m. K'nHz»r«o!"tret. In de tweede klas. Een zieke zoon Een teleurstelling. spaarpot vandoor Is gegaan!" riep Leno tje „Nou, die Willemse schrijft mij, dat hij na veel geschrijf achter mijn adres ge komen is Hij bedankt mij voor het ge leende geld, zooals hu t heel lakomscb noemt, en hij zegt. dat hij met Seh.ilp vaa dat geld tn Amerika rijk geworden* ts Hij wtl mi: het geld terug betalen, n et al wat hij daardoor volgens zijn bere kening gewonnen heeft, en nu kan ik jen som van twee duizend gulden halen v in een bank hier in Amsterdam als k dit papier toon!" zei Kees, en hij 'waaide met een chèque, die in den brief gezeten had „Maar longen wat een rijke kerel ben ie nou opeens geworden.riep de fab-ikant. die beluisterd had Kees vertelde nu hoe hi' in het hotel gespaard had. en zijn geld opeens ver dwenen was tegelijk met Willemse Nie mand had den vent kunnen vinden Waarschijnlijk was hij als bbnde pas»a gier" naar Amerika gekomen en r.u was de vent rijk en Kees bvzat tweeduizend gulden! Dt fabrikant wenscb e Kees geluk met tijn fortuintje, en zei, dat hij nu naar calm een dag moest thuis blijven r m -net zijn zuster te overlagen wat ze met iet geld zouden beginnen De zaak van 'en -'„n cirtai-eoknker ?->•, Am wel ipgelost zijn en dan kwam Kees veer >p het kantoor „Ik hoop dat alles opgehelderd zal -orden zuchtte Kees „0 ia, Jansen zal wel bekennen!" „Jansen? nenkt dan dat Jansen zoo emeen is geweest?" „Ja. dat denkt de inspecteur ook De akdoek, dien wij ie lieten zien, is van msen en werd in de kleedkamer ge- onden. dus. „Dus is Jansen daar geweest waar hij ooit komt en niets te maken heeft Ia. an zal hij d» dader wei zijn Kees liet zijn patroon de deur lit, en iet een verruimd gevoel keerde hij in 'e kamer terug, waar zijn zuster met tralende oogeu den brief las van Wil- emse, die het zoo goed met hen ge naakt had. VUT EEN GOED SLOT. Drie dagen na hetgeen in 't 'aatste ïoofdstuk voorviel, zat Kees weer op et kantoor van zijn patroon Jansen had lan den inspecteur bekend, dat bij den koker weggenomen had. om Kees van diefstal te laten beschuldigen. Hij had iet land aan Kees. omdat die zoo treng en nauwgezet was Daar hij geen diefstal gepleegd iad, verd hij op verzoek van mijnheer Wou- tenstijn en Kees Melders, niet vervolgd. Wel kreeg Jansen zijn ontslag, maar. omdat er als knecht niets op hem was »an te merken kreeg hij door toedoen van zijn patroon spoedig een andere be trekking. Nu besprak Kees met den fabrikant, roe hij zijn geld wilde beleggen en daar ïij graag aandeelen in de fabriek had, en leze nog meer kon worden uitgebreid, >elegde Kees het geld in aandeelen en -ou in het vervolg met den patroon sa- nent werken als oompagnon Daar de zwerversjaren van Kees Mel- 'ers nu eindigden, kan ik gevoegelijk .-veneens eindigen, maar dan zou het dot wat al te kort zijn en mijn 'ezers zullen vragen: „Hoe ging het verder met Kc.es en Leentje?" Nu dan Eerst gingen Kees en Leentje jp kosten van den patroon naar Enge land, waai Kees, heel trots dat hij zoo goed Engelsch sprak, zijn zuster rveral rondvoerdc en alles liet zien, wat be zienswaardig is in Londen en de omstre ken ervan Toen zij terug kwamen was er veel veranderd Op verzoek van mijn heer Woudenstijn zouden Kees en Leen tje hun intrek nemen in bet groote huis. Keizersgracht 732, waar Leentje het huis houden zou besturen. Het ameublement van de jonge juffrouw Woudenstijn kwam nu weer in dezelfde kamer te staan, waar het twintig jaar geleden gestaan had en ik geloof dat Leentje even veel ge negenheid voor den oude heeft als de jonge dame, die er twintig jaren geleden woonde. Kees is de rechterhand van mijnh -er Woudenstijn. die blij is dat hij zijn groo te zaak aan een jongeren man kon over