m>. floor achocme damss geholpen ÏV ben hier gekomen..»»" middel, greep de hand rat den man, trok de huid op de pols op en gaf hem een injectie. Na een minuut of vijf, zes, sliep hij vast. Ik zou juist heel graag in een Fransche omgeving zijn." De Beurs. gaf al zoo losjes wég eenige meeningen hebben. Een maal had hij haar pas ge>„™, ten beste. Maar eensklaps onderbrak de ^tbea zij., lewyuiige verbeeldingskracht en Een bekentenis. Plotseling brak hij al, sijn onderkaak viel neer en wezenloos staarde hij voor cich uit. „Ik ik kan het mij niet herinneren, ik met beide handen greep hij naar Stijn hoofd „wie ben ik, ik kan mij niets herinneren 1" zei hij bijna fluiste- tend. Madame. Juliette was op het raam toe geloopen. Zij wenkte Muriel en toen het meisje bij haar kwam, zag zij, dat het gelaat van Madame hevige opwinding verried. „Wat een geluk 1 Wat een geluk 1" gei ze fluisterend in het Fransch. „Hei schijnt waar te zijn, dat hij zijn geheugen verloren heeftzoo iets is meer voorge komen." Er lag een uitdrukking van triomf op haar gelaat, toen ze zich weer tot den man wendde. „Ken je me niet?" vroeg ze. Hij schudde het hoofd. „Ik heb u nooit van m'n leven gezien voor zoover ik weet, mevrouw. Toe, vertelt u me toch, hoe ik hier gekomen ben...." „Herinner je je dus niets?" „Niets, absoluut niets," antwoordde hij steunend. „Maar u weet toch u bent V' Hij trachtte zijn geheugen wakker te roepen. „Neen, dat weet ik ook niet," zei hij op huilerigen toon, „alles ben ik verge ten Er kwam een uitdrukking van vreugde fci haar oogen, maar haar stem was zacht en geruststellend toen zij antwoordde „Dat zal wel weer terecht komen u bent voor een oogenblik uw geheugen kwijt. Dat kan iedereen overkomen. We zullen gauw geroeg uw identiteit vaststel len mag ik even?" Vlug betastte zij hem overal en ledigde zijn zakken geheel en al. Hij liet haar begaan als een hulpeloos kind. „Juffrouw St. Pierre," zei ze, „geeft u mijnheer nog wat brandewijn met wa ter, dan zal ik eens nazien, wat hij in Zijn zakken heeft. Er zal ongetwijfeld wel iets bij zijn, waaruit zijn identiteit is op te maken." Muriel deed wat haar gezegd was en in een spiegel zag zij, hete madame een horloge, een bos sleutels, een hoopje kleingeld en een sigarettenkoker bekeek. Er was ook een versleten leeren porte feuille bij met zilver-beslag op de hoe ken. Die was vol papieren en met een vlugge beweging streek madame de por tefeuille van de tafel in een lade. Een oogenblik later kwam zij weer bij haar man terug. „Er is niets bij," zei ze zeer verbaasd, „alleen dit horloge en wat geld." De man in den stoel staarde haar aan en begon toen te snikken. Het was een akelig gezicht. „Wat moet ik doen Wat moet ik doen?" steunde hij. „Waar moet ik naar toe Zeg u me toch wat ik doen moet." Madame klopte hem op den schouder en er was een zegevierende klank in haar stem, toen ze antwoordde „Weest u nu maar niet zoo terneer geslagen, mijnheer. U bent in goede handen. Uw geheugen zal wel weer terug- keeren. Intusschen zal ik voor u doen wat ik kan. In de eerste plaats zal ik u, als u je ten minste wel genoeg voelt, naar de aangrenzende kamer geleiden, mijn eigen kamer. Er staat daar een sofa en daar kunt u even rustig slapen, terwijl ik een onderzoek instel. Maak u maar niet in het minst ongerust." „Het is meer dan goed van u," zei hij, opstaande en zijn arm door den haren stekend. „Nadat ik een beetje geslapen heb, zal alles wel weer in