m>.
floor achocme damss geholpen ÏV
ben hier gekomen..»»"
middel, greep de hand rat den man,
trok de huid op de pols op en gaf hem
een injectie. Na een minuut of vijf, zes,
sliep hij vast.
Ik zou juist heel graag in een Fransche
omgeving zijn."
De Beurs.
gaf al zoo losjes wég eenige meeningen hebben. Een maal had hij haar pas ge>„™,
ten beste. Maar eensklaps onderbrak de ^tbea zij., lewyuiige verbeeldingskracht en
Een bekentenis.
Plotseling brak hij al, sijn onderkaak
viel neer en wezenloos staarde hij voor
cich uit.
„Ik ik kan het mij niet herinneren,
ik met beide handen greep hij naar
Stijn hoofd „wie ben ik, ik kan mij
niets herinneren 1" zei hij bijna fluiste-
tend.
Madame. Juliette was op het raam
toe geloopen. Zij wenkte Muriel en toen
het meisje bij haar kwam, zag zij, dat het
gelaat van Madame hevige opwinding
verried.
„Wat een geluk 1 Wat een geluk 1"
gei ze fluisterend in het Fransch. „Hei
schijnt waar te zijn, dat hij zijn geheugen
verloren heeftzoo iets is meer voorge
komen."
Er lag een uitdrukking van triomf op
haar gelaat, toen ze zich weer tot den
man wendde.
„Ken je me niet?" vroeg ze.
Hij schudde het hoofd.
„Ik heb u nooit van m'n leven gezien
voor zoover ik weet, mevrouw. Toe,
vertelt u me toch, hoe ik hier gekomen
ben...."
„Herinner je je dus niets?"
„Niets, absoluut niets," antwoordde
hij steunend.
„Maar u weet toch u bent V'
Hij trachtte zijn geheugen wakker te
roepen.
„Neen, dat weet ik ook niet," zei hij
op huilerigen toon, „alles ben ik verge
ten
Er kwam een uitdrukking van vreugde
fci haar oogen, maar haar stem was zacht en
geruststellend toen zij antwoordde
„Dat zal wel weer terecht komen
u bent voor een oogenblik uw geheugen
kwijt. Dat kan iedereen overkomen. We
zullen gauw geroeg uw identiteit vaststel
len mag ik even?"
Vlug betastte zij hem overal en ledigde
zijn zakken geheel en al. Hij liet haar
begaan als een hulpeloos kind.
„Juffrouw St. Pierre," zei ze, „geeft
u mijnheer nog wat brandewijn met wa
ter, dan zal ik eens nazien, wat hij in
Zijn zakken heeft. Er zal ongetwijfeld
wel iets bij zijn, waaruit zijn identiteit
is op te maken."
Muriel deed wat haar gezegd was en
in een spiegel zag zij, hete madame een
horloge, een bos sleutels, een hoopje
kleingeld en een sigarettenkoker bekeek.
Er was ook een versleten leeren porte
feuille bij met zilver-beslag op de hoe
ken. Die was vol papieren en met een
vlugge beweging streek madame de por
tefeuille van de tafel in een lade.
Een oogenblik later kwam zij weer
bij haar man terug.
„Er is niets bij," zei ze zeer verbaasd,
„alleen dit horloge en wat geld."
De man in den stoel staarde haar aan
en begon toen te snikken. Het was een
akelig gezicht.
„Wat moet ik doen Wat moet ik
doen?" steunde hij. „Waar moet ik
naar toe Zeg u me toch wat ik doen
moet."
Madame klopte hem op den schouder
en er was een zegevierende klank in haar
stem, toen ze antwoordde
„Weest u nu maar niet zoo terneer
geslagen, mijnheer. U bent in goede
handen. Uw geheugen zal wel weer terug-
keeren. Intusschen zal ik voor u doen
wat ik kan. In de eerste plaats zal ik u,
als u je ten minste wel genoeg voelt, naar
de aangrenzende kamer geleiden, mijn
eigen kamer. Er staat daar een sofa en
daar kunt u even rustig slapen, terwijl ik
een onderzoek instel. Maak u maar niet
in het minst ongerust."
„Het is meer dan goed van u," zei hij,
opstaande en zijn arm door den haren
stekend. „Nadat ik een beetje geslapen
heb, zal alles wel weer in orde zijn."
„Daar ben ik van overtuigd," antwoord
de zij en samen geleidden de beide vrou
wen hem naar madame's kamee.
