I ZIJN EER! IS 11 HOE HOLLY-DOLLY RIDDER WERD door PIJLTJE. Jtó/' Xtf Oplossingen. Nieuwe opgaven. 1. DDDR ZDDDr DKDN IJDHD D D D D D D e a n f n i d Een cent met een naald doorboren. Uit de Moppentrommel. Waar is de onderwijzer? Vh.C't Hier zijn de oplossingen uit het vorig nummer: 1, 2. S. Veldwachters. 4. Leeuwerik. 5. Venetië. (Oplossingen niet in te zenden). 2. Mijn naam bestaat uit zeven letters, ge moet mij aan een mand zoeken. Een 12 3 vindt ge in een kippenhok. Een 7 6 5 moet men leeren. 3. Zoek uit het volgende den naam van een beroemd man uit onze vaderlandsche geschiedenis. Een 3 4 5 is een naaldboom. In den winter is het soms 6 7 8 koud. 9 10 11 12 13 is een weerverschijnsel. Buiten op het 11 12 13 14 plukken de kinderen bloemen. 4. d r Welken jongensnaam kunt ge uit deze jegen letters vinden 5. Ik ben een diertje en groei toch aan de boomen, In het laatste geval, vat mij aan zonder schromen; Ben 'k dier, dan met mij heel voorzichtig zijn, Of 'k doe u allicht niet zoo'n klein beetje pijn. Door JOH. v. d. HOEK. DE HUICHELAAR. V. Na dien Donderdagmorgen, dat de jongens op zoo'n frissche manier den langslaper uit zijn bed hadden gehaald, had Jan zich niet meer dan noozakelijk, b.v. op school ver toond, en een ieder dacht voorgoed van hem bevrijd te zijn. Jaap Klomp was vast besloten Jan een anderen jongen te maken en hem een eervolle plaats te doen innemen onder de dorpsjongens. Wijselijk hield hij zijn plan nog maar eenigen tijd voor zich, daar hij wel begreep, dat, zoo hij er nu aanstonds mee voor den dag kwam, hij op een grooten tegenstand zou stuiten. Zes dagen waren er voor Jan in afzonde ring en uitsluiting voorbijgegaan. Wat-ie had gedacht, en wat ook Jaap nog had ver wacht, was niet gebeurd. Geen enkele jon gen had zich aan de zijde geschaard van wen koker en bood Savage een sigaar aan, een duur merk, en Savage schatte die ter- stnd op zijn waarde. Bernard Tabrum rookte sigaren als een millionnair; dat was een aan wijzing te meer. Savage bracht vuur aan de sigaar en om dat het nog kort voor de lunch was, stelde hij Tabrum voor om naar de rookkamer te gaan en een glaasje sherry te nemen. Tabrum werd spraakzaam door den wijn; hij vertelde van zijn reizen, sprak over zich zelf, over zijn gemeenteleden, hun ondeug den en deugden en deed dit op een wijze, die den oningewijde zou doen vermoeden, dat hij een waar Christen was en een mee gaand karakter had. Zou dit nu de man zijn, die een koelbloe- digen moord had begaan en zelfs in zijn jeugd zijn geweten met zulk een moord had bezoedeld en die zijn leven aan de galg zou eindigen? En toch was het het zeker wel. Hij had zich verraden door de sigaar. Een een voudige dominéé zou het zeker een misdaad achten om zulke dure sigaren te rooken, en deze man had er een koker vol van en hij gaf ze achteloos aan den eersten den bes ten vreemdeling. De dominie was zeer populair o~> de boot, zoowel onder de heeren als onder de da mes. Op den eersten Zondag na het vertrek van Las Palmas, leidde hij den dienst in den salon en hield een heel goede preek. Sava ge kon er geen aanmerking op maken al deed hij ook nog zoo zijn best daartoe. zijn vroegeren tyran, behalwe dan Henk Kramer, die Jan nog niet zijn rug had dur ven toekeeren. Het was weer Woensdagmiddag en, als naar gewoonte, stonden de jongens op den dorpsweg voor de school, om hun plannen te vormen voor den vrijen middag. Ze stonden allen in den kring, toen Jan van Belt uit de breede schooldeuren te voorschijn kwam. De jongens letten in het algemeen niet op hem. Eenigne zagen hem met nauw verholen spot aan. Hoe verwonderden ze zich echter allen, toen Jaap niet schuw wegvluchtte, doch schijnbaar