m.
K'nHz»r«o!"tret.
In de tweede klas.
Een zieke zoon
Een teleurstelling.
spaarpot vandoor Is gegaan!" riep Leno
tje
„Nou, die Willemse schrijft mij, dat hij
na veel geschrijf achter mijn adres ge
komen is Hij bedankt mij voor het ge
leende geld, zooals hu t heel lakomscb
noemt, en hij zegt. dat hij met Seh.ilp
vaa dat geld tn Amerika rijk geworden*
ts Hij wtl mi: het geld terug betalen, n et
al wat hij daardoor volgens zijn bere
kening gewonnen heeft, en nu kan ik jen
som van twee duizend gulden halen v in
een bank hier in Amsterdam als k dit
papier toon!" zei Kees, en hij 'waaide
met een chèque, die in den brief gezeten
had
„Maar longen wat een rijke kerel
ben ie nou opeens geworden.riep de
fab-ikant. die beluisterd had
Kees vertelde nu hoe hi' in het hotel
gespaard had. en zijn geld opeens ver
dwenen was tegelijk met Willemse Nie
mand had den vent kunnen vinden
Waarschijnlijk was hij als bbnde pas»a
gier" naar Amerika gekomen en r.u was
de vent rijk en Kees bvzat tweeduizend
gulden!
Dt fabrikant wenscb e Kees geluk met
tijn fortuintje, en zei, dat hij nu naar
calm een dag moest thuis blijven r m
-net zijn zuster te overlagen wat ze met
iet geld zouden beginnen De zaak van
'en -'„n cirtai-eoknker ?->•, Am wel
ipgelost zijn en dan kwam Kees veer
>p het kantoor
„Ik hoop dat alles opgehelderd zal
-orden zuchtte Kees
„0 ia, Jansen zal wel bekennen!"
„Jansen? nenkt dan dat Jansen zoo
emeen is geweest?"
„Ja. dat denkt de inspecteur ook De
akdoek, dien wij ie lieten zien, is van
msen en werd in de kleedkamer ge-
onden. dus.
„Dus is Jansen daar geweest waar hij
ooit komt en niets te maken heeft Ia.
an zal hij d» dader wei zijn
Kees liet zijn patroon de deur lit, en
iet een verruimd gevoel keerde hij in
'e kamer terug, waar zijn zuster met
tralende oogeu den brief las van Wil-
emse, die het zoo goed met hen ge
naakt had.
VUT
EEN GOED SLOT.
Drie dagen na hetgeen in 't 'aatste
ïoofdstuk voorviel, zat Kees weer op
et kantoor van zijn patroon Jansen had
lan den inspecteur bekend, dat bij den
koker weggenomen had. om Kees van
diefstal te laten beschuldigen. Hij had
iet land aan Kees. omdat die zoo treng
en nauwgezet was
Daar hij geen diefstal gepleegd iad,
verd hij op verzoek van mijnheer Wou-
tenstijn en Kees Melders, niet vervolgd.
Wel kreeg Jansen zijn ontslag, maar.
omdat er als knecht niets op hem was
»an te merken kreeg hij door toedoen
van zijn patroon spoedig een andere be
trekking.
Nu besprak Kees met den fabrikant,
roe hij zijn geld wilde beleggen en daar
ïij graag aandeelen in de fabriek had, en
leze nog meer kon worden uitgebreid,
>elegde Kees het geld in aandeelen en
-ou in het vervolg met den patroon sa-
nent werken als oompagnon
Daar de zwerversjaren van Kees Mel-
'ers nu eindigden, kan ik gevoegelijk
.-veneens eindigen, maar dan zou het
dot wat al te kort zijn en mijn 'ezers
zullen vragen: „Hoe ging het verder met
Kc.es en Leentje?"
Nu dan Eerst gingen Kees en Leentje
jp kosten van den patroon naar Enge
land, waai Kees, heel trots dat hij zoo
goed Engelsch sprak, zijn zuster rveral
rondvoerdc en alles liet zien, wat be
zienswaardig is in Londen en de omstre
ken ervan Toen zij terug kwamen was
er veel veranderd Op verzoek van mijn
heer Woudenstijn zouden Kees en Leen
tje hun intrek nemen in bet groote huis.
Keizersgracht 732, waar Leentje het huis
houden zou besturen. Het ameublement
van de jonge juffrouw Woudenstijn kwam
nu weer in dezelfde kamer te staan,
waar het twintig jaar geleden gestaan had
en ik geloof dat Leentje even veel ge
negenheid voor den oude heeft als de
jonge dame, die er twintig jaren geleden
woonde.
