1 VOOR DE 111. 1 J1 *3 Jljl /jl XVI1] ^i\ r De gebochelde. UIT DE MOPPENTROMMEL MJMMER 39 GERDE JAARGANG 1924 ^IIIBIIIII!IIIIIIIIIIIIIIII!lir:2!lllll!:ill81!lllllilIlllII!IIIIIBIIIIf!iSI!!flfl!IIiIII!fllIflff!2llllf!llllfi!fIIIIIlia"llIi:iEIIll!l8lililfllllII!lin3I^: s - j O - 2€ill!il!illiii3l!Illlll311Ill9ll!!llIIIIIItflII!9ll!ll3llll3llilIIIiIIIIiS'Ili1IIIIIIII!llllIinSIIIIlII3ll!i!i!!Iinilli;y^iliil!IIii!IIiiiilli!IIIK!itf€ 2 MURIEL'S VLUCHT sprak de ander schijnbaar ontstemd. „De straten zijn door militairen afgezet en de hotels zijn natuurlijk allemaal overvol. Uw bed staat trouwens al opgemaakt in de logeerkamer en aan tafel is er op u ge rekend. Ge zijt voorloopig mijn gast, jo nge vriend, ot ge wilt of niet." En hij duwde Claude de eetzaal binnen. Daar vond hij juffrouw Debry, die hem geheel in strijd met haar gewoonte, vriendelijk toeknikte en belangstellend naar zijn gezondheid informeerde. Haast zou men zeggen dat er een zekere sympa thie klonk in den toon van haar stem, als ze zich tot den armen, maar eerlijken wer ker richtte. Men ging aan tatel. Aanvankelijk was er niemand die wat zei, maar de vroolijkheid van den heer Debry en de gratie van juf frouw Margaretha deden weldra alle ge dwongenheid en ook de verlegenheid van den jongen beeldhouwer verdwijnen. Zijn tong raakte los in dit gezellig milieu, en hij begon van zijn jeugd en van Bretagne te vertellen, van zijn droomen aan den oever der zee en van de lange uren, die hij had liggen staren aan den oever van den onstuimigen Oceaan, met de rotsen voor zich, die als schildwachten de zee schenen te bewaken. De heer Debry lachte niet meer. Hij stond verbaasd over de ontwikkeling en den kunstzin, dien de jonge man daar vóór hen aan den dag kgde. Het jonge meisje luisterde. Belangstelling, sympa thie, bewondering zelfs spraken langza merhand meer uit haar mooi gezichtje waarin de ontroering de schoonheid nog verhoogde. Hij leek zoo weinig op de andere man nen, die ze tot nu toe ontmoet had, en ze kwam meer en meer onder den indruk van zijn aangename persoonlijkheid. Toen ze na het diner aan de piano zat en trachtte te zingen, deed een onbe schrijfelijke aandoening haar stem, anders zoo vast, beven. Er trilde iets nieuws in die tonen en Claude ging naar zijn kamer, niet wetende of hij verheugd dan wel be droefd zou zijn over hetgeen hij had op gemerkt. Dagen gingen voorbij. Eindelijk begon het water te vallen en met beklemd hart dacht Claude er aan, dat hij spoedig zijn atelier weer zou kunnen betrekken. Dan was het weer uit met die gezellige gesprekken en dat heerlijke samenzijn, dat de beide jongelieden iederen dag el kander meer deed kennen en waardeeren. Maar eigenlijk was het misschien beter zoo, beter te vluchten om zoolang het hem misschien nog mogelijk zou zijn te vergeten. Maar bij de eerste woorden die hij over zijn aanstaand vertrek sprak, viel de heer Debry hem al in de rede. „Geen sprake van," klonk het op zeer beslisten toon. „Ik verbied u bepaald uw atelier weer te betrekken, vóór het goed bewoonbaar is gemaakt. Het moet ont smet en ni euw gewit worden op zijn minst. Het duurt wel een week eer het in orde is. Ge hebt trouwens ook geen haast, dunkt me." „Maar. „Geen maren. Ik ben uw huisheer en zal toch zeker v/el mee mogen spreken over de bewoonbaarheid van uw atelier. Boven dien stel ik bijzonder belang in u. Ik heb inlichtingen omtrent u ingewonnen en weet, dat een schitterende toekomst u wacht." De oude man had langzaam gesproken en keek nu zijn gast met vasten blik aan. „Dan weet