i 14T1 VOOR DE 1 TTCII A V Li r* l m>. Kiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii::iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii;iiumi:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii,iiiiiniiiiiiiMiiiiiii[iiiig KiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiifiiiiiimiiiiiiiuiiHiiiiiiKiiiiiir iiiiiaMHiwiiiiimiiimmmisS Verrast UIT DE MOPPENTROMMEL NUMMER 37 DERDE JAARGANG 1921 EEN KINDERHART. „Ik wil hem zelf kussen/' zeide zij plotseling vastbesloten. Pa had gezegd, dat hij in Harville was. Zij zou den weg vragen en pa opzoeken. Het kind kleedde zich aan, lichtte de klink der tuindeur op en liep op goed geluk af voort. Het was niet zeer donker de maan was wassend. Na eenigen tijd bevond Dorothée zich in het open veld hier en daar rezen boschjes omhoog, en het gedruisch der struiken en heesters in den nachtwind maakte haar angstig. Nog grooter schrik beving haar, toen zij voetstappen hoorde. Zij kroop in een boschje. Er kwam een man voorbij, een lange man, in lange jas gekleed en met een uniformpet op het hoofd. „Papa 1 Papa 1" riep zij uit en sprong naar voren. De man scheen te schrikken. Toen vroeg hij haar met zware maar niet on vriendelijke stem in eenigszins vreemd Fransch „Wat doe je hier zoo laat, kleine Het kind aarzelde even. „Ik zoek papa," zeide zij, „en dacht dat u het was. Kunt u me niet naar pa brengen „Wat moet je daar doen?" „Pa heeft me niet goênacht gekust, en nu wou ik dat gaan doen. Misschien zie ik hem niet terug." „Wel en waarom niet „Misschien schieten de Pruisen hem dood." De soldaat zweeg. Diepe ontroering teekende zich op zijn jeugdig, vriendelijk gelaat. Hij streek even met de hand over de oogen en streelde het kind over het blonde kopje. „Houd je zooveel van papa?" „O ja 1" riep Dorothée, in tranen uit barstend. „Lieve kind, je moet naar huis gaan je zal pa niet vinden, en moeder zal onge rust wezen. Je kan pa niet zien het is onmogelijk." „O jawel, hij heet kapitein Maury en ligt met zijn soldaten in Harville." Harville was op geen twee minuten gaans, maar de onbekende, om het kind naar huis te krijgen, beweerde, dat het in een gansch andere richting lag. „Waar woon je vroeg hij, en toen het kind hem den weg had aangeduid, nam hij haar op den arm. Dorothée zag den vreemde vlak in het gezicht en vond hem zeer lief. „Waarom, huilt u?" vroeg zij. „Arm schaapje," antwoordde hij „zeg mij eens, hoe je heet." „Dorothée." „Nu, Dorothée, ik zal je pa van je goedendag zeggen." „Ja, dat is heerlijk Hier," en zij sloeg de armen om den hals van den jonk man „zoen papa voor me, zult u „Hoe ziet pa eruit „Kent u hem dan niet „Neen, ik ben pas soldaat." „Hier 1" En het kind strikte haar me- daljon los en gaf het den vreemde. Op eenigen afstand' van het huis der kleine zette de vreemde haar neer en wees haar den weg, terwijl Dorothée waarschuwde „Zorg goed voor papa. Laat de Pruisen hem niet doodschieten." Iets verder werd de vreemdeling aan gesproken door een ander, evenals hij in de Pruisische uniform gekleed. „Frits Grau zeide hij „ik heb de Franschen ontdekt. Ze liggen te Har ville." Grau wenschte hem geluk en was innig blijde, dat hij het verspiedingsrapport niet behoefde uit te brengen, dat hij aan die kinderlijke onnoozelheid der kleine dankte. Deze laatste had inmiddels de huis deur nog open gevonden en was naar bed gegaan. Den volgenden ochtend werden de Franschen lioor een Duitsche overmacht overvallen. Na langen tijd vergeefs zoeken, her kende Fritz Grau den Franschen kapitein. Etienne Maury had reeds verscheidene Pruisen neergesabeld. Fritz Grau snelde toe. Zijn nevenman werd juist door