orde zijn." „Daar ben ik van overtuigd," antwoord de zij en samen geleidden de beide vrou wen hem naar madame's kamee. Toen zij hem op de scfa hadden peer- gelegd, ging madame naar de nog open staande brandkast en trok daar een klein laadje uit. „Ik zal hem eens goed laten slapen," *ei ze fluisterend. „Ik heb hier wat, dat daar uitstekend voor geschikt is, morfine; ik verkoop niet alleen hoeden." Als iemand die het gewoon is, vulde gij een spuitje mei Set verdovings „En nu," zei Madame, zich aan de tafel zettend en Muriel wenkend op een stoel tegenover haar plaats te nemen „en nu, juffrouw St. Pierre, tusschen u en mij." Haar trekken verhardden zich. Haar stem was kalm, maar uiterst zakelijk, haar oogen waren voortdurend op Muriel gevestigd. „U bedoelt, Madame „Ik bedoel dit. U, die pas bij mij in dienst gekomen bent, bent door een on gelukkig toeval, ingewijd geworden in mijn particuliere aangelegenheden. U weet meer, dan mijn vertrouwde help ster, juffrouw Simpson." Muriel dacht, dat zij heel wat meer wist, dan Madame Juliette wist dat haar bekend was, maar zij zei niets. Instinctief voelde zij, dat het onverstandig zou zijn, te zeggen wat zij door middel van het luister-apparaat gehoord had. Trouwens, dat was haar zaak niet. Al wat zij ver langde was, haar brood te verdienen. „Ik begrijp," antwoordde zij, „dat het zeer onaangenaam voor u moet zijn, Madame, dat een vreemde in deze parti- kuliere zaken is ingewijd. Maar het is ook voor mij onaangenaam. Ik was juist zoo blij, dat ik hier deze betrekking had gekregen en nu zal ik zeker wel...." „U denkt, dat ik u zal willen wegstu ren. wat ik waarlijk heel gemakkelijk zou kunnen doen, door u een maand salaris uit te betalen. Maar ik houd van u. De meeste vrouwen die ik om me heen heb, zouden zijn gaan gillen en volkomen nutteloos zijn geweest. U hebt flinkheid en moed getoond. Ik weet waarlijk niet, wat ik zonder u zou hebben moeten be ginnen. Ik zie in, dat u mij in de toekomst van veel nut zult kunnen zijn. Maar een ding moet ik eischen." „En dat is, Madame V' „Dat u belooft neen, dat is niet vol doende dat u zweert, nooit aan iemand te zullen vertellen, wat u vandaag gezien hebt. Ruk het absoluut uit uw herinne ring en u zult geen reden hebben, u te beklagen." Muriel overlegde vlug. Het verzoek leek haar volkomen begrijpelijk. Zij hield niet van Madame. Zij was er zich van bewust, dat het Maison Juliette iets heel anders was, dan zij zich had voorge steld. Zij voelde echter sympathie voor de vrouw, die gebonden was aan den schurk die daar op de sofa lag. Met Ma dame's particuliere zaken behoefde zij voor het vervolg niets te maken te hebben. En wat het huis zelf betrof, zij was een jong meisje op den drempel van het le ven, vol moed en nieuwsgierigheid na haar lange halve gevangenschap en zij werd door de vreemdsoortige dingen die zij had bijgewoond eer aangetrokken, dan afgestooten. Zij voelde er wel wat voor, een leven vol gebeurtenissen te leven, dat kleur kreeg door opwindende en meesleepende gebeurtenissen. En ze was veel te onschuldig om het gevaar te be seffen, dat haar in een omgeving als deze bedreigde. In enkele oogenblikken vlogen al deze gedachten haar door het hoofd. Toen zei ze „Ik kan wel goed begrijpen, wat u moet gevoelen en ik ben bereid mij tot Zwijgen te verbinden op welke wijze u verlangt." Zoo legde dus Muriel St. Pierre den van haar verlangden eed af. „En nu," zei Madame, „moest u, daar het