Toen zij hem op de scfa hadden peer-
gelegd, ging madame naar de nog open
staande brandkast en trok daar een klein
laadje uit.
„Ik zal hem eens goed laten slapen,"
*ei ze fluisterend. „Ik heb hier wat, dat
daar uitstekend voor geschikt is, morfine;
ik verkoop niet alleen hoeden."
Als iemand die het gewoon is, vulde
gij een spuitje mei Set verdovings
„En nu," zei Madame, zich aan de
tafel zettend en Muriel wenkend op een
stoel tegenover haar plaats te nemen
„en nu, juffrouw St. Pierre, tusschen u
en mij."
Haar trekken verhardden zich. Haar
stem was kalm, maar uiterst zakelijk,
haar oogen waren voortdurend op Muriel
gevestigd.
„U bedoelt, Madame
„Ik bedoel dit. U, die pas bij mij in
dienst gekomen bent, bent door een on
gelukkig toeval, ingewijd geworden in
mijn particuliere aangelegenheden. U
weet meer, dan mijn vertrouwde help
ster, juffrouw Simpson."
Muriel dacht, dat zij heel wat meer
wist, dan Madame Juliette wist dat haar
bekend was, maar zij zei niets. Instinctief
voelde zij, dat het onverstandig zou zijn,
te zeggen wat zij door middel van het
luister-apparaat gehoord had. Trouwens,
dat was haar zaak niet. Al wat zij ver
langde was, haar brood te verdienen.
„Ik begrijp," antwoordde zij, „dat
het zeer onaangenaam voor u moet zijn,
Madame, dat een vreemde in deze parti-
kuliere zaken is ingewijd. Maar het is
ook voor mij onaangenaam. Ik was juist
zoo blij, dat ik hier deze betrekking had
gekregen en nu zal ik zeker wel...."
„U denkt, dat ik u zal willen wegstu
ren. wat ik waarlijk heel gemakkelijk
zou kunnen doen, door u een maand
salaris uit te betalen. Maar ik houd van
u. De meeste vrouwen die ik om me heen
heb, zouden zijn gaan gillen en volkomen
nutteloos zijn geweest. U hebt flinkheid
en moed getoond. Ik weet waarlijk niet,
wat ik zonder u zou hebben moeten be
ginnen. Ik zie in, dat u mij in de toekomst
van veel nut zult kunnen zijn. Maar een
ding moet ik eischen."
„En dat is, Madame V'
„Dat u belooft neen, dat is niet vol
doende dat u zweert, nooit aan iemand
te zullen vertellen, wat u vandaag gezien
hebt. Ruk het absoluut uit uw herinne
ring en u zult geen reden hebben, u
te beklagen."
Muriel overlegde vlug. Het verzoek
leek haar volkomen begrijpelijk. Zij hield
niet van Madame. Zij was er zich van
bewust, dat het Maison Juliette iets
heel anders was, dan zij zich had voorge
steld. Zij voelde echter sympathie voor
de vrouw, die gebonden was aan den
schurk die daar op de sofa lag. Met Ma
dame's particuliere zaken behoefde zij
voor het vervolg niets te maken te hebben.
En wat het huis zelf betrof, zij was een
jong meisje op den drempel van het le
ven, vol moed en nieuwsgierigheid na
haar lange halve gevangenschap en zij
werd door de vreemdsoortige dingen die
zij had bijgewoond eer aangetrokken, dan
afgestooten. Zij voelde er wel wat voor,
een leven vol gebeurtenissen te leven,
dat kleur kreeg door opwindende en
meesleepende gebeurtenissen. En ze was
veel te onschuldig om het gevaar te be
seffen, dat haar in een omgeving als deze
bedreigde.
In enkele oogenblikken vlogen al deze
gedachten haar door het hoofd. Toen
zei ze „Ik kan wel goed begrijpen, wat
u moet gevoelen en ik ben bereid mij tot
Zwijgen te verbinden op welke wijze u
verlangt."
Zoo legde dus Muriel St. Pierre den
van haar verlangden eed af.
„En nu," zei Madame, „moest u, daar
het al laat begint te worden en u een op
windenden dag gehad hebt, maar naar huis
gaan en alles vergeten. Tusschen twee
haakjes, waar woont u
„Op het oogenblik nog nergens, Ma
dame. Ik heb vannacht in het Charing
Cross-hotel gelogeerd en had gedacht
wel ergens kamers te zullen vinden.
