholieke opvoeding vergeet de tijde
lijke levensroeping van den mensch niet. Zij
vermijdt niet alieen het verkeerde, het tekort
der godsdienstlooze opvoeding. Zij schenkt
buiten de bovennatuurlijke voorrechten aan
het kind nog alle goed, waarop de ongeloo-
vigen zich beroemen.
„De Katholieke opvoedkunde" aldus
Mgr. Diepen steunt op haar Katholiek Ge
loof dar niet alleen de rede tegen noodlottige
opvoedkundige dwalingen beschermt, doch
aan die opvoedkunde ook biedt de haar nood
zakelijke en bovennatuurlijke gegevens over
,s menschen einddoelGod te dienen op aar
de, den hemel te verdienen en de hel te ont
vluchten over zijn gevallen nattuur, haar be
geerlijkheden, en daartegen door versterving
en onthechting te voeren strijd over de be-
teekenis der zonde, over de .Verlossing en
haar genademiddelen, over de deugd en haar
beweegredenen."
De Katholieke opvoedkunde leert, dat het
godsdienstig leven niet enkel bestaat in ge
bedsleven, maar dat het geheele leven moet
uitgaan van den godsdienst, bezield, geleid
en gewijd moet worden door den godsdienst.
Het leven moet een Jezus leven zijn, God ter
eere.
St. Gregoriushuis, Utrecht.
J. BERGMANS.
(1) De Nederlandsche Katechismus door
P. Potters.
(2) Lettre Pastorale de Monseigneur l'Ar-
chévêque de Paris, sur l'Education.
(3) Vlaamsen opvoedkundig Tijdschrift.
Donderdagmorgen om half tien gebeurde
te Eindhoven op de gevaarlijke brug nabij
net postkantoor een auto-ongeiuk, dat be
trekkelijk goed afliep. Midden in den bocht
werd een auto-bus door de stoomtram aan
gereden en achteruit gedrongen, zoodat de
bus dwars over den weg kwam te staan. Een
der passagiers van de auto-bus, mr. De Bruyn,
griffier bij het kantongerecht in Eindhoven,
viel door den schok dooi- de voorruit van de
bus, met het gevolg, dat hij eenige lichte ver
wondingen bekwam aan het voorhoofd en
aan zijn neus. De overige passagiers, nl. 3
vrouwen en de chauffeur, kwamen met den
schrik vrij. De auto-bus werd aan de voor
zijde beschadigd de spatborden waren in
gedrukt en de rechter-iantaarn vernield. De
chauffeur had volgens beweringen van de
passagiers en 2ndere getuigen, signalen ge
geven en op het moment, dat de wagen werd
aangereden, dezen zoo goed als geheel tot
stilstand gebracht. Hij had nog geprobeerd
achteruit te rijden, doch het was te laat. De
machinist aer tram, die ook signaal had ge
geven heeft uit alle macht geremd. De aan
rijding was voor de stoomtram nier van ern-
stigen aard.
De commissaris van politie te Amsterdam
(Just-tieele Dienst, Hoofdbureau) maakt be
kend. dat op 26 Maart j.l. een valsch Ame-
rikaansch bankbiljet van 20 pond sterling,
zoogenaamde „Federal Reserve Note in be
slag is genomen, vermoedelijk afkomstig uit
Duitschland. Het biljet draagt de beeltenis
van President Cleveland, dat grover is uitge
voerd dan bij de echte biljetten, terwijl de
achtergrond der beeltenis op het falsificaa,
egaal zwart is, terwijl die op het echte bdj^t
een ruitvormig netwerk vertoont. P-et falsifi-
caaf kan gemakkelijk gesplitst worden, daar
de voorzijde tegen de achterzijde is geplant,
waartusschen eenige blauwe haartjes Zi;n
aangebracht, welke bij de echte biljetten in
het papier zelf zitten. Het netwerk in de rand-
lijst van het falsificaat is vee! grover dan dat
van de echte biljetten. De achterzijde van het
falsificaat valt in het bijzonder op door de
grove teekening van de zee, waarin zich net
stoomschip bevindt. Bij aanbieding van der
gelijke faisificaten wordt verzocht het naast-
biizijnde politiebureau dan wei het Hoold-
bureau van Politie, Centrale Recherche, te
waarschuwen en de identiteit van den aan
bieder zoo mogelijk vast te stolen.
