Li
VOOR DE
F1
iiimi;iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiuimmiimiiiiMMiiiiiiii!iimiiiMiiii:miiiinimiiiiimiiiim:iiiiuimmiminiiimiimi
li
Kiiii!iii!iiiiiiiii!iiiiiiiiiiii:iiiiii!i::iiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiii:!iiii:!iiii!Miiiii'iini!iiii::!i:ii:i iio.iiüHimimiüïiimiintt
npsrirsPMiw woi kpm
UIT DE
MOPPENTROMMEL
NUMMER 32
DERDE JAARGANG 1924
grond ligt hier en daar wat halfgesmoUeu
sneeuw.
Ia de ijzergieterij te M. is alles in vollen
gang. De tlinke, zwarte mannen werpen
voortdurend groote stukken ijzer in den
kolossalen smeltketei, die gloeiend staat.
Ginds worden met alle macht de ha
mers gehanteerd.
't Is een oorverdoovend geraas. Praat
jes kunnen hier met gehouden worden.
Van tijd tot tijd wordt er eens, met een
ontzaglijken schreeuw een bevel gegeven
door een dei opzichters
In een der bijlokalen der gieterij staat
een man aan een zwaar gloeiend ijzer te
werken. Kij is bezig eene lange staaf ijzer,
van een arm dik tot een langwerpigen
ring te verwerpen
Het gloeiend ijzer spat een regen van
vonken onder de slagen van zijn zwaren
hamer
De werkman zeil ziet er ernstig en
nadenkend uit. fa, ia, zoo gaat het—-
spreekt hij bij zich zeiven hameren
hameren, van 's morgens vroeg tot 's a-
vonds laat Waarvoor ben ik toch eigen
lijk op de wereld Ik kon net zoo goed
dood zijn
Intusschen keert hij met zijn tang het
Zware ijzer met een ruk, en begint dan
weer aan den anderen kant hetzelfde werk.
Plotseling houdt hij stil. Hij buigt zich
over hei ijzer, als om te luisteren, terwijl
hij met zijn hamer er nog eenige scherpe
slagen op geelt
Nu komt er een plooi op zijn voorhoofd,
terwijl hij den ring, die bijna gereed is,
eenige keeren omdraait.
Twee of drie zijner kameraden zien
dat, terwijl hij een oogenblik stilstaat en
op den ring ziet. Dikwijls werd hij uit
gelachen, omdat hij in de kleinste dingen
ZOO nauwkeurig was.
„Houd toch op, Hansl 't Is goed zoo,"
riep één der kameraads. Tusschen dui
zend andere negen, zal het op dien eenen
Zoo nauw niet aankomen.
Maar Hans bleet voor zich zien, en
keerde zich toen op eens otn, wierp den
ring op een hoop slecht ijzer en zeide
„Er is een gebrek aan, ik durf het niet
wagen 1" Nu begon hij geduldig een
nieuwe staaf ijzer te bewerken en. dat liep
beter af.
Drie jaren zijn er verloop en.
Het ia weer winter. Een woeste noord
oosten wind brult door de wouden en
Stuwt de golven tegen de kust. Daken
worden afgeworpen, boomen ontworteld,
't Is eea vreesdij ke nacht.
Op een der groote spoorlijnen vliegt
een trein ais een pijl uit den boog daar
heen. Door den storm is de trein in ver
traging. De machinist zoekt den verf ore»
tijd ia te winnen
Vijf ea veertig tot vijftig Engelsche
mijlen per uur, in den stikdonkeren nacht,
die alleen wordt gebroken door het roode
licht van de groote lantaarn aan de loco
motief. Sneller, sneller, altijd sneller
Duizend*n vonken vliegen uit den schoor
steen.
In de verte ziet men de flauwe lichtjes
in een klein dorp. Met donderend ge
weld vliegt de trein het kleine station
voorbij, altijd sneller in den donkeren
nacht, nu met een snelheid van 54 mijl
in het uur.
De machinist denkt niet aan den storm
en heeft geen oog dan voor zijn razende
machine en de naderende signalen, die
hij met bliksemsnelheid voorbijschiet.
De meeste reizigers slapen. In den
bagage- en postwagen echter zijn eenige
mannen bezig.
In den slaapwagen wacht een groot
getal reizigers het naderend doel hunner
reis. Ouders' en kinderen zien met ver
langen uk naar hunne ontmoeting aan het
stadon.
