Li VOOR DE F1 iiimi;iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiuimmiimiiiiMMiiiiiiii!iimiiiMiiii:miiiinimiiiiimiiiim:iiiiuimmiminiiimiimi li Kiiii!iii!iiiiiiiii!iiiiiiiiiiii:iiiiii!i::iiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiii:!iiii:!iiii!Miiiii'iini!iiii::!i:ii:i iio.iiüHimimiüïiimiintt npsrirsPMiw woi kpm UIT DE MOPPENTROMMEL NUMMER 32 DERDE JAARGANG 1924 grond ligt hier en daar wat halfgesmoUeu sneeuw. Ia de ijzergieterij te M. is alles in vollen gang. De tlinke, zwarte mannen werpen voortdurend groote stukken ijzer in den kolossalen smeltketei, die gloeiend staat. Ginds worden met alle macht de ha mers gehanteerd. 't Is een oorverdoovend geraas. Praat jes kunnen hier met gehouden worden. Van tijd tot tijd wordt er eens, met een ontzaglijken schreeuw een bevel gegeven door een dei opzichters In een der bijlokalen der gieterij staat een man aan een zwaar gloeiend ijzer te werken. Kij is bezig eene lange staaf ijzer, van een arm dik tot een langwerpigen ring te verwerpen Het gloeiend ijzer spat een regen van vonken onder de slagen van zijn zwaren hamer De werkman zeil ziet er ernstig en nadenkend uit. fa, ia, zoo gaat het—- spreekt hij bij zich zeiven hameren hameren, van 's morgens vroeg tot 's a- vonds laat Waarvoor ben ik toch eigen lijk op de wereld Ik kon net zoo goed dood zijn Intusschen keert hij met zijn tang het Zware ijzer met een ruk, en begint dan weer aan den anderen kant hetzelfde werk. Plotseling houdt hij stil. Hij buigt zich over hei ijzer, als om te luisteren, terwijl hij met zijn hamer er nog eenige scherpe slagen op geelt Nu komt er een plooi op zijn voorhoofd, terwijl hij den ring, die bijna gereed is, eenige keeren omdraait. Twee of drie zijner kameraden zien dat, terwijl hij een oogenblik stilstaat en op den ring ziet. Dikwijls werd hij uit gelachen, omdat hij in de kleinste dingen ZOO nauwkeurig was. „Houd toch op, Hansl 't Is goed zoo," riep één der kameraads. Tusschen dui zend andere negen, zal het op dien eenen Zoo nauw niet aankomen. Maar Hans bleet voor zich zien, en keerde zich toen op eens otn, wierp den ring op een hoop slecht ijzer en zeide „Er is een gebrek aan, ik durf het niet wagen 1" Nu begon hij geduldig een nieuwe staaf ijzer te bewerken en. dat liep beter af. Drie jaren zijn er verloop en. Het ia weer winter. Een woeste noord oosten wind brult door de wouden en Stuwt de golven tegen de kust. Daken worden afgeworpen, boomen ontworteld, 't Is eea vreesdij ke nacht. Op een der groote spoorlijnen vliegt een trein ais een pijl uit den boog daar heen. Door den storm is de trein in ver traging. De machinist zoekt den verf ore» tijd ia te winnen Vijf ea veertig tot vijftig Engelsche mijlen per uur, in den stikdonkeren nacht, die alleen wordt gebroken door het roode licht van de groote lantaarn aan de loco motief. Sneller, sneller, altijd sneller Duizend*n vonken vliegen uit den schoor steen. In de verte ziet men de flauwe lichtjes in een klein dorp. Met donderend ge weld vliegt de trein het kleine station voorbij, altijd sneller in den donkeren nacht, nu met een snelheid van 54 mijl in het uur. De machinist denkt niet aan den storm en heeft geen oog dan voor zijn razende machine en de naderende signalen, die hij met bliksemsnelheid voorbijschiet. De meeste reizigers slapen. In den bagage- en postwagen echter zijn eenige mannen bezig. In den slaapwagen wacht een groot getal reizigers het naderend doel hunner reis. Ouders' en kinderen zien met ver langen uk naar hunne ontmoeting aan het stadon. Een der reizigers in den slaapwagen heeft een allerliefst klein meisje bij zich. Het kind is zijn grootste schat. Nog maar weinige weken was haar moeder ovededen. Nu zijn vader en dochter alleen op de wereld. De vader bemerkt dat de trein in duizelingwekkende snelheid voort- vliegt. Hij wordt ongerust en trekt zijn kind nauwer *n zich aan. Nu trekt h.