i 14T1
VOOR DE
1 TTCII A V
Li
r*
l
m>.
Kiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii::iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii;iiumi:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii,iiiiiniiiiiiiMiiiiiii[iiiig
KiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiifiiiiiimiiiiiiiuiiHiiiiiiKiiiiiir iiiiiaMHiwiiiiimiiimmmisS
Verrast
UIT DE
MOPPENTROMMEL
NUMMER 37
DERDE JAARGANG 1921
EEN KINDERHART.
„Ik wil hem zelf kussen/' zeide zij
plotseling vastbesloten. Pa had gezegd,
dat hij in Harville was. Zij zou den weg
vragen en pa opzoeken.
Het kind kleedde zich aan, lichtte de
klink der tuindeur op en liep op goed
geluk af voort. Het was niet zeer donker
de maan was wassend.
Na eenigen tijd bevond Dorothée zich
in het open veld hier en daar rezen
boschjes omhoog, en het gedruisch der
struiken en heesters in den nachtwind
maakte haar angstig. Nog grooter schrik
beving haar, toen zij voetstappen hoorde.
Zij kroop in een boschje.
Er kwam een man voorbij, een lange
man, in lange jas gekleed en met een
uniformpet op het hoofd.
„Papa 1 Papa 1" riep zij uit en sprong
naar voren.
De man scheen te schrikken. Toen
vroeg hij haar met zware maar niet on
vriendelijke stem in eenigszins vreemd
Fransch
„Wat doe je hier zoo laat, kleine
Het kind aarzelde even. „Ik zoek papa,"
zeide zij, „en dacht dat u het was. Kunt
u me niet naar pa brengen
„Wat moet je daar doen?"
„Pa heeft me niet goênacht gekust, en
nu wou ik dat gaan doen. Misschien zie
ik hem niet terug."
„Wel en waarom niet
„Misschien schieten de Pruisen hem
dood."
De soldaat zweeg. Diepe ontroering
teekende zich op zijn jeugdig, vriendelijk
gelaat. Hij streek even met de hand over
de oogen en streelde het kind over het
blonde kopje.
„Houd je zooveel van papa?"
„O ja 1" riep Dorothée, in tranen uit
barstend.
„Lieve kind, je moet naar huis gaan
je zal pa niet vinden, en moeder zal onge
rust wezen. Je kan pa niet zien het is
onmogelijk."
„O jawel, hij heet kapitein Maury en
ligt met zijn soldaten in Harville."
Harville was op geen twee minuten
gaans, maar de onbekende, om het kind
naar huis te krijgen, beweerde, dat het in
een gansch andere richting lag. „Waar
woon je vroeg hij, en toen het kind
hem den weg had aangeduid, nam hij haar
op den arm.
Dorothée zag den vreemde vlak in het
gezicht en vond hem zeer lief. „Waarom,
huilt u?" vroeg zij.
„Arm schaapje," antwoordde hij „zeg
mij eens, hoe je heet."
„Dorothée."
„Nu, Dorothée, ik zal je pa van je
goedendag zeggen."
„Ja, dat is heerlijk Hier," en zij
sloeg de armen om den hals van den jonk
man „zoen papa voor me, zult u
„Hoe ziet pa eruit
„Kent u hem dan niet
„Neen, ik ben pas soldaat."
„Hier 1" En het kind strikte haar me-
daljon los en gaf het den vreemde.
Op eenigen afstand' van het huis der
kleine zette de vreemde haar neer en
wees haar den weg, terwijl Dorothée
waarschuwde „Zorg goed voor papa.
Laat de Pruisen hem niet doodschieten."
Iets verder werd de vreemdeling aan
gesproken door een ander, evenals hij
in de Pruisische uniform gekleed.
„Frits Grau zeide hij „ik heb de
Franschen ontdekt. Ze liggen te Har
ville."