Een der reizigers in den slaapwagen
heeft een allerliefst klein meisje bij zich.
Het kind is zijn grootste schat. Nog
maar weinige weken was haar moeder
ovededen.
Nu zijn vader en dochter alleen op de
wereld. De vader bemerkt dat de trein
in duizelingwekkende snelheid voort-
vliegt. Hij wordt ongerust en trekt zijn
kind nauwer *n zich aan.
Nu trekt h.^ijn horloge uit den zak
en berekent hoeveel minuten nog.
Nog tien minuten, lieve, en dan ziin
wij..krak 1 krak 1
Stikdonkere duisternis, hulpgeschreeuw
Gekerm De slaapwagen stoot, stampt,
kraakt over gebroken ijzer en hout,
dobberend en slingerend als eea schip op
zee Gevloek Geschreeuw Gekerm
De waggon wordt nogmaals krakend op
zijde geslingerd en toen opeens -dood-
sche stilte.
Langzamerhand gelukt het den half-
gekleedeo reizigers door de gebroken
vensters en verbrijzelde portieren heen te
komen, en daar staan zij in den kouden,
donkeren nacht
Langzamerhand daagt het licht op.
Wat een tooneelOnbeschrijfelijk, hart
verscheurend Diep, onder in het dal,
lag de zware locomotief. Daar naast de
stukken en brokken van den postwagen.
Ba over den dreigenden afgrond heen
hing de voorste slaapwagen, als aan eea
zijden draad Hoe was die daar blijven
hangen
Ziehier het telegrafisch bericht
„De locomotief was ontspoord, en
vijfenzeventig voet diep in het dal ge
stort, den postwagen met zich sleepende.
„Ofschoon de trein vol reizigers was,
verloor toch geen hunner het leven.
„De voorste slaapwagen zou zeker met
den postwagen in de diepte zijn gestort,
indien de ring die dezen waggon aan den
voieeadea wagen bevestigde, hem niet
had teruggehouden
Ba de onbekende werkman uit de
ijzergieterij, die den ring niet uit de hand
legde, als hij niet goed was
Waar is hij
Zijn naam is onbekend, en op aarde
zal hij zelf misschien nooit te weten ko
men, hoeveel honderden menschenteveng
hij behouden heeft door zijn trouwe
plichtsbetrachting.
Plichtsbetrachting is het hoogste le
vensdoel dat de mensch te betrachten
heeft, hoe ook bespot, hoe ook belasterd
door plichtvergetenen, eenmaal krijgt de
trouwe dienstknecht zijn loon.
zJïER INTIEM.
Rechter: „Kent gij den beschuldigde
Getuige: „Ja, mijnheer de rechter wij
hebben eens samen in een bank gewerkt."
Rechter: „En wanneer was dat?'
Getuige: „Zoo ongeveer 's morgens om
twee uur, op 'n dag in 't voorjaar, toen
niemand van de beambten op't kantoor
was."
De rechter vroeg niet verder.
MIDDELEN TEGEN KIESPIJN.
In de spreekkamer van een tandmees
ter zat een kat in 't geopende venster en
keek omzichtig in het ledige vertrek. Plot
seling valt het vensterraam neder en de
arme kat, wier staar op bedenkelijke
wijze beklemd zat, begon vreeselijk te
jammeren en te schreeuwen. De veertien
patiënten die in de voorkamer zaten te
wachten, hepen allen de deur uit. Hun
kiéspijn was plotseling genezen.
DURE TIJDEN.
Iemand las het affiche van een opera
voorstelling, waarin een beroemde zan
geres zou optreden. Hij bemerkte, dat,
voor dien avond, de stalles op 6 gulden
stonden genoteerd. „Wel, wel 1" riep de
man uit, „wat een geld Zes gulden voor
een stal en dan nog maar een paar uur
Wat vragen ze dan hier in vredesnaam
voor een koetshuis
SNUGGER.
Een kranke het den dokter komen, die,
na liem onderzocht te hebben, tot de con
clusie kwam, dat hij „den steen" had.
„Dus wees maar heel gerustsprak de
Esculaap, „ik zal er u wel afhelpen."
De kranke zag hem verbaasd aan en
vroeg „Is u dan ook al steenhouwer
ONVOORZICHTIG.