al laat begint te worden en u een op windenden dag gehad hebt, maar naar huis gaan en alles vergeten. Tusschen twee haakjes, waar woont u „Op het oogenblik nog nergens, Ma dame. Ik heb vannacht in het Charing Cross-hotel gelogeerd en had gedacht wel ergens kamers te zullen vinden. „Die kunt u vanavond of morgen wel zoeken. Ik zal u morgenochtend vrij ge ven en ik kan u ook een vrij goed en goed koop pension in Bayswater Road re- commandeeren. Het wordt door een Fransche dame, Madame Varnier, ge houden en haar huurders zijn meest alle personen uit mijn land, wat natuurlijk voor u geen bezwaar zal zijn, daar u onze taal zoo goed spreekt. Denkt u, dat dat iets voor u kan zijn?" „Dat lijkt me prachtig 1 Dank u wel* „Goed, dan zal ik u een introductie meegeven voor Madame Varnier. Op mijn recommandatie zal ze alles voor u doen wat mogelijk is." Zij krabbelde eenige woorden op een stukje papier en gaf het aan Muriel. „Nu ik er nog eens over denk, lijkt het me beter, dat ik u voor morgen maar den geheelen dag vrij geef. U hebt dan tijd, om het u in Bayswater gezellig te maken." Muriel stond op om heen te gaan, onderwijl nogmaals een blik werpend op den slapenden man op de sofa. „Ik weet wat ik met hem zal doen," Zei Madame. „Ik geloof niet, dat zijn geheugen voorloopig zal terugkeeren. Ik zal dus Max, een vertrouwden vriend, te- lefoneeren, die hem wel zal verzorgen en er voor zal waken, dat hem geen on geluk overkomt." Zij lachte op een eigenaardige wijze. Twintig minuten later stond Muriel weer in Tracy Street. Juffrouw Simpson had haar gevraagd hoe zij bij Madame gevaren was, maar scheen er absoluut onkundig van, dat er iets vreemds ge beurd was, en het was met een gevoel van verlichting, dat het meisje zich in het drukke gewoel van Bond Street mengde. Het was ongeveer zes uur en een prach tige zomeravond. Zij dacht er niet aan terug te gaan naar het groote, onge zellige hotel en een lunchroom binnen gaande, bracht zij daar, onder een kopje thee, een gezellig half uurtje door. Daarna dacht ze, dat ze best naar het pension kon gaan om daar af te spreken voor haar komst op den volgenden dag en daar ze voelde behoefte te hebben aan lichaams beweging, besloot ze te loopen. Muriel genoot van die wandeling. De noordelijke kant van het park baadde in het zachte licht van de ondergaande zon. Iedereen scheen hier goed gekleed en opgewekt. De keurige rijtuigen en auto's waren op zich zelf reeds een bron van genoegen voor het meisje van het land zij waande zich in een sprookjesland. Als ze er nog aan dacht Twee dagen geleden was ze nog opgesloten in een af gelegen dorp, feitelijk een slavin, zonder eigen wil. En nu, na een opeenvolging van opwindende avonturen, was ze vrij, haar eigen meesteres, verdiende ze haar eigen levensonderhoud en wachtten haar allerlei nieuwe ondervindingen. Vrij Wat was dat heerlijk En niets kon haar die vrijheid ontnemen. Den noodzakelijken stap had zij nu gedaan. Zij was weggeloopen en nu zij meerder jarig was, konden zelfs duizend Radney's haar geen kwaad meer doen, dat had de vriendelijke advokaat in den spoorweg coupé haar duidelijk genoeg uitgelegd en toen zij voor de eerste maal dien dag aan hem dacht, begreep zij, dat, als zij ooit in moeilijkheid zou komen, zij ten minste een onbaatzuchtigen vriend had, tot wien zij zich kon wenden. Muriel vond het huis in Bayswater Road zonder eenige moeite. Het was een groot, vrij staand gebouw, dat betere