Grau wenschte hem geluk en was innig
blijde, dat hij het verspiedingsrapport
niet behoefde uit te brengen, dat hij aan
die kinderlijke onnoozelheid der kleine
dankte.
Deze laatste had inmiddels de huis
deur nog open gevonden en was naar bed
gegaan.
Den volgenden ochtend werden de
Franschen lioor een Duitsche overmacht
overvallen.
Na langen tijd vergeefs zoeken, her
kende Fritz Grau den Franschen kapitein.
Etienne Maury had reeds verscheidene
Pruisen neergesabeld.
Fritz Grau snelde toe. Zijn nevenman
werd juist door den kapitein geveld.
Grau had hem nu in zijn macht, maar de
gedachte aan Dorothée weerhield de
Pruisische bajonet.
Het volgende, oogenfrl^k deed Maury's
revolver hem neervallen.
„Capitaine Etienne Maury, un mot"
s.v.p. 1"
De kapitein keek verwonderd neer,
aarzelde even en boog zich over den ster
vende.
Deze greep de hand van den Fransch-
man, drukte er een kus op en steunde
„Dezen kus breng ik u namens uw doch
tertje Dorothée over. Neem het medaljon
uit mijn borstzak."
Etienne vond zijn portret. Er was geen
tijd meer om vragen te doen. De Duitscher
was onder zijn handen gestorven, en de
officier sloot hem de oogen en bad voor
de rust zijner ziel.
De Franschen moesten den aftocht
blazen, maar kapitein Maury was onge
deerd.
Bij de eerste gelegenheid de beste keer
de hij huiswaarts, om zijn dochtertje de
oplossing van het raadsel te vragen.
Deze vertelde alles met de meeste on
bevangenheid, niet gissende dat zij haars
vaders verraadster had kunnen zijn.
Maury begreep, dat Grau een spion
was geweest.
„Arme kerel zuchtte hij, „hij deed
zijn plicht. Zijn hart was edel. Hij ruste
in vrede!"
In het groote famihesalon, waar zij zat
te peinzen, uitgestrekt in eengemakke-
lijken stoel bij een groot houtvuur, glim-
laêhte mevrouw Langénieux. Zij glim
lachte als iemand, die zeer over zich zelf
tevreden is en zich voorgesteld heeft iets
goed te doen. Plotseling keek ze op de
pendule, die, behalve een wijzerplaat, ook
een sentimenteelen herder te aanschouwen
gaf, die zijn liefde verklaart aan een
coquet herderinnetje.
„Blanche," riep mevrouw Langénieux.
Een stem liet zich hooren, een meisjes
gestalte verscheen in de deur.
't Was Blanche, de dochter van me-
vroue Langénieux. Zij schudde met een
kinderlijk gebaar haar lokken haar
lange kastanjebruine lokken nam een
tabouret en liet zich langzaam aan de
voeten harer moeder neerglijden.
„Wat wilt u van mij, mama vroeg ze.
„Ik heb je groot nieuws mede te dee-
len," zei mevrouw Langenieux langzaam,
„men heeft om je hand gevraagd."
„Alweer," zei 't meisje dadelijk op een
droevigen toon „maar ge weet wel, mama
dat ik bij u wil blijven."
Zonder twijfel sprak ze de waarheid.
Evenwel scheen mevrouw Langénieux
er niet zoo van overtuigd te zijn als haar
dochter. Zij glimlachte nogmaals en
stelde zich tevreden met toestemmend
te knikken.
„Ja, maar deze pretendent is ernstiger
dan de vorige. Het is mijnheer Marchal
en ik geloof, dat hij je wel zal bevallen.
En ook, 't huwelijk is al vastgesteld."
De wanhoop van Blanche te beschrij
ven zou nutteloos zijn. Zij was zoo ver
baasd en verontwaardigd, dat de tranen
haar in de oogen stonden. En zij sloeg
geen acht op de woorden van haar moe
der „Kom, kom, gekkinnetje." Een
oogenblik ontstond er een stilzwijgen
tusschen haar, alleen onderbroken door
het snikken van het jonge meisje.