„Ik moet een muilband hebben," zei
een kleine- jongen, een koperslagcrs-
winkel binnentredende.
„Is het voor ie vader vroeg de win
kelier.
„Wel neen," antwoordde de knaap ver
ontwaardigd, ,','t is voor onzen hond."
De winkelier besloot in het vervolg
wat voorzichtiger te zijn in zijn vragen.
SCHIJN BEDRIEGT.
.„Je behoeft je geldbeurs nh,» zoo
angstig te verbergen. Zie ik er uit als een
dief
„Om ie de waarheid te zeggen, ik meen
ja."
„En jij lijkt precies op een eerlijk man.
Zoo zie je al weer, hoe schijn bedriegt."
MODERN.
Dame (tot heer, die haar ten huwelijk
vraagt „Op het oogenblik kan ik u tot
mijn spijt geen toestemmend antwoord
geven, aangezien ik mij nog volstrekt
niet tot u voel aangetrokken..maar
komt u over een uurtje weer eens terug I"
DE LAATSTE
Jonge huisvrouw, die haar schoonou
ders te visite heeft „Toe moe, blijf nog
wat, u heeft mijn laatsten nieuwen hoed,
dien ik van Richard heb gekregen, nog
met gezien."
Schoonvader „Ja beste meid, dat moet
moeder maar zelf weten, maar ik wil je
wel vertellen, dat ik daar toch niet op kan
wachtenof heb je nou zoo'n Ameri
kaan scha, een voor ie heele leven
OPRECHT.
Patroon „Dat is nu iederen morgen,
dat je te laat op het kantoor komt
Bediende „O, als het niet om die
lamme honderd gulden was kwam ik in
het geheel met."
TWEE INZICHTEN.
Oude ongetrouwde tante „Als ik
jou was, Marie, had ik den iongen Peper-
man maar genomen."
Mooi nichtje „En ik zou het gedaan
hebben als ik u was
VLIJTIG.
„Kom, dat is goed, dat ik je vanavond
zoo vlijtig vind, lieve Chris je bent druk
aan 't breien," zeide een vader bij zijne
thuiskomst tot zijn jongste dochtertje.
„Aan je hoeveelste kous ben je al V'
„Aan mijn tweede, pa."
„En waar heb je de eerste V'
„O, pa, aan die begin ik, als ik met
deze klaar ben
DANKBETUIGING.
„Allen, die ons bij het ontstaan van
braad de behulpzame hand geboden heb
ben, onzen diepgevoelden dank."
PROZAÏSCH.
„Ik kom u vragen om uw hand, me
juffrouw."
„Och, laat me tijd tot beraad,"
„Hoe lang?"
„Vijf minuten."
„Goed, dan ga ik me in dien tijd sche
ren, Ik kom zoo terug."
AFDOEND MIDDEL.
Ingenieur „Zeg eens, chef, er komen
voortdurend klachten in, dat die oude,
donkerroode wagens altijd zoo afschu
welijk stoot en, de lichtroode daarentegen
niet."
Stationschef „Nu, dan moeten we de
oude ook maar lichtrood laten schil
deren."
ZIJ VROEG NIETS MEER.
Nadat een dame gedurende twee uur
verschillende goederen in het magazijn
had bekeken, vroeg zij „Weet u nu ze
ker, dat ik alles heb gezien, wat u heeft V'
„Neen, mevrouw," antwoordde de
winkelier, wien de gal overliep, „ik heb
in mijn lessenaar nog een oud rekeninge
tje en ik zou het u gaarne toonen."
Er behoefde niets meer voor den dag
gehaald te worden
KRACHTIG UITGEDRUKT.
Dame „Kunt ge ook zwijgen
Heer „O, vergeleken met mij, is het
graf eene dames-theevisite."
IN DEN HANDSCHOENWINKEL.
Dame. „Ik heb een paar glacéhand
schoenen hier vandaan uit 'n loterij getrok
ken, en daarbij staat, dat de trekker ze bij
u mag ruilen, als het zijn n(immer niet is.
Nu zijn ze van 7% en mijn nummer is
5 '/t. Wilt u dan zoo goed zijn mij die
kleinere te geven en voor die twee
nummers, die overblijven, er een paar bij
te doen voor mijn drieiarte dochtertje
KETTERLIJK OPGEVOLGD.