vastbesloten, regelrecht op hen toekwam. De jongens zagen hem aan, verwonderd en spottend. Ze stieten elkaar aan. Enkelen gichelden onderdrukt. Jan van Belt had fier zijn hoofd omhoog geheven, en zag zegevierend rond. Hij was de heerscher. Nu zagen de jongens niet langer den geslagene, den schuwen ver schoppeling, doch hun meester, hun meer dere in kracht en in durf, en niemand lachte er meer. Wel een minuut lang bleef het stil. De jongens sloegen hun oogen neer voor de doordringende blikken van Jan. Jaap Klomp was ook een oogenblik uit het veld geslagen. Over het feit zelve, dat Jan weer tot de jon gens kwam, verheugdc-ic-zich natuurlijk. Maar dat dit zoo plotseling, schijnbaar zon der eenige aanleiding gebeurde, verbaasde hem echter zoozeer, dat ie geen woorden kon vinden. Jaap was echter van een kalme natuur. Hij kon zich volkomen beheerschen, en met een stem. die even gewoon klonk, als in het meest alledaagsche geval, zei-ie: „Goeden middag, Jan!" Even gewoon antwoordde Jan; VERSCHE. Jongste firmant; „Hebben we nog versche eieren noodig?" Oudste firmant; „Nee, we hebben nog zooveel versche eieren, dat we er de eerste drie maanden geen meer in hoeven te slaan." als begreep-ie niet, dat iemand daaraan kon twijfelen. „Nu dan Jaap. Jan's stem stokte. Hij scheen niet te kunnen of te durven voortgaan. Jaap begreep. „Wil je het mij liever alleen zeggen?" vroeg hij vriendelijk. „Neen!" schudde Jan met zijn hoofd, „Zooals je wilt," zeide Jaap zacht, en hij vond dat de toestand onhoudbaar werd, „Jaap, ik ben gemeen tegen je geweest!" zeidc Jan snel. „Kom, kom!" vergoelijkte Jaap, ofschoon hij inwendig er verheugd over was, dat Jan tot dat inzicht was gekomen. „Neen, Jaap, ik ben gemeen geweest!" dreng Jan aan, die nu meer moed scheen te krijgen, „In elk geval is alles weer goed tusschcn ons," besliste Jaap, „Je komt vanmiddag ^#14 „Goeden middag, Jaap!" Toen was het weer stil. Jaap zag volkomen duidelijk in, wat er van deze oogenblikken afhing, en zocht naar woorden. „Zoo Jan!" zei-ie daana op vroolijken toon, „dus je komt weer bij ons?" „Wat bedoel je?" vroeg Jan en hij sloeg zijn oogen neer. Hij bloosde even. „Nu, of je je weer bij je oude vrienden aansluit!" Jan wachtte even. Tersluiks zag-ie even naar de jongens, die hem omringden. „Als het mag...." stotterde-n-ie dan. „Natuurlijk mag het!" zei Jaap rondweg, ook maar aan de Haag, dan kan je met ons meedoen," Jan beloofde dit en snel ging hij heen. Ben Stolk schudde het hoofd. „Geloof je, dat ie er wat van meent?" vroeg-ie Geert van Bakel. „Neen!" zei Geert met de grootste over tuiging. Én tot Jaap; „Je hebt stom gedaan Jaap. Hij meent niets van wat-ie zegt. Je zult zien, dat-ic wat in z'n schild voert," „Och kom!" antwoordde Jaap. „Jan is toch niet zoo doortrapt gemeen, dat-ie... „Hij is het wel," zei Geert hard. „Wij kennen hem langer, dan jij. Je moet natuur lijk zelf weten wat je doet. Daar ben je onze aanvoerder voor. Maar ik moet niets van heih hebben." „Hij is mijn vriend!" zei Jaap. „Als je hem niet kunt lijden, kan je kfet mij ook niet. Daarmee uit. Ik ga naar huis. Goeie!...." Na dezen driftigen woordenvloed, draaide Jaap zich om en ging heen. De jongens gingen hem na, behalve Geert van Bakel en Ben Stolk, die bleven staan. „Jaap is 'een reuze-knul, maar hij is veel te goed!" besliste Ben, na een minutenlang nadenken. „Dat is-ie!" gaf Geert toe. Beide vrienden zwegen weer eenigen tijd. Plotseling waarschuwde Geert zijn vriend met een zacht; Ssst! „Wat is er?" fluisterde Ben, zonder uiter lijk te laten merken, dat-ie tegen een of ander gevaar op zijn hoede was. „Kom mee!" zei Geert, zonder meer. Ben verwonderde zich wel eenigszins over