dagen gezien had, maar dat er niettemin nog keurig uitzag, wat met de omringende huizen niet het geval was. Zij merkte op, toen zij aan de bel trok, dat de ko peren plaat met het woord Pension, keu rig gepoetst was. Een jonge huisknecht opende de deur en liet haar in een kleine spreekkamer. Een oogenblik later kwam Madame Varnier, een Franfaise meteen vriendelijk gezicht en grijze haren, die druk gebaarde, binnen en las het briefje van Madame Juliette. „Die lieve Madame Juliette 1" zei ze. „Zij heeft me al zooveel huurders gestuurd. Ik heb een kamer vrij, mademoiselle, die naar ik geloof wel voor u geschikt is. Ze is wel hoog, maar heeft een prachtig uit zicht. Wilt u me toestaan...." Muriel volgde haar naar de derde ver dieping van het huis, waar haar een vriendelijke zit-slaapkamer werd getoond, waarin het bed, enz. achter een gordijn was verborgen. „De meeste van mijn kamers zijn zoo ingericht," zei de hospita. „U kunt hier altijd rustig alleen zitten, wanneer u dat wenscht. De maaltijden worden beneden in het salon opgediend en ik hoef een jonge dame die Fransch spreekt zooals u, nauwelijks te zeggen, dat ik niet die ongelukkige kostjes opdien, die men in Engelsche pensions krijgt voorgezet." De kamer, hoewel eenvoudig gemeu beld, Was werkelijk heel gezellig. Muriel vernam, dat zij hier voor vijfendertig shillings kon wonen en dat zij voor dien prijs ook recht had op de ongewone luxe van een dagelij ksch bad. Meer dan de helft van haar salaris zou ze dus nog over houden en zij huurde de kamer dus maar dadelijk. Toen zij weer naar beneden gin gen, toonde Madame Varnier haar onder weg de badkamer, die keurig was inge richt. Het was werkelijk een salon de bain, zooals zij het noemde en die was speciaal zoo ingericht voor een harer logé's, een charmanten Engelschman, die haar, zooals ze zei, ook door Madame Juliette gerecommandeerd was. In de hall, toen Muriel juist, na te hebben afgesproken dat zij den volgenden dag haar intrek bij Madame zou ko men nemen, afscheid wilde nemen, werd de voordeur geopend en kwam een jonge man in een grijs flanellen kostuum en met een stroohoed op, binnen. „Ah, Monsieur Smith," riep Madame Varnier uit en daarop fluisterend :J „dat is de heer van wien ik zooeven sprak ik moet u even voorstellen." Muriel keerde zich om en schrikte. De heer, nu werkelijk als heer gekleed, was Charles, de portier van Maison Juliette „Ikewe hebben elkaar al ontmoet," zei ze aarzelend en verwonderd. „Mada me heeft mij hier gerecommandeerd," zei ze tot den jongen man, toen de hos pita, haar ten afscheid toewuivend, zich haastig wegspoedde, daar zij geroepen werd. Hij bloosde. „Juffrouw St. Pierre," zei hij „daar had ik niet het flauwste vermoeden van. U kent mijn positie in Tracy Street. U weet, dat ik," hij aarzelde een oogen blik„dat ik liverei draag, ofschoon nie mand anders hier dat weet. Maar ik kan gemakkelijk een ander pension...." Zij viel hem snel in de rede. „Mijnheer Smith," zei ze, „weest u zoo goed mij niet te beleedigen, door te denken dat ik zóó ben. Wij verdienen allebei ons brood in een hoedenwinkel. Waarom ieder van ons dat doet, gaat den ander niet aan. Spreekt u daar dus niet meer over. Ik ben u toch al veel ver schuldigd." Hij zag er in zijn keurig gemaakte kleeren buitengewoon goed uit en na haar woorden verhelderde een glimlach zijn gelaat. „Dan zullen we de korte broek en de zijden kousen maar vergeten," zei hij vroolijk, „ik wil u alleen