1
VOOR DE
111.
1
J1 *3 Jljl /jl XVI1]
^i\
r
De gebochelde.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
MJMMER 39 GERDE JAARGANG 1924
^IIIBIIIII!IIIIIIIIIIIIIIII!lir:2!lllll!:ill81!lllllilIlllII!IIIIIBIIIIf!iSI!!flfl!IIiIII!fllIflff!2llllf!llllfi!fIIIIIlia"llIi:iEIIll!l8lililfllllII!lin3I^:
s -
j O
-
2€ill!il!illiii3l!Illlll311Ill9ll!!llIIIIIItflII!9ll!ll3llll3llilIIIiIIIIiS'Ili1IIIIIIII!llllIinSIIIIlII3ll!i!i!!Iinilli;y^iliil!IIii!IIiiiilli!IIIK!itf€
2 MURIEL'S VLUCHT
sprak de ander schijnbaar ontstemd. „De
straten zijn door militairen afgezet en de
hotels zijn natuurlijk allemaal overvol.
Uw bed staat trouwens al opgemaakt in
de logeerkamer en aan tafel is er op u ge
rekend. Ge zijt voorloopig mijn gast, jo nge
vriend, ot ge wilt of niet."
En hij duwde Claude de eetzaal binnen.
Daar vond hij juffrouw Debry, die hem
geheel in strijd met haar gewoonte,
vriendelijk toeknikte en belangstellend
naar zijn gezondheid informeerde. Haast
zou men zeggen dat er een zekere sympa
thie klonk in den toon van haar stem, als
ze zich tot den armen, maar eerlijken wer
ker richtte.
Men ging aan tatel. Aanvankelijk was er
niemand die wat zei, maar de vroolijkheid
van den heer Debry en de gratie van juf
frouw Margaretha deden weldra alle ge
dwongenheid en ook de verlegenheid van
den jongen beeldhouwer verdwijnen. Zijn
tong raakte los in dit gezellig milieu, en hij
begon van zijn jeugd en van Bretagne te
vertellen, van zijn droomen aan den
oever der zee en van de lange uren, die hij
had liggen staren aan den oever van den
onstuimigen Oceaan, met de rotsen voor
zich, die als schildwachten de zee schenen
te bewaken.
De heer Debry lachte niet meer. Hij
stond verbaasd over de ontwikkeling en
den kunstzin, dien de jonge man daar
vóór hen aan den dag kgde. Het jonge
meisje luisterde. Belangstelling, sympa
thie, bewondering zelfs spraken langza
merhand meer uit haar mooi gezichtje
waarin de ontroering de schoonheid nog
verhoogde.
Hij leek zoo weinig op de andere man
nen, die ze tot nu toe ontmoet had, en ze
kwam meer en meer onder den indruk
van zijn aangename persoonlijkheid.
Toen ze na het diner aan de piano zat
en trachtte te zingen, deed een onbe
schrijfelijke aandoening haar stem, anders
zoo vast, beven. Er trilde iets nieuws in
die tonen en Claude ging naar zijn kamer,
niet wetende of hij verheugd dan wel be
droefd zou zijn over hetgeen hij had op
gemerkt.
Dagen gingen voorbij. Eindelijk begon
het water te vallen en met beklemd
hart dacht Claude er aan, dat hij spoedig
zijn atelier weer zou kunnen betrekken.
Dan was het weer uit met die gezellige
gesprekken en dat heerlijke samenzijn,
dat de beide jongelieden iederen dag el
kander meer deed kennen en waardeeren.
Maar eigenlijk was het misschien beter
zoo, beter te vluchten om zoolang het
hem misschien nog mogelijk zou zijn te
vergeten.
Maar bij de eerste woorden die hij over
zijn aanstaand vertrek sprak, viel de heer
Debry hem al in de rede.
„Geen sprake van," klonk het op zeer
beslisten toon. „Ik verbied u bepaald uw
atelier weer te betrekken, vóór het goed
bewoonbaar is gemaakt. Het moet ont
smet en ni euw gewit worden op zijn minst.
Het duurt wel een week eer het in orde is.
Ge hebt trouwens ook geen haast, dunkt
me."
„Maar.
„Geen maren. Ik ben uw huisheer en zal
toch zeker v/el mee mogen spreken over de
bewoonbaarheid van uw atelier. Boven
dien stel ik bijzonder belang in u. Ik heb
inlichtingen omtrent u ingewonnen en
weet, dat een schitterende toekomst u
wacht."