„Die kunt u vanavond of morgen wel
zoeken. Ik zal u morgenochtend vrij ge
ven en ik kan u ook een vrij goed en goed
koop pension in Bayswater Road re-
commandeeren. Het wordt door een
Fransche dame, Madame Varnier, ge
houden en haar huurders zijn meest alle
personen uit mijn land, wat natuurlijk
voor u geen bezwaar zal zijn, daar u onze
taal zoo goed spreekt. Denkt u, dat dat
iets voor u kan zijn?"
„Dat lijkt me prachtig 1 Dank u wel*
„Goed, dan zal ik u een introductie
meegeven voor Madame Varnier. Op
mijn recommandatie zal ze alles voor
u doen wat mogelijk is."
Zij krabbelde eenige woorden op een
stukje papier en gaf het aan Muriel.
„Nu ik er nog eens over denk, lijkt het
me beter, dat ik u voor morgen maar den
geheelen dag vrij geef. U hebt dan tijd,
om het u in Bayswater gezellig te maken."
Muriel stond op om heen te gaan,
onderwijl nogmaals een blik werpend
op den slapenden man op de sofa.
„Ik weet wat ik met hem zal doen,"
Zei Madame. „Ik geloof niet, dat zijn
geheugen voorloopig zal terugkeeren. Ik
zal dus Max, een vertrouwden vriend, te-
lefoneeren, die hem wel zal verzorgen
en er voor zal waken, dat hem geen on
geluk overkomt."
Zij lachte op een eigenaardige wijze.
Twintig minuten later stond Muriel
weer in Tracy Street. Juffrouw Simpson
had haar gevraagd hoe zij bij Madame
gevaren was, maar scheen er absoluut
onkundig van, dat er iets vreemds ge
beurd was, en het was met een gevoel
van verlichting, dat het meisje zich in het
drukke gewoel van Bond Street mengde.
Het was ongeveer zes uur en een prach
tige zomeravond. Zij dacht er niet aan
terug te gaan naar het groote, onge
zellige hotel en een lunchroom binnen
gaande, bracht zij daar, onder een kopje
thee, een gezellig half uurtje door. Daarna
dacht ze, dat ze best naar het pension
kon gaan om daar af te spreken voor haar
komst op den volgenden dag en daar ze
voelde behoefte te hebben aan lichaams
beweging, besloot ze te loopen.
Muriel genoot van die wandeling. De
noordelijke kant van het park baadde in
het zachte licht van de ondergaande zon.
Iedereen scheen hier goed gekleed en
opgewekt. De keurige rijtuigen en auto's
waren op zich zelf reeds een bron van
genoegen voor het meisje van het land
zij waande zich in een sprookjesland.
Als ze er nog aan dacht Twee dagen
geleden was ze nog opgesloten in een af
gelegen dorp, feitelijk een slavin, zonder
eigen wil. En nu, na een opeenvolging
van opwindende avonturen, was ze vrij,
haar eigen meesteres, verdiende ze haar
eigen levensonderhoud en wachtten haar
allerlei nieuwe ondervindingen.
Vrij Wat was dat heerlijk En niets
kon haar die vrijheid ontnemen. Den
noodzakelijken stap had zij nu gedaan. Zij
was weggeloopen en nu zij meerder
jarig was, konden zelfs duizend Radney's
haar geen kwaad meer doen, dat had de
vriendelijke advokaat in den spoorweg
coupé haar duidelijk genoeg uitgelegd en
toen zij voor de eerste maal dien dag
aan hem dacht, begreep zij, dat, als zij
ooit in moeilijkheid zou komen, zij ten
minste een onbaatzuchtigen vriend had,
tot wien zij zich kon wenden.
Muriel vond het huis in Bayswater
Road zonder eenige moeite. Het was een
groot, vrij staand gebouw, dat betere
dagen gezien had, maar dat er niettemin
nog keurig uitzag, wat met de omringende
huizen niet het geval was. Zij merkte
op, toen zij aan de bel trok, dat de ko
peren plaat met het woord Pension, keu
rig gepoetst was. Een jonge huisknecht
opende de deur en liet haar in een kleine
spreekkamer. Een oogenblik later kwam
Madame Varnier, een Franfaise meteen
vriendelijk gezicht en grijze haren, die
druk gebaarde, binnen en las het briefje
van Madame Juliette.
„Die lieve Madame Juliette 1" zei ze.
„Zij heeft me al zooveel huurders gestuurd.
Ik heb een kamer vrij, mademoiselle, die
naar ik geloof wel voor u geschikt is. Ze
is wel hoog, maar heeft een prachtig uit
zicht. Wilt u me toestaan...."