den kapitein geveld. Grau had hem nu in zijn macht, maar de gedachte aan Dorothée weerhield de Pruisische bajonet. Het volgende, oogenfrl^k deed Maury's revolver hem neervallen. „Capitaine Etienne Maury, un mot" s.v.p. 1" De kapitein keek verwonderd neer, aarzelde even en boog zich over den ster vende. Deze greep de hand van den Fransch- man, drukte er een kus op en steunde „Dezen kus breng ik u namens uw doch tertje Dorothée over. Neem het medaljon uit mijn borstzak." Etienne vond zijn portret. Er was geen tijd meer om vragen te doen. De Duitscher was onder zijn handen gestorven, en de officier sloot hem de oogen en bad voor de rust zijner ziel. De Franschen moesten den aftocht blazen, maar kapitein Maury was onge deerd. Bij de eerste gelegenheid de beste keer de hij huiswaarts, om zijn dochtertje de oplossing van het raadsel te vragen. Deze vertelde alles met de meeste on bevangenheid, niet gissende dat zij haars vaders verraadster had kunnen zijn. Maury begreep, dat Grau een spion was geweest. „Arme kerel zuchtte hij, „hij deed zijn plicht. Zijn hart was edel. Hij ruste in vrede!" In het groote famihesalon, waar zij zat te peinzen, uitgestrekt in eengemakke- lijken stoel bij een groot houtvuur, glim- laêhte mevrouw Langénieux. Zij glim lachte als iemand, die zeer over zich zelf tevreden is en zich voorgesteld heeft iets goed te doen. Plotseling keek ze op de pendule, die, behalve een wijzerplaat, ook een sentimenteelen herder te aanschouwen gaf, die zijn liefde verklaart aan een coquet herderinnetje. „Blanche," riep mevrouw Langénieux. Een stem liet zich hooren, een meisjes gestalte verscheen in de deur. 't Was Blanche, de dochter van me- vroue Langénieux. Zij schudde met een kinderlijk gebaar haar lokken haar lange kastanjebruine lokken nam een tabouret en liet zich langzaam aan de voeten harer moeder neerglijden. „Wat wilt u van mij, mama vroeg ze. „Ik heb je groot nieuws mede te dee- len," zei mevrouw Langenieux langzaam, „men heeft om je hand gevraagd." „Alweer," zei 't meisje dadelijk op een droevigen toon „maar ge weet wel, mama dat ik bij u wil blijven." Zonder twijfel sprak ze de waarheid. Evenwel scheen mevrouw Langénieux er niet zoo van overtuigd te zijn als haar dochter. Zij glimlachte nogmaals en stelde zich tevreden met toestemmend te knikken. „Ja, maar deze pretendent is ernstiger dan de vorige. Het is mijnheer Marchal en ik geloof, dat hij je wel zal bevallen. En ook, 't huwelijk is al vastgesteld." De wanhoop van Blanche te beschrij ven zou nutteloos zijn. Zij was zoo ver baasd en verontwaardigd, dat de tranen haar in de oogen stonden. En zij sloeg geen acht op de woorden van haar moe der „Kom, kom, gekkinnetje." Een oogenblik ontstond er een stilzwijgen tusschen haar, alleen onderbroken door het snikken van het jonge meisje. „Och, mama fluisterde ze. En toen mevrouw Langenieux^ten beweging maak te om 't meisje naar zich toe te trekken, liet ze het gewillig toe. Eerst vertelde ze van haar lange, ver velende levenswijze in dat provincieland, van haar wandelingen door de velden, waar ze alleen ronddwaalde, haar droo- men onder de schaduw der boomen, haar zonderling wenschen en droomen een galante prins, die plotseling voor haar verscheen, haar met een diepe buiging begroetende, in 't kort al haar jonge meisjesdroomen, die ze zonder valsche schaamte vertelde, want ze waren niet ontsierd door de minste slechte gedachte. Eens, dat ze zich zeer vroeg buiten be vond, op den weg, die naar het bosch leidt, ontmoette ze een jongen man een artist een natuurtafereeltje schil derende met boomen en bloeiende strui ken. Hij had haar eerbiedig