laten en als hij eens sterft, zal Kees.alles kunnen voortzetten Da' alles is reeds in overleg met de eenig dochter, die in Indië is in orde gemaakt en dus 'al de longen, die jaren geleden door een nijdig ipotheker webgjjaagd wer en tijd een Hik ->nt zijn. Een is er nog. waarvan w:' "toefen ver tellen omdat zij zich verheugt in den voorspoed waarin >>■»<>- k'nderen verk en Die eei. s Trina Steeds werd ze van alles op de hoog te gebonden en dus hoorde zij ook »- het kleine kapitaaltje dat Kees uit Ame- 'lm 1 frppd pn 'O" -oldow Zij was er 7.00 blij over. dat ze haar nan een paa* naar A.m ging om haar Minoren tters -»n "1{ te wpr,r"",k*De goeie T-;na to* <>r pafent uit. was nog -tikker ffp\pArr1on k-oolif hoor!- 1."* C? f* praatte honderd uit. over den winkel, de boe*"1D"-ii van £roe*en o-ver alles en no* wat. fnaar vooral over de aardige d:kke docbt«»r in haar wie^if lag cn nu pao gevoegd 70U worden door Jen h-kt-er die dol was op rifn doeh- terfie en het wat !*>"k vond dat v*ij er *cn paar dagen alleen voor mocht zorgen - Zij meloen ,n veci van elkander. Hij ueette Jacques, zij Jeanne. Den dag van hun huwelijk was hij viif-en-twintie. zij negentien laar Des Zondags, wanneer ailes rust adem de en vrede, wanneer een heilige stilte heerschte in het bosch. waarin zij zijde aan zijde voortwandelden. luisterende naar bet gekweel der vogels, en genietend van Gods schoone schepping, dan gevoelden zo zich onuitsprekelijk gelukkig Eiken anderen dag der week werkten oeiden flink. Jacques vertrok reeds bij het aanbreken van den dag naar zijn smidse, waar hii lustig den hamer deed dreunen op 't harde ijzer. Jeanne bleet tehuis en bestuurde het huishouden, en droomde van hem, en wachtte met spanning het uur al waarop zij hem weder mocht be groeten me» een kus en een lach Zoo vlood een iaar heen vol geluk en zaligheid deze zaligheid werd echter rog verhoogd, toen een kleine, blondlok- kige engel zijn intrede deed in de nederige woning en er den zegen des hemels bracht Men moest eens zien, met welke vreug de en trots de jonge ouders staarden op hun lieveling, boe zij hem als om strijd streelden en liefkoosden en hem de zoetste woordjes toefluisterden Jeanne beweerde, dat de kleine sprekend op zijn vader ge leek. Men behoefde immers zijn netisje en de schal ke oogjes slechts te zien, meen de ze lachend. Jacques daarentegen noem de haar een vleister en hield vol, dat de kleine moeders trekken had. Het iongske schaterde het uit van pret, wanneer zijn ouders aldus met elkander twistten. Zij hielden ook veel van hem 't Zou ons evenwel moeilijk vallen, te beslissen, of de knaap op vader, dan wel op moeder geleek. Doch in elk geval, hij werd een prachtige, ferme jongen. Jeanne was trotsch op haar lieveling. Hoe trilde haar stem van ongekende moederweelde, wanneer zij sprak van ,,mijn zoon."Jacques glimlachte, wanneer de kleine dreumes met nog wankelenden tred naar hem toe drentelde. De ouders brachten op zekeren dag hun kind naar een fotograaf zij wilden zoo gaarne een portret van den kleine hebben. Men had hem op een kussen in een groo- tcn leuningstoel gezet, in zijn mooiste kleertjes gedost en het aardige krullekopje onbedekt. Wat zag het kereltje u lief uit, met dien half lachenden mond, cn die groote, starende oogen I Het portret werd in een breede, met bloemen beschilderde lijst gezet en boven den schoorsteenmantel in de slaapkamer der ouders gehangen. Men deed het be wonderen door familie en kennissen, ja Zelfs de buren moesten het portret van hef kind komen zie" Op een avond, dat Jeanne den kleine naar zij'n bedje bracht, bad deze licht ge hoest Den volgenden morgen was de noest sterker geworden en Jeanne had vol schnk opgemerkt, dat haar lieveling