I
ZIJN EER!
IS
11
HOE HOLLY-DOLLY RIDDER WERD door PIJLTJE.
Jtó/' Xtf
Oplossingen.
Nieuwe opgaven.
1. DDDR ZDDDr
DKDN IJDHD
D D D D D D
e
a
n
f
n
i
d
Een cent met een naald
doorboren.
Uit de Moppentrommel.
Waar is de onderwijzer?
Vh.C't
Hier zijn de oplossingen uit het vorig
nummer:
1,
2.
S. Veldwachters.
4. Leeuwerik.
5. Venetië.
(Oplossingen niet in te zenden).
2. Mijn naam bestaat uit zeven letters,
ge moet mij aan een mand zoeken.
Een 12 3 vindt ge in een kippenhok.
Een 7 6 5 moet men leeren.
3. Zoek uit het volgende den naam van
een beroemd man uit onze vaderlandsche
geschiedenis.
Een 3 4 5 is een naaldboom.
In den winter is het soms 6 7 8 koud.
9 10 11 12 13 is een weerverschijnsel.
Buiten op het 11 12 13 14 plukken de
kinderen bloemen.
4.
d
r
Welken jongensnaam kunt ge uit deze
jegen letters vinden
5. Ik ben een diertje en groei toch aan de
boomen,
In het laatste geval, vat mij aan zonder
schromen;
Ben 'k dier, dan met mij heel voorzichtig
zijn,
Of 'k doe u allicht niet zoo'n klein
beetje pijn.
Door JOH. v. d. HOEK.
DE HUICHELAAR.
V.
Na dien Donderdagmorgen, dat de jongens
op zoo'n frissche manier den langslaper uit
zijn bed hadden gehaald, had Jan zich niet
meer dan noozakelijk, b.v. op school ver
toond, en een ieder dacht voorgoed van
hem bevrijd te zijn. Jaap Klomp was vast
besloten Jan een anderen jongen te maken
en hem een eervolle plaats te doen innemen
onder de dorpsjongens. Wijselijk hield hij
zijn plan nog maar eenigen tijd voor zich,
daar hij wel begreep, dat, zoo hij er nu
aanstonds mee voor den dag kwam, hij op
een grooten tegenstand zou stuiten.
Zes dagen waren er voor Jan in afzonde
ring en uitsluiting voorbijgegaan. Wat-ie
had gedacht, en wat ook Jaap nog had ver
wacht, was niet gebeurd. Geen enkele jon
gen had zich aan de zijde geschaard van
wen koker en bood Savage een sigaar aan,
een duur merk, en Savage schatte die ter-
stnd op zijn waarde. Bernard Tabrum rookte
sigaren als een millionnair; dat was een aan
wijzing te meer.
Savage bracht vuur aan de sigaar en om
dat het nog kort voor de lunch was, stelde
hij Tabrum voor om naar de rookkamer te
gaan en een glaasje sherry te nemen.
Tabrum werd spraakzaam door den wijn;
hij vertelde van zijn reizen, sprak over zich
zelf, over zijn gemeenteleden, hun ondeug
den en deugden en deed dit op een wijze,
die den oningewijde zou doen vermoeden,
dat hij een waar Christen was en een mee
gaand karakter had.
Zou dit nu de man zijn, die een koelbloe-
digen moord had begaan en zelfs in zijn
jeugd zijn geweten met zulk een moord had
bezoedeld en die zijn leven aan de galg zou
eindigen? En toch was het het zeker wel. Hij
had zich verraden door de sigaar. Een een
voudige dominéé zou het zeker een misdaad
achten om zulke dure sigaren te rooken, en
deze man had er een koker vol van en hij
gaf ze achteloos aan den eersten den bes
ten vreemdeling.
De dominie was zeer populair o~> de boot,
zoowel onder de heeren als onder de da
mes. Op den eersten Zondag na het vertrek
van Las Palmas, leidde hij den dienst in den
salon en hield een heel goede preek. Sava
ge kon er geen aanmerking op maken al
deed hij ook nog zoo zijn best daartoe.
zijn vroegeren tyran, behalwe dan Henk
Kramer, die Jan nog niet zijn rug had dur
ven toekeeren.