Kees is de rechterhand van mijnh -er
Woudenstijn. die blij is dat hij zijn groo
te zaak aan een jongeren man kon over
laten en als hij eens sterft, zal Kees.alles
kunnen voortzetten Da' alles is reeds in
overleg met de eenig dochter, die in
Indië is in orde gemaakt en dus 'al de
longen, die jaren geleden door een nijdig
ipotheker webgjjaagd wer
en tijd een Hik ->nt zijn.
Een is er nog. waarvan w:' "toefen ver
tellen omdat zij zich verheugt in den
voorspoed waarin >>■»<>- k'nderen verk
en Die eei. s Trina
Steeds werd ze van alles op de hoog
te gebonden en dus hoorde zij ook »-
het kleine kapitaaltje dat Kees uit Ame-
'lm 1 frppd pn 'O" -oldow
Zij was er 7.00 blij over. dat ze haar nan
een paa* naar A.m
ging om haar Minoren tters -»n
"1{ te wpr,r"",k*De goeie
T-;na to* <>r pafent uit. was nog -tikker
ffp\pArr1on k-oolif hoor!- 1."* C? f*
praatte honderd uit. over den winkel, de
boe*"1D"-ii van £roe*en
o-ver alles en no* wat. fnaar
vooral over de aardige d:kke docbt«»r
in haar wie^if lag cn nu pao
gevoegd 70U worden door
Jen h-kt-er die dol was op rifn doeh-
terfie en het wat !*>"k vond dat v*ij
er *cn paar dagen alleen voor mocht
zorgen
-
Zij meloen ,n veci van elkander. Hij
ueette Jacques, zij Jeanne. Den dag van
hun huwelijk was hij viif-en-twintie. zij
negentien laar
Des Zondags, wanneer ailes rust adem
de en vrede, wanneer een heilige stilte
heerschte in het bosch. waarin zij zijde aan
zijde voortwandelden. luisterende naar
bet gekweel der vogels, en genietend van
Gods schoone schepping, dan gevoelden
zo zich onuitsprekelijk gelukkig
Eiken anderen dag der week werkten
oeiden flink. Jacques vertrok reeds bij het
aanbreken van den dag naar zijn smidse,
waar hii lustig den hamer deed dreunen
op 't harde ijzer. Jeanne bleet tehuis en
bestuurde het huishouden, en droomde
van hem, en wachtte met spanning het
uur al waarop zij hem weder mocht be
groeten me» een kus en een lach
Zoo vlood een iaar heen vol geluk en
zaligheid deze zaligheid werd echter
rog verhoogd, toen een kleine, blondlok-
kige engel zijn intrede deed in de nederige
woning en er den zegen des hemels bracht
Men moest eens zien, met welke vreug
de en trots de jonge ouders staarden op
hun lieveling, boe zij hem als om strijd
streelden en liefkoosden en hem de zoetste
woordjes toefluisterden Jeanne beweerde,
dat de kleine sprekend op zijn vader ge
leek. Men behoefde immers zijn netisje
en de schal ke oogjes slechts te zien, meen
de ze lachend. Jacques daarentegen noem
de haar een vleister en hield vol, dat de
kleine moeders trekken had. Het iongske
schaterde het uit van pret, wanneer zijn
ouders aldus met elkander twistten. Zij
hielden ook veel van hem
't Zou ons evenwel moeilijk vallen, te
beslissen, of de knaap op vader, dan wel
op moeder geleek. Doch in elk geval, hij
werd een prachtige, ferme jongen. Jeanne
was trotsch op haar lieveling. Hoe trilde
haar stem van ongekende moederweelde,
wanneer zij sprak van ,,mijn zoon."Jacques
glimlachte, wanneer de kleine dreumes
met nog wankelenden tred naar hem toe
drentelde.
De ouders brachten op zekeren dag hun
kind naar een fotograaf zij wilden zoo
gaarne een portret van den kleine hebben.
Men had hem op een kussen in een groo-
tcn leuningstoel gezet, in zijn mooiste
kleertjes gedost en het aardige krullekopje
onbedekt. Wat zag het kereltje u lief uit,
met dien half lachenden mond, cn die
groote, starende oogen I
Het portret werd in een breede, met
bloemen beschilderde lijst gezet en boven
den schoorsteenmantel in de slaapkamer
der ouders gehangen. Men deed het be
wonderen door familie en kennissen, ja
Zelfs de buren moesten het portret van
hef kind komen zie"
Op een avond, dat Jeanne den kleine
naar zij'n bedje bracht, bad deze licht ge
hoest Den volgenden morgen was de
noest sterker geworden en Jeanne had vol
schnk opgemerkt, dat haar lieveling ook
bleeker was dan gewoonlijk. Men gaf hem
warme doeken en verzachtende drankjes,
doch het kind hield met op met hoesten.