ook bleeker was dan gewoonlijk. Men gaf hem warme doeken en verzachtende drankjes, doch het kind hield met op met hoesten. Jeanne was radeloos. Jacques staarde strak en somber voor zich heen. De kroep, die vreeselijke kwaal, welke de kinderen bij voorkeur aangrijpt, sloopte het uchaam van het arme knaapje. Te ver- e ;fs had de geneesheer al het mogelijke beproefd Jeanne en Jacques wierpen zich, schier waanzinnig van smart, op het kleine, ver stijfde tichaam van hun ontslapen engel, en weenden bittere tranen. Mannen, ge heel in het zwart gekleed, waren gekomen en hadden hun lieveling neergelegd in het enge kistje en het toen naar kerkhof ge dragen. Nadat men het lijkje aan de aarde had toevertrouwd, waren de echtgenooten huiswaarts gekeerd en ze hadden elkander ang aangestaard, en de een las in de blik ken van den ander wat daarbinnen om ging, maar zij spraken niet hun hart was re voi Sedert dien dag voelden beiden hoe angzamerhand de-band verscheurd werd, he hen verbonden had in het verleden. Een drukkende, angstige stilte heerschte m hun woning. Geen spoor der vroegere vreugde, geen teeken meer van blijdschap. Jacques kon geen genoegen meer vin den tn zijn huis, hij zocht ontspanning bij vnenden buitenshuis en hij keerde des avonds steeds laat bij zijn echtgenoote terug, die hem dan bittere verwijten deed. Want was dat een manier van handelen, op zulk een tijd naar huis te komen Haar twee. drie uren, drie vervelende uren te laten wachten op zijn komst Meende hij soms, dat zij zijn slavin was Jacques toonde zich ook met veel be minnelijker Zij moest met denken, dat hij zich liet behandelen als een kwajon gen. Anderen mochten dit doen, maar hijEn bovendien, 't was verre van prettig, zijn vrijen tijd door te brengen in zulk een vervelend tehuis, bij een vrouw, die nooit een vriendelijk woord voor hem over had. Op zekeren dag toen de twist heviger was dan gewoonlijk, stormde Jacques, na een ietwat scherp antwoord van Jeanne op deze toe. Zijn gelaat was hoogrood van toorn en de opgeheven hand dreigde elk oogen blik op Jeanne's gelaat neer te ko men. Zij was bleek geworden als een dood doch zij week geen haarbreed terug. Er ontstond een oognblik van angstige stilte. Dan zei de de jonge vrouw koel „Kom, Jacques, dat gaat niet, zulk een .even is voor ons beiden ondraaglijk. Van daag ben je nog een beetje bevreesd, doch morgen, ja morgen zou je me slaan." „Ja, 't gaat niet langer zoo," antwoordde Jacques, „zie je Jeanne, ik ben niet slecht, en jij bent een goede vrouw, doch te zamen kunnen wij niet meer leven, dit is onmoge lijk geworden. Neem al wat je wilt en ga bij je moeder wonen, liefst zoo spoedig mogelijk. Als je soms het een en ander mocht noodig hebben, dan reken op mijn hulp." Nu spraken ze rustiger. Men zou ge zegd hebben, dat de echtgenooten, sedert zij het voornemen hadden kenbaar ge maakt elkander te verlaten, kalmer waren. Jacques zette zich neder in een hoek van het vertrek en volgde met de oogen zijn vrouw, die zich heen en weer bewoog door de kleine woning. Zij had een grooten kof fer geopend, waarin zij ordeloos haar een voudige kleederen, linnengoed en zaken, waaraan zij eenige waarde hechtte, weg borg. Peinzend staarde hij voor zich heen. Een oogenblik later zag Jacques, hoe zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe trad en het lachende kinderkopje greep, in de versierde lijst. Nu sprong Jacques op. „Geef hier," riep hij haastig, „dat por tret behoort mij. Ik wil het behouden." ,,'t Portret van mijn zoon Dat wil je mij ontnemen, jij 't Was Jeanne niet meer, 't was een ge tergde leeuwin. Zij was nog bleeker ge worden dan straks, toen de smid zijn breede vuist had opgeheven boven haar hoofd. Plotseling echter