gegroet, bijna verlegen, en haar vrouwelijke eigen liefde werd gestreeld, toen ze zag, dat de schilder zijn werk een oogenblik vergat om haar te zien verdwijnen. In het ver volg ontmoetten ze elkaar vaak „bij toeval", hij zich tevreden stellende met een „goeden dag juffrouw," zij antwoor dende met een hoofdknik. Dat duurde Zoo verscheidene dagen, tot eens op een morgen Blanche stil was blijven staan, om een madeliefje in heur haar te steken en de schilder haar smeekte een oogen blikje te blijven staan, om zijn schilder stukje te voltooien, waarna hij het haar met de volgende woorden overhandigde „Aan een onbekende, van haar vriend Paul Dartois." Zij wist niet hoe het kwam, maar van dat oogenblik had er een ge- heele verandering met haar plaats gegre pen. Zij was gevlucht en had nooit den schilder weergezien, maar ze beminde hem en zou met geen ander willen trou wen. Die laatste woorden werden uit gesproken met een uitdrukking van wils kracht. Mevrouw Langénieux dreigde haar dochter even met den vinger en vroeg „En hoe ziet hij er uit, die mooie artist „O, als u hem gezien had mama, zoo gedistingeerdmaar arm Maar hij zal zeker wel fortuin maken, want hij heeft talent ik heb hetn zielslief." „Juffrouw," zeide de moeder op be rispenden toon, „zoo maar te beminnen, zonder uw moeder te raadplegen, dat gaat nietGij zult er u aan moeten onder werpen, mijnheer de Marchal te huwen." „Maar mama, dat zal ik nooit kunnen doen, zonder meineedig te zijn.... want ik heb beloofdja, lieve mama, ik ben geëngageerd," „En wat hebt gij beloofd „Zijn vrouw te worden. Na mij zijn liefde beleden te hebben, die, zooals hij zeide, de meest eerbiedige en de meest teedere tegelijkertijd was, heeft mijnheer Paul Dartois mij laten beloven, zijn terug komst af te wachten, en hem niet te ver geten. Ik beminde hem, ik heb 't u al réeds gezegd; ik heb beloofd en ik wacht." Mevrouw Langénieux sloeg haar oogen op naar de pendule, de herder scheen ver liefder dan ooit op 't herderinnetje, maar dat gezicht bracht geen verandering in het besluit van de goede dame. „Blanche," beval zij, ,,'t is. vijf uur, ga je gereed maken onzen gast te ontvangen." Het meisje begreep het. De tranen sprongen haar in de oogen, zij zwichtte voor den moederlijken wensch, dien zij niet weer streven dorst. Zij wilde zich naar haar kamer begeven, maar door de beweging die zij maakte/ om haar tabouret te ver laten, viel zij op haar knieën. De smart overweldigde haar. „Moeder," smeekte zij, „heb mede lijden, spaar mij." Maar mevrouw zeide daarop met een onbeschrijfelijken glimlach „Sta op, je toekomstige echtgenoot komt zoo dade lijk. Je moet niet met betraande oogen voor hem verschijnen." Op dat oogenblik liet zich in de zij kamer eenig gerucht hooren, de deur van de salon opende zich, en een bewogen stem stamelde „BlancheBlanche Het jonge meisje richtte zich op, alsof zij uit een droom ontwaakte. ,,'t Was zijn stem 1" zeide zei. En hem herkennende: „Hij!.. ..o, moeder, is hij het Mevrouw Langénieux glimlachte en zeide slechts „Kom toch binnen, mijn heer de Marchal." Daarna zich tot haar dochter wendende: „De schilder Paul Dartois, mijn liefste en mijnheer Mar chal, 't is een en dezelfde persoon.... begrijp je?.... Ik weet, dat de doch ters liever niet hebben, dat haar ouders een echtgenoot voor haar kiezen, zij willen hem zelf vinden..daarom heb ik mijnheer de Marchal gevraagd, zijn talenten in 't werk te stellen en zich toe vallig op je weg te bevinden. En ik ben werkelijk goed geslaagd, en ik ben ge lukkig, je geluk bewerkt te hebben, hier bij misbruik makende van de gewoonte, die sommige artisten hebben om een