Muriel volgde haar naar de derde ver
dieping van het huis, waar haar een
vriendelijke zit-slaapkamer werd getoond,
waarin het bed, enz. achter een gordijn
was verborgen.
„De meeste van mijn kamers zijn zoo
ingericht," zei de hospita. „U kunt hier
altijd rustig alleen zitten, wanneer u dat
wenscht. De maaltijden worden beneden
in het salon opgediend en ik hoef een
jonge dame die Fransch spreekt zooals
u, nauwelijks te zeggen, dat ik niet die
ongelukkige kostjes opdien, die men in
Engelsche pensions krijgt voorgezet."
De kamer, hoewel eenvoudig gemeu
beld, Was werkelijk heel gezellig. Muriel
vernam, dat zij hier voor vijfendertig
shillings kon wonen en dat zij voor dien
prijs ook recht had op de ongewone luxe
van een dagelij ksch bad. Meer dan de
helft van haar salaris zou ze dus nog over
houden en zij huurde de kamer dus maar
dadelijk. Toen zij weer naar beneden gin
gen, toonde Madame Varnier haar onder
weg de badkamer, die keurig was inge
richt. Het was werkelijk een salon de
bain, zooals zij het noemde en die was
speciaal zoo ingericht voor een harer
logé's, een charmanten Engelschman,
die haar, zooals ze zei, ook door Madame
Juliette gerecommandeerd was.
In de hall, toen Muriel juist, na te
hebben afgesproken dat zij den volgenden
dag haar intrek bij Madame zou ko
men nemen, afscheid wilde nemen, werd
de voordeur geopend en kwam een jonge
man in een grijs flanellen kostuum en
met een stroohoed op, binnen.
„Ah, Monsieur Smith," riep Madame
Varnier uit en daarop fluisterend :J „dat
is de heer van wien ik zooeven sprak
ik moet u even voorstellen."
Muriel keerde zich om en schrikte.
De heer, nu werkelijk als heer gekleed,
was Charles, de portier van Maison
Juliette
„Ikewe hebben elkaar al ontmoet,"
zei ze aarzelend en verwonderd. „Mada
me heeft mij hier gerecommandeerd,"
zei ze tot den jongen man, toen de hos
pita, haar ten afscheid toewuivend, zich
haastig wegspoedde, daar zij geroepen
werd.
Hij bloosde.
„Juffrouw St. Pierre," zei hij „daar
had ik niet het flauwste vermoeden van.
U kent mijn positie in Tracy Street. U
weet, dat ik," hij aarzelde een oogen
blik„dat ik liverei draag, ofschoon nie
mand anders hier dat weet. Maar ik kan
gemakkelijk een ander pension...."
Zij viel hem snel in de rede.
„Mijnheer Smith," zei ze, „weest
u zoo goed mij niet te beleedigen, door
te denken dat ik zóó ben. Wij verdienen
allebei ons brood in een hoedenwinkel.
Waarom ieder van ons dat doet, gaat den
ander niet aan. Spreekt u daar dus niet
meer over. Ik ben u toch al veel ver
schuldigd."
Hij zag er in zijn keurig gemaakte
kleeren buitengewoon goed uit en na
haar woorden verhelderde een glimlach
zijn gelaat.
„Dan zullen we de korte broek en de
zijden kousen maar vergeten," zei hij
vroolijk, „ik wil u alleen maar even de
verzekering geven, dat ik niet ben op
gevoed om voor portier te spelen, even
min als u om een hoedenmaaksters-
bediende te wezen."
Zij keek hem vriendelijk aan, mom»
pelde een au revoir en ging de straat op.
En zij voelde, dat hij haar na keek.
Bij de Marble Arch nam Muriel een
bus naar het Strand. Ze was moe, maar
niettemin nog zeer opgewekt.
„Dit is wel de belangrijkste dag van
mijn leven geweest," zei ze bij zichzelf,
„van het begin tot het eind was hij vol
wederwaardigheden. Ik heb elke minuut
een uur geleefd en het zal me heelemaal
niet berouwen, als ik nu eens kalm kon
gaan dineeren, een beetje kan lezen en
dan naar bed gaan. Vanavond zal er ge
lukkig niets buitengewoons meer kun
nen gebeuren."
Op Trafalgar Square stapte ze uit, en
wandelde van daar het kleine eindje naar
haar hotel. Zij dacht er aan, dat zij niets
te lezen had en ging dus het station binnen,
om aan het boekenstalletje een Magazine
te koopen zij wilde het hotel betreden
door den in het station uitkomenden in-
gang.