veranderde zij van houding. Haar oogen vulden zich met tranen en met smeekende stem hernam zij „Ik bid je, laat het mij behouden. Toe Jacques I Niets is mij meer dierbaar dan het portret van mijn dooden lieveling. Ik ben zijn moeder. Ik heb over hem ge waakt. hem verzorgd als het liefste wat ik bezat. Wanneer ik des morgens ontwaakte, sloop ik naar zijn bedje en beschouwde hem in zijn rustigen slaap. O, nu slaapt hij voor altijd. Jacques, je laat me het portret behouden, nietwaar Wij hebben getwist, we hebben elkander het leven bitter ge maakt, maar we zijn toch geen monsters, 't Behoort mij, het portret 1 Herinner jij je nog den dag. waarop we het heten maken Toen waren we nog gelukkig.'' Jacques weende. Hij boog zich diep over het portret en beschouwde het spra keloos. Zijn hoofd raakte bijna dat van Jeanne aan „En als ik het je met geef, wat dan," vroeg hij plotseling. „Dan ga tk niet heen," „Welnu, dan behoud ik het." Zij staarde hem een oogenblik ongeloc- vig aan maar toen trok hij haar zacht naar zich toe. drukte haar in zijne armen, kuste haar teeder en fluisterde „Blijf. Vergeef. Vergeet. Heb me weer lief, wij beiden zullen het portret bezitten en onzen lieveling te zamen herdenken." Vier jaren zijn sedert deze gebeurtenis heengevloden. Thans prijken er twee kinderkopjes in Jeanne's kamer boven den schoor steenmantel. „Opsteken, mijnheel 'i' „Ajsebheft, zeer gr ag ik heb toeval lig geen enkele goede sigaar bij me," antwoordde de aangesprokene, een dikke sinjeur, die in een hoekte van een coupé tweede klas zat. terwijl hij glimlachend de sigaar aannam, die zijn vriendelijke mede reiziger hem met een buiging aanbood „Dank u," zei hij. „wellicht dat deze sigaar me een beetje opknapt. Ik heb den ganschen nacht geen oog dicht gehad. Ik ben vooi zaken naar Bordeaux ge weest. u moet weten, ik ben wijnhande laar te Amsterdam, maar tk zal wat blij zijn als ik weer op Hollandschen bodem ben. 't Is me een lang routie." „Ik weet er alles van." antwoordde de andere reiziger „Zoo ver als u ben ik niet geweest, i k kom uit Parijs en woon te Alkmaar „Zeg eens, t is toch nog een mooi eind- le van Brussel naar Alkmaar „Dat geloof tk wel, vooral met zoo'n bommeltrein als deze." „Wij laten Utrecht rechts liggen, is het met „Pardon, links, mijnheer." „Links? Onmogelijk Utrecht Ügt daar „Neen, daar." „U houdt dus vol, dat Utrecht links ligt „Wel zeker, net zoo goed, als u zegt rechts." „Voor den drommel, tk heb reden dit te beweren, daar het zoo is." „Loop heen, u bent nog met goed wak ker, men kan wel zien, dat u van nacht slecht geslapen hebt „Gij zijt een onbeschaamde, mijnheer!" „Dat is toch nog beter dan een dom oor." „Mijnheer, ik verzeker u...." „En wat zou De beide mannen keken elkaar met dreigende blikken aan, daarna stonden zij bijna gelijktijdig op, keerden elkaar den rug toe. en keken door het raam naar buiten. Daarna bromden zij nog wat tusschen de tanden en gingen ten slotte weer zitten Na eenige oogenblikken zei een hun ner „Ik geloot nu toch, dat u gelijk hebt." „Ik? Waarin?" „Wel. dat Utrechi links ligt.' „Dat heb ik nooit van in'n leven kun nen zeggen, zoo'n domheid Utrecht ligt wel degelijk rechts zooalp ik altijd gezegd heb." „U Maar ben ie nu heeleniaa) je verstand kwijt of hou je me voor den gek?" „Verstand heb ik misschien meer dan gij. Je moet ie nu met verbeelden, dat ik alles van je verdraag, omdat je me een ..stinkstok" gegeven hebt." Dit zeggende, vertrapte hii de sieaae mfttsrfitend onder den voet „Voor den drommei, me uunki, dai ik meer van jou, dan jij van mij te verduren hebt. Jij hebt toen straks beweerd, dat Utrecht links lag, en nu...." „Ik, waarachtig niet I* „Ik heb dus gelogen?" „Niets minder dan dat." „Onbeschaamde