Het was weer Woensdagmiddag en, als
naar gewoonte, stonden de jongens op den
dorpsweg voor de school, om hun plannen
te vormen voor den vrijen middag.
Ze stonden allen in den kring, toen Jan
van Belt uit de breede schooldeuren te
voorschijn kwam. De jongens letten in het
algemeen niet op hem. Eenigne zagen hem
met nauw verholen spot aan.
Hoe verwonderden ze zich echter allen,
toen Jaap niet schuw wegvluchtte, doch
schijnbaar vastbesloten, regelrecht op hen
toekwam.
De jongens zagen hem aan, verwonderd
en spottend. Ze stieten elkaar aan. Enkelen
gichelden onderdrukt.
Jan van Belt had fier zijn hoofd omhoog
geheven, en zag zegevierend rond. Hij was
de heerscher. Nu zagen de jongens niet
langer den geslagene, den schuwen ver
schoppeling, doch hun meester, hun meer
dere in kracht en in durf, en niemand lachte
er meer.
Wel een minuut lang bleef het stil. De
jongens sloegen hun oogen neer voor de
doordringende blikken van Jan. Jaap Klomp
was ook een oogenblik uit het veld geslagen.
Over het feit zelve, dat Jan weer tot de jon
gens kwam, verheugdc-ic-zich natuurlijk.
Maar dat dit zoo plotseling, schijnbaar zon
der eenige aanleiding gebeurde, verbaasde
hem echter zoozeer, dat ie geen woorden
kon vinden.
Jaap was echter van een kalme natuur.
Hij kon zich volkomen beheerschen, en met
een stem. die even gewoon klonk, als in
het meest alledaagsche geval, zei-ie:
„Goeden middag, Jan!"
Even gewoon antwoordde Jan;
VERSCHE.
Jongste firmant; „Hebben we nog versche eieren noodig?"
Oudste firmant; „Nee, we hebben nog zooveel versche eieren, dat we er de eerste
drie maanden geen meer in hoeven te slaan."
als begreep-ie niet, dat iemand daaraan kon
twijfelen.
„Nu dan Jaap.
Jan's stem stokte.
Hij scheen niet te kunnen of te durven
voortgaan.
Jaap begreep.
„Wil je het mij liever alleen zeggen?"
vroeg hij vriendelijk.
„Neen!" schudde Jan met zijn hoofd,
„Zooals je wilt," zeide Jaap zacht, en
hij vond dat de toestand onhoudbaar werd,
„Jaap, ik ben gemeen tegen je geweest!"
zeidc Jan snel.
„Kom, kom!" vergoelijkte Jaap, ofschoon
hij inwendig er verheugd over was, dat Jan
tot dat inzicht was gekomen.
„Neen, Jaap, ik ben gemeen geweest!"
dreng Jan aan, die nu meer moed scheen te
krijgen,
„In elk geval is alles weer goed tusschcn
ons," besliste Jaap, „Je komt vanmiddag
^#14
„Goeden middag, Jaap!"
Toen was het weer stil.
Jaap zag volkomen duidelijk in, wat er
van deze oogenblikken afhing, en zocht naar
woorden.
„Zoo Jan!" zei-ie daana op vroolijken
toon, „dus je komt weer bij ons?"
„Wat bedoel je?" vroeg Jan en hij sloeg
zijn oogen neer. Hij bloosde even.
„Nu, of je je weer bij je oude vrienden
aansluit!"
Jan wachtte even. Tersluiks zag-ie even
naar de jongens, die hem omringden.
„Als het mag...." stotterde-n-ie dan.
„Natuurlijk mag het!" zei Jaap rondweg,
ook maar aan de Haag, dan kan je met ons
meedoen,"
Jan beloofde dit en snel ging hij heen.
Ben Stolk schudde het hoofd.