De oude man had langzaam gesproken
en keek nu zijn gast met vasten blik aan.
„Dan weet ge meer dan ik," zei Claude
meer en meer verbaasd.
„Dat kan wel zijn," was het antwoord.
„Overigens zijt gij onze gevangene, en
we laten u niet gaan."
Claude voelde de tranen in zijt. oogen
komen, toen hij den warmen blik voelde,
dien Margaretha op hem richtte. Zou het
mogelijk zijn, dat zijn stoute droom werke
lijkheid werd? Wat had hij gedaan om
dat alles te verdienen? En nu ontvielen
hem de woorden „Morgen zend ik een
groep getiteld „Zijn bekentenis" in naai
de schilderij tentoonstelling."
Toen trad Margeratha vooruit.
„Dat zult ge niet doen," sprak ze lang
zaam. „Zijn bekentenis" zal de eereplaats
hebben in ons huis, Claude."
„Wat, wist ge dan..;." stamelde de
beeldhouwer.
„Ik weet alles. Een beetje nieuwsgie
rig heb ik den doek opgelicht die uw
kunsfwerk verborg, en nu weet ik alles.
En mijn vader heeft mij lief, hij laat mij
vrij de stem des harten te volgen
„Maar dan.
„Dan word ik je vrouwtje, hè Claude.
Maar „Zijn bekentenis" houd ik. Ik heb
ze immers geïnspireerd 1 En als we ge
trouwd zijn, zal mijn liefde je zeker in-
spireeren tot een ander kunststuk, dat de
ellende in beeld brengt die de aanleiding
is geworden tot ons geluk
In het voor Frankrijk zoo rampspoedige
jaar 1870, toen Parijs door een ijzeren
ring van Duitsche troepen was ingesloten,
werden in de provinciën in allerijl nieuwe
legers gevormd om de gehate „Prussiens"
te verjagen.
Na de inneming van Orleans in het
hart des lands op den elfden October,
kreeg de dappere generaal d'Aurelle de
Paladines het bevel over een gedeelte
der Fransche troepen aan de oevers der
Loire. Het was het vijftiende legercorps,
dat daar in het kamp van Salbris een zeer
sterke stelling innam en. zich tot een ge-
duchten slag tegen de vreemde over
weldigers voorbereidde.
Ten einde tot iederen prijs de getal
sterkte der Fransche legers op te voeren,
werden bijna alle vrijwilligers, die zich
aanboden, in de gelederen opgenomen.
Naar afkomst, leeftijd of geoefendheid
werd bijna niet gevraagd. Het ministerie
van oorlog, dat zijn bureaux te Tours
had, zond alles na slechts weinige dagen
oefening naar het front.
Op een morgen was kapitein Georges
een uit Duitschland ontsnapt krijgs
gevangene bezig zijn recruten te dril
len, toen hem gemeld werd dat er een
man wachtte, die als vrijwilliger wenschte
te worden opgenomen. Maar wat voor
een man was het 1 Het hoofd van den on
gelukkige zat bijna geheel tusschen zijn
schouders, zijn haar en baard waren al
geheel vergrijsd, en zijn onevenredig
lange armen hingen schijnbaar krachte
loos langs het ineengedrongen en mis
vormde lichaam af.
„Wat komt gij hier doen," vroeg ka
pitein Georges verbaasd.
„Ik kom mij als vrijwilliger aanmelden,"
was het korte antwoord.
Maar nog vóór de officier van zijn
verwondering bekomen was, ging de
kleine man voort „Ziet u, ik ben her
bergier geweest te Coulmiers. Voor het
oogenblik is daar niets te verdienen,
vrouw of kinderen heb ik niet, nu
dacht ik dan ten minste het vaderland
van dienst te kunnen zijn...."
„Maar dat...."
„Laat mij uitspreken, kapitein. Ik
weet dat het vijftiende legercorps gaat
beproeven Orleans te heroveren om dan
tot ontzet van Parijs op te rukken. Er
zal dus gevochten worden in de streek
war" ik geboren ben. Wemu, die ken ik
beter dan wie ook. Bovendien ben ik
een onvermoeid voetganger en zeer scherp
van gezicht. Heusch, ondanks mijn
lichaamsgebrek zal ik een flink soldaat
zijn. Probeert u het maar met mij."