Zij had haar Magazine en een avond
blad gekocht en wilde van het boeken
stalletje weggaan, toen zij plotseling als
aan den grond genageld bleef staan. Ej
stond een trein op het punt van ver
trekken en een stroom van menschen
ging het perron op.
Nog geen meter van haar af, liepen
haar twee mannen arm in arm voorbij.
De eene was de echtgenoot van Madame
Juliette, die met waterige, wezenlooze
oogen rondkeek. „De landlucht zal u
buitengewoon goed doen," zei de ander
met een diepe stem en Muriel zag, hevig
verschrikt, het gladgeschoren gezicht
en de onrustige, wreede oogen van den
heer Radney van Marshlands.
Zij liepen haar voorbij, zonder haar te
Zien. Radney lief bij de contrólede kaart
jes zien en een oogenblik later waren
Zij in het gewoel op het perron verdwe
nen.
Daar moest wat achter steken
(Wordt voortgezet.)
Jacques Vauchamp woog in zijn hand
de kleine gouden beurs, die hij zoo even
vlak voor zijn voeten gevonden had, toen
hij voorbij de deur ging van een der loges
in de Opéra- Comique te Parijs.
„Hm 1" zeide hij, „daar zit meer geld
fn, dan ik verdiend heb met al de gewich
tige zaken waarvoor ik tot nu toe heb ge
pleit." Hij keek naar het nummer der loge;
de bezoekers verlieten den schouwburg
en de gangen waren bijna ledig.
„Weet u den naam van de bezoekers, die
hedenavond in deze loge gezeten hebben",
vroeg hij aan de ouvreuse.
„Die loge behoort aan een abonné,"
antwoordde zij.
Zij bekeek de beurs, die Vauchamp
haar liet .zien en verzekerde, dat zij ze her
kende, als dezelfde, die zij nog dien avond
in de handen van de dame had gezien,
die daar gezeten had.
In het bezit van het adres der eige
nares, verliet Jacques Vauchamp den
schouwburg en sloeg den weg in naar
zijn woning.
Het was een heldere en koude Januari
nacht. De scherpe lucht deed het bloed
van den jongen advocaat vlugger stroo
men en hij gevoelde zich werkelijk vroo
lijk en opgewekt.
Al loopende hield hij ongeveer de vol
gende alleenspraak
„Ik gevoel mij tamelijk vroolijk en ik
weet niet precies waarom. Ik heb vol
strekt geen redenen om tevreden te zijn.
Al achttien maanden ben ik te Parijs ge
vestigd en beoefen het vrije maar wissel
vallige ambt van advocaat. Ik heb nog
niet het allerkleinste proces kunnen op-
snuffelen, dat mij op den weg zal plaatsen
van roem en fortuin. De toekomst is heel
mooi, maar dan moet ze niet al te lang
de „toekomst" blijven.
En als ik de waarheid zeggen zal, dan
moet ik bekennen, dat ik in het begin van
den avond, alles behalve goed gehumeurd
was. Alleen om mij wat verzetten, was
ik naar den schouwburg gegaan en een vrij
sombere droefgeestigheid was mijn ge
zelschap. Van waar nu die verandering
Wat is er gebeurd Niets Ik heb een
kleine beurs gevonden. Is dat nu zoo'n
gelukkige gebeurtenis Ik geloof het niet.
Ik zal alleen maar de moeite hebben
om te trachten die beurs aan haar recht-
matigen eigenaar terug te bezorgen. Zou
het zijn omdat die eigenaar waarschijnlijk
tot het schoone geslacht behoort? Van
weinig beteekenis, dat buitenkansje."
En Jacques stelde zich dat terugbe
zorgen voor als volgt
Ik zal het genoegen heW>en ontvangen
te worden door den een of anderen mijn
heer, die me in heel alledaagsche bewoor
dingen zal bedanken voor het volbrengen
van den zeer alledaagschen plicht, de ge
vonden beurs zijner vrouw te hebben te
rugbezorgd. De man is er over in zijn
schik en de vrouw misschien 'n oude, vol
strekt niet beminnelijke dame. Dus er
bestaat geen enkele reden om zoo ver
heugd te zijn over het vinden van die
beurs en de geringste aanleiding tot een
proces zou voor mij een veel gelukkiger
ontdekking geweest zijn.
Daarop ging de jonge advocaat Mr.
Jacques Vauchamp naar bed met de hoop
dat hij in zijn droom ten minste onsterfe-
lijken roem zoude inoogsten met het ver
dedigen van een zeer belangwekkenden
schurk, die op de meest interessante wijze
enkele opzienbare moorden had weten te
bedrijven.