ge meer dan ik," zei Claude meer en meer verbaasd. „Dat kan wel zijn," was het antwoord. „Overigens zijt gij onze gevangene, en we laten u niet gaan." Claude voelde de tranen in zijt. oogen komen, toen hij den warmen blik voelde, dien Margaretha op hem richtte. Zou het mogelijk zijn, dat zijn stoute droom werke lijkheid werd? Wat had hij gedaan om dat alles te verdienen? En nu ontvielen hem de woorden „Morgen zend ik een groep getiteld „Zijn bekentenis" in naai de schilderij tentoonstelling." Toen trad Margeratha vooruit. „Dat zult ge niet doen," sprak ze lang zaam. „Zijn bekentenis" zal de eereplaats hebben in ons huis, Claude." „Wat, wist ge dan..;." stamelde de beeldhouwer. „Ik weet alles. Een beetje nieuwsgie rig heb ik den doek opgelicht die uw kunsfwerk verborg, en nu weet ik alles. En mijn vader heeft mij lief, hij laat mij vrij de stem des harten te volgen „Maar dan. „Dan word ik je vrouwtje, hè Claude. Maar „Zijn bekentenis" houd ik. Ik heb ze immers geïnspireerd 1 En als we ge trouwd zijn, zal mijn liefde je zeker in- spireeren tot een ander kunststuk, dat de ellende in beeld brengt die de aanleiding is geworden tot ons geluk In het voor Frankrijk zoo rampspoedige jaar 1870, toen Parijs door een ijzeren ring van Duitsche troepen was ingesloten, werden in de provinciën in allerijl nieuwe legers gevormd om de gehate „Prussiens" te verjagen. Na de inneming van Orleans in het hart des lands op den elfden October, kreeg de dappere generaal d'Aurelle de Paladines het bevel over een gedeelte der Fransche troepen aan de oevers der Loire. Het was het vijftiende legercorps, dat daar in het kamp van Salbris een zeer sterke stelling innam en. zich tot een ge- duchten slag tegen de vreemde over weldigers voorbereidde. Ten einde tot iederen prijs de getal sterkte der Fransche legers op te voeren, werden bijna alle vrijwilligers, die zich aanboden, in de gelederen opgenomen. Naar afkomst, leeftijd of geoefendheid werd bijna niet gevraagd. Het ministerie van oorlog, dat zijn bureaux te Tours had, zond alles na slechts weinige dagen oefening naar het front. Op een morgen was kapitein Georges een uit Duitschland ontsnapt krijgs gevangene bezig zijn recruten te dril len, toen hem gemeld werd dat er een man wachtte, die als vrijwilliger wenschte te worden opgenomen. Maar wat voor een man was het 1 Het hoofd van den on gelukkige zat bijna geheel tusschen zijn schouders, zijn haar en baard waren al geheel vergrijsd, en zijn onevenredig lange armen hingen schijnbaar krachte loos langs het ineengedrongen en mis vormde lichaam af. „Wat komt gij hier doen," vroeg ka pitein Georges verbaasd. „Ik kom mij als vrijwilliger aanmelden," was het korte antwoord. Maar nog vóór de officier van zijn verwondering bekomen was, ging de kleine man voort „Ziet u, ik ben her bergier geweest te Coulmiers. Voor het oogenblik is daar niets te verdienen, vrouw of kinderen heb ik niet, nu dacht ik dan ten minste het vaderland van dienst te kunnen zijn...." „Maar dat...." „Laat mij uitspreken, kapitein. Ik weet dat het vijftiende legercorps gaat beproeven Orleans te heroveren om dan tot ontzet van Parijs op te rukken. Er zal dus gevochten worden in de streek war" ik geboren ben. Wemu, die ken ik beter dan wie ook. Bovendien ben ik een onvermoeid voetganger en zeer scherp van gezicht. Heusch, ondanks mijn lichaamsgebrek zal ik een flink soldaat zijn. Probeert u het maar met mij." Langen tijd staarde de officier den Zonderlingen man daar vóór hem aan, wiens gelaat straalde van geestdrift en