die geheimzinnigheid, doch vroeg niets. Hij deed mee aan het overdreven luid gesprek, dat Geert plotseling begon. Beide vrienden liepen over den dorpsweg in de richting van het dorp, langs de heg, die daar aan één kant het weiland be. grensde. .Opgelet!" fluisterde Geert, tusschen zijn luidgesproken woorden door. Ben antwoordde hierop niet, doch volgde alle bewegingen van zijn vriend. „Mooie heg hier," zei Geert plotseling, terwijl hij stil bleef staan. ,Ja!" zei Ben. ,Zou jij er overheen kunnen springen?" vroeg Geert, en gaf een knipoogje tegen zijn vriend. ,Nou...." zei Ben, terwijl hij schijnbaar dc heg bezag, doch in werkelijkheid den omtrek goed opnam. „Nou.... ik wil het wel eens probeeren." „Neen! ik eerst!" eischte Geert. „Goed!" zei Ben, die uit het knipoogje had begrepen dat hier het gevaar schoot, en uit het gesprek opmaakte, dat Geert, zonder argwaan te wekken, over de heg wilde klimmen. Geert nam een aanloop.... 'sprong.... raakte met zijn voeten den bovenkant van de heg en.... rolde hals-over-kop in het weiland. Een gil weerklonk.... Ben schrok, daar-ie niet anders dacht, of Geert had een ongeluk gekregen. Hoe groot was echter zijn verwondering, toen-ie over de heg keek en zijn vriend op een anderen jongen zag liggen. En hij herkende dien jongen nu ook. Het was.... Henk Kramer, de vertrouwde van Jan van Belt. Ben begreep nu hoe de zaak zich had toegedragen. Geert had Henk gezien en uit het feit, dat deze trachtte zich te verber gen, opgemaakt, dat-ie de beide vrienden bespionneerde. De list waa gelukt. Henk had het praatje over de heg voor goede munt aangenomen, en als loon voor zijn werk, was Geert hem bo ven op het lijf gesprongen. Henk kon hieruit ook niet besluiten, dat de vrienden zijn plan hadden doorzien, „Heb ik je pijn gedaan, Henk?" -vroeg Geert meewarig. ,,'t Gaat nogal," zei Henk zacht. „Het was ook heel stom van je, om hier te blijven liggen," mengde Ben zich in het gesprek. „Je zag, dat Geert over de heg wilde springen en wij konden je in het hooge gras natuurlijk niet zien." Henk was zoo verstandig, om maar niet verder over het geval te spreken en ging heen. „Die heeft zijn verdiende loon," meende Geert, toen Henk was verdwenen. „Ja!" zei Ben peinzend. „Maar.... maar denk jij ook niet, dat er meer achter zit?" „Er zit meer achter!" zei Geert overtuigd. „Henk moest ons bespionneeren, hé?" „Ik denk het wel!" „Maar dan voert Jan ook werkelijk wat in z'n schild." „Dat heb ik direct wel gezegd!" „Wat zullen we nu doen?" „Hem opzoeken natuurlijk." (Wordt vervolgd). Op het eerste oogenblik lijkt dit kunstje zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk. Toch is dit veel gemakkelijker dan men wel zou denken. Men steekt een naald overlangs in een kurk, totdat de punt een weinig aan de an dere zijde te voorschijn komt. Het overblij vende gedeelte wordt met een tangetje afge knipt. Vervolgens legt men den cent op een plank van een tamelijk zachte houtsoort, plaatst hierop de kurk met de naald, en slaat daarop met den hamer. De kurk ver hindert de naald in de een- of andere rich ting uit te wijken en men zal zien dat zij met het grootste gemak den cent doorboort, omdat het staal van de naald harder is dan het metaal waaruit het muntstuk bestaat. HET LEEUWENDEEL. Vader „Hier heb je een grooten sinaas appel, Jan bewaar nu eens het leeuwendeel voor je zusje 1" Jan eet den sinaasappel heeletnaal alleen op. „Maar, jongen." maakt de vader zich boos, „waarom bewaar je nu geen stukje „Leeuwen eten geen sinaasappelen,pa 1" antwoordt Jan kort en bondig. DE SLIMME LIJFJAGER. f Keizerin Elisabeth van Rusland, over leden in 1622, had een lijfjager, die Gawrila heette. Hij was