maar even de verzekering geven, dat ik niet ben op gevoed om voor portier te spelen, even min als u om een hoedenmaaksters- bediende te wezen." Zij keek hem vriendelijk aan, mom» pelde een au revoir en ging de straat op. En zij voelde, dat hij haar na keek. Bij de Marble Arch nam Muriel een bus naar het Strand. Ze was moe, maar niettemin nog zeer opgewekt. „Dit is wel de belangrijkste dag van mijn leven geweest," zei ze bij zichzelf, „van het begin tot het eind was hij vol wederwaardigheden. Ik heb elke minuut een uur geleefd en het zal me heelemaal niet berouwen, als ik nu eens kalm kon gaan dineeren, een beetje kan lezen en dan naar bed gaan. Vanavond zal er ge lukkig niets buitengewoons meer kun nen gebeuren." Op Trafalgar Square stapte ze uit, en wandelde van daar het kleine eindje naar haar hotel. Zij dacht er aan, dat zij niets te lezen had en ging dus het station binnen, om aan het boekenstalletje een Magazine te koopen zij wilde het hotel betreden door den in het station uitkomenden in- gang. Zij had haar Magazine en een avond blad gekocht en wilde van het boeken stalletje weggaan, toen zij plotseling als aan den grond genageld bleef staan. Ej stond een trein op het punt van ver trekken en een stroom van menschen ging het perron op. Nog geen meter van haar af, liepen haar twee mannen arm in arm voorbij. De eene was de echtgenoot van Madame Juliette, die met waterige, wezenlooze oogen rondkeek. „De landlucht zal u buitengewoon goed doen," zei de ander met een diepe stem en Muriel zag, hevig verschrikt, het gladgeschoren gezicht en de onrustige, wreede oogen van den heer Radney van Marshlands. Zij liepen haar voorbij, zonder haar te Zien. Radney lief bij de contrólede kaart jes zien en een oogenblik later waren Zij in het gewoel op het perron verdwe nen. Daar moest wat achter steken (Wordt voortgezet.) Jacques Vauchamp woog in zijn hand de kleine gouden beurs, die hij zoo even vlak voor zijn voeten gevonden had, toen hij voorbij de deur ging van een der loges in de Opéra- Comique te Parijs. „Hm 1" zeide hij, „daar zit meer geld fn, dan ik verdiend heb met al de gewich tige zaken waarvoor ik tot nu toe heb ge pleit." Hij keek naar het nummer der loge; de bezoekers verlieten den schouwburg en de gangen waren bijna ledig. „Weet u den naam van de bezoekers, die hedenavond in deze loge gezeten hebben", vroeg hij aan de ouvreuse. „Die loge behoort aan een abonné," antwoordde zij. Zij bekeek de beurs, die Vauchamp haar liet .zien en verzekerde, dat zij ze her kende, als dezelfde, die zij nog dien avond in de handen van de dame had gezien, die daar gezeten had. In het bezit van het adres der eige nares, verliet Jacques Vauchamp den schouwburg en sloeg den weg in naar zijn woning. Het was een heldere en koude Januari nacht. De scherpe lucht deed het bloed van den jongen advocaat vlugger stroo men en hij gevoelde zich werkelijk vroo lijk en opgewekt. Al loopende hield hij ongeveer de vol gende alleenspraak „Ik gevoel mij tamelijk vroolijk en ik weet niet precies waarom. Ik heb vol strekt geen redenen om tevreden te zijn. Al achttien maanden ben ik te Parijs ge vestigd en beoefen het vrije maar wissel vallige ambt van advocaat. Ik heb nog niet het allerkleinste proces kunnen op- snuffelen, dat mij op den weg zal plaatsen van roem en fortuin. De toekomst is heel mooi, maar dan moet ze niet al te lang de „toekomst" blijven. En als ik de waarheid zeggen zal, dan moet ik