vaderlandsliefde. Maar neen het ging niet 1 Een man van dien leeftijd en dan bovendien nog gebrekkig, dien kon men zelfs in dezen tijd toch niet gebruiken! „Je bent een dappere kerel, hoor, en ik dank je in naam van het Fransche vaderland," antwoordde de kapitein ein delijk. „Maar ongelukkig kunnen wij je ondanks je goeden wil toch niet gebrui ken 1" „Is het bepaald onmogelijk?" „Ja, het kan niet." De gebochelde dacht een oogenblik na toen antwoordde hij met een Zekere drift in den toon van zijn stem „Welnu, als ge mij dan om mijn hoo- gen rug niet hebben kunt, ge zult mij toch niet beletten op eigen gelegen heid den vijand afbreuk te doen. Uw mannen komen Zeker ook spoedig in het veld „Ja, v/ij zullen onder generaal d'Aurelle de Paladines strijden." „Welnu, ik wed met u dat we elkaar op het slagveld zullen terugzien 1" „Aangenaam „Goed. Als je dan over vader Tourne- dos hoort spreken, denk dan maar dat ik het ben. Is het onbescheiden u te vragen hoe gij heet De officier noemde zijn naam en reikte den man daar vóór hem de hand, met de woorden „Ik had gelijk toen ik u een dappere noemde." Drie weken gingen voorbij. Den ze venden November begon generaal d'Au relle de Paladines zijn marsch naar Orle ans. Drie legercorpsen, waaronder dat van Chanzy, zouden zijn bewegingen ondersteunen. De Pruisen werden terug gedreven, eh generaal von der Thann, bevelhebber van het eerste Beiersche legercorps, beval de troepen die Orleans bezet hielden, zich gereed te houden om hem ter hulp te komen. Eindelijk, den negenden November, stonden de beide legers bij Coulmiers tegenover elkander. Het centrum van d'Aurelle's troepen had de zwaarste taak: het stond tegenover een dorp, waar de vijand zich zeer sterk verschanst had, en dat dorp was omringd door boerde rijen, die één voor één met de bajonet moesten veroverd worden. Ook de compagnie van kapitein Geor ges kreeg een dezer hoeven te bestormen. Na een allerhevigst geweervuur besloot de dappere officier eindelijk tot de be slissende poging. „De bajonet op Voorwaarts klonk aijn bevel. Stormpas snelden de mannen voort. Ze waren nog maar een honderd meter van de boerderij verwijderd en het bloe dige gevecht van man tegen man zou dadelijk moeten beginnen, toen eens klaps tot groote verbazing van kapitein Georges op het meeste kritieke oogenblik het vuren daarbinnen ophield. „Hé," riep 'n oude snorbaard, „zouden ze op den loop gaan zonder eerst kennis met ons te maken Twintig meters van de voorzijde der hoeve en nog gaf men daarbinnen geen teeken van leven. Juist verwachtte kapi tein Georges een moordend salvo uit deuren en vensters, toen eensklaps een man naar buiten kwam niet gescheurde kleeren, in de eene hand zijn geweer, in de andere zijn kepi. Zijn gezicht was zwart van kruitdamp maar toch her kende kapitein Georges terstond den gebochelde. „Vader Tournedos," riep hij uit. „Juist," antwoordde de andere. „Ge ziet dat ik woord houd 1 Ik heb de boer derij voor u genomen Een half uur later was de boerderij in een Fransche versterking herschapen en tegen den avond waren de troepen van generaal von der Thann in vollen aftocht. Na de overwinning bij Coulmiers hoorde kapitein Georges niets meer van vader Tournedos. Maar de dappere franc-tireur was een paar maanden later met eenige zijner makkers gevangen genomen met de wapens in de handen, dus veroordeeld om doodgeschoten te worden. De gebochelde sprak slechts twee wenschen uit een priester te mogen ontvangen en een blief te schrijven. Het werd hem toegestaan. „Leve Frankrijk" dat waren zijn