vent „Net zooals u 1 Maar trap me niet op me teenen, tk...." „Ik zal met aan je ezelspooten komen." „Ezelspooten Zeg dat nog eens, als je durft." „Zoo dikwijls als ik er lust toe heb." „Als ie met zwijgt, bega ik een onge luk. ik zou in staat zijn, je onbeschaam- den mond voor altijd te doen zwijgen." „Jij „Ja, tk, domoor „Domoor, ja, dat mag jij wel zeggen, je ziet er net zoo uit 1" „Mijnheer begint beleefd te worden. Misschien heb ik de eer wel met een mar kies van Kraaijenstein te spreken „En u, u is wellicht de graaf van Ner- gensthuis „Drijf met mij met den spot, ellende ling L..." Toen de twee „kameraden" eindelijk te Amsterdam aankwamen, begonnen zij elkaar tot afscheid nog even wat klappen uit te deelen, maar de dienaars der H Hermandad vonden dit onbetamelijk, scheidden de vechtenden en lieten hen kosteloos in een rijtuig naar het commis sariaat van politie brengen. Daar aange komen, verdedigden zij hun verschil. De commissaris begreep spoedig het ge- wal en vroeg „Hoe zat u tn den wagen?" „Wel, gewoon, op de bank." „Natuurlijk, maar beiden op dezelfde bank?" „Neen, we zaten tegenover elkaar." „Wel, dan is alles opgelost." „Hoe? Omdat wij- tegenover elkaar zaten?",... „Ja, en daarom hebt u beiden gelijk." „Maar hoe is dat dan in 's Hemels naam mogelijk?" „Niets eenvoudiger dan dat. Zooals u gezeten was, had de een Utrecht aan zijn rechter- en de andere aan zijn linker hand.' Onze twee „vnenden" keken elkaar ten hoogste verbaasd aan. Eensklaps bracht de een den wijsvinger naar zijn voorhoofd, alsof hem iets inviel en zei toen „Ja, dat is waarachtig waar, maar later zijn wij beiden van meening veranderd. Kan u ons ook dit niet verklaren, mijnheer de commissaris „Ik denk het wel. Zijt gij tot Amster dam op dezelfde plaatsen gebleven?" „Neen, wij zijn eenigen tijd opgestaan en toen weer gaan zitten." „Op dezelfde bank „Neen, altijd tegenover elkaar." „Goed, maar op uw eerste plaats „Neen, toevallig hadden wij van bank verwisseld „O, r.u wordt alles duidelijk," antwoord de de commissaris met een lachje. „Hij, die Utrecht gedurende het eerste deel van uw „gesprek" aan zijn rechterhand had, had het gedurende het tweede ge deelte aan zijn linkerhand." Lang keken beide mannen elkaar ont hutst aai, tot de slimste van beiden ein delijk zei „Drommels, dat we dat met zelf ont dekt hebben." „Mijn waarde Septimus," zeide ik, „ik wensch je geluk met zulk een zoon. Het is een jongen zonder wederga." „Hm 1" bromde mijn vriend, terwijl hij peinzend door het raam naar den tuin keek. Een flauwe schemering gloorde in het Westen en een enkele ster schitterde nog boven den donkeren ceder, naast wel ken de bevallige gestalte van de vrouw mijns vriendi nog eenigszins in 't onzeke re licht zichtbaar was. Aan haar zijdein den tuin stond de jonge man, wiens lof ik daar juist blijkbaar te onpas had uitgeba zuind. Wij zaten in de eetkamer voor de open deur aan een door een lamp verlichte tafe. e i de wijnflesch ging langzaam van de eene nand in de andere. Na een oogenblik van stilzwijgen, zette mijn vriend zich op zijn gemak achterover in zijn stoel en zeide „Als ik zeker wist, dat tk je niet verveelde, zou ik je wel eens een paar anecdoten willen vertellen uit het leven van den tongen, dien je zoo even zoo luid geprezen hebt." „Doe dat," zeide ik. Ik was toevallig in een uiterst geschikte stemming tot luisteren dat wil zeggen, zeer geneigd tot zwijgen en eenigszins nieuwsgierig. Met zijn gewone grafstem begon Septi mus „Ik ben reeds lang tot de overtuiging ge komen, dat de gedragsregelen, die wij aan onze kinderen trachten in te prenten, volkomen onbestaanbaar zijn met die, door welke wij verwachten, dat zij zich op la- teren leeftijd zullen laten leiden. Zoolang