een grappig jongmensch, door wie de keizerin zich gaarne de waar heid liet zeggen. Op zekeren dag, toen Gawrila naast de keizerin reed, nam hi; een tabaksdoos van berkenschors uit den! zak, om te snuiven. Schaamt u zich niet, Gawrila, zei de keizerin, uit zulk een doos te snuiven? Gij! zijt toch lijfjager van de keizerin. Moedertje, zei Gawrila, ik heb geer. betere. j Dan .antwoordde Elisabeth, zal ik u een gouden doos cadeau geven. Eenige maanden gingen voorbij Gaw-i rila had zijn doos nog niet gekregen. Waar-, scnijnlijk had de keizerin haar belofte vet. geten. Op zekeren dag nu, toe Gawrila over de plaats ging, zag hij een troepje die naren, die twist hadden. Hij kwam naderbij en hoorde dat de gerechtigheid en de waar-i heid het onderwerp van het gesprek waren. Och wat waarheid, wierp de lijfjager er tusschen, die bestaat niet. Zelfs de kei zerin liegt. Allen deinsden bij deze drieste woorden ontzet terug en natuurlijk kwamen ze heel spoedig de keizerin ter oore. Elisabeth liet den 'ijfjager roepen. Waarom heb ik dan tegenover u ge-t logen, Gawrila? ondervroeg ze, Wel, antwoordde Gawrila, u hebt mij een gouden doos beloofd en tot nu toe hebt u hem mij niet gegeven. Je hebt gelijk, ik heb het totaal ver-! geten, riep de keizerin uit en keerde spoe dig terug met een zilveren, zwaar vergul den doos, die. zij den lijfjager overhandigde, Gawrila nam de doos, schudde echter het hoofd en zei; Het is niet precies in orde;, u hebt mij een gouden doos beloofd en nu krijg ik een zilveren! Werkelijk, je hebt de waarheid boven, alles lief, zei Elisabeth, ik moet je dus een echt gouden geven. Geef mij de eerste' terug. Neen. moedertje, was het attwoordj wat een keizerin weggeeft, wil ze niet' terughebben. Ik kan immers deze voor de week houden en de gouden voor de feest» dagen. ZOU HET WAAR GEWEEST ZIJN j Liesje was een vraag-al. Op een avond/ dat haar vader verdiept zat in de courant; zei ze op eenmaal„Paatje, wat doet u eigen lijk den heelen dag op 't kantoor?" Haar vader, tot wien de vraag niet reclï doordrong, antwoordde binnensmonds „Och, niets 1" „Maar hoe weet u dan, wanneer u klaai bent verbaasde Liesje zich. DAT WAS DE REDEN. Moeder „Maar Lotje, hoe komt het nu toch, dat ik je al weer op snoepen betrap Lotje (snikkend) „Ik denk, dat het is., omdat ualtijd zoo ergzacht binnen komt KANARIEZAAD. „Toe, vader, koop kanariezaad," fluisterde kleine Piet, toen zijn vader in een winkel pakjes zaad stond uit te zoeken, „dan krijgen we misschien een tuin vol zingende kanaries." zvzo -• -- 43. 't Ging fijn. Nu maar zoo'n vliegtochtje overkwam je ook niet iederen dag. Net zoo je zegt, bromde de hommel. Als ik iederen dag zoo'n vrachtje moest dragen, dan leefde ik geen twee dagen meer. Maar voor Holly-Dolly ging 't heerlijk, 't Leek net of hij nu een vogeltje was. Kijk, daar heel ver beneden zag hij Grootvaders huis al. 44. En al lager en lager daalden de hommel en al dichter en dichter kwamen zij bij Grootvaders huis. Grootvader liep juist in den tuin te wandelen om weer eens wat nieuwe kracht te verzamelen toen Holly-Dolly op den hommel z'n rug met een vaart den hoek van het huis omvloog, en O hemel, pardoes tegen Grootvaders nêus op. Van schrik sprong Grootvaders bril wel een meter dc lucht in. 6 u 1' 45. Een beetje bedwelmd door den schok viel de hommel op den grond, Holly-Dolly sprong gauw van z'n rug en tot zijn verwondering werd hij zelf weer in eens heel groot en de hommel heel klein. Maar lang kon hij over dat wonder niet nadenken. Zijn korte beentjes moesten hem zoo snel mogelijk uit Grootvaders bereik brengen, want die kreeg hem in dc gaten en dacht stellig, dat Holly-Dolly dien hommel tegen z'n neus