Langen tijd staarde de officier den
Zonderlingen man daar vóór hem aan,
wiens gelaat straalde van geestdrift en
vaderlandsliefde. Maar neen het ging
niet 1 Een man van dien leeftijd en dan
bovendien nog gebrekkig, dien kon men
zelfs in dezen tijd toch niet gebruiken!
„Je bent een dappere kerel, hoor,
en ik dank je in naam van het Fransche
vaderland," antwoordde de kapitein ein
delijk. „Maar ongelukkig kunnen wij je
ondanks je goeden wil toch niet gebrui
ken 1"
„Is het bepaald onmogelijk?"
„Ja, het kan niet."
De gebochelde dacht een oogenblik
na toen antwoordde hij met een
Zekere drift in den toon van zijn stem
„Welnu, als ge mij dan om mijn hoo-
gen rug niet hebben kunt, ge zult
mij toch niet beletten op eigen gelegen
heid den vijand afbreuk te doen. Uw
mannen komen Zeker ook spoedig in
het veld
„Ja, v/ij zullen onder generaal d'Aurelle
de Paladines strijden."
„Welnu, ik wed met u dat we elkaar
op het slagveld zullen terugzien 1"
„Aangenaam
„Goed. Als je dan over vader Tourne-
dos hoort spreken, denk dan maar dat ik
het ben. Is het onbescheiden u te vragen
hoe gij heet
De officier noemde zijn naam en reikte
den man daar vóór hem de hand, met de
woorden „Ik had gelijk toen ik u een
dappere noemde."
Drie weken gingen voorbij. Den ze
venden November begon generaal d'Au
relle de Paladines zijn marsch naar Orle
ans. Drie legercorpsen, waaronder dat
van Chanzy, zouden zijn bewegingen
ondersteunen. De Pruisen werden terug
gedreven, eh generaal von der Thann,
bevelhebber van het eerste Beiersche
legercorps, beval de troepen die Orleans
bezet hielden, zich gereed te houden
om hem ter hulp te komen.
Eindelijk, den negenden November,
stonden de beide legers bij Coulmiers
tegenover elkander. Het centrum van
d'Aurelle's troepen had de zwaarste taak:
het stond tegenover een dorp, waar de
vijand zich zeer sterk verschanst had,
en dat dorp was omringd door boerde
rijen, die één voor één met de bajonet
moesten veroverd worden.
Ook de compagnie van kapitein Geor
ges kreeg een dezer hoeven te bestormen.
Na een allerhevigst geweervuur besloot
de dappere officier eindelijk tot de be
slissende poging.
„De bajonet op Voorwaarts klonk
aijn bevel.
Stormpas snelden de mannen voort.
Ze waren nog maar een honderd meter
van de boerderij verwijderd en het bloe
dige gevecht van man tegen man zou
dadelijk moeten beginnen, toen eens
klaps tot groote verbazing van kapitein
Georges op het meeste kritieke oogenblik
het vuren daarbinnen ophield.
„Hé," riep 'n oude snorbaard, „zouden
ze op den loop gaan zonder eerst kennis
met ons te maken
Twintig meters van de voorzijde der
hoeve en nog gaf men daarbinnen geen
teeken van leven. Juist verwachtte kapi
tein Georges een moordend salvo uit
deuren en vensters, toen eensklaps een
man naar buiten kwam niet gescheurde
kleeren, in de eene hand zijn geweer,
in de andere zijn kepi. Zijn gezicht was
zwart van kruitdamp maar toch her
kende kapitein Georges terstond den
gebochelde.
„Vader Tournedos," riep hij uit.
„Juist," antwoordde de andere. „Ge
ziet dat ik woord houd 1 Ik heb de boer
derij voor u genomen
Een half uur later was de boerderij in
een Fransche versterking herschapen en
tegen den avond waren de troepen van
generaal von der Thann in vollen aftocht.
Na de overwinning bij Coulmiers
hoorde kapitein Georges niets meer van
vader Tournedos.
Maar de dappere franc-tireur was een
paar maanden later met eenige zijner
makkers gevangen genomen met de
wapens in de handen, dus veroordeeld om
doodgeschoten te worden. De gebochelde
sprak slechts twee wenschen uit een
priester te mogen ontvangen en een blief
te schrijven.
Het werd hem toegestaan.
„Leve Frankrijk" dat waren zijn
laatste woorden.