^ijn horloge uit den zak en berekent hoeveel minuten nog. Nog tien minuten, lieve, en dan ziin wij..krak 1 krak 1 Stikdonkere duisternis, hulpgeschreeuw Gekerm De slaapwagen stoot, stampt, kraakt over gebroken ijzer en hout, dobberend en slingerend als eea schip op zee Gevloek Geschreeuw Gekerm De waggon wordt nogmaals krakend op zijde geslingerd en toen opeens -dood- sche stilte. Langzamerhand gelukt het den half- gekleedeo reizigers door de gebroken vensters en verbrijzelde portieren heen te komen, en daar staan zij in den kouden, donkeren nacht Langzamerhand daagt het licht op. Wat een tooneelOnbeschrijfelijk, hart verscheurend Diep, onder in het dal, lag de zware locomotief. Daar naast de stukken en brokken van den postwagen. Ba over den dreigenden afgrond heen hing de voorste slaapwagen, als aan eea zijden draad Hoe was die daar blijven hangen Ziehier het telegrafisch bericht „De locomotief was ontspoord, en vijfenzeventig voet diep in het dal ge stort, den postwagen met zich sleepende. „Ofschoon de trein vol reizigers was, verloor toch geen hunner het leven. „De voorste slaapwagen zou zeker met den postwagen in de diepte zijn gestort, indien de ring die dezen waggon aan den voieeadea wagen bevestigde, hem niet had teruggehouden Ba de onbekende werkman uit de ijzergieterij, die den ring niet uit de hand legde, als hij niet goed was Waar is hij Zijn naam is onbekend, en op aarde zal hij zelf misschien nooit te weten ko men, hoeveel honderden menschenteveng hij behouden heeft door zijn trouwe plichtsbetrachting. Plichtsbetrachting is het hoogste le vensdoel dat de mensch te betrachten heeft, hoe ook bespot, hoe ook belasterd door plichtvergetenen, eenmaal krijgt de trouwe dienstknecht zijn loon. zJïER INTIEM. Rechter: „Kent gij den beschuldigde Getuige: „Ja, mijnheer de rechter wij hebben eens samen in een bank gewerkt." Rechter: „En wanneer was dat?' Getuige: „Zoo ongeveer 's morgens om twee uur, op 'n dag in 't voorjaar, toen niemand van de beambten op't kantoor was." De rechter vroeg niet verder. MIDDELEN TEGEN KIESPIJN. In de spreekkamer van een tandmees ter zat een kat in 't geopende venster en keek omzichtig in het ledige vertrek. Plot seling valt het vensterraam neder en de arme kat, wier staar op bedenkelijke wijze beklemd zat, begon vreeselijk te jammeren en te schreeuwen. De veertien patiënten die in de voorkamer zaten te wachten, hepen allen de deur uit. Hun kiéspijn was plotseling genezen. DURE TIJDEN. Iemand las het affiche van een opera voorstelling, waarin een beroemde zan geres zou optreden. Hij bemerkte, dat, voor dien avond, de stalles op 6 gulden stonden genoteerd. „Wel, wel 1" riep de man uit, „wat een geld Zes gulden voor een stal en dan nog maar een paar uur Wat vragen ze dan hier in vredesnaam voor een koetshuis SNUGGER. Een kranke het den dokter komen, die, na liem onderzocht te hebben, tot de con clusie kwam, dat hij „den steen" had. „Dus wees maar heel gerustsprak de Esculaap, „ik zal er u wel afhelpen." De kranke zag hem verbaasd aan en vroeg „Is u dan ook al steenhouwer ONVOORZICHTIG. „Ik moet een muilband hebben," zei een kleine- jongen, een koperslagcrs- winkel binnentredende. „Is het voor ie vader vroeg de win kelier. „Wel neen," antwoordde de knaap ver ontwaardigd, ,','t is voor onzen hond." De winkelier besloot in het vervolg wat voorzichtiger te zijn in zijn vragen. SCHIJN BEDRIEGT. .