„Geloof je, dat ie er wat van meent?"
vroeg-ie Geert van Bakel.
„Neen!" zei Geert met de grootste over
tuiging.
Én tot Jaap;
„Je hebt stom gedaan Jaap. Hij meent
niets van wat-ie zegt. Je zult zien, dat-ic
wat in z'n schild voert,"
„Och kom!" antwoordde Jaap. „Jan is
toch niet zoo doortrapt gemeen, dat-ie...
„Hij is het wel," zei Geert hard. „Wij
kennen hem langer, dan jij. Je moet natuur
lijk zelf weten wat je doet. Daar ben je
onze aanvoerder voor. Maar ik moet niets
van heih hebben."
„Hij is mijn vriend!" zei Jaap. „Als je hem
niet kunt lijden, kan je kfet mij ook niet.
Daarmee uit. Ik ga naar huis. Goeie!...."
Na dezen driftigen woordenvloed, draaide
Jaap zich om en ging heen.
De jongens gingen hem na, behalve Geert
van Bakel en Ben Stolk, die bleven staan.
„Jaap is 'een reuze-knul, maar hij is veel
te goed!" besliste Ben, na een minutenlang
nadenken.
„Dat is-ie!" gaf Geert toe.
Beide vrienden zwegen weer eenigen tijd.
Plotseling waarschuwde Geert zijn vriend
met een zacht; Ssst!
„Wat is er?" fluisterde Ben, zonder uiter
lijk te laten merken, dat-ie tegen een of
ander gevaar op zijn hoede was.
„Kom mee!" zei Geert, zonder meer.
Ben verwonderde zich wel eenigszins over
die geheimzinnigheid, doch vroeg niets. Hij
deed mee aan het overdreven luid gesprek,
dat Geert plotseling begon.
Beide vrienden liepen over den dorpsweg
in de richting van het dorp, langs de heg,
die daar aan één kant het weiland be.
grensde.
.Opgelet!" fluisterde Geert, tusschen zijn
luidgesproken woorden door.
Ben antwoordde hierop niet, doch volgde
alle bewegingen van zijn vriend.
„Mooie heg hier," zei Geert plotseling,
terwijl hij stil bleef staan.
,Ja!" zei Ben.
,Zou jij er overheen kunnen springen?"
vroeg Geert, en gaf een knipoogje tegen
zijn vriend.
,Nou...." zei Ben, terwijl hij schijnbaar
dc heg bezag, doch in werkelijkheid den
omtrek goed opnam.
„Nou.... ik wil het wel eens probeeren."
„Neen! ik eerst!" eischte Geert.
„Goed!" zei Ben, die uit het knipoogje
had begrepen dat hier het gevaar schoot,
en uit het gesprek opmaakte, dat Geert,
zonder argwaan te wekken, over de heg
wilde klimmen.
Geert nam een aanloop.... 'sprong....
raakte met zijn voeten den bovenkant van
de heg en.... rolde hals-over-kop in het
weiland.
Een gil weerklonk....
Ben schrok, daar-ie niet anders dacht,
of Geert had een ongeluk gekregen.
Hoe groot was echter zijn verwondering,
toen-ie over de heg keek en zijn vriend op
een anderen jongen zag liggen.
En hij herkende dien jongen nu ook.
Het was.... Henk Kramer, de vertrouwde
van Jan van Belt.
Ben begreep nu hoe de zaak zich had
toegedragen. Geert had Henk gezien en uit
het feit, dat deze trachtte zich te verber
gen, opgemaakt, dat-ie de beide vrienden
bespionneerde.
De list waa gelukt. Henk had het praatje
over de heg voor goede munt aangenomen, en
als loon voor zijn werk, was Geert hem bo
ven op het lijf gesprongen.
Henk kon hieruit ook niet besluiten, dat
de vrienden zijn plan hadden doorzien,
„Heb ik je pijn gedaan, Henk?" -vroeg
Geert meewarig.
,,'t Gaat nogal," zei Henk zacht.