II.
Hij droomde werkelijk dien nacht. Maar
in de verste verte niet van moorden en
processen. Integendeel! Hij droom de, dat
hij de kleine beurs was gaan terugbe
zorgen bij een heel lieve jonge dame,
die hem alleraardigst had ontvangen.
„Zooveel te erger," riep hij en sprong
zijn bed uit, „droomen zijn bedrog en
komen gewoonlijk in den juist tegen-
overgestelden zin uit."
Denzelfden middag juist om drie uur
stond hij voor de deur der woning van
mevrouw Bernières, dat was de naam,
dien de ouvreuse hem had genoemd.
Hij werd binnengelaten in een klein sa
lon, dat half-donker was. Niets bizon-
ders in dat salon, heel gewoon, mo
dern, met smaak gemeubileerd.
De deur kraakte, zij ging open.
Verbazing van den bezoeker.
Een oude dame trad binnen met witte
haren.
„Bom," dacht de jonge advocaat, „daar
gaat mijn droom!...."
Om het even, die oude dame zag er
heel beminnelijk uit. Hij boog.
„Mevrouw," begon hij, „ik heb immers
de eer met mevrouw Bernières te spre
ken
„Wel, neen," antwoordde de aange
sprokene met een glimlach. „Ik ben haar
moeder. Mijn dochter kan op dit oogen
blik niemand ontvangen en ik neem haar
plaats maar in. Op uw kaartje zie ik,
mijnheer, dat gij advocaat zijt. Hebben
wij het genoegen van u hier te zien mis
schien te danken aan de een of andere wel
willende onbescheidenheid van een onzer
kennissen, die u misschien over onzen
toestand gesproken heeft Ik meen u te
begrijpen Uw familie komt van Orleans,
en als mijn geheugen mij niet bedriegt,
ben ik in de gelegenheid geweest ze te
leeren kennen bij een onzer wederzijd-
sche vrienden
Naarmate de oude dame sprak, zette
Jacques Vauchamp al langer hoe wijder
zijn verwonderde oogen open hij
begreep er geen jota van.
„Mevrouw, neem mij niet kwalijk,....
het doel van mijn bezoek is zeer eenvou
dig. Een plicht van eerlijkheid heel
klein en alledaagsch, voert mij tot u."
En toen vertelde hij, hoe hij bij het ver
laten van den schouwburg den voet tegen
de kleine beurs had gestooten, die hij nu
terugbracht.
Nu stond mevrouw Bernières op haar
beurt verwonderd te kijken.
Maar zij herstelde zich spoedig.
„Ik begrijp nu," zeide zij, „dat mijn
woorden u zonderling in de ooren heb
ben geklonken. Wil mij verontschul
digen, maar wij worden sedert eenige
dagen zoodanig beheerscht door de onge
lukkige zaak, die mijn woorden u hebben
doen vermoeden, dat wij alles, wat ons
overkomt, er aan vastknoopen."
De oude dame wachtte een oogenblik
en vervolgde toen snel
„In alle geval, waarom zou ik van dit
toeval geen gebruik maken om uw raad
te vragen U bent toch advocaat en
u zou ons kunnen helpen, mijn dochter
en mijLaat mij u dus eenige in
lichtingen mogen geven 1"
Mevrouw Bernières en haar moeder
kwamen van Orleans, waar Jacques
Vauchamp geboren was, zooals de oude
dame had verondersteld, omdat zij in
die stad een familie Vauchamp had ge
kend, die een zoon had. Nu waren er wel
negen kansen van de tien, dat deze jonge
man niet die zoon was, maar het toeval
regelt somtijds de zaken nog beter dan
het beste overleg. Het bracht deze twee
personen bij elkander, die stadgenooten
van afkomst, elkaar in het groote Parijs
anders wellicht nimmer zouden ontmoet
hebben, en zulks wel op het oogenblik,
dat mevrouw Bernières den raad en
steun van een rechtsgeleerde zoo hoog
noodig had.
Was dat niet iets meer dan een toeval?
Het leek wel een klein wonder.
De jonge vrouw was, een jaar geleden,
getrouwd met een zeer verleidelijken, en
zeer behendigen beursman. Enkele stout
moedige en zeer naar wensch geslaagde
speculaties deden een schitterende toe
komst verwachten. Ongelukkig deed de
plotselinge dood van den man deze hoop
in rook vervliegen.