„Je behoeft je geldbeurs nh,» zoo angstig te verbergen. Zie ik er uit als een dief „Om ie de waarheid te zeggen, ik meen ja." „En jij lijkt precies op een eerlijk man. Zoo zie je al weer, hoe schijn bedriegt." MODERN. Dame (tot heer, die haar ten huwelijk vraagt „Op het oogenblik kan ik u tot mijn spijt geen toestemmend antwoord geven, aangezien ik mij nog volstrekt niet tot u voel aangetrokken..maar komt u over een uurtje weer eens terug I" DE LAATSTE Jonge huisvrouw, die haar schoonou ders te visite heeft „Toe moe, blijf nog wat, u heeft mijn laatsten nieuwen hoed, dien ik van Richard heb gekregen, nog met gezien." Schoonvader „Ja beste meid, dat moet moeder maar zelf weten, maar ik wil je wel vertellen, dat ik daar toch niet op kan wachtenof heb je nou zoo'n Ameri kaan scha, een voor ie heele leven OPRECHT. Patroon „Dat is nu iederen morgen, dat je te laat op het kantoor komt Bediende „O, als het niet om die lamme honderd gulden was kwam ik in het geheel met." TWEE INZICHTEN. Oude ongetrouwde tante „Als ik jou was, Marie, had ik den iongen Peper- man maar genomen." Mooi nichtje „En ik zou het gedaan hebben als ik u was VLIJTIG. „Kom, dat is goed, dat ik je vanavond zoo vlijtig vind, lieve Chris je bent druk aan 't breien," zeide een vader bij zijne thuiskomst tot zijn jongste dochtertje. „Aan je hoeveelste kous ben je al V' „Aan mijn tweede, pa." „En waar heb je de eerste V' „O, pa, aan die begin ik, als ik met deze klaar ben DANKBETUIGING. „Allen, die ons bij het ontstaan van braad de behulpzame hand geboden heb ben, onzen diepgevoelden dank." PROZAÏSCH. „Ik kom u vragen om uw hand, me juffrouw." „Och, laat me tijd tot beraad," „Hoe lang?" „Vijf minuten." „Goed, dan ga ik me in dien tijd sche ren, Ik kom zoo terug." AFDOEND MIDDEL. Ingenieur „Zeg eens, chef, er komen voortdurend klachten in, dat die oude, donkerroode wagens altijd zoo afschu welijk stoot en, de lichtroode daarentegen niet." Stationschef „Nu, dan moeten we de oude ook maar lichtrood laten schil deren." ZIJ VROEG NIETS MEER. Nadat een dame gedurende twee uur verschillende goederen in het magazijn had bekeken, vroeg zij „Weet u nu ze ker, dat ik alles heb gezien, wat u heeft V' „Neen, mevrouw," antwoordde de winkelier, wien de gal overliep, „ik heb in mijn lessenaar nog een oud rekeninge tje en ik zou het u gaarne toonen." Er behoefde niets meer voor den dag gehaald te worden KRACHTIG UITGEDRUKT. Dame „Kunt ge ook zwijgen Heer „O, vergeleken met mij, is het graf eene dames-theevisite." IN DEN HANDSCHOENWINKEL. Dame. „Ik heb een paar glacéhand schoenen hier vandaan uit 'n loterij getrok ken, en daarbij staat, dat de trekker ze bij u mag ruilen, als het zijn n(immer niet is. Nu zijn ze van 7% en mijn nummer is 5 '/t. Wilt u dan zoo goed zijn mij die kleinere te geven en voor die twee nummers, die overblijven, er een paar bij te doen voor mijn drieiarte dochtertje KETTERLIJK OPGEVOLGD. Dokter „Hebt u gedaan wat ik u zegd heb watet drinken, een uur voor eiken maaltijd?' Patiënt „Nou dokter, ik heb een half uur gedronken, maar toen was ik zoo vol, dat ik met geen mogelijkheid méér kon drinken." SMAKELIJK ETEN. Mevrouw „Je kneedt