pseudoniem te gebruiken," INDIRECT. Valt uwe vrouw u ook zoo dikwijls lastig om geld?" „Neen. zij niet; maar wel de menschcn bij wie zij haar inkoopen doet." VLEIEND. Iemand vroeg aan een schrijver: „Waarom hebt gij uw boek niet zóó ge schreven, dat ook de grootste onweten de begrijpen kan wat gij bedoelt?" „Welk gedeelte is u dan niet duide lijk?" was het antwoord. HIJ SPREEKT UIT ONDERVINDING. Rechter: „Ik moet je zeggen, dat gij tot (wee jaar tuchthuisstraf veroordeeld zijt." Veroordeelde: „Mag ik er dan vandaag nog heengebracht worden?' Rechter: „Waarom juist vandaag?'' Veroordeelde: „Morgen wordt er erw tensoep gegeten." ZONDERLINGE CONTROLE. Gast, in een café tegen een anderen: „Schrijft u niet op hoeveel bier u drinkt?'" „Neen, ik drink eenvoudig na elk glas bier een cognac: zooveel cognacs als ik gedronken heb zooveel glazen bier heb ik ook gedronken." VOETBAL. Vader „Maar, Jetta, kind, het zit me nog in de beenen, wat vertelt me je moe der daar 1 Heb je drie jongelieden, die naar je hand dingen. Ben je niet wijs „Geen ellende voor den tijd, papa. Het Zijn alle drie voetbalspelers en als het sei zoen gesloten is dan neem ik den over levende." KIPPEN HOUDEN. De heer Peperman was in zijn tuin aan het harken, toen eensklaps zijn buurman het hoofd over de heg stak en sprak „Morgen, morgen, buurman 1 Zeg er eens; Peperman, heb jij ook kippen gehou den „Ik? wel neen nooit „Nou, ik hoop toch niet dat jij er iets tegen hebt, dat ik ze ga houden," „Wel, beste man, in het minst niet Houd jij maar kippen, als je ze maar houdt. Want de beroerdigheid van de meeste menschen die kippen houden is dat ze geen Kippen houden, maar ze steeds laten loopen en woelen in den tuin van hun buurman 1" ERGER DAN PIJNEN. Mevrouw IJzerstrong: „Karei, ik ga naar den dentist om een tand te laten trek ken. Let jij nou goed op de kleinen, Ka- rel Mijnheer IJzerstrong (die pas een woeli- gen nacht vol kindergeschrei achter den rug heeft): „Och, lieve, let jij liever op liever op den kleine, dan zal ik me wel een tand laten trekken." ONAANGENAAM THEMA. Patroon „Waarom kauw je toch altijd op je penhouders, v. Hongeren 1" Klerk „Ja, ziet u, mijnheer Schraal- vink, bij een traktement van twintig gul den per maand. Patroon „Schei maar uit.... en ga door met kauwen." ZIJ WIST 'T BETER. Melkboer „Ik geloof, dat wij regen krijgen." Dienstmeisje „Naar de melk te oor- deelen, heeft het al geregend." DE SYMBOLIEK DER GERECHTIG HEID. Iemand had een proces verloren. Hij verliet het gerechtshof en bleef een oogen blik verdrietig voor de deur staan en zag toen het beeld van Themis boven de deur. „Wat beduidt dat beeld," vroeg hij aan iemand die dicht bij hem stond. „Dat is de gerechtigheid," kreeg hij ten antwoord. „De gerechtigheid," riep hij uit, „staat die daar Dan is het ook geen wonder dat ik mijn proces verloren heb. Ze had bin nen bebooren te zijn EEN WENK. Zij. „Hoe is 't mogelijk, Willem, dat jij nooit ernstig overtrouwen hebt gedacht." Hij. „Ik heb er altijd ernstig aan gedacht en daarom ben ik nog ongetrouwd." ZALIGE HERINNERINGEN. Ie Student. „Kijk, die oude man daar ginds heeft mij vroeger gedragen." 2e. Student. „Hoe zoo? Was hij dan op passer bij je oudelui Ie Student. „Neen. hij was vroege» nachtwacht hier." m Trn 'I*1 „Max, mijn jongen, waar ben je „Hier vader, in den tuin," klonk een fijn jongensstemmetje, en weldra vloog een achttjarig ventje over de plaats naar de woonkamer, om zijn vader te begroe ten. „Je bent vroeg van school, Max, dat is gezellig, nu kunnen we samen vóór den eten nog een wandelingetje maken in het park." „Hé ja In een wip was Max klaar, de pet op, een kort jasje aan en vader en zoon verlieten samen het huis. 