Vermoedelijk deer det spatte l van vonken
uit een waschhuisjc, is brand ontstaan in
de groote schuur van den lnadbouwer D.
te öosterhout, gelegen in de nabijheid van
het klooster der paters Benedictijnen. De
schuur werd geheel vermeld, doch een kave
ling hooi, eenige landbouwwerktuigen en
een aantal wagens werden een prooi der vlam
men. Een gedeelte van het materiaal was
verzekerd.
De recherche te Delft heeft Donderdag
middag alle bescheiden betreffende de z.g.
Vissersloterij (oroekhuys) in beslag genomen
ten huize van den hoofdagent Joh. van „er
Velde aan de Binnenwatersloot aldaar.
van onze laatste raadsels.
Arnhem.
Naarden,
Terneuzen.
Wijk bij Duurstede.
Ede.
Roermond.
'raag.
Enkhuizen.
Namen.
2. Chocoladefabriek.
2.
(Oplossingen niet in tc zenden).
1. Onze naam bestaat uit precies twaalf
letters en men vindt ons in 4c woestijnen.
Van 3, 4, 5, 6 bereidt men heel wat voed
sel.
In een 10, 9, 10, 11, 12 is gewoonlijk veel
visch te vangen.
Met 9, 10, 11, 12 komt men ver.
Een 3, 9, 6 is een lengtemaat.
2, 1, 2, 3, 4 is een kostbare stof.
Een 5, 6, 7 is een lichaamsdeel, een 12,
13, 14, 15 ook.
2, 3, 4, 5, 6, 14 is een jongensnaam.
Een 8, 5, 6, 7 gebruikt de timmerman.
8, 7, 9, 5, 15, is een zeer algemeen ge
bruikte spijs.
Het geheel is een winkel.
3.
5, 6, 7, 8, 9 is een afgekorte meisjesnaam.
5, 6, 9. 2, 3 is geducht hard,
Mijri geheel is de naam van een ver ver
wijderd land,
5. Ik smaak heel lekker, maar sterk.
Van 1, 2, 3, 4, 5 moet men niezen,
6, 7, S, 9 is een ding, heel lastig als
je er niets van hebt.
Een 1. 2, 4, 5 is een smakelijke vrucht.
6. Mijn geheel staat in het meervoud:
ge moet ze nooit binnenshuis zoeken.
Een 2, 3, 4 is een soort van muur.
Een 5, 6 is een lengtemaat.
Een 6, 7, 8, 9, 10 is een stuk schoeisel.
door NICO A.
Wat staat hier?
4. Een 1, 2, 3, 4, 7, 5 is een heel mooi
gebouw.
In het geheele dorpje X. was er niets zoo
zeer bekend, als de voetbalclub „Klein maar
Dapper". Het was dan ook een uitgelezen
troepje, dat met eere dezen naam droeg'. Het
waren nog kleine jongen? maar dapper,
want ze durfden zelfs al een wedstrijd le
spelen tegen hun zooveel grootere „vakge-
nooten" uit het stddje M. We zullen even de
leden voorstellen. De voorzitter, want ze
noemden het ook een vereeniging, was Henk
v. d. Berg, terwijl de functie van secretaris
door Leendert van Sehie werd uitgeoefend
en de penningmeester was de keeper, de
leukste vent van de club, Jaap Verhoef.
De overige acht leden waren Gerrit v.
Wiel, Jan Hendriksen, Kees v. d. Stoepen,
Arie v. d. Hoek, Piet de Boer, Johan v. d.
Velden, Leo v. Drift en Tinus Verbrugge. Zie
daar het mooie elftal. In de laatst gehouden
vergadering, welke op het land van boer
Theun gehouden werd, werd besloten om
eens op reis te gaan en er een dagje van le
nemen. De ouders werden met het voornemen
in kennis gesteld, hetgeen een zachte wenk
was om meteen de kosten te helpen dekken.
Piet de Boer's vader besloot met de jongens
mede te gaan, om de leiding te nemen en
meteen om voor de verschillende noodzake
lijke dingen te zorgen. De jongens waren
met die hulp natuurlijk zeer ingenomen en
waren blijde, dat ze niet alles alleen behoef
den op te knappen.
Den avond tc voren kwamen de jongens bij
elkaar in 't huis van mijheer de Boer en deze
legde voor hen het reisplan uit en prentte hun
meteen in, dat ze zich steeds ordelijk en
netjes moesten gedragen. Dat beloofden ze
natuurlijk allemaal en toen ze naar huis gin
gen, raakten ze niet uitgepraat over den
heerlijken dag van morgen, die nog zooveel
verrassingen voor hen verborgen hield. Des
nachts droomde Arie v. d. Hoek, dat hij in
een gouden koets zat met prachtige paarden
er voor en dat ze in plaats van op straat te
wandelen, door de lucht vlogen. Deze cn
verschillende andere dingen woelden den ge
beden nacht door zijn hoofd, en hij was blij
de dat het ochtend werd.