Langen tijd daarna eerst kreeg kapitein
Georges den brief in handen en met diepe
ontroering las hij.
„Kapitein. Gij hebt mij niet als vrij
williger willen nemen. Te Coulmiers hebt
ge gezien dat ik vechten kon. Welnu, ik
heb zeven en veertig vijanden gedood,
en nu word ik gefusilleerd. Ik schijn
toch wel een goed soldaat te zijn, daar
men mij twaalf kogels waard acht. Vaar
wel Tournedos."
GERECHTIGDE VREES.
„Wel, hoe is je het melodrama beval
len Is er iemand vermoord
„Neen, de heele zaal schreeuwde om
den schrijver van het stuk,, maar de vent
durfde niet komen."
EEN VRIENDELIJKE ECHTGE
NOOT.
Goochelaar (tot publiek) „Wil een
der dames of heeren zich beschikbaar
stellen om in deze kast te gaan staan
Als ik drie tel, zal de opgeslotene spoorloos
verdwenen zijn."
Nijdig echtgenoot (tot zijn vrouw):
„Toe, stel jij je ter beschikking."
IN ONZE DAGEN.
Er werd verleden week met een ver
rassend en naar men zegt toch verwacht
effect de volgende grap in Duitschland
uitgehaald
Iemand verzond aan twaalf directeuren
van Bankinstellingen hetzelfde telegram;
„Alles is ontdekt. Vertrek dadelijk naar
het buitenland."
Binnen vierentwintig uren waren alle
twaalf directeuren buiten de grenzen
van het „Grosze Vaterland."
DE GRAPPENMAKER.
R. „Hoe ver is het nog naar Amsterdam."
G, „Een goed half uur."
R. „Kan ik niet met je meeloopen?"
G. „Mij goed."
(Na een uur.)
R. „Zijn we haast in Amsterdam
G. „Daar zijn we al een uur vandaan."
R. „Ik dacht...."
G. „Ja, wat jij dacht? Je zei, dat je
met mij wou meeloopen. Ik hoef niet
naar Amsterdam."
ZONDERLINGE DEFINITIE.
Mevrouw „Jans, loop gauw naar den
dokter en vraag of hij dadelijk even komt;
juffrouw Marie is in zwijm gevallen."
Verschrikt snelt Jans heen, komt adem
loos bij den dokter en meldt dezen „U
moet dadelijk even komen. Juffrouw
Marie is gevallen in ja, waarin ze ge
vallen is, ben ik glad vergeten maar 't
moet vreeselijk ruiken, want mevrouw
heeft al een heele flesch eau de cologne
op haar leeggegoten."
ENFANT TERRIBLE.
„Mijnheer," zei kleine Willem tot den
heer Selferda, die dien namiddag als
gast aan tafel was „meneer, ik wou dat
ik u was."
„En waarom Wimpie
„U zit met uw ellebogen op de tafel
en er is niemand die u bij de ooren trekt."
IN DEN TREIN.
Een heer stapte aan het Centraal
station te Amsterdam in een coupé van
den sneltrein slechts vier passagiers
waren in het compartiment gezeten, maar
hadden de overige zitplaatsen met hun
handkoffers, valiezen en verdere bagage
in beslag genomen. Niemand maakte
aanstalten, om ruimte voor hem te maken;
Zoodat hij aarzelend bleef staan.
De trein vertrok toen eerst begon een
van de vier schoorvoetend een plaatsje
vrij te maken. Eenigszins sarcastisch
werd hem toegevoegd
„Derangeer u niet ik ga maar mee
naar Keulen."
AFDOEND.
„Ach, dokter, ik ben zoo naar. Wat
moet ik doen?"
„Begin eens met het bierdrinken te
laten."
„Dat is mij onmogelijk
„Drink dan nog driemaal zooveel als
nu, en je zult gauw van je lijden verlost
Zijn."
WAT TE VLUG.
Zondagsruiter „Gisteren ben ik te
paard over een sloot gesprongen."
Vriend „Kwam je er wezenlijk over?"
Zondagsruiter „Of ik Ik was er
Zelfs eer dan mijn paard."
GEVANGENISHUMOR.
Gevangenisdirecteur „Schaam je je
niet, je zoo aan te stellen
Gevangéne „Als het u niet bevalt,
gooi er me dan uit."
EEN VEELZEGGEND MAAR.