Dokter „Hebt u gedaan wat ik u
zegd heb watet drinken, een uur voor
eiken maaltijd?'
Patiënt „Nou dokter, ik heb een half
uur gedronken, maar toen was ik zoo vol,
dat ik met geen mogelijkheid méér kon
drinken."
SMAKELIJK ETEN.
Mevrouw „Je kneedt het deeg toch
wel goed, Mina
Keukenmeid „Ja, zeker, mevrouw. Ik
heb er al heelemaal schoone handen van
gekregen"
KRAAKZINDELIJK,
Een slagersknecht veegt met zijn zak
doek een stuk vleesch at.
„Ja, meisje," zegt hij tegen de koopster
die een beetje vies kijkt, „we zijn hier
kraakzindelijk, en laten geen stofje op het
vleesch zitten."
NOG ERGER.
Een oude ongetrouwde jutfrouw deed
veel aan philanthrophie Eens kwam ze
een vrouw tegen met een blauw oog. Zij
beklaagde haar. doch voegde er tot troost
aan toe
„Je toestand kon echter nog heel wat
erger zijn, vrouwtje."
„Zeker," antwoordde de boerin, „zoo
als die van u bijvoorbeeld, met heelemaal
»eea
DE iNlnuwn VELDWACHTER.
Drie jongens buitelden over een heg
heen. Een pas aangestelde veldwachter
nep hun toe
„Zeg eens, moet lelui den nek breken
Wie ben jelui
„Wij zijn zoons van den burgemeester!"
„O, gaat dan ie gang maar iongeheeren."
ER IN GELOOPEN.
Een handelsreiziger was bij een krui
denier. Terwijl de laatste zich met hen»
bezig hield en hem eenige opdrachten deed
kwam er juist een oud vrouwtje binnen
dat om een almocs vroeg. De kruidenier,
die een grap wilde hebben, zei aan de
vrouw, dat zij zich tot mijnheer zelf moest
wenden, terzelfder tiid op den reiziger
wijzende.
De reiziger was 'n oogenblik overbluft
maar herstelde zich spoedig en zich in
zijn volle lengte oprichtende, zei hij tot
den kruidenier, die een jong mannetje was:
„Jongeman, geef die vrouw een kwartje
uit de la."
De kruidenier lachte en betaalde,
HIJ RIJDT TOCH.
„Ik hoor daar dat je zuster getrouwd is."
„Ja, en wat goed ook U kent toch
de familie Taets van Amerongen -?"
„O zeker. Is zij in die hooge familie ge
trouwd
„Er aan geparenteerd. Zij trouwde met
den neef van den portier van Jhr. Taets v,
Amerongen. Hij rijdt de tram."
MOEILIJKE KEUS.
Muziekmeester „Ik heb 200 gulden
overgespaardnu weet ik niet of ik
trouwen zal of een piano koopen."
Vriend „Als ik je een raad mag ge
ven, trouw dan, want voor 200 gulden
kan je toch geen behoorlijk instrument
koopen."
VOORZICHTIGHEID.
Boer „Ik geloof niet, dat het varken
gezond was toen we het slachtten. Als
het vleesch maar te eten is."
Boerin: „Weet je-wat we doen? We
sturen aan den dominee en aan den mees
ter een proefje. Als die er niets van krij
gen, kunnen wij het ook eten
NOG AL INGEWIKKELD.
„Wat scheelt je vrouw toch?"
„Wat haar scheelt? Eerst is ze boos
geworden op ons dienstmeisje en toen op
mij, omdat ik niet boos op het dienst
meisje was en nu is ze boos omdat ik
boos op haar ben, omdat ik niet boos was,
toen zij boos was op ons dienstmeisje»
Ja, 't is wat 1"
ROUWEN.
„Rouw je nog altijd om je oom Hij is
toch al meer dan een jaar dood»"
„Ja, maar aangezien ik niets heb ge
ërfd, kan ik geen andere kleeren koopen."
mm
«fa
HUISKAMER
Dokter Ford was met zijn ziekenbezoek
klaar gekomen en reed door de scheme
ring van een Novemberavond naar huis.