het deeg toch wel goed, Mina Keukenmeid „Ja, zeker, mevrouw. Ik heb er al heelemaal schoone handen van gekregen" KRAAKZINDELIJK, Een slagersknecht veegt met zijn zak doek een stuk vleesch at. „Ja, meisje," zegt hij tegen de koopster die een beetje vies kijkt, „we zijn hier kraakzindelijk, en laten geen stofje op het vleesch zitten." NOG ERGER. Een oude ongetrouwde jutfrouw deed veel aan philanthrophie Eens kwam ze een vrouw tegen met een blauw oog. Zij beklaagde haar. doch voegde er tot troost aan toe „Je toestand kon echter nog heel wat erger zijn, vrouwtje." „Zeker," antwoordde de boerin, „zoo als die van u bijvoorbeeld, met heelemaal »eea DE iNlnuwn VELDWACHTER. Drie jongens buitelden over een heg heen. Een pas aangestelde veldwachter nep hun toe „Zeg eens, moet lelui den nek breken Wie ben jelui „Wij zijn zoons van den burgemeester!" „O, gaat dan ie gang maar iongeheeren." ER IN GELOOPEN. Een handelsreiziger was bij een krui denier. Terwijl de laatste zich met hen» bezig hield en hem eenige opdrachten deed kwam er juist een oud vrouwtje binnen dat om een almocs vroeg. De kruidenier, die een grap wilde hebben, zei aan de vrouw, dat zij zich tot mijnheer zelf moest wenden, terzelfder tiid op den reiziger wijzende. De reiziger was 'n oogenblik overbluft maar herstelde zich spoedig en zich in zijn volle lengte oprichtende, zei hij tot den kruidenier, die een jong mannetje was: „Jongeman, geef die vrouw een kwartje uit de la." De kruidenier lachte en betaalde, HIJ RIJDT TOCH. „Ik hoor daar dat je zuster getrouwd is." „Ja, en wat goed ook U kent toch de familie Taets van Amerongen -?" „O zeker. Is zij in die hooge familie ge trouwd „Er aan geparenteerd. Zij trouwde met den neef van den portier van Jhr. Taets v, Amerongen. Hij rijdt de tram." MOEILIJKE KEUS. Muziekmeester „Ik heb 200 gulden overgespaardnu weet ik niet of ik trouwen zal of een piano koopen." Vriend „Als ik je een raad mag ge ven, trouw dan, want voor 200 gulden kan je toch geen behoorlijk instrument koopen." VOORZICHTIGHEID. Boer „Ik geloof niet, dat het varken gezond was toen we het slachtten. Als het vleesch maar te eten is." Boerin: „Weet je-wat we doen? We sturen aan den dominee en aan den mees ter een proefje. Als die er niets van krij gen, kunnen wij het ook eten NOG AL INGEWIKKELD. „Wat scheelt je vrouw toch?" „Wat haar scheelt? Eerst is ze boos geworden op ons dienstmeisje en toen op mij, omdat ik niet boos op het dienst meisje was en nu is ze boos omdat ik boos op haar ben, omdat ik niet boos was, toen zij boos was op ons dienstmeisje» Ja, 't is wat 1" ROUWEN. „Rouw je nog altijd om je oom Hij is toch al meer dan een jaar dood»" „Ja, maar aangezien ik niets heb ge ërfd, kan ik geen andere kleeren koopen." mm «fa HUISKAMER Dokter Ford was met zijn ziekenbezoek klaar gekomen en reed door de scheme ring van een Novemberavond naar huis. Hij was vermoeid en afgemat en dacht tnet een zekere onrust en beklemdheid aan een operatie, welke hij dien morgen gedaan had De modderspatten vlogen tegen de wielen van het rijtuig op en en kele keeren vielen er koude druppels wa ter op zijn gezicht.