Zij „Zoo Dus je hebt heusch wat
geraakt op de jacht? Wanneer zullen we
van den buit smullen
Hij „Geraakt.ja.miar wij
kunnen toch geen homWieesch eten
Hl
TT-Q1Ï AMF
„Hier is het, maar eerst wil ik een kus
van u hebben. U bent het aardigste
meisje dat ik in langen tijd heb gezien.
Weest u maar eens goed op me."
Het was de eerste maal in haar leven,
dat Muriel zoo iets overkwam, en zij
werd zenuwachtig en begon luid te
schreeuwen.
Onmiddellijk vloog de deur open en
de jonge portier stond in het vertrek.
Mayberlie liet haar arm los. Zij zag iets
zwarts langs haar hoofd gaan, hoorde
een geluid als dat van een zweep en
Cuthbert Mayberlie lag zoo lang als hij
was op den grond.
Charles Smith raapte het lijstje op en
overhandigde het aan Muriel.
„De deur stond op een kier, juffrouw,"
zei hij, „ik moest wel. hooren wat hier
gesproken werd. Misschien wilt u wel zoo
goed zijn, om mij nu verder te laten af
rekenen met dezen heer
Muriel liep naar boven. Haar hart
klopte snel. Allerlei gedachten bestorm
den haar en zij kon niet geregeld denken.
Zij gaf het lijstje aan Madame Juliette,
Zonder haar iets van het gebeurde te
zeggen en vijf minuten later vertrokken
lady Stonehaven en mevrouw Mayberlie,
niet zonder dat de jonge, gravin Muriel
vriendelijk glimlachend had toegeknikt.
„Komt u even bij mij, ik heb op het
oogenblik juist een half uurtje tijd," zei
Madame. „Ik wilde u het geheime mo
dellen-boek uit Parijs laten zien. U zult
er veel uit kunnen leeren."
Zij sloot de deur en wenkte Muriel te
gaan zitten. Daarop ging zij naar het zoo
genaamde cabinet en liet den voorkant
daarvan in den grond zakken, zoodat de
er achter verborgen brandkast zichtbaar
werd. Madame ontsloot die en trok de
Zware deur open.
Muriel, die naar een der aan den wand
hangende schilderijen keek, hoorde Ma
dame plotseling een luiden uitroep sla
ken.
„Gestolen 1" stotterde zij, een pas
achteruit doende. Haar gelaat was in
heftige beweging, haar zwarte oogen
schoten vuur. „Verschrikkelijk, gesto
len
„Het modellen-boek. Madame," sta
melde Muriel.
„Dat 1 Och, neen, dat beteekent niets.
Maar papieren papieren van het hoog
ste belang...."
Langzaam werd de deur geopend en
op den drempel stond glimlachend een
lange, niet meer jonge man. Zijn krul
lend haar was grijs, maar zijn snor was
bruin geverfd. Het heele gelaat van den
man was vol groeven en vlekken, gevol
gen van een ongeregeld en slecht leven.
Hij was keurig gekleed en droeg een roos
in zijn knoopsgat.
Madame Juliette stond een oogenblik
stil. Toen rende ze als een wild dier op
hem aan met een vloed van ongearticu
leerde Fransche woorden, greep hem bij
den schouder en duwde hem de kamer
uit. De deur viel achter hen beiden dicht
en een tweede deur in de onmiddellijke
nabijheid sloeg met een harden slag in
het slot.
Terwijl Muriel nog bevend in haar
stoel zat, hoorde ze plotseling een levendig
gepraat in de kamer, een scherpe manne-
stem, gemengd met de schrille schreeuw
stem van een vrouw.
Het was alsof de sprekers werkelijk
aanwezig waren Muriel staarde angstig
om zich heen, totdat zij zich plotseling het
luisterkastje op de tafel herinnerde de
electrische dictafoon, zooals het genoemd
werd. Juffrouw Simpson had er iets aan
gedaan, een sleutel omgedraaid en ver
geten het mechaniek weer af te stellen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
„Gauw, gauw, doet u de deur dicht,"
zei Madame Juliette, terugkomend.
Trillend over al haar leden deed Mu
riel wat haar gezegd werd. Ze was hevig
geschrokken, maar wist zich met boven-
menschelijke inspanning te beheerschen.