ze klein zijn, verbiedt men hen lastig te wezen en mogen zij niemand in den weg staan Doch zoodra zij den mannelijken leeftijd hebben bereikt leeren wij hun, dat zij voor niemand uit den weg mogen gaan en vóór alles moeten trachten zich een plaats aan den disch van het leven te veroveren. Toen mijn kleine Tom geboren werd, be sloot ik. mij met aan die algemeene dwa ling schuldig te maken, maar hem zoo spoedig mogelijk te leeren, dat de menschen met elkander in de wereld geplaatst zijn, om elkander vliegen af te vangen en in hem terstond den lust tot wedijver te ontwik kelen. Ik zag daarom alras uit naar een mededinger in den strijd, en had het geluk mijn neefje Theodoor te vinden, die tien minuten ouder is dan Tom. Ik verzocht zijn ouders, mij den knaap voor eenigen tijd af te staan en bracht de beide kinde ren met elkander in het strijdperk. Ik herinner mij nog altijd mijn eerste poging en hoe tammerlijk die mislukte Mijn vrouw had op zekeren dag een paar uren de zorg voor de kinderen aan mij overgelaten en ik besloot van deze schoone gelegenheid gebruik te maken, om de drie jarigen te laten wedijveren om een klontje suiker, terwijl ik hun beduidde, dat wie van beiden het vlugst van de deur naar de schrijftafel zou ioopen het klontje suiker mocht opeten. Toni was een flinke stapper, doch hij liep met recht op het doel af, maar maakte een omweg door de ka mer, zoodat Theodoor hem vooruit kwam en ongetwijfeld de overwinning zou be haald hebben, als zijn hoofd niet op eens tn onzachte aanraking met een stoel was gekomen. Hij viel en thans had mijn zoon een schitterende kans. Doch in plaats van nu zijn geluk te beproeven, ging het kind plat op den gcond zitten en begon, ver vuld van medelijden met zijn qeei, nog eens zoo luid te schreeuwen als deze. En Jessie, die ïuist binnenkwam, beknorde mij en verdeelde het klontie suiker tus schen hen beiden Toen de iongens een jaar of wat ouder waren, nam ik Theodoor weder voor een poos te leen en zette een schooltje op voor hem en Tom, in de hoop hen te leeren wedijveren in het verkrijgen van kennis Ik hield een deftige redevoering tot hen en gaf hun te verstaan, dat ieder mensch in deze wereld zijn best moet doen om zooveel te leeren als hij kan, ten einde later met zijn kennis te woekeren, terwijl ik hun tevens beloofde, dat wie van hen beiden het vlijtigst werkte aan het einde van elke week met 'n stuiver zou begiftigd wor den. Een tijlang meende ik mijn doel be reikt te hebben. Tom werd verwonderlijk vlijtig en ondanks mijn strikte onpar tijdigheid, verzamelde hij zich een groo ten voorraad stuivertjes, die hij zuinig in zijn spaarpotje bewaarde. In mijn ge dachten zag ik hem reeds als een tweeden Baron Rothschild door de Londensche straten loopen, doch mijn illusion werden wreed verstoord. Op zekeren morgen kwam mijn kleine neef in groote opgewondenheid naar mij toeloopen. „Oom Septimus," zeide hij, „weet u wel, dat het vandaag mijn ver jaardag is „Zeker," antwoordde ik, „en ook die van Tom, hoewel jij iets op hem voor uit hebt, dat nooit door hem werd inge haald." „En nu oom," ging Theodoor voort, „zie eens welk een mooi geschenk Tom mij gegeven heeft." En hij hield een zweepen schitterende donkerroodc leidsels in de hoogte. Het bleek zonneklaar, dat mijn zoon het geld, dat hij zoo zuinig had be spaard, verbruikt had voor een geschenk aan den verslagen candidaat. En toen ik den jongen verkwister over de zaak onder hield en hem aan het verstand poogde te brengen, dat als de zegepraal van den over winnaar ten bate van den verslagene komt, alle wedijver onmogelijk is, stormde zijn moeder opeens de kamer binnen, om hem aan haar hart te drukken. Gij kunt u voorstellen, dat ik in de keus van een