Des anderen daags waren de jongens al
om 7 uur present bij het huis var, mijnheer
de Boer. Ze hadden allen bun Zondagsche
pakjes aangetrokken en hadden een pakje
met brood bij zich. Opgewekt ging men
naar de stalhouderij van Tjieunissen, al
waar een rijtuig besteld was. En daar een
gewoon rijtuig te klein was voor zoo'n
groot aantal, nam men maar een Jan Ple
zier. Dat was nog eens echt.
De wagen was met groen en bloemetjes
versierd en langs de zijkanten waren twee
doeken gespeld met het opschrift „Pe
feestvierende voetbalclub „Klein maar
Dapper". Spoedig was men in den ruimen
wagen gezeten en daar ging het hoor, de
feestdag had een aanvang gemaakt. Het
doel van de reis was Amsterdam, een
plaats waar alleen Johan v. d. Velden en
Jan Hendriksen al eens geweest waren. Ze
waren alle verlangend naar die groote
stad, waar ze zooveel van hadden hooren
vertellen en gelezen.
Het was thans heerlijk weer. Geen windje
bewoog de boomen en de zon scheen heer
lijk over het landschap. Gen wonder dat de
jongens hun hart voelden opengaan en ten
iaatsien het „Waar in 't bronsgroen eiken
hout" aanhieven. Toén pas kwam de stem
ming er in. Het eene lied volgde het andere
en na een half uurtje gereden te hebben,
kwamen ze bij het station van het dichtst
bijzijnde stadje. Het was voor hen iets bij
zonders om met den trein te gaan. Ze meen
den dat de heele afstand met de Jan Ple
zier gedaan zou worden. Maar dat gebeurde
niet. Het rijtuig kgerde terug, nadat de koet
sier verzekerd had, 's avonds bij bet station
te zijn, om de feestvierende club weer thuis
te brengen.
Eindelijk zaten ze in den trein. Ze reden
met een flinke vaart en ook toen raakten de
kelen los en zongen ze alle mooie liedjes,
die ze op school geleerd hadden. Ongeveer
te 10 uur kwamen ze in Amsterdam aan.
Wat een groot station en wat een drukte.
Zoo iets hadden ze nog nooit gezien, behal
ve Johan v. d. Velden en Jan Hendriksen,
doch veel wisten die ook niet meer te ver
teilen. Ze keken hun oogen uit. En dan zoo
veel treinen. In een week tijds kwamen er
niet zooveel in het kleine stadje, als er nu
op het moment voorbijstoomden. Meneer de
Boer drukte hun op 't hart om goed bij el
kaar te blijven, daar er anders licht iemand
tusschen de menigte kon verdwalen.
Eenmaal buiten het station gekomen, wis
ten ze niet wat ze zagen. Er reden trams
zonder schoorsteen en ze hoorden van mijn
heer de Boer, dat dit de electrische trams
waren. Nog nooit hadden ze zoo'n bedrijvig
heid en drukte gezien.
En toen ze op de De Ruyterkade kwamen,
zagen ze daar een politieagent te paard. Dat
was heeiemaal raar. Zelfs politie op de mo
torfiets ontbrak niet. O, wat was hun dorpje
vreeselijk ten achter. Daar sukkelde enkele
malen per dag, de veldwachter Dirksen door
de straten en diens grootste werk bestond
uit het uiteenjagen van troepjes ondeugende
jongens.
Ook de „Jan Pieterszoon Coen" die juist
1 a 4 O O
22. Vlug sloeg hij armen en beentjes om den boomstam heen, en
heesch zich al blazende en hijgende op. 't Was ook een heel werk
voor hem. Z'n beentjes waren zoo kort, z'n buikje zoo dik Dat die
nare hangmat ook zoo hoog hing. Maar eindelijk had hij dan toch
dien stok te pakken en kon hij zoo de mat naar zich toetrekken.
,lt|
binnenstoomde. dwong hun groote verwon
dering af. Zoo'n groote boot vonden ze iets
bovennatuurlijks. YCat zouden ze een hoon
te vertellen hebben aan hun zusjes en broer-
ijes en aan den meester.