„Och, mama fluisterde ze. En toen
mevrouw Langenieux^ten beweging maak
te om 't meisje naar zich toe te trekken,
liet ze het gewillig toe.
Eerst vertelde ze van haar lange, ver
velende levenswijze in dat provincieland,
van haar wandelingen door de velden,
waar ze alleen ronddwaalde, haar droo-
men onder de schaduw der boomen, haar
zonderling wenschen en droomen een
galante prins, die plotseling voor haar
verscheen, haar met een diepe buiging
begroetende, in 't kort al haar jonge
meisjesdroomen, die ze zonder valsche
schaamte vertelde, want ze waren niet
ontsierd door de minste slechte gedachte.
Eens, dat ze zich zeer vroeg buiten be
vond, op den weg, die naar het bosch
leidt, ontmoette ze een jongen man
een artist een natuurtafereeltje schil
derende met boomen en bloeiende strui
ken. Hij had haar eerbiedig gegroet,
bijna verlegen, en haar vrouwelijke eigen
liefde werd gestreeld, toen ze zag, dat de
schilder zijn werk een oogenblik vergat
om haar te zien verdwijnen. In het ver
volg ontmoetten ze elkaar vaak „bij
toeval", hij zich tevreden stellende met
een „goeden dag juffrouw," zij antwoor
dende met een hoofdknik. Dat duurde
Zoo verscheidene dagen, tot eens op een
morgen Blanche stil was blijven staan,
om een madeliefje in heur haar te steken
en de schilder haar smeekte een oogen
blikje te blijven staan, om zijn schilder
stukje te voltooien, waarna hij het haar
met de volgende woorden overhandigde
„Aan een onbekende, van haar vriend
Paul Dartois." Zij wist niet hoe het kwam,
maar van dat oogenblik had er een ge-
heele verandering met haar plaats gegre
pen. Zij was gevlucht en had nooit den
schilder weergezien, maar ze beminde
hem en zou met geen ander willen trou
wen. Die laatste woorden werden uit
gesproken met een uitdrukking van wils
kracht.
Mevrouw Langénieux dreigde haar
dochter even met den vinger en vroeg
„En hoe ziet hij er uit, die mooie
artist
„O, als u hem gezien had mama, zoo
gedistingeerdmaar arm Maar
hij zal zeker wel fortuin maken, want hij
heeft talent ik heb hetn zielslief."
„Juffrouw," zeide de moeder op be
rispenden toon, „zoo maar te beminnen,
zonder uw moeder te raadplegen, dat
gaat nietGij zult er u aan moeten onder
werpen, mijnheer de Marchal te huwen."
„Maar mama, dat zal ik nooit kunnen
doen, zonder meineedig te zijn....
want ik heb beloofdja, lieve mama,
ik ben geëngageerd,"
„En wat hebt gij beloofd
„Zijn vrouw te worden. Na mij zijn
liefde beleden te hebben, die, zooals hij
zeide, de meest eerbiedige en de meest
teedere tegelijkertijd was, heeft mijnheer
Paul Dartois mij laten beloven, zijn terug
komst af te wachten, en hem niet te ver
geten. Ik beminde hem, ik heb 't u al
réeds gezegd; ik heb beloofd en ik wacht."
Mevrouw Langénieux sloeg haar oogen
op naar de pendule, de herder scheen ver
liefder dan ooit op 't herderinnetje, maar
dat gezicht bracht geen verandering in
het besluit van de goede dame. „Blanche,"
beval zij, ,,'t is. vijf uur, ga je gereed
maken onzen gast te ontvangen." Het
meisje begreep het. De tranen sprongen
haar in de oogen, zij zwichtte voor den
moederlijken wensch, dien zij niet weer
streven dorst. Zij wilde zich naar haar
kamer begeven, maar door de beweging
die zij maakte/ om haar tabouret te ver
laten, viel zij op haar knieën. De smart
overweldigde haar.