- De boomen staken hun bladerlooze toppen als spoken naar den grauwen hemel op. Het geheele land schap was gehuld in een donkeren nevel- achtigen en vochtigen mantel, een weers gesteldheid welke November-dagen in 't bizonder kenmerkt De dokter was huiverig en om zich een aangenamen gedachtengang te verschaf fen, schilderde hij zich zelf het welkom uit, dat hem thuis wachtte. Hij zag zijn jonge vrouw hem met vriendelijk lachen reeds aan de deur tegemoet komen hij Iiet in gedachten zijn blikken in de huis kamer ronddwalen en bleef staren op de welvoorziene tafel, waarvan de opstijgen de geuren nu reeds zijn gehemelte schenen te streelen hij vermeidde zich nu reeds in den langen, vredigen en vroolijken avond, die hem te wachten stond. Hoe werd hij teleurgesteld, toen hem bij zijn nadering niet het vriendelijke licht uit de kamer tegenstraalde, maar alles met 'n don ker en mat waas omgeven was, evenals de straten, die hij juist was doorgereden. Driftig sprong hij uit zijn rijtuig, wierp wild het portier dicht en rukte morrend zijn huisdeur open met een gevoel, alsof hem eea groot onrecht aangedaan was. Geen vroolijk gelach tot ontvangst geen helderklinkende stem, geen licht in den gang, ia ec scheen zelfs geen mid dag-eten „Leonora Geen antwoord. „Leonora 1" Nu klonk hem uit het donker een zach te stem tegen. „Lieve John, maak met zooveel leven, de kleine slaapt juist in." „Och, loop naar den drommel 1 Waar om heb je geen lamp opgestoken en om welke reden slaapt hef kind nog niet? 't Is laat genoeg." „De kleine was den geheelen dag al onrustig. Je weet, dat hij tandjes krijgt. Ik heb nog mijn morgenjapon aan, omdat ik geen tijd vond, iets anders aan te doen." De stem in 't donker verstomde. Kla gend geschrei verhief zich in de aangren zende kamer en de dokter, die verdriete lijke, onverstaanbare woorden uitbracht, stak het gaslicht aan en trok zijn natte, modderige overschoenen uit. Het vertrek Zag er koud en ongstvrij uit uit de keu ken kwam hem een branderige lucht te gemoet. Wat een ontvangst voor een man, die na harden dagarbeid zijn woning weer mocht binnentreden Geërgerd liep dokter Ford de trap op. Zijn vrouw zat bij een wieg in de kinder kamer. Zij zag er afgemat uit en had nog het donkerblauwe kleed aan, waarin hij haar 's morgens gezien had. Het kind was weer -n haar artnea in slaap gevallen. Zij hield waarschuwend haar vinger m <ie hoogte, toen haar echtgenoot onbesuisd binnentrad de kleine was echter reeds tn zijn lichten sluimer gestoord wie weet hoeveel malen reeds dien avond en nu kon zij opnieuw alle mogelijke mid delen aanwenden om het in slaap te krijgen De arme, jonge moeder stond op het punt haar geduld te verliezen. Het was verre van prettig hef kleine kind uit zijn oarus- tigen slaap te zien opschrikken. Zij wist, dat Brigitta, de meid, het middageten zou bederven. Den geheelen dag had zij geen oogenblik gevonden om de huiskamer wat aan kant te maken. Zij verlangde er naar, een andere japon aan te trekken. Het volle haar lag haar zwaar in den hals, want ze had nog geen tijd gevonden, het netjes te kammen en op te niaken. Haar kindermeid was bij haar zieke zuster ge roepen en kleme kinderen schijnen over 't algemeen meer aanspraak te maken op de hulp hunner moeder, dan van vreem den. Met vreugde schijnen zij elke gele genheid aan te grijpen om hun macht over hun angstige, jonge en uit den aard oner varen moeders te doen gelden. Eindelijk ging de bel voor het eten. De dokters- vrouw legde het stevig ingewikkelde kleine kind in zijn wieg en bleef er nog eenige oogenbiikken voor staan, om zich in den aanblik van het sluimerende Cherubijntje te verlustigen Daarop streek zij met de kam door haar blonde lokken, greep naar een schoonen zakdoek en ijlde naar het eetvertrek bij haren man, die met een verdrietig gezicht voor zijn bord soep zat. „Is de