Opeens ging meneer de Boer naar eei?
tram en liet de jongens instappen. Ze voel
den zich wei een beetje beduusd ia zoo n
raren wagen, maar fijn ging liet. En wat was
die stad groot en wat een massa volk gingen
er straat in straal uit. Eindelijk, na eer. Bin
ken rit, hielden ze stil voor een groot hek
waarboven twee groote steenen arenden.
Dat was de Dierentuin „Artis' Voor net
eerst van hun leven zouden ze echte wilde
dieren zien. Ze beefden van pure opwinding.
Toen ze er eenmaal in waren, hadden ze geen
oogen genoeg voor de papegaaien, die in een
lange laan, aan weerszijden op een paai
zaten. Ze gaven hun „sausjes' die de dieren
heel netjes kraakten en pelden, zelfs bet
roode velletje werd er met zorg afgedaan.
De tuin was gewoonweg schitterend, imus
Verbrugsen, die gekke gezichten had ge
trokken tegen een aap, werd meteen door
een aanta! apen nagedaan, iels. wat de ion-
gens zoo aardig vonden, dat ze het allen
gingen probeeren. Ongelukkigerwijs kwam
Gerrit v. d. Wiel wat te dicht bij de kooi,
hetgeen een aap benutte om hem een mooie
"bloem uit zijn jasje te trekken. Een alge
meen gelach beloonde den aap voor zijn gui
tenstreek. Ze gingen verderop en bezochten
de leeuwen, pantsers en alle andere dieren.
De „voetballers" waren verrukt bij het zien
van al die prachtige dieren en vogels en wis
ten van geen uitscheiden. Eindelijk om 1 uur
vond mijnheer de Boer dat ze in hef restau
rant „Artis" maar moesten gaan eten, waar
na hij hen weer ergens anders heen zou
brengen.
(Slot volgt).
23. Nog een sprongetje en als 'n kleine geruite bal tolde hij zeker
wel een keer of zes in de schommelende hangmat heen en weer.
„Zou vandaag alles moeten schommelen en hobbelen," zuchtte hij.
24. Maar eindelijk lag hij daar behaaglijk op z'n rug naar de
groene blaadjes der boomen te kijken, waar je de blauwe lucht zoo
mooi tusschen door kon zien.
Noch, één, nog twee minuten en Holly-Dolly sliep als een os en je
zag van heelen Holly-Dolly niets meer dan alleen z'n kuifje, dat ver
baasd en blij over zooveel rust een praatje hield tegen de muggen,
vliegen en vlindertjes, die nieuwsgierig om 't kuifje heengonsden.
Zoo'n raar eigenwijs ding hadden ze nog nooit zien groeien. En ook 't
muisje vond het een vreemd geval.
EINDE VAN HET EERSTE GEDEELTE.
AH ZOO
Onderwijzer „Wel, Hans, is je heen weer
heeiemaal beter
Hans „Mijn been, meneer
Ja, je moeder schreef toch dat je je beer
gebroken had
„O, dat schreef moeder maar, omdat ze niet
Diphteritis kon schrijven."
ONVERBETERLIJK.
Onderwijzer „Wat is een wonder
Leerling „Dat weet ik niet."
Onderwijzer „Als de zon eens midden
in den nacht scheen, wat zoudt ge dan zeg-
gjen dat het was
Leerling „De maan."
Onderwijzer „Maar als u dan gezegd
werd dat het de zon was, hoe zoudt ge het
dan noemen
Leerling „Een leugen."
Onderwijzer „Ik vertel evenwel nooit
leugens. Veronderstel nu dat ik u zei dat het
de zon was, wat zoudt ge dar denken
Leerling (na eenige aarzeling) „Dar
u,... 'm om had."
AFGESLAGEN AANVAL.
De Ehgelsche vice-admiraal Dinkton, na
ven-commandant van Southampton, was
een hartstochtelijk rooker. Eens toen hij
op reis was, had hij in een coupé „Niet
rooken" plaats moeten nemen, maar omdat
hij alleen zat stak hij direct een sigaar aan.
Kort voor het vertrek van den trein kwam
er nog een heer bij hem in de coupé, in
wien hij een jong officier meftide te her-
kennen
De nieuw aangekomene wendde zich
tot Dinkton en zeide „Het is hier verbo
den te rooken, mijnheer."
Woedend wierp Dinkton zijn sigaar weg
en zon op wraak. Hij stelde zich aan zijn
mede-reiziger voor
„Ik ben vice-admiraal Dinkton. Met
wien heb ik 't genoegen?"