school voor mijn jongen, natuurlijk de voorkeur gaf aan een plaats, waar hij een groot veld voor mededinging had. Bijgevolg zond ik hem naar Eton en gat hem een exemplaar van Smiles „Help u zeiven" mede, waaraan zijn moe der een grooten zak met lekkers en een kerkboek toevoegde Hij paste op school uitstekend op, en ik zou veel pleizier van hem beleefd hebben, als dat zedelijk gebrek, waarvan de kie men reeds m zijn kindsheid aanwezig waren, hem met had overheerscht. Er was paal noch perk te stellen aan zijn goed hartigheid, die grooter scheen te worden naarmate hij in iaren toenam. Nooit was een jongen zoo bemind als hij. De mees ters hadden nimmer een aanmerking op hem te maken, en onder zijne kameraden was hij een held iets dat vanzelf sprak, aangezien hij niemand iets kon weigeren Herhaaldelijk zeide of schreef ik hem, dat zijn populariteit hem ongelukkig zou maken en dat alleen zij in de maatschappij kunnen vooruitkomen, die afgunst wek ken Doch hij sloeg mijn raadgeving niet alleen in den wind. maar sprak mij zelfs m beleefde termen tegen En ik moet bekennen, dat zijn ant woorden een grooten schijn van waarheid hadden, aangezien hij een buitengewoo knappe iongen was. die alles kon wat hij wilde Ook moet iker bijvoegen, dat hij nooit iets kwalijk nam en het zachtaardig ka rakter zijner moeder had, dat haar in mijn oogen zoo aantrekkelijk maakt. Misschien denkt gij, dat ik te veel gewicht hecht aan kleinigheden, en dit kan ook wel het geval wezen. Doch toen Tom achttien jaar oud was, gebeurde er iets waarom trent geen onjuiste verklaring mogelijk is hoewel de daad, Goddank, nog niet zoo snood was. dat zij niet vergeven kan wor den Mijn jongen zou gaan studeeren te Ox ford en met zijn vnenden wedijveren om een studiebeurs. Ik zal u de geschiedenis met in het breede verhalen, maar u liever den brief van mijn zoon laten lezen, die u terstond met het onheil zal bekend maken, terwijl mij de smart zal bespaard worden, van dit zelf te moeten doen." Septimus die onder het spreken was opgestaan, ging de kamer uit naar zijn studeervertrek, en kwam spoedig daarna terug met den volgenden brief „Beste vader Ik hoop dat u met ai te boos zult zijn om hetgeen ik gedaan heb, hoewel ik vrees, dat gij mijn gedrag zult laken. Even wel kon ik niet anders doen dan ik gedaan heb. Zooals u weet, zouden mijn vriend Dart en ik naar de studiebeurs dingen. Nu weet u, dat de goede Dart niet te Oxford kan blijven, als hij geen beurs krijgt, terwijl dit voor mij weinig verschil maakt, aange zien u bereid zijt het academiegeld voor mij te betalen. Ik moet u bekennen, dat ik in den laatsten tijd opzettelijk slecht ge werkt heb, en dat het gevolg daarvan is, dat hij de beurs gekregen heeft. Ik durfde dit feit met voor u verborgen houden, hoewel hij er nooit iets van weten mag. Ge kunt u voorstellen hoe gelukkig hij is. En daarom smeek ik u niet boos te blijven en uw zoon vergiffenis te schenken. Gij moet het ook aan moeder vertellen, daar zij misschien een woordje te mijnen gunste spreken zal Ik ben heel wel en maak braaf jool.' Toen ik den brief nederlegde, meende tk een uitstekende gelegenheid te hebben, om mijn jongen vriend te prijzen voor een deugd, die zelfs een vader hem niet zou kunnen ontzeggen. Doch voordat ik een woord kon spreken,zeide Septimus: „Gij kunt begrijpen, wat er in mij om ging, toen ik dezen brief las. Ik kon niet spreken, tnaar wierp hem Jessie toe, terwij! ik de kamer uitliep naar mijn studeervertrek. Een half uur lang was ik daar met mijn geschokt gemoed alleen. Toen hoorde ik de deur van de huiska mer opengaan en den stap mijner vrouw in de gang. Ik riep haar. Toen zij binnen kwam, zag ik dat haar oogen vol tranen waren. Ik nam haar in mijn