„Moeder," smeekte zij, „heb mede
lijden, spaar mij."
Maar mevrouw zeide daarop met een
onbeschrijfelijken glimlach „Sta op,
je toekomstige echtgenoot komt zoo dade
lijk. Je moet niet met betraande oogen
voor hem verschijnen."
Op dat oogenblik liet zich in de zij
kamer eenig gerucht hooren, de deur
van de salon opende zich, en een bewogen
stem stamelde „BlancheBlanche
Het jonge meisje richtte zich op, alsof
zij uit een droom ontwaakte.
,,'t Was zijn stem 1" zeide zei. En hem
herkennende: „Hij!.. ..o, moeder, is
hij het
Mevrouw Langénieux glimlachte en
zeide slechts „Kom toch binnen, mijn
heer de Marchal." Daarna zich tot haar
dochter wendende: „De schilder Paul
Dartois, mijn liefste en mijnheer Mar
chal, 't is een en dezelfde persoon....
begrijp je?.... Ik weet, dat de doch
ters liever niet hebben, dat haar ouders
een echtgenoot voor haar kiezen, zij
willen hem zelf vinden..daarom heb
ik mijnheer de Marchal gevraagd, zijn
talenten in 't werk te stellen en zich toe
vallig op je weg te bevinden. En ik ben
werkelijk goed geslaagd, en ik ben ge
lukkig, je geluk bewerkt te hebben, hier
bij misbruik makende van de gewoonte,
die sommige artisten hebben om een
pseudoniem te gebruiken,"
INDIRECT.
Valt uwe vrouw u ook zoo dikwijls
lastig om geld?"
„Neen. zij niet; maar wel de menschcn
bij wie zij haar inkoopen doet."
VLEIEND.
Iemand vroeg aan een schrijver:
„Waarom hebt gij uw boek niet zóó ge
schreven, dat ook de grootste onweten
de begrijpen kan wat gij bedoelt?"
„Welk gedeelte is u dan niet duide
lijk?" was het antwoord.
HIJ SPREEKT UIT ONDERVINDING.
Rechter: „Ik moet je zeggen, dat gij tot
(wee jaar tuchthuisstraf veroordeeld
zijt."
Veroordeelde: „Mag ik er dan vandaag
nog heengebracht worden?'
Rechter: „Waarom juist vandaag?''
Veroordeelde: „Morgen wordt er erw
tensoep gegeten."
ZONDERLINGE CONTROLE.
Gast, in een café tegen een anderen:
„Schrijft u niet op hoeveel bier u
drinkt?'"
„Neen, ik drink eenvoudig na elk glas
bier een cognac: zooveel cognacs als ik
gedronken heb zooveel glazen bier heb
ik ook gedronken."
VOETBAL.
Vader „Maar, Jetta, kind, het zit me
nog in de beenen, wat vertelt me je moe
der daar 1 Heb je drie jongelieden, die
naar je hand dingen. Ben je niet wijs
„Geen ellende voor den tijd, papa. Het
Zijn alle drie voetbalspelers en als het sei
zoen gesloten is dan neem ik den over
levende."
KIPPEN HOUDEN.
De heer Peperman was in zijn tuin aan
het harken, toen eensklaps zijn buurman
het hoofd over de heg stak en sprak
„Morgen, morgen, buurman 1 Zeg er
eens; Peperman, heb jij ook kippen gehou
den
„Ik? wel neen nooit
„Nou, ik hoop toch niet dat jij er iets
tegen hebt, dat ik ze ga houden,"
„Wel, beste man, in het minst niet
Houd jij maar kippen, als je ze maar
houdt. Want de beroerdigheid van de
meeste menschen die kippen houden is dat
ze geen Kippen houden, maar ze steeds
laten loopen en woelen in den tuin van
hun buurman 1"
ERGER DAN PIJNEN.