„Het spijt mij," antwoordde de ander,
„maar uit principe maak ik op reis geen
kennis."
20
Wie zal trouwen met de dochter van een
misdadiger?"
Fernand zeide niets meer....
Hij had zijn hoofd op den schouder van
zijn zuster laten valleneensklaps
barstte hij in snikken uit, en Marguerite
voelde zijn heete, brandende tranen op hare
handen vallen.... Ook hare kalmte, die ze
inmiddels weer dacht feruggewonnen te
hebben, verdweenhet was haar oi heur
hart braken ook hare tranen vloeiden
op heur bleeke, marmerkoude wangsn en
mengden zch met die van haar broer....
Ze poogde zachte woorden te stamelen om
hem te troosten.... maar zelf had ze even
eens troost noodig....
Langen tijd bleven zij weenenhet was
hun of de tranen hun verlichting schonken.
Toen fluisterde ze hem zacht toe: „Begrijp
je mij nu?..- - Begrijp je nu, hoe het moge
lijk was dat ik Albert Delost eerst mijn
liefde bekende.... en daarna hem overal
ontvlucht ben.... O, je weet niet welk een
berouw ik heb, hem in een oogenbiik van
zwakte bekend te hebben, dat ik hem lief
heb.... Begrijp ie nu waarom ik zijn liefde
niet wil, en nog minder den naam, dien hij
mij aanbiedt? Ja, Fernand, ik bemin hem!..
Ik heb hem innig lief.... Ik bemin hem,
meer dan jij Rosa liefhebt.... Rösa, de
smokkelaarster heeft meer recht met opge
heven hoofd rond' te gaan, dan wijzij
heeft meer recht de menschen recht in de
oogen te zien dan wij.... O, als zij eens
achter ons geheim zou koipen! Ze zou ons
zonder medelijden vernietigen.... verplet
teren!
Ik kan Alberl toch niet verteilen wat wij
zijn., wat ik ben?.... Hoe zouden wij op
den huwelijksdag de acte van het overlijden
van onzen vader kunnen overleggen? Wij
zijn vervloekt! Vervloekt! Vervloekt!
Plotseling hield Fernand op met schreien.
„Wat heeft hij dan misdaan,vroeg hij,
toen hij weer een weinig tot kalmte was
gekomen.
„Ik weet het niet.... Daar heb ik niet
naar gevraagd...."
,.Dus je weet niet.... waarom hij....
daar ginds is?"
„Moeder heeft het mij niet gezegd-.-- en
ik heb het haar niet gevraagd
„Zij is het dus geweest, die je het vree-
selijke geheim onthuld heeft?"
„Ja.... zij.... Ik heb er haar toe ge
dwongen.... Vroeg of laat had ze het jou
of Laure eveneens moeten mededeclen.
„Het is ontzettend!.... Maar misschien is
zijn misdaad niet zoo groot geweest....
misschien een onvoorzichtigheid.... De
menschen vergeven niet gauw een zwak
j oogenbiik.Ik kan niet gelooven, dat
j vader een slecht m<"»"eb (ieweest is!"
„Wat bet ook geweest is, wat hij misdaan
heeft, in ieder geval is hij toch tot de ga
leien veroordeeld." riep Marguerite heftig
uit.
Na eenige. minuten van diepe stilte her
nam Fernand: „Maar oom weet alles.
Natuurlijk.... bij moet het we'cenHeb
je er nooit aan gedacht hem om een ver
klaring te vragen?....
„Neen.... dat wil ik niet.... Is bet niet
vreemd dat vadefs broer, dien wij nog nooit
gezien hebben.... over wien wij nog nooit
hoorden spreken, als een bom in ons mid
den is komen vallen?
„Maar hij heeft Frankrijk reeds op jeug
digen leeftijd verlaten, we kunnen hem dus
niet kennen, en wat betreft dal wij nooit
over hem hebben hoeren spreken.... je
weet dat moeder het nooit over iemand
heefi. Nu eerst kan ik mij hare droevige
oogen en haar zwijgenden mond begrij
pen Arme moeder!
„Ik ben ervan overtuigd, dat het een ver
keerden invloed op moeder heeft gehad,
dat oom op het kasteel is komen wonen
Hij wilde bij ons zijn intrek nemen en moe
der heeft natuurlijk met durven weigeren..
Sedert dien tijd is haar gezondheid steeds
meer achteruitgegaan.