Jeanne was radeloos. Jacques staarde strak
en somber voor zich heen.
De kroep, die vreeselijke kwaal, welke
de kinderen bij voorkeur aangrijpt, sloopte
het uchaam van het arme knaapje. Te ver-
e ;fs had de geneesheer al het mogelijke
beproefd
Jeanne en Jacques wierpen zich, schier
waanzinnig van smart, op het kleine, ver
stijfde tichaam van hun ontslapen engel,
en weenden bittere tranen. Mannen, ge
heel in het zwart gekleed, waren gekomen
en hadden hun lieveling neergelegd in het
enge kistje en het toen naar kerkhof ge
dragen. Nadat men het lijkje aan de aarde
had toevertrouwd, waren de echtgenooten
huiswaarts gekeerd en ze hadden elkander
ang aangestaard, en de een las in de blik
ken van den ander wat daarbinnen om
ging, maar zij spraken niet hun hart was
re voi
Sedert dien dag voelden beiden hoe
angzamerhand de-band verscheurd werd,
he hen verbonden had in het verleden.
Een drukkende, angstige stilte heerschte
m hun woning. Geen spoor der vroegere
vreugde, geen teeken meer van blijdschap.
Jacques kon geen genoegen meer vin
den tn zijn huis, hij zocht ontspanning
bij vnenden buitenshuis en hij keerde
des avonds steeds laat bij zijn echtgenoote
terug, die hem dan bittere verwijten deed.
Want was dat een manier van handelen,
op zulk een tijd naar huis te komen
Haar twee. drie uren, drie vervelende
uren te laten wachten op zijn komst
Meende hij soms, dat zij zijn slavin was
Jacques toonde zich ook met veel be
minnelijker Zij moest met denken, dat
hij zich liet behandelen als een kwajon
gen. Anderen mochten dit doen, maar
hijEn bovendien, 't was verre van
prettig, zijn vrijen tijd door te brengen in
zulk een vervelend tehuis, bij een vrouw,
die nooit een vriendelijk woord voor hem
over had.
Op zekeren dag toen de twist heviger
was dan gewoonlijk, stormde Jacques, na
een ietwat scherp antwoord van Jeanne
op deze toe. Zijn gelaat was hoogrood van
toorn en de opgeheven hand dreigde elk
oogen blik op Jeanne's gelaat neer te ko
men. Zij was bleek geworden als een dood
doch zij week geen haarbreed terug. Er
ontstond een oognblik van angstige stilte.
Dan zei de de jonge vrouw koel
„Kom, Jacques, dat gaat niet, zulk een
.even is voor ons beiden ondraaglijk. Van
daag ben je nog een beetje bevreesd, doch
morgen, ja morgen zou je me slaan."
„Ja, 't gaat niet langer zoo," antwoordde
Jacques, „zie je Jeanne, ik ben niet slecht,
en jij bent een goede vrouw, doch te zamen
kunnen wij niet meer leven, dit is onmoge
lijk geworden. Neem al wat je wilt en ga
bij je moeder wonen, liefst zoo spoedig
mogelijk. Als je soms het een en ander
mocht noodig hebben, dan reken op mijn
hulp."
Nu spraken ze rustiger. Men zou ge
zegd hebben, dat de echtgenooten, sedert
zij het voornemen hadden kenbaar ge
maakt elkander te verlaten, kalmer waren.
Jacques zette zich neder in een hoek van
het vertrek en volgde met de oogen zijn
vrouw, die zich heen en weer bewoog door
de kleine woning. Zij had een grooten kof
fer geopend, waarin zij ordeloos haar een
voudige kleederen, linnengoed en zaken,
waaraan zij eenige waarde hechtte, weg
borg. Peinzend staarde hij voor zich heen.
Een oogenblik later zag Jacques, hoe
zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe
trad en het lachende kinderkopje greep,
in de versierde lijst. Nu sprong Jacques op.
„Geef hier," riep hij haastig, „dat por
tret behoort mij. Ik wil het behouden."