Mevrouw IJzerstrong: „Karei, ik ga
naar den dentist om een tand te laten trek
ken. Let jij nou goed op de kleinen, Ka-
rel
Mijnheer IJzerstrong (die pas een woeli-
gen nacht vol kindergeschrei achter den
rug heeft): „Och, lieve, let jij liever op
liever op den kleine, dan zal ik me wel
een tand laten trekken."
ONAANGENAAM THEMA.
Patroon „Waarom kauw je toch altijd
op je penhouders, v. Hongeren 1"
Klerk „Ja, ziet u, mijnheer Schraal-
vink, bij een traktement van twintig gul
den per maand.
Patroon „Schei maar uit.... en ga
door met kauwen."
ZIJ WIST 'T BETER.
Melkboer „Ik geloof, dat wij regen
krijgen."
Dienstmeisje „Naar de melk te oor-
deelen, heeft het al geregend."
DE SYMBOLIEK DER GERECHTIG
HEID.
Iemand had een proces verloren. Hij
verliet het gerechtshof en bleef een oogen
blik verdrietig voor de deur staan en zag
toen het beeld van Themis boven de deur.
„Wat beduidt dat beeld," vroeg hij aan
iemand die dicht bij hem stond.
„Dat is de gerechtigheid," kreeg hij
ten antwoord.
„De gerechtigheid," riep hij uit, „staat
die daar Dan is het ook geen wonder dat
ik mijn proces verloren heb. Ze had bin
nen bebooren te zijn
EEN WENK.
Zij. „Hoe is 't mogelijk, Willem, dat jij
nooit ernstig overtrouwen hebt gedacht."
Hij. „Ik heb er altijd ernstig aan gedacht
en daarom ben ik nog ongetrouwd."
ZALIGE HERINNERINGEN.
Ie Student. „Kijk, die oude man daar
ginds heeft mij vroeger gedragen."
2e. Student. „Hoe zoo? Was hij dan op
passer bij je oudelui
Ie Student. „Neen. hij was vroege»
nachtwacht hier."
m Trn
'I*1
„Max, mijn jongen, waar ben je
„Hier vader, in den tuin," klonk een
fijn jongensstemmetje, en weldra vloog
een achttjarig ventje over de plaats naar
de woonkamer, om zijn vader te begroe
ten.
„Je bent vroeg van school, Max, dat is
gezellig, nu kunnen we samen vóór den
eten nog een wandelingetje maken in het
park."
„Hé ja In een wip was Max klaar,
de pet op, een kort jasje aan en vader
en zoon verlieten samen het huis.
't Was een aardig spannetje De forsch-
gebouwde man met breede schouders,
donker haar en donkeren oogopslag, en
daarnaast het nietige, kleine ventje met
blonde krullen en heldere blauwe oogen.
Maar dat groot verschil lag niet alleen
in hun uiterlijk, ook vormden karakter en
geest een scherp contrast.
Van Hannel was, wat men noemt „een
man van de wereld," eenigszins opper
vlakkig en week in enkele oogenblikken,
maar doorgaans zijn best doende om de
ernstige, treurige indrukken, die het
leven ook niet naliet op hem te maken,
door vroolijke en aangenamere te ver
vangen.
Lang stilstaan bij een groot verdriet
kon hij niet hij was bang voor smart
en vond het zelfs erg onaangenaam, be
zoeken van rouwbeklag af te leggen of te
ontvangen. Hij hield er niet van treurige
herinneringen op te halen en verkeerde
zeer gaarne in vroolijk gezelschap.
Toen hij twee jaren geleden zijn jonge
vrouw plotseling verloor, was hij eenigen
tijd radeloos van wanhoop geweest, hij
had haar innig lief gehad en betreurde
haar oprecht, doch het duurde niet lang
of hij kreeg weer langzamerhand behoefte
aan de verstrooiingen van het wereldsche
leven en zocht zijn club en zijn club
vrienden weer op.