„Zijn gelaat zai haar aan den ander
aan vader herinnerd hebben.... en bijge
volg kwamen droevige herinneringen haar
kwelien."
Wederom zwegen ze geruimen tijd; toen
sprong de jonge man met een nieuwen uit
roep van smart op.... Marguerite stond
eveneens op. Geruimen tijd bleven ze zoo
aan den kant van den weg voor zich uit
i staren.... hunne vochtige oogen blonken
in het blauwe maanlicht.... het verschiet
was voor hen van een ondoordringbare
duisternis.... Smarten stapelden zich op
als donkere wolken.... Nergens een licht
straal nérgens hoop!.
..Mn God...." kermde de jonge man....
„waar moet het met ons heen.... Geen ge
luk," weende hij, „en geen liefde....
Niets.... niets.... niets....'
Toen spraken ze niet verder tot elkaar..
Lik had genoeg aan zijn eigen leed Ze
stonden doodstil als bleeke beelden in het
zilverlichthand aan handLangzaam
maakten hunne vingers zich los.... hunne
armen vielen slap langs hun lichaam neer.
toen ging elk zijns weegs en verdwenen ze
in de duisternis.,
1 De takken der struiken bewogen en te
midden der korte twijgen strekte Rosa zich
in haar volle lengte uit.... Ze was nog
bleeker dan de beide ongelukkige jonge
menschen. wier liefde geknakt was.... en
haar oogen fonkelden.... Ze wankelde....
en haar geheele lichaam beefde....
„Hawas de eenigste klank die ze
uitstiet.
Ha!
Nu zou ze zich wreken.
En toch.... niet hare vreugde was het
die haar zoo opgewonden maakte.... Na
I het blijde oogenbiik van leedvermaak, dat
Marguerite Alban haar door hare onthul
ling geschonken had, was het of haar hart
i werd samengeknepen van smart. Want ja..
ze haatte Marguerite.... maar Fernand had
i ze lief.
Onmogelijkonmogelijk kon ze die
innige liefde uit heur hart rukken.... onmo
gelijk kon ze die liefde ontvluchten en ver
stikken
Eer. nieuwe smart had haar getroffen .l
een nieuw leed had zich gevoegd bij de
groote smart die haar verteerde sindij het
drama in de grot.
Daarom was het arme meisje zoo bleek.,
daarom beefde zij.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Het was omstreeks elf uren in den och
tend.
Den avond tevoren had het droevige ge
sprek plaats gehad aan de oevers van de
Chiers, het gesprek waardoor Fernand de
geheele vreeselijke waarheid was te weten
gekomen: dat zijn vader een galeiboef
was.
Etienne Alban sloot de deür van zijn ka
mer achter zich en daalde de trappen af.
Toen hij op de eerste verdieping was ge-
komen, zag hij dat de deur van Marguerite's
kamer openging en het meisje verscheen op
den drempel.
„Oom," zeide ze met zwakke stem, „wij
zouden u gaarne even willen spreken, zoudt
u zoo goed willen zijn binnen te komen." j
„Wij?!" vroeg Etienne verwonderd.
„Ja.... Fernand en ik.... Hij is bin
nen.... Wij wachtten tot u langs zoudt ko
men."
„Wat heb je mij dan tc zeggen, beste kin
deren?"
Terstond had hij bemerkt dat er iets bij
zonders gaande was.... Marguerite was an
ders dan gewoonlijk
Hij trad een klein vertrek binnen, waar
Fernand, aan een schrijftafel gezeten, in een
boek bladerde.
Hij stond op en liep met uitgestrekte hand
zijn oom tegemoet om hem goeden morgen
te wenschen. Vervolgens leidde* hij hem naar
een stoei en zeide: „Neem plaats, oom....
we wilden u iets vragen."
Glimlachend liet Etienne zich in de aan
geboden stoel neerzinken.
„Ik ben bereid je op al je vragen te ant
woorden maar wat zien jullie er beiden
ernstig uit."
„De vragen die wij u te stellen hebben,
zijn ook van ernstigen aard, nietwaar Mar
guerite?"
„Zeer ernstig, bevestigde het jonge meis
je, dat tusschen de beide mannen had plaats
genomen.
Etienne lachte niet meer.
„Gaat het over moeder, arme kinderen?"
„Neen," zeide Fernand, die blijkbaar de
taak op zich had genomen om het woord te
voeren, „neen... het gaat over vader....
Wij weten alles...."
Het was Etienne of zya hart stilstond.