Helena was op vierentwintigjarigen
leeftijd weduwe en bevond zich in een
pijnlijken toestand zonder steun tegen
over groote moeilijkheden, daar haar
vermogen in verschillende zéér netelige
Zaken stak en er verschillende wettelijke
handelingen moesten afgewikkeld wor
den op een uiterst moeilijk terrein.
Jacques Vauchamp stelde natuurlijk
dadelijk zeer veel belang in die zaken en
geestdrift voor het schoone reeds oorzaak
waren geworden, dat zij, schoon onbe
wust, volkomen heerschte over Claude's
hart.
Van uit zijn atelier, dat aan de voorzijde
van het huis lag, zag hij haar iederen dag
eenige malen voorbijkomen. En boven
dien hoorde bü haar bijna van den mor
gen tot den ivond zingen of piano spelen.
De jonge man was er toe gekomen te
trachten zijn ideaal van schoonheid in
beeld te brengen, zonder te bedenken, hoe
gevaarlijk het zou zijn voor zijn gemoeds-
Nu begon Jacques zich af te vragen of rust, als hij de beeltenis van het jonge
oude dame hem,
„Mijnheer, ik denk dat mijn dochter u
dat alles veel beter zal kunnen ophelderen.
Ik zal u aan haar voorstellen. En bo
vendien, zij moet u toch bedanken, omdat
gij zoo goed geweest zijt."
„Gaarne, gaarne mevrouw," zeide
Jacques, en werd rood als een meikers.
III.
De )onge weduwe kwam spoedig bin-
zijn droom geen werkelijkheid ging wor
den.
Het onderhoud *trd zeer zakelijk
voortgezet en het bezoek eindigde eerst
twee uren later. Jacques had reeds een
overzicht van de zaak van mevrouw
Bernières en hij had aangeboden ze nader
te bestudeeren, hetgeen de twee vrouwen
gaarne hadden aangenomen.
En de bezoeken herhaalden zich. De
jonge advocaat bestudeerde het hem toe
vertrouwde dossier met lust en ijver, en
die ijver verdubbelde nog toen mevrouw
Bernières hem verzocht de zaak voor
goed in handen te nemen.
„Ziezoo, daar heb ik dan eindelijk het
mooie proces, waaraan ik nog wanhoopte,
toen ik dien avond naar den schouwburg
ging."
Maar voegde zich bij dit genoegen niet
den wensch om aan twee schoone oogen
te behagen? Bij de noodzakelijke bespre-
meisje voortdurend in zijn nabijheid had.
Eer hij, het haast wist, was hij al druk
bezig de gedachte die hem bezig hield, in
beeld te brengen. Op zekeren morgen
trad hij zijn atelier binnen, lichtte voor
zichtig den natten doek op die zijn werk
bedekte en daar verscheen zijn meester
stuk. Het was een groep op een bank zat
een jong meisje in een ruimen mantel ge
huld, te luisteren naar een jongen man,
die naast haar stond en haar woorden in
het oor fluisterde, naar wier beteekenis
men niet behoefde te raden. Aan het jonge
meisje had de beeldhouwer de kinderlijke
trekken en de gestalte van juffrouw Debry
gegeven, en de jonge man die naast haar
stond, met zijn weelderig haar en slanke
gestalte geleek op hem zelf alsof het zijn
tweelingbroeder was.
Langen tijd stond Claude naar het werk
te staren, dat zijn handen geboetseerd had
den en dat iederen dag meer en meer le
kingen van het proces had hij gelegenheid ven kreeg. En met trots zag hij het aan
genoeg op de bekoorlijkheden der jonge
weduwe te verlieven.
De groote dag van het pleidooi kwam.
De overwinning van Jacques Vauchamp
was beslissend en volkomen.
De oude dame wist niet hoe zij den
jongen advocaat bedanken zou en als zij
hem beschouwde, namen haar oogen een
zeer teedere uitdrukking aan. En zelfs
ja het scheen, dat zij voor de toekomst
een plan scheen te ontwerpen.
Jacques Vauchamp was gelukzalig.
Zijn succes in het Paleis van Justitie
begon hem een goeden naam te bezorgen.
Zijn collega's voorspelden hem roem en
fortuin. Maar was die jonge man dan
alleen gelukkig ter wille van zijn succes
dat zijn droom voortdurend meer een vas
ten vorm aannam en als tastbaar werd
al was het dan ook maar in steen. Wie
weet of op de volgende tentoonstelling
een prijs, de eerste prijs misschien, niet
de belooning zou zijn voor zijn moeite
vollen'arbeid en hem den weg tot den
roem en wie weet wat meer nog
zou openen 1
Zoo bouwde hij zijn luchtkasteelen.