,,'t Portret van mijn zoon Dat wil je
mij ontnemen, jij
't Was Jeanne niet meer, 't was een ge
tergde leeuwin. Zij was nog bleeker ge
worden dan straks, toen de smid zijn
breede vuist had opgeheven boven haar
hoofd. Plotseling echter veranderde zij
van houding. Haar oogen vulden zich met
tranen en met smeekende stem hernam
zij
„Ik bid je, laat het mij behouden. Toe
Jacques I Niets is mij meer dierbaar dan
het portret van mijn dooden lieveling. Ik
ben zijn moeder. Ik heb over hem ge
waakt. hem verzorgd als het liefste wat ik
bezat. Wanneer ik des morgens ontwaakte,
sloop ik naar zijn bedje en beschouwde
hem in zijn rustigen slaap. O, nu slaapt hij
voor altijd. Jacques, je laat me het portret
behouden, nietwaar Wij hebben getwist,
we hebben elkander het leven bitter ge
maakt, maar we zijn toch geen monsters,
't Behoort mij, het portret 1 Herinner jij je
nog den dag. waarop we het heten maken
Toen waren we nog gelukkig.''
Jacques weende. Hij boog zich diep
over het portret en beschouwde het spra
keloos. Zijn hoofd raakte bijna dat van
Jeanne aan
„En als ik het je met geef, wat dan,"
vroeg hij plotseling.
„Dan ga tk niet heen,"
„Welnu, dan behoud ik het."
Zij staarde hem een oogenblik ongeloc-
vig aan maar toen trok hij haar zacht
naar zich toe. drukte haar in zijne armen,
kuste haar teeder en fluisterde
„Blijf. Vergeef. Vergeet. Heb me weer
lief, wij beiden zullen het portret bezitten
en onzen lieveling te zamen herdenken."
Vier jaren zijn sedert deze gebeurtenis
heengevloden.
Thans prijken er twee kinderkopjes
in Jeanne's kamer boven den schoor
steenmantel.
„Opsteken, mijnheel 'i'
„Ajsebheft, zeer gr ag ik heb toeval
lig geen enkele goede sigaar bij me,"
antwoordde de aangesprokene, een dikke
sinjeur, die in een hoekte van een coupé
tweede klas zat. terwijl hij glimlachend de
sigaar aannam, die zijn vriendelijke mede
reiziger hem met een buiging aanbood
„Dank u," zei hij. „wellicht dat deze
sigaar me een beetje opknapt. Ik heb den
ganschen nacht geen oog dicht gehad.
Ik ben vooi zaken naar Bordeaux ge
weest. u moet weten, ik ben wijnhande
laar te Amsterdam, maar tk zal wat blij
zijn als ik weer op Hollandschen bodem
ben. 't Is me een lang routie."
„Ik weet er alles van." antwoordde de
andere reiziger „Zoo ver als u ben ik
niet geweest, i k kom uit Parijs en woon te
Alkmaar
„Zeg eens, t is toch nog een mooi eind-
le van Brussel naar Alkmaar
„Dat geloof tk wel, vooral met zoo'n
bommeltrein als deze."
„Wij laten Utrecht rechts liggen, is het
met
„Pardon, links, mijnheer."
„Links? Onmogelijk Utrecht Ügt
daar
„Neen, daar."
„U houdt dus vol, dat Utrecht links
ligt
„Wel zeker, net zoo goed, als u zegt
rechts."
„Voor den drommel, tk heb reden dit
te beweren, daar het zoo is."
„Loop heen, u bent nog met goed wak
ker, men kan wel zien, dat u van nacht
slecht geslapen hebt
„Gij zijt een onbeschaamde, mijnheer!"
„Dat is toch nog beter dan een dom
oor."
„Mijnheer, ik verzeker u...."
„En wat zou
De beide mannen keken elkaar met
dreigende blikken aan, daarna stonden
zij bijna gelijktijdig op, keerden elkaar
den rug toe. en keken door het raam
naar buiten. Daarna bromden zij nog
wat tusschen de tanden en gingen ten
slotte weer zitten
Na eenige oogenblikken zei een hun
ner
„Ik geloot nu toch, dat u gelijk hebt."
„Ik? Waarin?"
„Wel. dat Utrechi links ligt.'
„Dat heb ik nooit van in'n leven kun
nen zeggen, zoo'n domheid Utrecht
ligt wel degelijk rechts zooalp ik altijd
gezegd heb."
„U Maar ben ie nu heeleniaa) je
verstand kwijt of hou je me voor den gek?"
„Verstand heb ik misschien meer dan
gij. Je moet ie nu met verbeelden, dat ik
alles van je verdraag, omdat je me een
..stinkstok" gegeven hebt." Dit zeggende,
vertrapte hii de sieaae mfttsrfitend onder
den voet
„Voor den drommei, me uunki, dai ik
meer van jou, dan jij van mij te verduren
hebt. Jij hebt toen straks beweerd, dat
Utrecht links lag, en nu...."