„Het was ook heel stom van je, om hier
te blijven liggen," mengde Ben zich in het
gesprek. „Je zag, dat Geert over de heg wilde
springen en wij konden je in het hooge gras
natuurlijk niet zien."
Henk was zoo verstandig, om maar niet
verder over het geval te spreken en ging
heen.
„Die heeft zijn verdiende loon," meende
Geert, toen Henk was verdwenen.
„Ja!" zei Ben peinzend. „Maar....
maar denk jij ook niet, dat er meer achter
zit?"
„Er zit meer achter!" zei Geert overtuigd.
„Henk moest ons bespionneeren, hé?"
„Ik denk het wel!"
„Maar dan voert Jan ook werkelijk wat
in z'n schild."
„Dat heb ik direct wel gezegd!"
„Wat zullen we nu doen?"
„Hem opzoeken natuurlijk."
(Wordt vervolgd).
Op het eerste oogenblik lijkt dit kunstje
zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk. Toch is
dit veel gemakkelijker dan men wel zou
denken.
Men steekt een naald overlangs in een
kurk, totdat de punt een weinig aan de an
dere zijde te voorschijn komt. Het overblij
vende gedeelte wordt met een tangetje afge
knipt.
Vervolgens legt men den cent op een
plank van een tamelijk zachte houtsoort,
plaatst hierop de kurk met de naald, en
slaat daarop met den hamer. De kurk ver
hindert de naald in de een- of andere rich
ting uit te wijken en men zal zien dat zij
met het grootste gemak den cent doorboort,
omdat het staal van de naald harder is dan
het metaal waaruit het muntstuk bestaat.
HET LEEUWENDEEL.
Vader „Hier heb je een grooten sinaas
appel, Jan bewaar nu eens het leeuwendeel
voor je zusje 1"
Jan eet den sinaasappel heeletnaal alleen
op. „Maar, jongen." maakt de vader zich
boos, „waarom bewaar je nu geen stukje
„Leeuwen eten geen sinaasappelen,pa 1"
antwoordt Jan kort en bondig.
DE SLIMME LIJFJAGER.
f
Keizerin Elisabeth van Rusland, over
leden in 1622, had een lijfjager, die Gawrila
heette. Hij was een grappig jongmensch,
door wie de keizerin zich gaarne de waar
heid liet zeggen. Op zekeren dag, toen
Gawrila naast de keizerin reed, nam hi;
een tabaksdoos van berkenschors uit den!
zak, om te snuiven.
Schaamt u zich niet, Gawrila, zei de
keizerin, uit zulk een doos te snuiven? Gij!
zijt toch lijfjager van de keizerin.
Moedertje, zei Gawrila, ik heb geer.
betere. j
Dan .antwoordde Elisabeth, zal ik u
een gouden doos cadeau geven.
Eenige maanden gingen voorbij Gaw-i
rila had zijn doos nog niet gekregen. Waar-,
scnijnlijk had de keizerin haar belofte vet.
geten. Op zekeren dag nu, toe Gawrila
over de plaats ging, zag hij een troepje die
naren, die twist hadden. Hij kwam naderbij
en hoorde dat de gerechtigheid en de waar-i
heid het onderwerp van het gesprek waren.
Och wat waarheid, wierp de lijfjager
er tusschen, die bestaat niet. Zelfs de kei
zerin liegt.
Allen deinsden bij deze drieste woorden
ontzet terug en natuurlijk kwamen ze heel
spoedig de keizerin ter oore.
Elisabeth liet den 'ijfjager roepen.
Waarom heb ik dan tegenover u ge-t
logen, Gawrila? ondervroeg ze,
Wel, antwoordde Gawrila, u hebt mij
een gouden doos beloofd en tot nu toe hebt
u hem mij niet gegeven.
Je hebt gelijk, ik heb het totaal ver-!
geten, riep de keizerin uit en keerde spoe
dig terug met een zilveren, zwaar vergul
den doos, die. zij den lijfjager overhandigde,
Gawrila nam de doos, schudde echter het
hoofd en zei; Het is niet precies in orde;,
u hebt mij een gouden doos beloofd en nu
krijg ik een zilveren!