De zware vrouw met de sluwe zwarte
oogen en de papegaaien-neus stond uit
haar gebogen houding op, maar bleef
neerzien op een bewegingloos lichaam,
dat op den vloer lag uitgestrekt,
„Ja," zei ze op een wonderlijk kalmen
toon, alsof ze over een of andere nietig
heid sprak, „ik geloof dat hij dood is
Muriel schrok. Het vertrek scheen
om haar heen te draaien.
„Om Godswil, zegt u dat toch niet 1"
riep zij uit. „Wat is er toch gebeurd,
Madame? Wat...."
„Even voor hij in het kantoor hiernaast
kwam, vertelde ik u," antwoordde Ju
liette, „dat er eenige uiterst belangrijke
papieren uit de brandkast gestolen waren.
Zoodra ik zijn gezicht zag, was ik er van
overtuigd, dat hij ze had weggenomen.
Toen ik hem hier in deze kamer had ge
trokken, bekende hij het. Hij dreigde
mij" zij wees op een tafel in het mid
den van de kamer, waarop een aantal
tijdschriften lagen en een fraai inktstel
stond van geslagen koper „en toen
greep ik dat presse-papier en sloeg er hem
mee. Hij viel neer als een blok. Ik moet
hem harder geraakt hebben dan ik wilde."
Hoewel de onverschillige toon waarop
de vrouw sprak haar walgde, knielde
Muriel naast het beweginglooze lichaam
op den vloer neer. Het gezicht van den
ouden modegek was afschuwelijk grijs
gekleurd. De geverfde snor en wenk
brauwen en het veegje cosmetiek op de
wangen maakten het aanzien van het ge
heel nog afschuwelijker. Het meisje had
het gevoel, dat zij bij toeval een verschrik
kelijk geheim had ontdekt, toen zij, zich
dwingende om flink te zijn, het stijve
front van den man losmaakte en haar hand
op zijn hart legde.
Na enkele oogenblikken keek ze weer
op.
„Het klopt nog 1" riep ze, herademend,
uit. „Hij is alleen maar bewusteloos,
Madame 1"
De zonderlinge vrouw haalde de schou
ders op.
„Dan zal hij toch nog leven tot hij aan
de galg komt," mompelde zij. „We moe
ten hem zien bij te brengen. Blijft u as
jeblieft een oogenblikje hier, dan zal
ik wat water en brandewijn halen. En
dan zal ik ook orders moeten geven,
dat niemand hier mag worden binnen ge
laten er kan natuurlijk elk oogenblik
een klant komen."
Zij ging de kamer uit en Muriel, nog
steeds ontdaan van den schok die het ge
beurde haar had gegeven, legde een kus
sen onder het hoofd van den bewustelo
zen man en trachtte hem een gemakkelij
ker houding te geven.
Het was haar bijna onmogelijk geregeld
te denken, maar een zeker instinct deed
haar toch iets duidelijk zijn. Zij moest
zorgen, dat Madame in geen geval te
weten kwam, wat zij had gehoord door de
dictafoon. Zij was daar plotseling midden
in een geheimzinnige omgeving gekomen
waarvan zij niets wist. De uiterste voor
zichtigheid alleen zou haar eenige veilig
heid geven.
Binnen twee minuten kwam Madame
Juliette terug met een bakje water, hand
doeken, reukzout en een flacon brande
wijn. Zoodra ze alles had neergezet, deed
Ze de deur op slot.
„Nu zijn we veilig," zei ze. „Kijk, er
komt weer een beetje kleur op zijn wan
gen. Ik ben benieuwd" ze aarzelde een
oogenblik „of u geschikt bent voor zulk
soort dingen. Het is wel veel gevraagd,
dat weet ik, maar als u zou kunnen.,"
Ten hoogste verbaasd, maar verlangend
om te helpen, bette Muriel het voorhoofd
van den man, hield hem het reukzout on
der den neus en slaagde er in een scheutje
brandewijn in zijn keel te gieten.
Hij bewoog zich en zijn lippen trilden
Zij voelde zijn pols, die van minuut tot
minuut krachtiger werd.
„Hij zal wel gauw bijkomen," zei ze.
Terwijl zij dit zei, keek ze op en zag
tot haar verbazing, dat Madame Juliette
aan de tafel een Russische sigaret zat te
rooken.
„Om u de waarheid te zeggen," zei ze
in het Fiansch, „ik kon het niet over me,
verkrijgen, hem aan te raken, zelfs al zou
het zijn, om mezelf van het schavot te
redden. En ik kan u ook wel vertellen
iedereen hier weet het toch dat die
man helaas mijn echtgenoot is."