soep aangebrand?" was haar eerste vraag. „Natuurlijk, je ruikt 't het geheele huis door. Je moest maar eens wat beter op de meid toezien, Leonora." „Ik kon niet, John, ik ben den ganschen dag maar ééns beneden geweest." „Waar is Hanna, de kindermeid „Weet je dan niet meer, dat zij giste renavond bij haar zieke zuster geroepen is?" „Och ja, maar ik was 't vergeten. Wat krijgen we nu nog Koud kalfsvlecsch Waarachtig, Leonora, dat is wat te sterk, heb je niets anders voor me?" „Wil je een eierkoek hebben „Neen." „Wat wil je dan?" „Een biefstuk, als je er een. hebt." De jonge vrouw stond op en ging in de keuken. De meid had juist het vuur ge temperd en daar tot bereiding van bief stuk een flink, hel vuur noodig is, kon Leonora niet aan het verlangen van haar echtgenoot voldoen. De dokter moest zich met koud vleesch, aardappelen en maccaroni tevreden stellen. Tot dessert kwam er een appelpudding en kaas op tafel. Dokter Ford keurde de aard appelen af en zeide, dat hij de maccaroni moe was. Het brood was te hard en te droog en de boter had volgens hem een onaangenamen bijsmaak. Zelfs de appel pudding vond geen genade in zijn oogen, hij werkte er ontevreden met zijn lepel in om en beweerde ten laatste, dat hij om dezen tijd Yan 't iaar bij zijn moeder altijd riJstebrij kreeg. Dat was de laatste droppel, die den beker moest doen ovccloopen. De jonge vrouw, wier zenuwen reeds in spanning waren, antwoordde scherp „Het is jammer, dat ie niet bij ie moe der gebleven bent." „Ja, heel jammer," was zijn antwoord, en hij schoof den stoel geërgerd achteruit en stond op Leonora draaide eea oogenblik. Zij stond met zichzelf in beraad of zij haar man otn den hals zou vallen en haar tra nen aan zijn borst den vrijen loop laten, of dat het beter zou zijn in de kinderkamer bij de wieg te gaan zitten en daar uit te ween en Na een korte wijle nagedacht te hebben, besloot zij het laatste te doen. Met bevende lippen, het snikken moeilijk weerstand biedend, verliet zij het vertrek en sloot zich in het vertrek van haar kind op, waar het vuur ia den haard langzaam verteerde en het sluimerende kind, rustig en met den blos der onschuld op de wangen, eea sterk contrast aanbood met het roodge weende gezicht zijner moeder. „Och wat," bromde de dokter beneden. „Zoo is 't met alle vrouwen. Voor elke kleinigheid zija zij uit haar humeur en altijd klaar om stroomen tranen te ver gieten." Toch bevond hij zich zelf niet geheel zonder schuld, zijn gedrag van daareven berouwde hem zeer. Het kleine kind, dat tanden kreeg en waarbij zijn vrouw den ganschen dag had zoek gebracht, ver toonde zich voor zijn blikken. Hij was reeds van plan, zijn vrouw op te zoeken en haar om vergeving te vragen, toen eens klaps de huisbel ging ea luid door de breo- de vestibule weer klonk. De dokter werd onmiddellijk bij een Zieke geroepen Zonder dralen ging hij in den donkeren killen avond vooruit en voordat hij hon derd stappen verder was, had hij het ge heele huiselijke ongenoegen reeds uit zijn geheugen verloren. De zieke, bij wie hij geroepen werd, woonde in een der armoedigste buurten der stad. De duisternis scheen hier nog dikker, de wind scherper, de regen natter en doordringender te zijn. Woest stuwde de stroom zijn zwarte, hoogloopende gol ven vooruit. De flikkerende lichten der brug weerkaatsten treurig in het water. Maar de duisternis en droefheid zijnet omgeving wekte geen nieuwe ontevreden heid in het hart van den jongen dokter op. Hij had zijn beroep van