had gegooid. KINDERLIJK. Een oude gierigaard had d« gewoonte, zijn familie dikwijls ongenoodigd te bezoe ken. Op een morgen sprak hem zijn nichtje van vijf zomers oud, onverwachts aan met een verontwaardigde vraag „Oom, is u een menscheneter De oude man schrok en zei „Natuurlijk niet, kleintje, maar wat ter wereld brengt je er toe, dat te vragen?" „Nu," zei het meisje, „ik dacht, dat u da« wel moest zijn, omdat moeder juist toen u binnenkwam, zei, dat u altijd van uw bloed verwanten leefde." OP SCHOOL. „Moe," klaagde Jantje, „ik heb zoo'n pijn in m'n maag." „Dat komt," zei moe, „omdat Jantje mets in zijn maag heeft. Jij had moeten eten. 's Middags zei meester, dat hij hoofdpijn had. „Dat komt," zei Jantje, „omdat uw hoofd leeg is, zegt moe." DE PYRENEEëN-KENNER. Vader „Jongen, waarom kom je zoo laat „Vader, ik heb school moeten blij- huis Zoon ven." Vader Zoon „Waarom „Ik wist niet meer, waar de Pyre neeën lagen." Vader Wees dan ook met zoo slordig, jongen. Houd je rommel beter bij elkaar. Een net ordelijk mensch moet altijd weten, waar z'n boeltje ligt." Zou Lavenne toch nog ongelijk hebben gehad, dacht hij na den dienst, de man is precies wat hij voorgeeft te zijn. Maar de tijd zal het leeren. Den volgenden dag gebeurde er iets, dat Savage nog meer in de war bracht. Hij lag in zijn kajuit te rooken en te lezen, toen hij een luid geschreeuw van de brug hoorde klinken: plotseling stopte de boot. Savage holde aan dek. Een man overboord! Die kreet weergalmde van dek tot dek en aan stuurboord stond het vol matrozen. Een machinist was overboord gevallen en een van de passagiers was hem nagespron gen. Wie? Dat wist niemand en iedereen wachte in spanning op het roeibootje, dat den redder en den geredde aan boord had. Het bootje werd vastgelegd en men zag onderin den half verdronken machinist lig gen, terwijl iemand zonder jas naast den eersten officier achterin zat. Het was Ds. Bernard Tabrum. Savage keerde zich geschokt af. Deze moordenaar en schurk was dus de heldhaftigste man op de boot en hij had een daad verricht, die door iedereen .werd toe gejuicht. Dien avond werd een vergadering in den salon belegd om Ds. Tabrum een zilveren schotel aan te bieden. Savage teekende op de lijst voor tien gulden Den volgenden avond, locn de lichten op het dek uit waren en de passagiers beneden waren, kwam Savage nog op het dek om een pijp te rooken. Het was een donkere avond, zware wolken dreven langs den he mel; het dek was in diepe duisternis gehuld en men hoorde geen ander geluid dan het stampen der machines. Savage stond naast den grooten mast en ontstak een lucifer om zijn pijp op te steken. Een seconde later vloog een voorwerp rakelings langs hem heen en kwam tegen den mast terecht. HOOFDSTUK XXXI. HET MES. Het voorwerp dat tegen den mast vloog, viel aan zijn voeten neer. Hij bukte met de lucifer in de hand. Het was een mes. Hij raapte het op, wierp het eindje lucifer weg. wikkelde het mes in zijn zakdoek en stak het in zijn zak. Zoo snel hij kon liep hij naar den achter kant. De slaapkamer van Bernard Tabrum was aan dien kant; vlak er tegenover was een badkamer. Savage duwde de deur daar van open en wachtte. Het electrisch licht was uit. Er verliepen enkele minuten, toen nader de een gestalte van het voordek en ver dween in de kajuit van Ds. Talbrum. Savage had hem herkend. Anders trok bij zich altijd vroeg terug, maar nu scheen hij erg laat op te zijn. Savage zocht zijn eigen kajuit op, deed de deur dicht, ging gekleed te bed liggen en overdacht den toestand. Tabrum had ge tracht hem te vermoorden. Daar was hij verzekerd van en het was bijna gelukt. Wat zou hij doen? Hij was er nu zeker van dat Tabrum