Muriel herinnerde zich, wat juffrouw
Simpson haar had verteld van dien man.
Zij mompelde eenige woorden tot ant
woord.
Madame Juliette knikte. „Ja," zei ze,
„dat is de molensteen die aan m'n hals
hangt, Ik heb succes met m'n zaak, ja!
Ik word benijd 1 Maar intusschen blijft
dat ongeluk mij kwellen. Hij heeft me
meermalen mishandeld, juffrouw St. Pier
re. Ik heb jarenlang z'n kwellingen en
Z'n afpersingen moeten verdragen. Hij
is een monster Twee jaar geleden heb
ik een advokaatTgeraadpleegd en heb toen
eenige stappen gedaan, waardoor het
hem onmogelijk werd, mij af te persen.
Ik heb hem een vast maandgeld gegeven
en niet meer. Maar daar schijnt mijnheer
niet genoeg aan gehad te hebben. Hij heeft
mij in het geheim tegengewerkt. Hij heeft
meer dan geld van mij geroofd zijwees
op een bundeltje papieren dat op de tafel
lag, raapte het toen vlue op er. verborg
het tusschen haar kleeren.
„Ja," ging ze nu langzamer voort, „hij
heeft me bestolen, maar ik heb de papie
ren terug. Hij probeerde mij geld af te
dreigen. Verwondert het u nu nog, dat
ik hem in mijn woede en mijn schrik ge
slagen heb
Muriel had werkelijk medelijden met
de groote vrouw, wier borst heftig op-en-
neer ging en in wier groote zwarte oogen
de tranen waren komen opwellen.
„Nee," zei ze, „ik begrijp het, Madame.
U werd op een afschuwelijke wijze ge
tart. Maar...."
„Ja, kind
„Ik wilde zeggen, dat mijnheer...»
mijnheer.
„Wat doet de naam er toe. U wilde
zeggen
„Hij zal over enkele oogenblikken .veer
bijkomen en wat wilt u dan doen?"
Madame haalde de schouders op en
sloeg de armen wijd uit.
„Ja 1" riep ze uit, „wie kan dat zeg
gen Ik heb mijn papieren terug, maar
hij weet...,"
Plotseling hield ze op en alsof zij eens
klaps een ingeving kreeg, zei ze
„Ik moet hem op de een of andere
manier bang maken ik moet daar nog
eens over nadenken."
Op dat oogenblik trilde het lichaam
van den man, die zuchtend de oogen
opende.
„Waar ben ik zei hij met een diepe,
muzikale stem, „help me om te gaan
zitten."
„U hebt een ongeluk gehad," zei Mu
riel vlug, „maar het was uw eigen schuld."
Zij legde haar arm om hem heen en
hielp hem opzitten. Met verbaasde,
waterige oogen keek hij het vertrek rond.
„Mijn hoofd doet me erg veel pijn,"
zei hij, de hand aan het voorhoofd bren
gend, waar een dikke buil was versche
nen.
Muriel wenkte met het hoofd naar de
flacon die op de tafel stond en met be
vende hand schonk Madame Juliette er
iets uit in een glas, vulde dit aan met wa
ter en gaf het aan het meisje. De patient
dronk het glas in één teug leeg. De sti-
muleerende uitwerking van de alkohol
was hem blijkbaar niet vreemd.
„Dat doet goed," zei hij, „dank u
Zeer. Maar waar ben ik eigenlijk en hoe
ben ik hier gekomen
Opziende zag hij Madame Juliette bij
de tafel staan.
„Mevrouw," zei hij, met een groteske
hoofdbuiging, „ik schijn in handen van
goede Samaritanen te Zijn gevallen."
Hij gluurde naar haar, terwijl Muriel
hem met tegenzin op de been hielp en
viel toen in een stoel neer. Met zijn ma
gere hand begon hij de punten van zijn
snor te krullen, haar en Madame met een
gemaakt galant lachje aanziende.
„Met wie heb ik eigenlijk het genoe
gen?" vroeg hij.
De zware Fransche vrouw keek hem
met een uitdrukking van afschuw op
het gelaat aan, die plotseling overging
in verbazing.
„Je weet heel goed waar je bent," zei
ze met heesche stem, maar baar woorden
klonken niet overtuigd.
„Mevrouw," antwoordde hij, ,,a! wat
^k weet is, dat ik ziek geworden ben en