't Was een aardig spannetje De forsch- gebouwde man met breede schouders, donker haar en donkeren oogopslag, en daarnaast het nietige, kleine ventje met blonde krullen en heldere blauwe oogen. Maar dat groot verschil lag niet alleen in hun uiterlijk, ook vormden karakter en geest een scherp contrast. Van Hannel was, wat men noemt „een man van de wereld," eenigszins opper vlakkig en week in enkele oogenblikken, maar doorgaans zijn best doende om de ernstige, treurige indrukken, die het leven ook niet naliet op hem te maken, door vroolijke en aangenamere te ver vangen. Lang stilstaan bij een groot verdriet kon hij niet hij was bang voor smart en vond het zelfs erg onaangenaam, be zoeken van rouwbeklag af te leggen of te ontvangen. Hij hield er niet van treurige herinneringen op te halen en verkeerde zeer gaarne in vroolijk gezelschap. Toen hij twee jaren geleden zijn jonge vrouw plotseling verloor, was hij eenigen tijd radeloos van wanhoop geweest, hij had haar innig lief gehad en betreurde haar oprecht, doch het duurde niet lang of hij kreeg weer langzamerhand behoefte aan de verstrooiingen van het wereldsche leven en zocht zijn club en zijn club vrienden weer op. Zelden of nooit noemde hij den naam der lieve afgestorvene en trachtte zelfs haar beeld niet altijd meer voor oogen te hebben. Gemakkelijker zou dit voor hem ge weest zijn, had hij niet zijn eenig zoontje Max bij zich gehad. Deze jongen had een geheel andere natuur. Stil en in zich zelf gekeerd als hij verdriet had, kon hij de smart maar niet zoo van zich afschud den als zijn vader. Hij had het karakter en den aard van zijn moeder geërfd, was zacht en fijngevoelig, met een sterke voor indrukken vatbare ziel. Zijn lieve moeder was zijn* alles ge weest. Wie wist hem zóó te troosten, zóó Zijn traantjes te drogen, zóó hem te hel pen bij zijn kleine teleurstellingen Wie leerde hem de liefde voor zijn vader, wie leerde hem den naam diens vaders uitspreken zoo vol kinderlijk vertrou wen Toen zij stierf, en Max, niet wetende wat de „dood" was, haar koude hand vastklemde en uitriep „Moesje, moesje, wordt toch wakker, Max kan niet zon der zijn lief moesje toen had hij waar heid gesproken, want het scheen in den eersten tijd, of alle leven en lust tot leven tut dat jonge kind verdwenen waren. Uren lang kon men hem zien zitten op de groene bank in den tuin, waar hij gewoonlijk met zijn moeder zat, haar por tret in zijn kleine handjes en het be dekkend met kussen en tranen en wie zou de keeren tellen, dat hij in stilte alleen naar het kerkhof ging, nadat zijn vader hem gewezen had, waar zijn lieve moeder lag. Daar bracht hij haar de eerste bloemp jes uit zijn tuintje, daar vertelde hij, ge bogen over het hekje, zijn kleine ver drietelijkheden, deed lange verhalen over de kanarie, den hond en zijn school, en geloofde met vast vertrouwen, dat zijn moeder alles hoorde. In den eersten tijd, toen Van Hannel nog geheel onder den indruk was van zijn groot verlies, gebeurde het meer malen dat hij 's avonds voordat Max naar bed ging, zijn zoontje op zijn knie zette, en hem dan portretten liet bekij ken van haar, die zoozeer door het kind betreurd werd. Dan voelde Max zich gelukkig en zijn mollig armpje om vaders hals geslagen,.schreide hij hartstochtelijk met hem, en kuste dan weer zijn vaders tranen weg. „Wij zullen moeder nooit vergeten, nietwaar vent," zei Van Hannel dan;. ach, zelf wist hij toen nog niet, hoe spoe dig hij haar vergeten zou Max gevoelde, dat er langzamerhand een verandering bij zijn vader plaats greep en die intieme oogenblikjes hielden weldra geheel op. De verhouding tusschen vader en zoon was voor een oppervlakkig toeschouwer Zeer vertrouwelijk. lederen dag nam Van Hannel zijn zoontje mede op zijn wandeling, infor meerde naar zijn werk en zijn vriend jes maar die koesterende liefde eener moeder waaraan Max zulk een groote behoefte had, die kon zijn vader hem niet geven, daarvoor voelde hij niet diep genoeg. Samen wandelden vader en zoon door het park. 