Werkelijk, je hebt de waarheid boven,
alles lief, zei Elisabeth, ik moet je dus een
echt gouden geven. Geef mij de eerste'
terug.
Neen. moedertje, was het attwoordj
wat een keizerin weggeeft, wil ze niet'
terughebben. Ik kan immers deze voor de
week houden en de gouden voor de feest»
dagen.
ZOU HET WAAR GEWEEST ZIJN j
Liesje was een vraag-al. Op een avond/
dat haar vader verdiept zat in de courant;
zei ze op eenmaal„Paatje, wat doet u eigen
lijk den heelen dag op 't kantoor?"
Haar vader, tot wien de vraag niet reclï
doordrong, antwoordde binnensmonds
„Och, niets 1"
„Maar hoe weet u dan, wanneer u klaai
bent verbaasde Liesje zich.
DAT WAS DE REDEN.
Moeder „Maar Lotje, hoe komt het nu
toch, dat ik je al weer op snoepen betrap
Lotje (snikkend) „Ik denk, dat het is.,
omdat ualtijd zoo ergzacht binnen
komt
KANARIEZAAD.
„Toe, vader, koop kanariezaad," fluisterde
kleine Piet, toen zijn vader in een winkel
pakjes zaad stond uit te zoeken, „dan krijgen
we misschien een tuin vol zingende kanaries."
zvzo -• --
43. 't Ging fijn. Nu maar zoo'n vliegtochtje
overkwam je ook niet iederen dag. Net zoo je zegt,
bromde de hommel. Als ik iederen dag zoo'n
vrachtje moest dragen, dan leefde ik geen twee
dagen meer.
Maar voor Holly-Dolly ging 't heerlijk, 't Leek
net of hij nu een vogeltje was. Kijk, daar heel ver
beneden zag hij Grootvaders huis al.
44. En al lager en lager daalden de hommel en
al dichter en dichter kwamen zij bij Grootvaders
huis. Grootvader liep juist in den tuin te wandelen
om weer eens wat nieuwe kracht te verzamelen
toen Holly-Dolly op den hommel z'n rug met een
vaart den hoek van het huis omvloog, en
O hemel, pardoes tegen Grootvaders nêus op. Van
schrik sprong Grootvaders bril wel een meter dc
lucht in.
6 u 1'
45. Een beetje bedwelmd door den schok viel
de hommel op den grond, Holly-Dolly sprong gauw
van z'n rug en tot zijn verwondering werd hij zelf
weer in eens heel groot en de hommel heel klein.
Maar lang kon hij over dat wonder niet nadenken.
Zijn korte beentjes moesten hem zoo snel mogelijk
uit Grootvaders bereik brengen, want die kreeg
hem in dc gaten en dacht stellig, dat Holly-Dolly
dien hommel tegen z'n neus had gegooid.
KINDERLIJK.
Een oude gierigaard had d« gewoonte,
zijn familie dikwijls ongenoodigd te bezoe
ken.
Op een morgen sprak hem zijn nichtje
van vijf zomers oud, onverwachts aan met
een verontwaardigde vraag „Oom, is u
een menscheneter
De oude man schrok en zei „Natuurlijk
niet, kleintje, maar wat ter wereld brengt
je er toe, dat te vragen?"
„Nu," zei het meisje, „ik dacht, dat u da«
wel moest zijn, omdat moeder juist toen u
binnenkwam, zei, dat u altijd van uw bloed
verwanten leefde."
OP SCHOOL.
„Moe," klaagde Jantje, „ik heb zoo'n pijn
in m'n maag."
„Dat komt," zei moe, „omdat Jantje mets
in zijn maag heeft. Jij had moeten eten.
's Middags zei meester, dat hij hoofdpijn
had.
„Dat komt," zei Jantje, „omdat uw hoofd
leeg is, zegt moe."