Zelden of nooit noemde hij den naam
der lieve afgestorvene en trachtte zelfs
haar beeld niet altijd meer voor oogen te
hebben.
Gemakkelijker zou dit voor hem ge
weest zijn, had hij niet zijn eenig zoontje
Max bij zich gehad. Deze jongen had
een geheel andere natuur. Stil en in zich
zelf gekeerd als hij verdriet had, kon hij
de smart maar niet zoo van zich afschud
den als zijn vader. Hij had het karakter en
den aard van zijn moeder geërfd, was
zacht en fijngevoelig, met een sterke voor
indrukken vatbare ziel.
Zijn lieve moeder was zijn* alles ge
weest. Wie wist hem zóó te troosten, zóó
Zijn traantjes te drogen, zóó hem te hel
pen bij zijn kleine teleurstellingen
Wie leerde hem de liefde voor zijn vader,
wie leerde hem den naam diens vaders
uitspreken zoo vol kinderlijk vertrou
wen
Toen zij stierf, en Max, niet wetende
wat de „dood" was, haar koude hand
vastklemde en uitriep „Moesje, moesje,
wordt toch wakker, Max kan niet zon
der zijn lief moesje toen had hij waar
heid gesproken, want het scheen in den
eersten tijd, of alle leven en lust tot leven
tut dat jonge kind verdwenen waren.
Uren lang kon men hem zien zitten
op de groene bank in den tuin, waar hij
gewoonlijk met zijn moeder zat, haar por
tret in zijn kleine handjes en het be
dekkend met kussen en tranen en wie
zou de keeren tellen, dat hij in stilte alleen
naar het kerkhof ging, nadat zijn vader
hem gewezen had, waar zijn lieve moeder
lag.
Daar bracht hij haar de eerste bloemp
jes uit zijn tuintje, daar vertelde hij, ge
bogen over het hekje, zijn kleine ver
drietelijkheden, deed lange verhalen over
de kanarie, den hond en zijn school,
en geloofde met vast vertrouwen, dat
zijn moeder alles hoorde.
In den eersten tijd, toen Van Hannel
nog geheel onder den indruk was van
zijn groot verlies, gebeurde het meer
malen dat hij 's avonds voordat Max
naar bed ging, zijn zoontje op zijn knie
zette, en hem dan portretten liet bekij
ken van haar, die zoozeer door het kind
betreurd werd. Dan voelde Max zich
gelukkig en zijn mollig armpje om vaders
hals geslagen,.schreide hij hartstochtelijk
met hem, en kuste dan weer zijn vaders
tranen weg.
„Wij zullen moeder nooit vergeten,
nietwaar vent," zei Van Hannel dan;.
ach, zelf wist hij toen nog niet, hoe spoe
dig hij haar vergeten zou
Max gevoelde, dat er langzamerhand
een verandering bij zijn vader plaats
greep en die intieme oogenblikjes
hielden weldra geheel op.
De verhouding tusschen vader en zoon
was voor een oppervlakkig toeschouwer
Zeer vertrouwelijk.
lederen dag nam Van Hannel zijn
zoontje mede op zijn wandeling, infor
meerde naar zijn werk en zijn vriend
jes maar die koesterende liefde eener
moeder waaraan Max zulk een groote
behoefte had, die kon zijn vader hem
niet geven, daarvoor voelde hij niet diep
genoeg.
Samen wandelden vader en zoon door
het park. 't Was October en de herfst
zon bescheen de gele bladeren, waarmede
de wind de paden bestrooid had en de
roode wingerd glinsterde in volle najaars-
pracht.
Max had een open oog voor het schoone
der natuur en zijn mondje stond ook nu
niet stil om uiting te geven aan zijn ge
voel.