„Ik, waarachtig niet I*
„Ik heb dus gelogen?"
„Niets minder dan dat."
„Onbeschaamde vent
„Net zooals u 1 Maar trap me niet op
me teenen, tk...."
„Ik zal met aan je ezelspooten komen."
„Ezelspooten Zeg dat nog eens, als
je durft."
„Zoo dikwijls als ik er lust toe heb."
„Als ie met zwijgt, bega ik een onge
luk. ik zou in staat zijn, je onbeschaam-
den mond voor altijd te doen zwijgen."
„Jij
„Ja, tk, domoor
„Domoor, ja, dat mag jij wel zeggen,
je ziet er net zoo uit 1"
„Mijnheer begint beleefd te worden.
Misschien heb ik de eer wel met een mar
kies van Kraaijenstein te spreken
„En u, u is wellicht de graaf van Ner-
gensthuis
„Drijf met mij met den spot, ellende
ling L..."
Toen de twee „kameraden" eindelijk
te Amsterdam aankwamen, begonnen zij
elkaar tot afscheid nog even wat klappen
uit te deelen, maar de dienaars der H
Hermandad vonden dit onbetamelijk,
scheidden de vechtenden en lieten hen
kosteloos in een rijtuig naar het commis
sariaat van politie brengen. Daar aange
komen, verdedigden zij hun verschil.
De commissaris begreep spoedig het ge-
wal en vroeg
„Hoe zat u tn den wagen?"
„Wel, gewoon, op de bank."
„Natuurlijk, maar beiden op dezelfde
bank?"
„Neen, we zaten tegenover elkaar."
„Wel, dan is alles opgelost."
„Hoe? Omdat wij- tegenover elkaar
zaten?",...
„Ja, en daarom hebt u beiden gelijk."
„Maar hoe is dat dan in 's Hemels
naam mogelijk?"
„Niets eenvoudiger dan dat. Zooals
u gezeten was, had de een Utrecht aan
zijn rechter- en de andere aan zijn linker
hand.'
Onze twee „vnenden" keken elkaar
ten hoogste verbaasd aan. Eensklaps
bracht de een den wijsvinger naar zijn
voorhoofd, alsof hem iets inviel en zei
toen
„Ja, dat is waarachtig waar, maar later
zijn wij beiden van meening veranderd.
Kan u ons ook dit niet verklaren, mijnheer
de commissaris
„Ik denk het wel. Zijt gij tot Amster
dam op dezelfde plaatsen gebleven?"
„Neen, wij zijn eenigen tijd opgestaan
en toen weer gaan zitten."
„Op dezelfde bank
„Neen, altijd tegenover elkaar."
„Goed, maar op uw eerste plaats
„Neen, toevallig hadden wij van bank
verwisseld
„O, r.u wordt alles duidelijk," antwoord
de de commissaris met een lachje. „Hij,
die Utrecht gedurende het eerste deel
van uw „gesprek" aan zijn rechterhand
had, had het gedurende het tweede ge
deelte aan zijn linkerhand."
Lang keken beide mannen elkaar ont
hutst aai, tot de slimste van beiden ein
delijk zei
„Drommels, dat we dat met zelf ont
dekt hebben."
„Mijn waarde Septimus," zeide ik, „ik
wensch je geluk met zulk een zoon. Het is
een jongen zonder wederga."
„Hm 1" bromde mijn vriend, terwijl hij
peinzend door het raam naar den tuin
keek. Een flauwe schemering gloorde
in het Westen en een enkele ster schitterde
nog boven den donkeren ceder, naast wel
ken de bevallige gestalte van de vrouw
mijns vriendi nog eenigszins in 't onzeke
re licht zichtbaar was. Aan haar zijdein
den tuin stond de jonge man, wiens lof ik
daar juist blijkbaar te onpas had uitgeba
zuind. Wij zaten in de eetkamer voor de
open deur aan een door een lamp verlichte
tafe. e i de wijnflesch ging langzaam van de
eene nand in de andere.
Na een oogenblik van stilzwijgen, zette
mijn vriend zich op zijn gemak achterover
in zijn stoel en zeide „Als ik zeker wist,
dat tk je niet verveelde, zou ik je wel eens
een paar anecdoten willen vertellen uit het
leven van den tongen, dien je zoo even
zoo luid geprezen hebt."
„Doe dat," zeide ik. Ik was toevallig
in een uiterst geschikte stemming tot
luisteren dat wil zeggen, zeer geneigd
tot zwijgen en eenigszins nieuwsgierig.