DE PYRENEEëN-KENNER.
Vader „Jongen, waarom kom je zoo laat
„Vader, ik heb school moeten blij-
huis
Zoon
ven."
Vader
Zoon
„Waarom
„Ik wist niet meer, waar de Pyre
neeën lagen."
Vader Wees dan ook met zoo slordig,
jongen. Houd je rommel beter bij elkaar.
Een net ordelijk mensch moet altijd weten,
waar z'n boeltje ligt."
Zou Lavenne toch nog ongelijk hebben
gehad, dacht hij na den dienst, de man is
precies wat hij voorgeeft te zijn. Maar de tijd
zal het leeren.
Den volgenden dag gebeurde er iets, dat
Savage nog meer in de war bracht. Hij lag
in zijn kajuit te rooken en te lezen, toen hij
een luid geschreeuw van de brug hoorde
klinken: plotseling stopte de boot. Savage
holde aan dek.
Een man overboord!
Die kreet weergalmde van dek tot dek en
aan stuurboord stond het vol matrozen.
Een machinist was overboord gevallen en
een van de passagiers was hem nagespron
gen.
Wie? Dat wist niemand en iedereen
wachte in spanning op het roeibootje, dat
den redder en den geredde aan boord had.
Het bootje werd vastgelegd en men zag
onderin den half verdronken machinist lig
gen, terwijl iemand zonder jas naast den
eersten officier achterin zat. Het was Ds.
Bernard Tabrum.
Savage keerde zich geschokt af.
Deze moordenaar en schurk was dus de
heldhaftigste man op de boot en hij had een
daad verricht, die door iedereen .werd toe
gejuicht.
Dien avond werd een vergadering in den
salon belegd om Ds. Tabrum een zilveren
schotel aan te bieden. Savage teekende op
de lijst voor tien gulden
Den volgenden avond, locn de lichten op
het dek uit waren en de passagiers beneden
waren, kwam Savage nog op het dek om een
pijp te rooken. Het was een donkere
avond, zware wolken dreven langs den he
mel; het dek was in diepe duisternis gehuld
en men hoorde geen ander geluid dan het
stampen der machines. Savage stond naast
den grooten mast en ontstak een lucifer om
zijn pijp op te steken. Een seconde later
vloog een voorwerp rakelings langs hem
heen en kwam tegen den mast terecht.
HOOFDSTUK XXXI.
HET MES.
Het voorwerp dat tegen den mast vloog,
viel aan zijn voeten neer. Hij bukte met de
lucifer in de hand. Het was een mes. Hij
raapte het op, wierp het eindje lucifer weg.
wikkelde het mes in zijn zakdoek en stak
het in zijn zak.
Zoo snel hij kon liep hij naar den achter
kant. De slaapkamer van Bernard Tabrum
was aan dien kant; vlak er tegenover was
een badkamer. Savage duwde de deur daar
van open en wachtte. Het electrisch licht
was uit.
Er verliepen enkele minuten, toen nader
de een gestalte van het voordek en ver
dween in de kajuit van Ds. Talbrum.
Savage had hem herkend. Anders trok bij
zich altijd vroeg terug, maar nu scheen hij
erg laat op te zijn.
Savage zocht zijn eigen kajuit op, deed de
deur dicht, ging gekleed te bed liggen en
overdacht den toestand. Tabrum had ge
tracht hem te vermoorden. Daar was hij
verzekerd van en het was bijna gelukt. Wat
zou hij doen? Hij was er nu zeker van dat
Tabrum Moschelles was en ook dat deze
hem herkend had als een detective van
Scotland Yard. Het zou het best zijn om
hem te arresteeren bij aankomst te Kaap
stad. Of zou hij het eerder doen? Maar dat
zou heel moeilijk gaan. Deze man was een
held aan boord, een algemeen geliefd gees
telijke. Zijn positie was heel sterk en die
van Savage niet. Hij kon niets inbrengen
dan vermoedens.