Hij was vermoeid en afgemat en dacht
tnet een zekere onrust en beklemdheid
aan een operatie, welke hij dien morgen
gedaan had De modderspatten vlogen
tegen de wielen van het rijtuig op en en
kele keeren vielen er koude druppels wa
ter op zijn gezicht.- De boomen staken
hun bladerlooze toppen als spoken naar
den grauwen hemel op. Het geheele land
schap was gehuld in een donkeren nevel-
achtigen en vochtigen mantel, een weers
gesteldheid welke November-dagen in
't bizonder kenmerkt
De dokter was huiverig en om zich een
aangenamen gedachtengang te verschaf
fen, schilderde hij zich zelf het welkom
uit, dat hem thuis wachtte. Hij zag zijn
jonge vrouw hem met vriendelijk lachen
reeds aan de deur tegemoet komen hij
Iiet in gedachten zijn blikken in de huis
kamer ronddwalen en bleef staren op de
welvoorziene tafel, waarvan de opstijgen
de geuren nu reeds zijn gehemelte schenen
te streelen hij vermeidde zich nu reeds
in den langen, vredigen en vroolijken
avond, die hem te wachten stond.
Hoe werd hij teleurgesteld, toen hem
bij zijn nadering niet het vriendelijke
licht uit de kamer tegenstraalde, maar
alles met 'n don ker en mat waas omgeven
was, evenals de straten, die hij juist was
doorgereden. Driftig sprong hij uit zijn
rijtuig, wierp wild het portier dicht en
rukte morrend zijn huisdeur open met
een gevoel, alsof hem eea groot onrecht
aangedaan was.
Geen vroolijk gelach tot ontvangst
geen helderklinkende stem, geen licht
in den gang, ia ec scheen zelfs geen mid
dag-eten
„Leonora
Geen antwoord.
„Leonora 1"
Nu klonk hem uit het donker een zach
te stem tegen.
„Lieve John, maak met zooveel leven,
de kleine slaapt juist in."
„Och, loop naar den drommel 1 Waar
om heb je geen lamp opgestoken en om
welke reden slaapt hef kind nog niet?
't Is laat genoeg."
„De kleine was den geheelen dag al
onrustig. Je weet, dat hij tandjes krijgt.
Ik heb nog mijn morgenjapon aan, omdat
ik geen tijd vond, iets anders aan te doen."
De stem in 't donker verstomde. Kla
gend geschrei verhief zich in de aangren
zende kamer en de dokter, die verdriete
lijke, onverstaanbare woorden uitbracht,
stak het gaslicht aan en trok zijn natte,
modderige overschoenen uit. Het vertrek
Zag er koud en ongstvrij uit uit de keu
ken kwam hem een branderige lucht te
gemoet. Wat een ontvangst voor een man,
die na harden dagarbeid zijn woning weer
mocht binnentreden
Geërgerd liep dokter Ford de trap op.
Zijn vrouw zat bij een wieg in de kinder
kamer. Zij zag er afgemat uit en had nog
het donkerblauwe kleed aan, waarin hij
haar 's morgens gezien had. Het kind
was weer -n haar artnea in slaap gevallen.
Zij hield waarschuwend haar vinger m <ie
hoogte, toen haar echtgenoot onbesuisd
binnentrad de kleine was echter reeds
tn zijn lichten sluimer gestoord wie
weet hoeveel malen reeds dien avond
en nu kon zij opnieuw alle mogelijke mid
delen aanwenden om het in slaap te krijgen
De arme, jonge moeder stond op het punt
haar geduld te verliezen. Het was verre
van prettig hef kleine kind uit zijn oarus-
tigen slaap te zien opschrikken. Zij wist,
dat Brigitta, de meid, het middageten zou
bederven. Den geheelen dag had zij geen
oogenblik gevonden om de huiskamer
wat aan kant te maken. Zij verlangde er
naar, een andere japon aan te trekken.
Het volle haar lag haar zwaar in den hals,
want ze had nog geen tijd gevonden, het
netjes te kammen en op te niaken. Haar
kindermeid was bij haar zieke zuster ge
roepen en kleme kinderen schijnen over
't algemeen meer aanspraak te maken op
de hulp hunner moeder, dan van vreem
den. Met vreugde schijnen zij elke gele
genheid aan te grijpen om hun macht over
hun angstige, jonge en uit den aard oner
varen moeders te doen gelden. Eindelijk
ging de bel voor het eten. De dokters-
vrouw legde het stevig ingewikkelde kleine
kind in zijn wieg en bleef er nog eenige
oogenbiikken voor staan, om zich in den
aanblik van het sluimerende Cherubijntje
te verlustigen
Daarop streek zij met de kam door haar
blonde lokken, greep naar een schoonen
zakdoek en ijlde naar het eetvertrek bij
haren man, die met een verdrietig gezicht
voor zijn bord soep zat.