Met zijn gewone grafstem begon Septi
mus
„Ik ben reeds lang tot de overtuiging ge
komen, dat de gedragsregelen, die wij aan
onze kinderen trachten in te prenten,
volkomen onbestaanbaar zijn met die, door
welke wij verwachten, dat zij zich op la-
teren leeftijd zullen laten leiden. Zoolang ze
klein zijn, verbiedt men hen lastig te wezen
en mogen zij niemand in den weg staan
Doch zoodra zij den mannelijken leeftijd
hebben bereikt leeren wij hun, dat zij voor
niemand uit den weg mogen gaan en vóór
alles moeten trachten zich een plaats aan
den disch van het leven te veroveren.
Toen mijn kleine Tom geboren werd, be
sloot ik. mij met aan die algemeene dwa
ling schuldig te maken, maar hem zoo
spoedig mogelijk te leeren, dat de menschen
met elkander in de wereld geplaatst zijn,
om elkander vliegen af te vangen en in hem
terstond den lust tot wedijver te ontwik
kelen. Ik zag daarom alras uit naar een
mededinger in den strijd, en had het geluk
mijn neefje Theodoor te vinden, die tien
minuten ouder is dan Tom. Ik verzocht
zijn ouders, mij den knaap voor eenigen
tijd af te staan en bracht de beide kinde
ren met elkander in het strijdperk. Ik
herinner mij nog altijd mijn eerste poging
en hoe tammerlijk die mislukte
Mijn vrouw had op zekeren dag een
paar uren de zorg voor de kinderen aan mij
overgelaten en ik besloot van deze schoone
gelegenheid gebruik te maken, om de drie
jarigen te laten wedijveren om een klontje
suiker, terwijl ik hun beduidde, dat wie
van beiden het vlugst van de deur naar
de schrijftafel zou ioopen het klontje
suiker mocht opeten. Toni was een flinke
stapper, doch hij liep met recht op het doel
af, maar maakte een omweg door de ka
mer, zoodat Theodoor hem vooruit kwam
en ongetwijfeld de overwinning zou be
haald hebben, als zijn hoofd niet op eens
tn onzachte aanraking met een stoel was
gekomen. Hij viel en thans had mijn zoon
een schitterende kans. Doch in plaats van
nu zijn geluk te beproeven, ging het kind
plat op den gcond zitten en begon, ver
vuld van medelijden met zijn qeei, nog
eens zoo luid te schreeuwen als deze. En
Jessie, die ïuist binnenkwam, beknorde
mij en verdeelde het klontie suiker tus
schen hen beiden
Toen de iongens een jaar of wat ouder
waren, nam ik Theodoor weder voor een
poos te leen en zette een schooltje op voor
hem en Tom, in de hoop hen te leeren
wedijveren in het verkrijgen van kennis
Ik hield een deftige redevoering tot hen
en gaf hun te verstaan, dat ieder mensch
in deze wereld zijn best moet doen om
zooveel te leeren als hij kan, ten einde
later met zijn kennis te woekeren, terwijl
ik hun tevens beloofde, dat wie van hen
beiden het vlijtigst werkte aan het einde
van elke week met 'n stuiver zou begiftigd
wor den.
Een tijlang meende ik mijn doel be
reikt te hebben. Tom werd verwonderlijk
vlijtig en ondanks mijn strikte onpar
tijdigheid, verzamelde hij zich een groo
ten voorraad stuivertjes, die hij zuinig
in zijn spaarpotje bewaarde. In mijn ge
dachten zag ik hem reeds als een tweeden
Baron Rothschild door de Londensche
straten loopen, doch mijn illusion werden
wreed verstoord.
Op zekeren morgen kwam mijn kleine
neef in groote opgewondenheid naar mij
toeloopen. „Oom Septimus," zeide hij,
„weet u wel, dat het vandaag mijn ver
jaardag is
„Zeker," antwoordde ik, „en ook die
van Tom, hoewel jij iets op hem voor
uit hebt, dat nooit door hem werd inge
haald."
„En nu oom," ging Theodoor voort, „zie
eens welk een mooi geschenk Tom mij
gegeven heeft." En hij hield een zweepen
schitterende donkerroodc leidsels in de
hoogte. Het bleek zonneklaar, dat mijn
zoon het geld, dat hij zoo zuinig had be
spaard, verbruikt had voor een geschenk
aan den verslagen candidaat. En toen ik
den jongen verkwister over de zaak onder
hield en hem aan het verstand poogde te
brengen, dat als de zegepraal van den over
winnaar ten bate van den verslagene
komt, alle wedijver onmogelijk is, stormde
zijn moeder opeens de kamer binnen, om
hem aan haar hart te drukken.