„Zie eens, vader, dat boompje is heele-
maal groen en alle andere boomen zijn al
geel. Wat staat dat aardig
Max huppelde vooruit met zijn grooten
hoepel, bijna even groot als hij zelf.
„Kom eens even kalm naast mij loo
pen, Max, ik moet je eens wat vertellen."
In een ommezien stond Max stil, en
Zijn vaders hand vattend, vroeg hij vlei
end „Is het iets heel prettigs, vader
„Ik denk van wel, mijn jongen," ant
woordde Van Hannel, een weinig uit
het veld geslagen door die schijnbaar
eenvoudige vraag.
Een ietwat angstig voorgevoel maakte
Zich van Max meester de toon van zijn
vader was zoo vreemd, zoo gedwongen
vroolijk „Wat zou hij hem te vertellen
hebben
„Wij zijn altijd met^ ons beidjes, Max,
dat is niet erg gezellig, en nu dacht ik
boe of mijn jongen het wel zou vinden,
als hij weer een lief maatje kreeg die
Van Hannel kon den haastig gesproken
zin niet voleindigen, want hij voelde zijn
handje hevig beven en zich toen plot
seling vrijmaken, en toen hij zijn zoontje
van ter zijde aankeek, schrok hij van het
doodsbleeke gezichtje en den vastberaden
trek, die er op te lezen stond.
Eenigszins teleurgesteld, ging hij lang
zaam voort: „Dat nieuwe maatje zou
heel veel van mijn jongen houden en al
tijd met hem spelen en werken, juist
zooals „moesje" dat deed maar zal Max
dan ook van zijn nieuw maatje houden?"
Een tevergeefs onderdrukt snikken was
het eenige antwoord op die pijnlijke
vraag, en er volgde toen een oogenblik
van nog pijnlijker stilte. De zon had zich
achter een wolk verscholen. Ze was te
fijngevoelig om nu het aardrijk met hare
stralen te verlichten, daarvoor had zij
te veel medelijden met den kleinen Max,
en duister en donker was het in de van te
voren zoo zonnige natuur en in het hartje
van den kleinen Max was het eveneens
zoo donker geworden, en het stemmetje
dat eindelijk met veel moeite „ja, vader,"
uitbracht, was zoo snikkend, zoo droef,
zoo vol tranen, dat het Van Hannel een
oogenblik te machtig werd, en hij er zich
bijna een verwijt van maakte, te hebben
gesproken.
En toch gevoelde hij zich verlicht en
was hij blij, dat de groote verandering, die
binnen eenige maanden in zijn jong leven
Zou gebracht worden, eindelijk voorbe
reid was. Weken reeds liep hij ermede
rond maar hij had er vreeselijk tegen
op gezien zijn plannen aan Max mede
te deelen. En nu had hij moed gevat en
gesproken en was hij tevreden met het
resultaat
Och, hij had maar dat met tranen be
dekte kindergezichtje gade te slaan, om
te begrijpen, hoeveel tranen er nog ge
schreid zouden worden.... en toch, hij
oordeelde het zoo het beste. Was het
voor Max zelf niet veel gelukkiger, weer
door eene zachte vrouwenhand geleid
te worden, weer door moederliefde ge
troost en vertroeteld te worden Hij
wist het heel goed, dat hij er niet de per
soon naar was Max die liefde te ver
goeden, en hij gevoelde dat er vrouwelijke
tact voor noodig was om met dat fijn
gevoelige kereltje om te gaan maar
hij wist eveneens, dat Max zijn eerste
maatje niet vergeten had en niet vergeten
zou, en dat er nu nog geen plaats in zijn
hartje was voor een andere, een vreemde
moeder. En toch, zoo iemand, dan moest
zijn aanstaande tweede vrouw de ge
schikte persoon zijn om die plaats te
veroveren en dat hartje te stelen zoo
iemand, dan zou zij door zachtheid over
winnen.