„Is de soep aangebrand?" was haar
eerste vraag.
„Natuurlijk, je ruikt 't het geheele huis
door. Je moest maar eens wat beter op
de meid toezien, Leonora."
„Ik kon niet, John, ik ben den ganschen
dag maar ééns beneden geweest."
„Waar is Hanna, de kindermeid
„Weet je dan niet meer, dat zij giste
renavond bij haar zieke zuster geroepen
is?"
„Och ja, maar ik was 't vergeten. Wat
krijgen we nu nog Koud kalfsvlecsch
Waarachtig, Leonora, dat is wat te sterk,
heb je niets anders voor me?"
„Wil je een eierkoek hebben
„Neen."
„Wat wil je dan?"
„Een biefstuk, als je er een. hebt."
De jonge vrouw stond op en ging in de
keuken. De meid had juist het vuur ge
temperd en daar tot bereiding van bief
stuk een flink, hel vuur noodig is, kon
Leonora niet aan het verlangen van haar
echtgenoot voldoen.
De dokter moest zich met koud vleesch,
aardappelen en maccaroni tevreden stellen.
Tot dessert kwam er een appelpudding en
kaas op tafel. Dokter Ford keurde de aard
appelen af en zeide, dat hij de maccaroni
moe was. Het brood was te hard en te
droog en de boter had volgens hem een
onaangenamen bijsmaak. Zelfs de appel
pudding vond geen genade in zijn oogen,
hij werkte er ontevreden met zijn lepel
in om en beweerde ten laatste, dat hij om
dezen tijd Yan 't iaar bij zijn moeder altijd
riJstebrij kreeg. Dat was de laatste droppel,
die den beker moest doen ovccloopen.
De jonge vrouw, wier zenuwen reeds in
spanning waren, antwoordde scherp
„Het is jammer, dat ie niet bij ie moe
der gebleven bent."
„Ja, heel jammer," was zijn antwoord,
en hij schoof den stoel geërgerd achteruit
en stond op
Leonora draaide eea oogenblik. Zij
stond met zichzelf in beraad of zij haar
man otn den hals zou vallen en haar tra
nen aan zijn borst den vrijen loop laten,
of dat het beter zou zijn in de kinderkamer
bij de wieg te gaan zitten en daar uit te
ween en
Na een korte wijle nagedacht te hebben,
besloot zij het laatste te doen. Met bevende
lippen, het snikken moeilijk weerstand
biedend, verliet zij het vertrek en sloot
zich in het vertrek van haar kind op, waar
het vuur ia den haard langzaam verteerde
en het sluimerende kind, rustig en met
den blos der onschuld op de wangen, eea
sterk contrast aanbood met het roodge
weende gezicht zijner moeder.
„Och wat," bromde de dokter beneden.
„Zoo is 't met alle vrouwen. Voor elke
kleinigheid zija zij uit haar humeur en
altijd klaar om stroomen tranen te ver
gieten."
Toch bevond hij zich zelf niet geheel
zonder schuld, zijn gedrag van daareven
berouwde hem zeer. Het kleine kind,
dat tanden kreeg en waarbij zijn vrouw
den ganschen dag had zoek gebracht, ver
toonde zich voor zijn blikken. Hij was
reeds van plan, zijn vrouw op te zoeken
en haar om vergeving te vragen, toen eens
klaps de huisbel ging ea luid door de breo-
de vestibule weer klonk.
De dokter werd onmiddellijk bij een
Zieke geroepen
Zonder dralen ging hij in den donkeren
killen avond vooruit en voordat hij hon
derd stappen verder was, had hij het ge
heele huiselijke ongenoegen reeds uit
zijn geheugen verloren.
De zieke, bij wie hij geroepen werd,
woonde in een der armoedigste buurten
der stad. De duisternis scheen hier nog
dikker, de wind scherper, de regen natter
en doordringender te zijn. Woest stuwde
de stroom zijn zwarte, hoogloopende gol
ven vooruit. De flikkerende lichten der
brug weerkaatsten treurig in het water.