't Was October en de herfst zon bescheen de gele bladeren, waarmede de wind de paden bestrooid had en de roode wingerd glinsterde in volle najaars- pracht. Max had een open oog voor het schoone der natuur en zijn mondje stond ook nu niet stil om uiting te geven aan zijn ge voel. „Zie eens, vader, dat boompje is heele- maal groen en alle andere boomen zijn al geel. Wat staat dat aardig Max huppelde vooruit met zijn grooten hoepel, bijna even groot als hij zelf. „Kom eens even kalm naast mij loo pen, Max, ik moet je eens wat vertellen." In een ommezien stond Max stil, en Zijn vaders hand vattend, vroeg hij vlei end „Is het iets heel prettigs, vader „Ik denk van wel, mijn jongen," ant woordde Van Hannel, een weinig uit het veld geslagen door die schijnbaar eenvoudige vraag. Een ietwat angstig voorgevoel maakte Zich van Max meester de toon van zijn vader was zoo vreemd, zoo gedwongen vroolijk „Wat zou hij hem te vertellen hebben „Wij zijn altijd met^ ons beidjes, Max, dat is niet erg gezellig, en nu dacht ik boe of mijn jongen het wel zou vinden, als hij weer een lief maatje kreeg die Van Hannel kon den haastig gesproken zin niet voleindigen, want hij voelde zijn handje hevig beven en zich toen plot seling vrijmaken, en toen hij zijn zoontje van ter zijde aankeek, schrok hij van het doodsbleeke gezichtje en den vastberaden trek, die er op te lezen stond. Eenigszins teleurgesteld, ging hij lang zaam voort: „Dat nieuwe maatje zou heel veel van mijn jongen houden en al tijd met hem spelen en werken, juist zooals „moesje" dat deed maar zal Max dan ook van zijn nieuw maatje houden?" Een tevergeefs onderdrukt snikken was het eenige antwoord op die pijnlijke vraag, en er volgde toen een oogenblik van nog pijnlijker stilte. De zon had zich achter een wolk verscholen. Ze was te fijngevoelig om nu het aardrijk met hare stralen te verlichten, daarvoor had zij te veel medelijden met den kleinen Max, en duister en donker was het in de van te voren zoo zonnige natuur en in het hartje van den kleinen Max was het eveneens zoo donker geworden, en het stemmetje dat eindelijk met veel moeite „ja, vader," uitbracht, was zoo snikkend, zoo droef, zoo vol tranen, dat het Van Hannel een oogenblik te machtig werd, en hij er zich bijna een verwijt van maakte, te hebben gesproken. En toch gevoelde hij zich verlicht en was hij blij, dat de groote verandering, die binnen eenige maanden in zijn jong leven Zou gebracht worden, eindelijk voorbe reid was. Weken reeds liep hij ermede rond maar hij had er vreeselijk tegen op gezien zijn plannen aan Max mede te deelen. En nu had hij moed gevat en gesproken en was hij tevreden met het resultaat Och, hij had maar dat met tranen be dekte kindergezichtje gade te slaan, om te begrijpen, hoeveel tranen er nog ge schreid zouden worden.... en toch, hij oordeelde het zoo het beste. Was het voor Max zelf niet veel gelukkiger, weer door eene zachte vrouwenhand geleid te worden, weer door moederliefde ge troost en vertroeteld te worden Hij wist het heel goed, dat hij er niet de per soon naar was Max die liefde te ver goeden, en hij gevoelde dat er vrouwelijke tact voor noodig was om met dat fijn gevoelige kereltje om te gaan maar hij wist