laatste woorden. Langen tijd daarna eerst kreeg kapitein Georges den brief in handen en met diepe ontroering las hij. „Kapitein. Gij hebt mij niet als vrij williger willen nemen. Te Coulmiers hebt ge gezien dat ik vechten kon. Welnu, ik heb zeven en veertig vijanden gedood, en nu word ik gefusilleerd. Ik schijn toch wel een goed soldaat te zijn, daar men mij twaalf kogels waard acht. Vaar wel Tournedos." GERECHTIGDE VREES. „Wel, hoe is je het melodrama beval len Is er iemand vermoord „Neen, de heele zaal schreeuwde om den schrijver van het stuk,, maar de vent durfde niet komen." EEN VRIENDELIJKE ECHTGE NOOT. Goochelaar (tot publiek) „Wil een der dames of heeren zich beschikbaar stellen om in deze kast te gaan staan Als ik drie tel, zal de opgeslotene spoorloos verdwenen zijn." Nijdig echtgenoot (tot zijn vrouw): „Toe, stel jij je ter beschikking." IN ONZE DAGEN. Er werd verleden week met een ver rassend en naar men zegt toch verwacht effect de volgende grap in Duitschland uitgehaald Iemand verzond aan twaalf directeuren van Bankinstellingen hetzelfde telegram; „Alles is ontdekt. Vertrek dadelijk naar het buitenland." Binnen vierentwintig uren waren alle twaalf directeuren buiten de grenzen van het „Grosze Vaterland." DE GRAPPENMAKER. R. „Hoe ver is het nog naar Amsterdam." G, „Een goed half uur." R. „Kan ik niet met je meeloopen?" G. „Mij goed." (Na een uur.) R. „Zijn we haast in Amsterdam G. „Daar zijn we al een uur vandaan." R. „Ik dacht...." G. „Ja, wat jij dacht? Je zei, dat je met mij wou meeloopen. Ik hoef niet naar Amsterdam." ZONDERLINGE DEFINITIE. Mevrouw „Jans, loop gauw naar den dokter en vraag of hij dadelijk even komt; juffrouw Marie is in zwijm gevallen." Verschrikt snelt Jans heen, komt adem loos bij den dokter en meldt dezen „U moet dadelijk even komen. Juffrouw Marie is gevallen in ja, waarin ze ge vallen is, ben ik glad vergeten maar 't moet vreeselijk ruiken, want mevrouw heeft al een heele flesch eau de cologne op haar leeggegoten." ENFANT TERRIBLE. „Mijnheer," zei kleine Willem tot den heer Selferda, die dien namiddag als gast aan tafel was „meneer, ik wou dat ik u was." „En waarom Wimpie „U zit met uw ellebogen op de tafel en er is niemand die u bij de ooren trekt." IN DEN TREIN. Een heer stapte aan het Centraal station te Amsterdam in een coupé van den sneltrein slechts vier passagiers waren in het compartiment gezeten, maar hadden de overige zitplaatsen met hun handkoffers, valiezen en verdere bagage in beslag genomen. Niemand maakte aanstalten, om ruimte voor hem te maken; Zoodat hij aarzelend bleef staan. De trein vertrok toen eerst begon een van de vier schoorvoetend een plaatsje vrij te maken. Eenigszins sarcastisch werd hem toegevoegd „Derangeer u niet ik ga maar mee naar Keulen." AFDOEND. „Ach, dokter, ik ben zoo naar. Wat moet ik doen?" „Begin eens met het bierdrinken te laten." „Dat is mij onmogelijk „Drink dan nog driemaal zooveel als nu, en je zult gauw van je lijden verlost Zijn." WAT TE VLUG. Zondagsruiter „Gisteren ben ik te paard over een sloot gesprongen." Vriend „Kwam je er wezenlijk over?" Zondagsruiter „Of ik Ik was er Zelfs eer dan mijn paard." GEVANGENISHUMOR. Gevangenisdirecteur „Schaam je je niet, je zoo aan te stellen Gevangéne „Als het u niet bevalt, gooi er me dan uit." EEN VEELZEGGEND MAAR. Zij „Zoo Dus je hebt heusch wat geraakt op de jacht? Wanneer zullen we van den buit smullen Hij „Geraakt.ja.miar wij kunnen toch geen homWieesch eten Hl TT-Q1Ï AMF „Hier is het, maar eerst wil ik een kus van u hebben. U bent