Maar de duisternis en droefheid zijnet
omgeving wekte geen nieuwe ontevreden
heid in het hart van den jongen dokter op.
Hij had zijn beroep van ganscher harte
lief en ging er met het vuur van een jeug
dig enthousiasme geheel in op. Ook had
dat zoo verachtelijk behandelde middag
eten zijn geesteskrachten versterkt en hem
met nieuwen moed vervuld om met ziekte
en dood te kampen.
Hij klopte aan de deur van het arm
zalig huisje, waarin hij geroepen was.
Een uitgeteerde, ellendig uitziende vrouw
met oogen, waar in 't geheel geen uit
drukking meer in lag, deed hem open.
Het dunne haar hing haar ordeloos' over
haar schouders en haar oud katoenen jak
deed de scherpte der schouders sterk
uitkomen.
Zij zag den dokter wezenloos aan, toen
bij het eenige vertrek van het huis bin
nentrad en hij ontdekte tranen in de
oogen, die zoo troosteloos on hem ge
richt waren.
„Jozef is ziek," zeide zij langzaam ea
sttarde weer voor zich uit.
„Wat scheelt hem
„Hij hij gaat sterven," bracht 80
met moeite uit.
„Neen, neen, dat gaat zoo gauw niet,"
stelde de dokter haar gerust.
„Jozef is ziek," herhaalde zij en schud
de met het hoofd heen en weer.
„Wie is daar V' vroeg een stem, die
uit eea hoek van het vertrek scheen te
komen. „Helena, vrouw, met wien spreek
ie?"
„Ik ben het, de dokter om wien je
gezonden hebt," antwoordde Dr. Ford
e« begaf zich naar het bed van den zieke.
Hij zag in den schijn van een treurig
flikkerende kaars een onzindelijk vertrek
en in den hoek op een bed een man met
ongekamde baard en haren, wiens bleek
gelaat ijselijk afstak op de grauwe kleur
der kussens.
„O, zijt u het," antwoordde hij en keek
met koortsig gloeiende oogen van onder
zijn dichte wenkbrauwen den dokter
aan.
„Hoe lang ben je reeds ziek," vroeg
deze, terwijl hij zich op den kreupelen
stoel naast het bed nederzette en hem
aandacht beschouwde.
„Ik lig nu al een week te bed, maar
voor dien tijd was het ook al niet goed
met me."
De dokter stak een kleine thermometer
onder de tong van den patiënt en wachtte
zwijgend.
„Jozef is ziek," steunde de vrouw, dié
in de schaduw was blijven staan.
Het scheen, dat deze woorden den zieke
hinderden hij maakte een ongeduldige
beweging, maar bedwong zich terstond
en wierp een medeiijdenden blik op het
magere, bleeke gezicht zijnet vrouw.
„Voor alles moet je versterkende mid
delen gebruiken," zeide de dokter, na
dat hij den zieke nauwkeurig onderzocht
had.
Een verdrietige uitdrukking kwam op
het gelaat van den zieken man.
De vrouw ging op de hurken naast het
vuur zitten,
„Die daar is mijn vrouw," zeide de
zieke met verheffing van stem. „Ik
weet wel, zij is anders als de meeste lieden.
Maar zij is goed en zacht, nooit driftig
of klagend, zooals andere vrouwen. Zij
heeft mij nimmer kwaad gedaan, daarom
heb ik haar lief, en zij
De vrouw was naderbij gekomen. Nu
stond zij met een bekommerde, hulpe-
looze uitdrukking barer oogen naast
het bed en tornde doelloos aan het kussen.
„Jozef," zeide zij, als een moeder, die
tot haar ziek kind spreekt, om het tot
kalmte te brengen.
„Zij kan noch voor mij, noch voor
haar zelf iets doen," fluisterde de man
en nam de sidderende, koude hand zijner
vrouw in de zijne.
„Arme vrouw," mompelde de dokter.
„Het gaat ons zeer goed, zoolang ik
gezond ben," ging de zieke voort," want
dan kan ik arbeiden en verdien nog al
goed. Kom ik dan thuis, dan ruim ik
alles op en kook mijn eigen potje. Maar
nu gaat alles verkeerd, zij bederft alle
eten, wel niet met opzet, maar zij verstaat
de kookkunst niet beter."
Op dit oogenblik steeg een sissend
«eluid van de kachel oo eu kort daarop