bekennen, dat ik in het begin van den avond, alles behalve goed gehumeurd was. Alleen om mij wat verzetten, was ik naar den schouwburg gegaan en een vrij sombere droefgeestigheid was mijn ge zelschap. Van waar nu die verandering Wat is er gebeurd Niets Ik heb een kleine beurs gevonden. Is dat nu zoo'n gelukkige gebeurtenis Ik geloof het niet. Ik zal alleen maar de moeite hebben om te trachten die beurs aan haar recht- matigen eigenaar terug te bezorgen. Zou het zijn omdat die eigenaar waarschijnlijk tot het schoone geslacht behoort? Van weinig beteekenis, dat buitenkansje." En Jacques stelde zich dat terugbe zorgen voor als volgt Ik zal het genoegen heW>en ontvangen te worden door den een of anderen mijn heer, die me in heel alledaagsche bewoor dingen zal bedanken voor het volbrengen van den zeer alledaagschen plicht, de ge vonden beurs zijner vrouw te hebben te rugbezorgd. De man is er over in zijn schik en de vrouw misschien 'n oude, vol strekt niet beminnelijke dame. Dus er bestaat geen enkele reden om zoo ver heugd te zijn over het vinden van die beurs en de geringste aanleiding tot een proces zou voor mij een veel gelukkiger ontdekking geweest zijn. Daarop ging de jonge advocaat Mr. Jacques Vauchamp naar bed met de hoop dat hij in zijn droom ten minste onsterfe- lijken roem zoude inoogsten met het ver dedigen van een zeer belangwekkenden schurk, die op de meest interessante wijze enkele opzienbare moorden had weten te bedrijven. II. Hij droomde werkelijk dien nacht. Maar in de verste verte niet van moorden en processen. Integendeel! Hij droom de, dat hij de kleine beurs was gaan terugbe zorgen bij een heel lieve jonge dame, die hem alleraardigst had ontvangen. „Zooveel te erger," riep hij en sprong zijn bed uit, „droomen zijn bedrog en komen gewoonlijk in den juist tegen- overgestelden zin uit." Denzelfden middag juist om drie uur stond hij voor de deur der woning van mevrouw Bernières, dat was de naam, dien de ouvreuse hem had genoemd. Hij werd binnengelaten in een klein sa lon, dat half-donker was. Niets bizon- ders in dat salon, heel gewoon, mo dern, met smaak gemeubileerd. De deur kraakte, zij ging open. Verbazing van den bezoeker. Een oude dame trad binnen met witte haren. „Bom," dacht de jonge advocaat, „daar gaat mijn droom!...." Om het even, die oude dame zag er heel beminnelijk uit. Hij boog. „Mevrouw," begon hij, „ik heb immers de eer met mevrouw Bernières te spre ken „Wel, neen," antwoordde de aange sprokene met een glimlach. „Ik ben haar moeder. Mijn dochter kan op dit oogen blik niemand ontvangen en ik neem haar plaats maar in. Op uw kaartje zie ik, mijnheer, dat gij advocaat zijt. Hebben wij het genoegen van u hier te zien mis schien te danken aan de een of andere wel willende onbescheidenheid van een onzer kennissen, die u misschien over onzen toestand gesproken heeft Ik meen u te begrijpen Uw familie komt van Orleans, en als mijn geheugen mij niet bedriegt, ben ik in de gelegenheid geweest ze te leeren kennen bij een onzer wederzijd- sche vrienden Naarmate de oude dame sprak, zette Jacques Vauchamp al langer hoe wijder zijn verwonderde oogen open hij begreep er geen jota van. „Mevrouw, neem mij niet kwalijk,.... het doel van mijn bezoek is zeer eenvou dig. Een plicht van eerlijkheid heel klein en alledaagsch, voert mij tot u." En toen vertelde hij, hoe hij bij het ver laten van den schouwburg den voet tegen de kleine beurs had gestooten, die