het aardigste meisje dat ik in langen tijd heb gezien. Weest u maar eens goed op me." Het was de eerste maal in haar leven, dat Muriel zoo iets overkwam, en zij werd zenuwachtig en begon luid te schreeuwen. Onmiddellijk vloog de deur open en de jonge portier stond in het vertrek. Mayberlie liet haar arm los. Zij zag iets zwarts langs haar hoofd gaan, hoorde een geluid als dat van een zweep en Cuthbert Mayberlie lag zoo lang als hij was op den grond. Charles Smith raapte het lijstje op en overhandigde het aan Muriel. „De deur stond op een kier, juffrouw," zei hij, „ik moest wel. hooren wat hier gesproken werd. Misschien wilt u wel zoo goed zijn, om mij nu verder te laten af rekenen met dezen heer Muriel liep naar boven. Haar hart klopte snel. Allerlei gedachten bestorm den haar en zij kon niet geregeld denken. Zij gaf het lijstje aan Madame Juliette, Zonder haar iets van het gebeurde te zeggen en vijf minuten later vertrokken lady Stonehaven en mevrouw Mayberlie, niet zonder dat de jonge, gravin Muriel vriendelijk glimlachend had toegeknikt. „Komt u even bij mij, ik heb op het oogenblik juist een half uurtje tijd," zei Madame. „Ik wilde u het geheime mo dellen-boek uit Parijs laten zien. U zult er veel uit kunnen leeren." Zij sloot de deur en wenkte Muriel te gaan zitten. Daarop ging zij naar het zoo genaamde cabinet en liet den voorkant daarvan in den grond zakken, zoodat de er achter verborgen brandkast zichtbaar werd. Madame ontsloot die en trok de Zware deur open. Muriel, die naar een der aan den wand hangende schilderijen keek, hoorde Ma dame plotseling een luiden uitroep sla ken. „Gestolen 1" stotterde zij, een pas achteruit doende. Haar gelaat was in heftige beweging, haar zwarte oogen schoten vuur. „Verschrikkelijk, gesto len „Het modellen-boek. Madame," sta melde Muriel. „Dat 1 Och, neen, dat beteekent niets. Maar papieren papieren van het hoog ste belang...." Langzaam werd de deur geopend en op den drempel stond glimlachend een lange, niet meer jonge man. Zijn krul lend haar was grijs, maar zijn snor was bruin geverfd. Het heele gelaat van den man was vol groeven en vlekken, gevol gen van een ongeregeld en slecht leven. Hij was keurig gekleed en droeg een roos in zijn knoopsgat. Madame Juliette stond een oogenblik stil. Toen rende ze als een wild dier op hem aan met een vloed van ongearticu leerde Fransche woorden, greep hem bij den schouder en duwde hem de kamer uit. De deur viel achter hen beiden dicht en een tweede deur in de onmiddellijke nabijheid sloeg met een harden slag in het slot. Terwijl Muriel nog bevend in haar stoel zat, hoorde ze plotseling een levendig gepraat in de kamer, een scherpe manne- stem, gemengd met de schrille schreeuw stem van een vrouw. Het was alsof de sprekers werkelijk aanwezig waren Muriel staarde angstig om zich heen, totdat zij zich plotseling het luisterkastje op de tafel herinnerde de electrische dictafoon, zooals het genoemd werd. Juffrouw Simpson had er iets aan gedaan, een sleutel omgedraaid en ver geten het mechaniek weer af te stellen. TWEEDE HOOFDSTUK. „Gauw, gauw, doet u de deur dicht," zei Madame Juliette, terugkomend. Trillend over al haar leden deed Mu riel wat haar gezegd werd. Ze was hevig geschrokken, maar wist zich met boven- menschelijke inspanning te beheerschen. De zware vrouw met de sluwe zwarte oogen en de papegaaien-neus stond uit haar gebogen houding op, maar bleef neerzien op een bewegingloos lichaam, dat op den vloer lag uitgestrekt, „Ja," zei ze op een wonderlijk kalmen toon, alsof ze over