Zonder verder een woord te wisselen
wandelden vader en zoon naar huis te
rug. Het was stil geworden in de natuur
en de hemel bedekte zich met grijze wol
ken, geen vogel zong, geen windje be
woog de bijna naakte takken.
Overvol was Max' gemoed, overvol.
Waarom, daar kon hij zich niet precies
rekenschap van geven, maar angstig
keek hij onder den maaltijd naar het
levensgfoote portret van zijn moeder
aan den wand, hij had het wel met zijn
beide handjes willen grijpen, zoo bang
was hij, dat het weggenomen zou worden,
Na het middagmaal vloog Max naat
boven, haalde een reeds geel geworden
portret uit zijn kastje en onder een harts
tochtelijk schreien kuste hij de beeltenis
dier overledene innig.
„Ik wil geen ander maatje, ik wil mijn
eigen moesje nooit vergeten o, ik wil
niet
Wanhopig gilde hij het uit, en een half
uur later vond de juffrouw hem nog over
zijn bedje gebogen in een bad van tranen,
't Was op een kouden November
middag, dat Van Hannel zijn toekomstige
tweede vrouw voor de eerste maal bij
Max bracht. Deze was bezig een vesting
te bouwen en de soldaatjes stonden reeds
in *t gelid. Als hij speelde, was hij zóó
in zijn spel verdiept, dat hij alles om zich
vergat, dan schitterden zijn oogen van
opgewondenheid en waren zijn gedach
ten alleen bij zijn spel.
Hij had ook nu niet gehoord, dat de
kamerdeur zachtjes geopend werd.
„Dag Max." Verwonderd keek hij op,
maar bij ingeving begreep hij, dat die
blonde dame, die hem zoo vriendelijk
aankeek, de dame moest zijn, die zijn
maatje vervangen wou.
Hij verroerde zich niet en werd beur
telings vuurrood en doodsbleek. Hij
antwoordde evenmin, 't was of hij niet
spreken kon.
Hij had zich reeds lang een voorstel
ling gemaakt van die nieuwe mama. Zij
moest er wel heel streng uitzien, met lee-
lijk rood haar, zoo had hij eens een plaat
je gezien van een stiefmoeder; maar de
dame, die voor hem stond, leek daar nieta
op, en haar stem klonk zoo zacht. Ef
trilde iets in hem en hij kon niet nalaten
te denken „net als moesje."
En inderdaad, Else Francis, de toe
komstige tweede vrouw van Van Hannel,
Zag er bekoorlijk uit.
Blonde krullen en zachte, diep door
dringende blauwe oogen, overschaduwd
door donkere wimpers, maakten het
ronde, fijne kopje met het kleine wip
neusje en de hagelwitte tanden tot een
aantrekkelijk geheel. Zij was nog heel
jong, ze telde even drie en twintig zo
mers en hield ontzaglijk veel van kin
deren.
Toen zij geen antwoord kreeg, sloeg
zij haar arm liefkoozend om Max' middel,
keek hem ernstig in de groote, blauwe
oogen en vroeg toen
„Moeten al die soldaatjes doodgescho
ten worden, Max,.en heb je nu geen
hospitaal voor de zieken en gewonden?"
Nog geen antwoord krijgende, ging
Zij eenvoudig voort: „Willen wij samen
eens 'n hospitaal bouwen van kaarten
en een oogenblik later was Max in een
nieuw spel verdiept en vergat, dat die
lieve dame, die met hem speelde, die
gehate tweede mama zou worden.
Maar toen Else afscheid van hem nam,
werd hij daar plotseling weer aan herin
nerd, en het handje trilde, dat hij haar
toestak.
Else zuchtte even, toen zij weer op
straat was. „Max zal niet spoedig van mij
gaan houden," sprak zij met tranen in de
oogen tot Van Hannel, „hij kan zijn
eerste moeder niet vergeten!"