ganscher harte lief en ging er met het vuur van een jeug dig enthousiasme geheel in op. Ook had dat zoo verachtelijk behandelde middag eten zijn geesteskrachten versterkt en hem met nieuwen moed vervuld om met ziekte en dood te kampen. Hij klopte aan de deur van het arm zalig huisje, waarin hij geroepen was. Een uitgeteerde, ellendig uitziende vrouw met oogen, waar in 't geheel geen uit drukking meer in lag, deed hem open. Het dunne haar hing haar ordeloos' over haar schouders en haar oud katoenen jak deed de scherpte der schouders sterk uitkomen. Zij zag den dokter wezenloos aan, toen bij het eenige vertrek van het huis bin nentrad en hij ontdekte tranen in de oogen, die zoo troosteloos on hem ge richt waren. „Jozef is ziek," zeide zij langzaam ea sttarde weer voor zich uit. „Wat scheelt hem „Hij hij gaat sterven," bracht 80 met moeite uit. „Neen, neen, dat gaat zoo gauw niet," stelde de dokter haar gerust. „Jozef is ziek," herhaalde zij en schud de met het hoofd heen en weer. „Wie is daar V' vroeg een stem, die uit eea hoek van het vertrek scheen te komen. „Helena, vrouw, met wien spreek ie?" „Ik ben het, de dokter om wien je gezonden hebt," antwoordde Dr. Ford e« begaf zich naar het bed van den zieke. Hij zag in den schijn van een treurig flikkerende kaars een onzindelijk vertrek en in den hoek op een bed een man met ongekamde baard en haren, wiens bleek gelaat ijselijk afstak op de grauwe kleur der kussens. „O, zijt u het," antwoordde hij en keek met koortsig gloeiende oogen van onder zijn dichte wenkbrauwen den dokter aan. „Hoe lang ben je reeds ziek," vroeg deze, terwijl hij zich op den kreupelen stoel naast het bed nederzette en hem aandacht beschouwde. „Ik lig nu al een week te bed, maar voor dien tijd was het ook al niet goed met me." De dokter stak een kleine thermometer onder de tong van den patiënt en wachtte zwijgend. „Jozef is ziek," steunde de vrouw, dié in de schaduw was blijven staan. Het scheen, dat deze woorden den zieke hinderden hij maakte een ongeduldige beweging, maar bedwong zich terstond en wierp een medeiijdenden blik op het magere, bleeke gezicht zijnet vrouw. „Voor alles moet je versterkende mid delen gebruiken," zeide de dokter, na dat hij den zieke nauwkeurig onderzocht had. Een verdrietige uitdrukking kwam op het gelaat van den zieken man. De vrouw ging op de hurken naast het vuur zitten, „Die daar is mijn vrouw," zeide de zieke met verheffing van stem. „Ik weet wel, zij is anders als de meeste lieden. Maar zij is goed en zacht, nooit driftig of klagend, zooals andere vrouwen. Zij heeft mij nimmer kwaad gedaan, daarom heb ik haar lief, en zij De vrouw was naderbij gekomen. Nu stond zij met een bekommerde, hulpe- looze uitdrukking barer oogen naast het bed en tornde doelloos aan het kussen. „Jozef," zeide zij, als een moeder, die tot haar ziek kind spreekt, om het tot kalmte te brengen. „Zij kan noch voor mij, noch voor haar zelf iets doen," fluisterde de man en nam de sidderende, koude hand zijner vrouw in de zijne. „Arme vrouw," mompelde de dokter. „Het gaat ons zeer goed, zoolang ik gezond ben," ging de zieke voort," want dan kan ik arbeiden en verdien nog al goed. Kom ik dan thuis, dan ruim ik alles op en kook mijn eigen potje. Maar nu gaat alles verkeerd, zij bederft alle eten, wel niet met opzet, maar zij verstaat de kookkunst niet beter." Op dit oogenblik steeg een sissend «eluid van de kachel oo eu kort daarop

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 11