een of andere nietig heid sprak, „ik geloof dat hij dood is Muriel schrok. Het vertrek scheen om haar heen te draaien. „Om Godswil, zegt u dat toch niet 1" riep zij uit. „Wat is er toch gebeurd, Madame? Wat...." „Even voor hij in het kantoor hiernaast kwam, vertelde ik u," antwoordde Ju liette, „dat er eenige uiterst belangrijke papieren uit de brandkast gestolen waren. Zoodra ik zijn gezicht zag, was ik er van overtuigd, dat hij ze had weggenomen. Toen ik hem hier in deze kamer had ge trokken, bekende hij het. Hij dreigde mij" zij wees op een tafel in het mid den van de kamer, waarop een aantal tijdschriften lagen en een fraai inktstel stond van geslagen koper „en toen greep ik dat presse-papier en sloeg er hem mee. Hij viel neer als een blok. Ik moet hem harder geraakt hebben dan ik wilde." Hoewel de onverschillige toon waarop de vrouw sprak haar walgde, knielde Muriel naast het beweginglooze lichaam op den vloer neer. Het gezicht van den ouden modegek was afschuwelijk grijs gekleurd. De geverfde snor en wenk brauwen en het veegje cosmetiek op de wangen maakten het aanzien van het ge heel nog afschuwelijker. Het meisje had het gevoel, dat zij bij toeval een verschrik kelijk geheim had ontdekt, toen zij, zich dwingende om flink te zijn, het stijve front van den man losmaakte en haar hand op zijn hart legde. Na enkele oogenblikken keek ze weer op. „Het klopt nog 1" riep ze, herademend, uit. „Hij is alleen maar bewusteloos, Madame 1" De zonderlinge vrouw haalde de schou ders op. „Dan zal hij toch nog leven tot hij aan de galg komt," mompelde zij. „We moe ten hem zien bij te brengen. Blijft u as jeblieft een oogenblikje hier, dan zal ik wat water en brandewijn halen. En dan zal ik ook orders moeten geven, dat niemand hier mag worden binnen ge laten er kan natuurlijk elk oogenblik een klant komen." Zij ging de kamer uit en Muriel, nog steeds ontdaan van den schok die het ge beurde haar had gegeven, legde een kus sen onder het hoofd van den bewustelo zen man en trachtte hem een gemakkelij ker houding te geven. Het was haar bijna onmogelijk geregeld te denken, maar een zeker instinct deed haar toch iets duidelijk zijn. Zij moest zorgen, dat Madame in geen geval te weten kwam, wat zij had gehoord door de dictafoon. Zij was daar plotseling midden in een geheimzinnige omgeving gekomen waarvan zij niets wist. De uiterste voor zichtigheid alleen zou haar eenige veilig heid geven. Binnen twee minuten kwam Madame Juliette terug met een bakje water, hand doeken, reukzout en een flacon brande wijn. Zoodra ze alles had neergezet, deed Ze de deur op slot. „Nu zijn we veilig," zei ze. „Kijk, er komt weer een beetje kleur op zijn wan gen. Ik ben benieuwd" ze aarzelde een oogenblik „of u geschikt bent voor zulk soort dingen. Het is wel veel gevraagd, dat weet ik, maar als u zou kunnen.," Ten hoogste verbaasd, maar verlangend om te helpen, bette Muriel het voorhoofd van den man, hield hem het reukzout on der den neus en slaagde er in een scheutje brandewijn in zijn keel te gieten. Hij bewoog zich en zijn lippen trilden Zij voelde zijn pols, die van minuut tot minuut krachtiger werd. „Hij zal wel gauw bijkomen," zei ze. Terwijl zij dit zei, keek ze op en zag tot haar verbazing, dat Madame Juliette aan de tafel een Russische sigaret zat te rooken. „Om u de waarheid te zeggen," zei ze in het Fiansch, „ik kon het niet over me, verkrijgen, hem aan te raken, zelfs al zou het zijn, om mezelf van het schavot te redden. En ik kan u ook wel vertellen iedereen hier weet het toch dat die man