Gij kunt u voorstellen, dat ik in de
keus van een school voor mijn jongen,
natuurlijk de voorkeur gaf aan een plaats,
waar hij een groot veld voor mededinging
had.
Bijgevolg zond ik hem naar Eton en
gat hem een exemplaar van Smiles
„Help u zeiven" mede, waaraan zijn moe
der een grooten zak met lekkers en een
kerkboek toevoegde
Hij paste op school uitstekend op, en ik
zou veel pleizier van hem beleefd hebben,
als dat zedelijk gebrek, waarvan de kie
men reeds m zijn kindsheid aanwezig
waren, hem met had overheerscht. Er was
paal noch perk te stellen aan zijn goed
hartigheid, die grooter scheen te worden
naarmate hij in iaren toenam. Nooit was
een jongen zoo bemind als hij. De mees
ters hadden nimmer een aanmerking op
hem te maken, en onder zijne kameraden
was hij een held iets dat vanzelf sprak,
aangezien hij niemand iets kon weigeren
Herhaaldelijk zeide of schreef ik hem,
dat zijn populariteit hem ongelukkig zou
maken en dat alleen zij in de maatschappij
kunnen vooruitkomen, die afgunst wek
ken Doch hij sloeg mijn raadgeving niet
alleen in den wind. maar sprak mij zelfs m
beleefde termen tegen
En ik moet bekennen, dat zijn ant
woorden een grooten schijn van waarheid
hadden, aangezien hij een buitengewoo
knappe iongen was. die alles kon wat hij
wilde
Ook moet iker bijvoegen, dat hij nooit
iets kwalijk nam en het zachtaardig ka
rakter zijner moeder had, dat haar in mijn
oogen zoo aantrekkelijk maakt.
Misschien denkt gij, dat ik te veel gewicht
hecht aan kleinigheden, en dit kan ook wel
het geval wezen. Doch toen Tom achttien
jaar oud was, gebeurde er iets waarom
trent geen onjuiste verklaring mogelijk is
hoewel de daad, Goddank, nog niet zoo
snood was. dat zij niet vergeven kan wor
den
Mijn jongen zou gaan studeeren te Ox
ford en met zijn vnenden wedijveren om
een studiebeurs. Ik zal u de geschiedenis
met in het breede verhalen, maar u liever
den brief van mijn zoon laten lezen, die
u terstond met het onheil zal bekend
maken, terwijl mij de smart zal bespaard
worden, van dit zelf te moeten doen."
Septimus die onder het spreken was
opgestaan, ging de kamer uit naar zijn
studeervertrek, en kwam spoedig daarna
terug met den volgenden brief
„Beste vader
Ik hoop dat u met ai te boos zult zijn
om hetgeen ik gedaan heb, hoewel ik
vrees, dat gij mijn gedrag zult laken. Even
wel kon ik niet anders doen dan ik gedaan
heb. Zooals u weet, zouden mijn vriend
Dart en ik naar de studiebeurs dingen. Nu
weet u, dat de goede Dart niet te Oxford
kan blijven, als hij geen beurs krijgt, terwijl
dit voor mij weinig verschil maakt, aange
zien u bereid zijt het academiegeld voor
mij te betalen. Ik moet u bekennen, dat ik
in den laatsten tijd opzettelijk slecht ge
werkt heb, en dat het gevolg daarvan is,
dat hij de beurs gekregen heeft. Ik durfde
dit feit met voor u verborgen houden,
hoewel hij er nooit iets van weten mag. Ge
kunt u voorstellen hoe gelukkig hij is. En
daarom smeek ik u niet boos te blijven
en uw zoon vergiffenis te schenken. Gij
moet het ook aan moeder vertellen, daar
zij misschien een woordje te mijnen gunste
spreken zal Ik ben heel wel en maak
braaf jool.'
Toen ik den brief nederlegde, meende
tk een uitstekende gelegenheid te hebben,
om mijn jongen vriend te prijzen voor
een deugd, die zelfs een vader hem niet
zou kunnen ontzeggen. Doch voordat
ik een woord kon spreken,zeide Septimus:
„Gij kunt begrijpen, wat er in mij om
ging, toen ik dezen brief las. Ik kon niet
spreken, tnaar wierp hem Jessie toe,
terwij! ik de kamer uitliep naar mijn
studeervertrek. Een half uur lang was
ik daar met mijn geschokt gemoed alleen.