Moschelles was en ook dat deze hem herkend had als een detective van Scotland Yard. Het zou het best zijn om hem te arresteeren bij aankomst te Kaap stad. Of zou hij het eerder doen? Maar dat zou heel moeilijk gaan. Deze man was een held aan boord, een algemeen geliefd gees telijke. Zijn positie was heel sterk en die van Savage niet. Hij kon niets inbrengen dan vermoedens. Neen, hij zou wachten tot de boot in Kaapstad was, en dan zou hij snel handelen, hem arresteeren, laten opsluiten, zich met Port Elizabeth in verbinding stellen en Ta brum aan de kaak stellen als een bedrieger. 1 oen Savage tot dit besluit was gekomen, bekeek hij nog eens nauwkeurig het mes, dat hem bijna noodlottig was geworden. Het was een dubbel scherpe dolk met een ebo nieten handvat. Halfweg zat een zilveren ring en daarop stond „SvendChristiania". Het was een bijzonder scherp, uitstekend mes; wie weet, hoeveel moorden er al mee waren begaan. Den volgenden morgen ontmoette Savage Ds. Tabrum weer op het dek met de andere p. -tfiers, hij was even deftig en beleefd als altijd en de dagen verliepen tot Kaap Verd gepasseerd was, toen gebeurde er weer iels bijzonders. Bijna iederen avond ging den detective te gen negen nur naar zijn kajuit om tc roo ken en te lezen, dan belde hij gewoonlijk en vroeg aan Jenkins, den steward, om een glas grog voor hem te halen. Jenkins was een man die hem niet beviel. Dat soort menschen is bij de politie wel be kend, een gedegenereerd type, onbeschaamd babbelziek en slecht ontwikkeld, dat meestal de gevangenissen vult. Dien avond belde hij als gewoonlijk en toen Jenkins verscheen, verzocht hij hem om een glas Dewar voor hem te halen. De man kwam na een langer afwezigheid dan gewoonlijk terug. Savage zette het glas O" de tafel, schonk er water bij en hervatte zijn lectuur. Na een poos herinnerde hij zich dc whisky, lichtte het glas op cn wilde het aan zijn lippen brengen, toen hij een licht grijs bezinksel onder in het glas opmerkte. Dc whisky was geheel helder geworden en li 1 water had blijkbaar iets geprecioiteerd, dat daarin opgelost was geweest. Hij stak den vinger in het glas, haalde er een paar korrels van het grijze poeder uit, cn wreeff die op den rug van zijn hand. De huid werd wit en hij voelde een heftige p"-i. alsof h" zich gebrand had. Lij hield het glas een oo<r'-'ik in den hand en toen belde hij. Jenkins verscheen. Jenkins, hoor je dat leven? vroeg Sa- vage. Welk leven, mijnheer? Net een naaimachine. Wat is dat? De dynamo, mijnheer. Kan 4ie niet stil zijn, het belet mij le slapen. Neen, mijnheer, het brengt de machi nes in beweging. Dan zal ik er mij naar moeten schik ken. Dank je voor de moeite. Wil je jets drinken? Heel graag, mijnheer. Je kunt die whisky hebben, die daar st-.xt; ik ben er niet aan geweest, ik heb er vanavond geen zin in. Dank u mijnheer, ik drink nooit whisky. Zooveel te beter voor je maag. Je kunt wel gaan. Toen Jenkins de kajuit uitging struikelde hij en viel bijna. Iemands geweten schijnt soms in zijn knieën te zitten, mompelde Savage toen hij den inhoud van het glas in een fleschje schonk, dat hij uit zijn tasch haalde. Hond van een kerel. Ik heb nooit een vent als Moschelles nagezeten en ik doe bet nooit weer. Hij wil mij dooden, want hij begrijpt, dat ik hem zal arresteeren, zoodra we aan land zijn. Maar wacht eens mannetje, het spelletje is nog niet uit. Den volgenden dag ontmoette hij Tabrum op het dek met de andere passagiers en hij was even vriendelijk als steeds. Hij sprak Savage zelfs aan. Omdat Savage nu vast besloten was om hem bij aankomst tc arresteeren, wilde hij nog een stouten zet wagen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 6