helaas mijn echtgenoot is." Muriel herinnerde zich, wat juffrouw Simpson haar had verteld van dien man. Zij mompelde eenige woorden tot ant woord. Madame Juliette knikte. „Ja," zei ze, „dat is de molensteen die aan m'n hals hangt, Ik heb succes met m'n zaak, ja! Ik word benijd 1 Maar intusschen blijft dat ongeluk mij kwellen. Hij heeft me meermalen mishandeld, juffrouw St. Pier re. Ik heb jarenlang z'n kwellingen en Z'n afpersingen moeten verdragen. Hij is een monster Twee jaar geleden heb ik een advokaatTgeraadpleegd en heb toen eenige stappen gedaan, waardoor het hem onmogelijk werd, mij af te persen. Ik heb hem een vast maandgeld gegeven en niet meer. Maar daar schijnt mijnheer niet genoeg aan gehad te hebben. Hij heeft mij in het geheim tegengewerkt. Hij heeft meer dan geld van mij geroofd zijwees op een bundeltje papieren dat op de tafel lag, raapte het toen vlue op er. verborg het tusschen haar kleeren. „Ja," ging ze nu langzamer voort, „hij heeft me bestolen, maar ik heb de papie ren terug. Hij probeerde mij geld af te dreigen. Verwondert het u nu nog, dat ik hem in mijn woede en mijn schrik ge slagen heb Muriel had werkelijk medelijden met de groote vrouw, wier borst heftig op-en- neer ging en in wier groote zwarte oogen de tranen waren komen opwellen. „Nee," zei ze, „ik begrijp het, Madame. U werd op een afschuwelijke wijze ge tart. Maar...." „Ja, kind „Ik wilde zeggen, dat mijnheer...» mijnheer. „Wat doet de naam er toe. U wilde zeggen „Hij zal over enkele oogenblikken .veer bijkomen en wat wilt u dan doen?" Madame haalde de schouders op en sloeg de armen wijd uit. „Ja 1" riep ze uit, „wie kan dat zeg gen Ik heb mijn papieren terug, maar hij weet...," Plotseling hield ze op en alsof zij eens klaps een ingeving kreeg, zei ze „Ik moet hem op de een of andere manier bang maken ik moet daar nog eens over nadenken." Op dat oogenblik trilde het lichaam van den man, die zuchtend de oogen opende. „Waar ben ik zei hij met een diepe, muzikale stem, „help me om te gaan zitten." „U hebt een ongeluk gehad," zei Mu riel vlug, „maar het was uw eigen schuld." Zij legde haar arm om hem heen en hielp hem opzitten. Met verbaasde, waterige oogen keek hij het vertrek rond. „Mijn hoofd doet me erg veel pijn," zei hij, de hand aan het voorhoofd bren gend, waar een dikke buil was versche nen. Muriel wenkte met het hoofd naar de flacon die op de tafel stond en met be vende hand schonk Madame Juliette er iets uit in een glas, vulde dit aan met wa ter en gaf het aan het meisje. De patient dronk het glas in één teug leeg. De sti- muleerende uitwerking van de alkohol was hem blijkbaar niet vreemd. „Dat doet goed," zei hij, „dank u Zeer. Maar waar ben ik eigenlijk en hoe ben ik hier gekomen Opziende zag hij Madame Juliette bij de tafel staan. „Mevrouw," zei hij, met een groteske hoofdbuiging, „ik schijn in handen van goede Samaritanen te Zijn gevallen." Hij gluurde naar haar, terwijl Muriel hem met tegenzin op de been hielp en viel toen in een stoel neer. Met zijn ma gere hand begon hij de punten van zijn snor te krullen, haar en Madame met een gemaakt galant lachje aanziende. „Met wie heb ik eigenlijk het genoe gen?" vroeg hij. De zware Fransche vrouw keek hem met een uitdrukking van afschuw op het gelaat aan, die plotseling overging in verbazing. „Je weet heel goed waar je bent," zei ze met heesche stem, maar baar woorden klonken niet overtuigd. „Mevrouw," antwoordde hij, ,,a! wat ^k weet is, dat ik ziek geworden ben en

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 15