armen, drukte haar aan mijn hart en smeekte haar met bedroefd te zijn. terwijl ik verklaarde dat üet een vreeselijke teleurstelling was, doch dat wij trachten moesten die samen te dra gen. Mijne stem was dof en zonder klank, doch zij scheen dit met re hooren „O Septimus," zeide zij een paar minu ten tater „Wai hebben wij gedaan, dat God ons zulk een edelen zoon moest ge ven 1" En zij barstte in snikken uit Ik heb reeds lang opgehouden mij over het doen en laten van vrouwen te -verwon deren," zei Septimus „Iedere man trouwt een Sphinx De macht die deze tongen, met zijn open gelaat en ongekun stelde manieren over zijn moedei uit oefent, is onverklaarbaai Indien hij de bank bestolen had. om lekkers te koopen voor de straatjeugd van Groot-Brittannië, gelooi ik dat zijn moeder nog geschreid zou hebben van vreugde en dankbaarheid. Maar me» dat al, wat moet tk met zoo'n ■ongen aanvangen i Met zijn aanleg zou men werelddeelen kunnen veroveren terwijl hij thans mets beters wee» te doen dat zijn tuinman met zijn spaarpenningen gelegenheid te geven naar Amerika re ver huizen. om daar met zijn gezin vooruit te komen, hetgeen den vent waarachtig ge lukt is Mijn tongen heeft te veel hart „O dan lijdt hij aan een kwaai. beste Septimus," zei ik, „die met epidemisch heerscht. Doch haal er vooral geen dokter bij In onze eeuw. van droge, dorre, praktische machinemenschen is hei een weldadigheid eens temand mei een kwaal als jou iongen heeft tfe ontmoeten Waar achtig, geloof me, onze eeuw is te gezond op dat punt 1" Tevreden en mets vermoedend zat ik op mijn kamer. Zooeven was ik van het kantoor tehuis gekomen, had mijn dierbare weder helft de noodige contanten voor de volgen de maand neergeteld en stopte nu mijt» pijp in het zalige bewustzijn, dat het leven toch schoon is. Her avondeten, eenvoudig doch dege- tijK, was klaar gezet, mijn vrouw schonk mij een kop thee in. toen er op de deur werd geklopt „Binnen 1" nep ik en raadt eens wie het vertrek instapte? Mijn buurman een achtenswaardig man van bij de zestig, handelaar in tabak, snuil en sigaren, daarbij verkooper van loterijbriefjes. Nu, dat bezoek van Buurman was in 'I geheel niet vreemd, daar de goeie man meermalen placht te ko.nen en dan heel familiaar met ons een boterhammetje at, rijkelijk besproeid met de noodige koptes thee 't Was dus mets bijzonders, dat ik hem uitnoodigde aan te zitten, doch hoe groot was mijn verwondering en met het minst die mijner vrouw, toen hij het aanbod af sloeg „Maar buurman „Mijnheer," aldus begon hij met triom fantelijk gezicht, „het geluk is blind zulks weet ik in mijn hoedanigheid van loterijman het beste. Den een werpt het groote, den ander kleine winsten in den schoot, terwijl een derde met ledige handen kan heen gaan, met andere woor den, met ee.i niet blijft zitten. Van dezen laatste moet ik dikwijls hooren, dat hij niet meer spelen wil, van de anderen krijg ik altijd een groot of klein „douceurtje," natuurlijk naar gelang der gewonnen prijzen. U. mijnheer, hebt mij, zoo dikwijls u ook met een niet uitkwaamt, nooit bedreigd met de woorden „Buurman, ik speel met meer, ik tnoet je mijn klandizie onthouden", en daarom heb ik u bij iedere trekking van ganscher harte een prijs toegewenscht. Deze wensch is ditmaal in vervulling ge gaan op uw lot is heden een nrijs ge vallen." „Een hooge was riuj.i vraag, terwijl ik van mijn stoel oprees en mijn vouw in blijde verwachting mijn arm krampachtig neep. „Wind u, als het u belieft, met op, 't zou uw gezondheid schaden." zei de aan gesproken 3 „Maar spreek dan toch I" nep mijn vrouw ongeduldig uit. „Ja, ja, geef antwoord, hoe groot is het bedrag?" liet ik er op volgen. 0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 12