eveneens, dat Max zijn eerste maatje niet vergeten had en niet vergeten zou, en dat er nu nog geen plaats in zijn hartje was voor een andere, een vreemde moeder. En toch, zoo iemand, dan moest zijn aanstaande tweede vrouw de ge schikte persoon zijn om die plaats te veroveren en dat hartje te stelen zoo iemand, dan zou zij door zachtheid over winnen. Zonder verder een woord te wisselen wandelden vader en zoon naar huis te rug. Het was stil geworden in de natuur en de hemel bedekte zich met grijze wol ken, geen vogel zong, geen windje be woog de bijna naakte takken. Overvol was Max' gemoed, overvol. Waarom, daar kon hij zich niet precies rekenschap van geven, maar angstig keek hij onder den maaltijd naar het levensgfoote portret van zijn moeder aan den wand, hij had het wel met zijn beide handjes willen grijpen, zoo bang was hij, dat het weggenomen zou worden, Na het middagmaal vloog Max naat boven, haalde een reeds geel geworden portret uit zijn kastje en onder een harts tochtelijk schreien kuste hij de beeltenis dier overledene innig. „Ik wil geen ander maatje, ik wil mijn eigen moesje nooit vergeten o, ik wil niet Wanhopig gilde hij het uit, en een half uur later vond de juffrouw hem nog over zijn bedje gebogen in een bad van tranen, 't Was op een kouden November middag, dat Van Hannel zijn toekomstige tweede vrouw voor de eerste maal bij Max bracht. Deze was bezig een vesting te bouwen en de soldaatjes stonden reeds in *t gelid. Als hij speelde, was hij zóó in zijn spel verdiept, dat hij alles om zich vergat, dan schitterden zijn oogen van opgewondenheid en waren zijn gedach ten alleen bij zijn spel. Hij had ook nu niet gehoord, dat de kamerdeur zachtjes geopend werd. „Dag Max." Verwonderd keek hij op, maar bij ingeving begreep hij, dat die blonde dame, die hem zoo vriendelijk aankeek, de dame moest zijn, die zijn maatje vervangen wou. Hij verroerde zich niet en werd beur telings vuurrood en doodsbleek. Hij antwoordde evenmin, 't was of hij niet spreken kon. Hij had zich reeds lang een voorstel ling gemaakt van die nieuwe mama. Zij moest er wel heel streng uitzien, met lee- lijk rood haar, zoo had hij eens een plaat je gezien van een stiefmoeder; maar de dame, die voor hem stond, leek daar nieta op, en haar stem klonk zoo zacht. Ef trilde iets in hem en hij kon niet nalaten te denken „net als moesje." En inderdaad, Else Francis, de toe komstige tweede vrouw van Van Hannel, Zag er bekoorlijk uit. Blonde krullen en zachte, diep door dringende blauwe oogen, overschaduwd door donkere wimpers, maakten het ronde, fijne kopje met het kleine wip neusje en de hagelwitte tanden tot een aantrekkelijk geheel. Zij was nog heel jong, ze telde even drie en twintig zo mers en hield ontzaglijk veel van kin deren. Toen zij geen antwoord kreeg, sloeg zij haar arm liefkoozend om Max' middel, keek hem ernstig in de groote, blauwe oogen en vroeg toen „Moeten al die soldaatjes doodgescho ten worden, Max,.en heb je nu geen hospitaal voor de zieken en gewonden?" Nog geen antwoord krijgende, ging Zij eenvoudig voort: „Willen wij samen eens 'n hospitaal bouwen van kaarten en een oogenblik later was Max in een nieuw spel verdiept en vergat, dat die lieve dame, die met hem speelde, die gehate tweede mama zou worden. Maar toen Else afscheid van hem nam, werd hij daar plotseling weer aan herin nerd, en het handje trilde, dat hij haar toestak. Else zuchtte even, toen zij weer op straat was. „Max zal niet spoedig van mij gaan houden," sprak zij met tranen in de oogen tot Van Hannel, „hij kan zijn eerste moeder niet vergeten!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 15