Toen hoorde ik de deur van de huiska
mer opengaan en den stap mijner vrouw
in de gang. Ik riep haar. Toen zij binnen
kwam, zag ik dat haar oogen vol tranen
waren. Ik nam haar in mijn armen, drukte
haar aan mijn hart en smeekte haar met
bedroefd te zijn. terwijl ik verklaarde dat
üet een vreeselijke teleurstelling was, doch
dat wij trachten moesten die samen te dra
gen. Mijne stem was dof en zonder klank,
doch zij scheen dit met re hooren
„O Septimus," zeide zij een paar minu
ten tater „Wai hebben wij gedaan, dat
God ons zulk een edelen zoon moest ge
ven 1" En zij barstte in snikken uit
Ik heb reeds lang opgehouden mij over
het doen en laten van vrouwen te -verwon
deren," zei Septimus „Iedere man
trouwt een Sphinx De macht die deze
tongen, met zijn open gelaat en ongekun
stelde manieren over zijn moedei uit
oefent, is onverklaarbaai Indien hij de
bank bestolen had. om lekkers te koopen
voor de straatjeugd van Groot-Brittannië,
gelooi ik dat zijn moeder nog geschreid
zou hebben van vreugde en dankbaarheid.
Maar me» dat al, wat moet tk met zoo'n
■ongen aanvangen i Met zijn aanleg zou
men werelddeelen kunnen veroveren
terwijl hij thans mets beters wee» te doen
dat zijn tuinman met zijn spaarpenningen
gelegenheid te geven naar Amerika re ver
huizen. om daar met zijn gezin vooruit
te komen, hetgeen den vent waarachtig ge
lukt is Mijn tongen heeft te veel hart
„O dan lijdt hij aan een kwaai. beste
Septimus," zei ik, „die met epidemisch
heerscht. Doch haal er vooral geen dokter
bij In onze eeuw. van droge, dorre,
praktische machinemenschen is hei een
weldadigheid eens temand mei een kwaal
als jou iongen heeft tfe ontmoeten Waar
achtig, geloof me, onze eeuw is te gezond
op dat punt 1"
Tevreden en mets vermoedend zat ik
op mijn kamer.
Zooeven was ik van het kantoor tehuis
gekomen, had mijn dierbare weder
helft de noodige contanten voor de volgen
de maand neergeteld en stopte nu mijt»
pijp in het zalige bewustzijn, dat het leven
toch schoon is.
Her avondeten, eenvoudig doch dege-
tijK, was klaar gezet, mijn vrouw schonk
mij een kop thee in. toen er op de deur
werd geklopt
„Binnen 1" nep ik en raadt eens wie
het vertrek instapte?
Mijn buurman een achtenswaardig
man van bij de zestig, handelaar in tabak,
snuil en sigaren, daarbij verkooper van
loterijbriefjes.
Nu, dat bezoek van Buurman was in 'I
geheel niet vreemd, daar de goeie man
meermalen placht te ko.nen en dan heel
familiaar met ons een boterhammetje at,
rijkelijk besproeid met de noodige koptes
thee
't Was dus mets bijzonders, dat ik hem
uitnoodigde aan te zitten, doch hoe groot
was mijn verwondering en met het minst
die mijner vrouw, toen hij het aanbod af
sloeg
„Maar buurman
„Mijnheer," aldus begon hij met triom
fantelijk gezicht, „het geluk is blind
zulks weet ik in mijn hoedanigheid van
loterijman het beste. Den een werpt het
groote, den ander kleine winsten in den
schoot, terwijl een derde met ledige
handen kan heen gaan, met andere woor
den, met ee.i niet blijft zitten.
Van dezen laatste moet ik dikwijls
hooren, dat hij niet meer spelen wil, van
de anderen krijg ik altijd een groot of
klein „douceurtje," natuurlijk naar gelang
der gewonnen prijzen. U. mijnheer,
hebt mij, zoo dikwijls u ook met een niet
uitkwaamt, nooit bedreigd met de
woorden „Buurman, ik speel met meer,
ik tnoet je mijn klandizie onthouden", en
daarom heb ik u bij iedere trekking van
ganscher harte een prijs toegewenscht.
Deze wensch is ditmaal in vervulling ge
gaan op uw lot is heden een nrijs ge
vallen."
„Een hooge was riuj.i vraag,
terwijl ik van mijn stoel oprees en mijn
vouw in blijde verwachting mijn arm
krampachtig neep.
„Wind u, als het u belieft, met op, 't
zou uw gezondheid schaden." zei de aan
gesproken 3
„Maar spreek dan toch I" nep mijn
vrouw ongeduldig uit.
„Ja, ja, geef antwoord, hoe groot is het
bedrag?" liet ik er op volgen.
0