Neen, hij zou wachten tot de boot in
Kaapstad was, en dan zou hij snel handelen,
hem arresteeren, laten opsluiten, zich met
Port Elizabeth in verbinding stellen en Ta
brum aan de kaak stellen als een bedrieger.
1 oen Savage tot dit besluit was gekomen,
bekeek hij nog eens nauwkeurig het mes,
dat hem bijna noodlottig was geworden. Het
was een dubbel scherpe dolk met een ebo
nieten handvat. Halfweg zat een zilveren
ring en daarop stond „SvendChristiania".
Het was een bijzonder scherp, uitstekend
mes; wie weet, hoeveel moorden er al mee
waren begaan.
Den volgenden morgen ontmoette Savage
Ds. Tabrum weer op het dek met de andere
p. -tfiers, hij was even deftig en beleefd
als altijd en de dagen verliepen tot Kaap
Verd gepasseerd was, toen gebeurde er weer
iels bijzonders.
Bijna iederen avond ging den detective te
gen negen nur naar zijn kajuit om tc roo
ken en te lezen, dan belde hij gewoonlijk en
vroeg aan Jenkins, den steward, om een glas
grog voor hem te halen.
Jenkins was een man die hem niet beviel.
Dat soort menschen is bij de politie wel be
kend, een gedegenereerd type, onbeschaamd
babbelziek en slecht ontwikkeld, dat
meestal de gevangenissen vult.
Dien avond belde hij als gewoonlijk en
toen Jenkins verscheen, verzocht hij hem om
een glas Dewar voor hem te halen.
De man kwam na een langer afwezigheid
dan gewoonlijk terug. Savage zette het glas
O" de tafel, schonk er water bij en hervatte
zijn lectuur. Na een poos herinnerde hij zich
dc whisky, lichtte het glas op cn wilde het
aan zijn lippen brengen, toen hij een licht
grijs bezinksel onder in het glas opmerkte.
Dc whisky was geheel helder geworden en
li 1 water had blijkbaar iets geprecioiteerd,
dat daarin opgelost was geweest.
Hij stak den vinger in het glas, haalde er
een paar korrels van het grijze poeder uit,
cn wreeff die op den rug van zijn hand. De
huid werd wit en hij voelde een heftige
p"-i. alsof h" zich gebrand had.
Lij hield het glas een oo<r'-'ik in den
hand en toen belde hij. Jenkins verscheen.
Jenkins, hoor je dat leven? vroeg Sa-
vage.
Welk leven, mijnheer?
Net een naaimachine. Wat is dat?
De dynamo, mijnheer.
Kan 4ie niet stil zijn, het belet mij le
slapen.
Neen, mijnheer, het brengt de machi
nes in beweging.
Dan zal ik er mij naar moeten schik
ken. Dank je voor de moeite. Wil je jets
drinken?
Heel graag, mijnheer.
Je kunt die whisky hebben, die daar
st-.xt; ik ben er niet aan geweest, ik heb er
vanavond geen zin in.
Dank u mijnheer, ik drink nooit whisky.
Zooveel te beter voor je maag. Je kunt
wel gaan.
Toen Jenkins de kajuit uitging struikelde
hij en viel bijna.
Iemands geweten schijnt soms in zijn
knieën te zitten, mompelde Savage toen hij
den inhoud van het glas in een fleschje
schonk, dat hij uit zijn tasch haalde. Hond
van een kerel. Ik heb nooit een vent als
Moschelles nagezeten en ik doe bet nooit
weer. Hij wil mij dooden, want hij begrijpt,
dat ik hem zal arresteeren, zoodra we aan
land zijn. Maar wacht eens mannetje, het
spelletje is nog niet uit.
Den volgenden dag ontmoette hij Tabrum
op het dek met de andere passagiers en hij
was even vriendelijk als steeds. Hij sprak
Savage zelfs aan.
Omdat Savage nu vast besloten was om
hem bij aankomst tc arresteeren, wilde hij
nog een stouten zet wagen.
(Wordt vervolgd.)