De volgende winter was koud en guur.
Ijskoude regens bedierven de Januari
maand en de couranten stonden vol be
richten over zwaren sneeuwval in het ge
bergte.
De Seine wies voortdurend hooger tus-
als redenaar Mocht hij niet, zonder al schen haar steenen muren en weldra trad
te dwaas te zijn, het wat raadselachtig ze buiten haar oevers. In den beginne ver
doen der moeder een weinig verklaren ontrustten de Parijacnaars zich daarover
uit de beminnelijke houding der jonge niet, want die overstroomingen kende men
weduwe te zijnen opzichte Waarom
mocht hij niet in de toekomst het winnen
eener tweede zaak een hartezaak thans
te gemoet zien Jacques kon niet aan
een dergelijke oplossing blijven den
ken, zonder in stilte te zeggen dat het
geluk dikwijls afhangt van een kleinig
heid. Was hij niet naar den schouwburg
gegaan, dan had hij de beurs niet gevonden.
Dan had hij de zaak van de jonge weduwe
niet in handen genomen en dan had zij
nu eenmaal als telkens terugkeerende,
zonder dat ze nu juist zoo héél groote
schade veroorzaakten. Maar toen de voor
steden onder water stonden, de huizen be
gonnen in te storten en de groote avenue's
in onmetelijke watervlakten veranderden,
toen zag men in dat het geen gewone
overstrooming gold.
De straat waar Claude zijn atelier had,
was als een eiland. Als het water nog hoo
ger steeg, zou de werkplaats van den beeld-
hem, op den dag van het winnen van het houwer overstroomd worden. Hij moest
proces niet in een opwelling van dank- zoo spoedig mogelijk alles in veiligheid
baarheid de beide handen gedrukt en brengaa,, wilde hij niet dat de vrucht van
maanden arbeids verloren zou gaan.
Een geheelen morgen zwierf hij rond
om voor zijn schatten een veilige berg
plaats te vinden, maar tevergeefs. Toen
hij om twaalf uur thuis kwam, hoorde hij
zich bij den naam roepen. Het was zijt*
huisheer.
„Meneer Doré," sprak de heer Debry,
„ik begrijp in wat saêeilijkheden ge u be
vindt. Laat ik een mijner vertrekken tot
uw beschikking stellen om uw marmer
en uw beelden te bergen. Mijn bedienden
zullen u helpen verhuizen."
Verlegen keek Claude den heer Debry
aan hij wist niet hoe hij het had.
„Maar meneer," stamelde hij eindelijk,
„uis al te ntendelijk. Ik durf.
„Vrijwillig of gedwongen, maar aanne
men ziilt ge," schertste de heer Debry.
„Later kunt ge mij wel eens bedanken.
Nu is er geen tijd te verliezen. Ik za-1 mijn
toegeroepen
„In tegenstelling met de bandieten der
oude school, hebt gij mij de beurs
en misschien het leven teruggegeven!"
Claude Doré bracht de hand aan zijn
hoed, en juffrouw Debry ging met een
lichte hoofdbuiging voorbij, met den snel
le. tred van iemand die haast heeft het
doel van zijn tocht te bereiken, en zich
om de groeten van eenvoudige menschen
niet kan bekommeren.
Het was de dochter van zijn huisheer,
een rijk man die de eerste verdieping be
woonde van het huis, waarin Claude een
zolderkamertje gehuurd had. De jonge
dame had een opmerkelijk frissche ge
laatskleur en zeer regelmatige trekken, bevelen gaan geven,
maar ze legde een bijna opzettelijke on- Bij het vallen van den avond stond alles
verschilligheid en minachting aan den daft al boven bij den heer Debry veilig gebor-
jegens arme menschen. Ze zou er niet aan gen. Claude ging de trap af en kwam daar
gedacht hebben zich om een armen beeld- zijn vriendelijken huisheer tegen
houwer te bekommeren, wiens talent alles
was wat hij bezat.
En toch had Claude haar lief. Hij kende
haar niet, dat is waar, maar als men der
tig jaar is, behoeft men een jong meisje
niet zoo diep te kennen om imar lief te,
„Zeg eens, waar moet dat zoo haastig
heen," riep Debry.
„Ik ga eten en dan een nachtverblijf
zoeken, want mijn atelier staat al onder
witer." n
„Hoor eer*i, daar kan niets van komen,