hij nu terugbracht. Nu stond mevrouw Bernières op haar beurt verwonderd te kijken. Maar zij herstelde zich spoedig. „Ik begrijp nu," zeide zij, „dat mijn woorden u zonderling in de ooren heb ben geklonken. Wil mij verontschul digen, maar wij worden sedert eenige dagen zoodanig beheerscht door de onge lukkige zaak, die mijn woorden u hebben doen vermoeden, dat wij alles, wat ons overkomt, er aan vastknoopen." De oude dame wachtte een oogenblik en vervolgde toen snel „In alle geval, waarom zou ik van dit toeval geen gebruik maken om uw raad te vragen U bent toch advocaat en u zou ons kunnen helpen, mijn dochter en mijLaat mij u dus eenige in lichtingen mogen geven 1" Mevrouw Bernières en haar moeder kwamen van Orleans, waar Jacques Vauchamp geboren was, zooals de oude dame had verondersteld, omdat zij in die stad een familie Vauchamp had ge kend, die een zoon had. Nu waren er wel negen kansen van de tien, dat deze jonge man niet die zoon was, maar het toeval regelt somtijds de zaken nog beter dan het beste overleg. Het bracht deze twee personen bij elkander, die stadgenooten van afkomst, elkaar in het groote Parijs anders wellicht nimmer zouden ontmoet hebben, en zulks wel op het oogenblik, dat mevrouw Bernières den raad en steun van een rechtsgeleerde zoo hoog noodig had. Was dat niet iets meer dan een toeval? Het leek wel een klein wonder. De jonge vrouw was, een jaar geleden, getrouwd met een zeer verleidelijken, en zeer behendigen beursman. Enkele stout moedige en zeer naar wensch geslaagde speculaties deden een schitterende toe komst verwachten. Ongelukkig deed de plotselinge dood van den man deze hoop in rook vervliegen. Helena was op vierentwintigjarigen leeftijd weduwe en bevond zich in een pijnlijken toestand zonder steun tegen over groote moeilijkheden, daar haar vermogen in verschillende zéér netelige Zaken stak en er verschillende wettelijke handelingen moesten afgewikkeld wor den op een uiterst moeilijk terrein. Jacques Vauchamp stelde natuurlijk dadelijk zeer veel belang in die zaken en geestdrift voor het schoone reeds oorzaak waren geworden, dat zij, schoon onbe wust, volkomen heerschte over Claude's hart. Van uit zijn atelier, dat aan de voorzijde van het huis lag, zag hij haar iederen dag eenige malen voorbijkomen. En boven dien hoorde bü haar bijna van den mor gen tot den ivond zingen of piano spelen. De jonge man was er toe gekomen te trachten zijn ideaal van schoonheid in beeld te brengen, zonder te bedenken, hoe gevaarlijk het zou zijn voor zijn gemoeds- Nu begon Jacques zich af te vragen of rust, als hij de beeltenis van het jonge oude dame hem, „Mijnheer, ik denk dat mijn dochter u dat alles veel beter zal kunnen ophelderen. Ik zal u aan haar voorstellen. En bo vendien, zij moet u toch bedanken, omdat gij zoo goed geweest zijt." „Gaarne, gaarne mevrouw," zeide Jacques, en werd rood als een meikers. III. De )onge weduwe kwam spoedig bin- zijn droom geen werkelijkheid ging wor den. Het onderhoud *trd zeer zakelijk voortgezet en het bezoek eindigde eerst twee uren later. Jacques had reeds een overzicht van de zaak van mevrouw Bernières en hij had aangeboden ze nader te bestudeeren, hetgeen de twee vrouwen gaarne hadden aangenomen. En de bezoeken herhaalden zich. De jonge advocaat bestudeerde het hem toe vertrouwde dossier met lust en ijver, en die ijver verdubbelde nog toen mevrouw Bernières hem verzocht de zaak voor goed in handen te nemen. „Ziezoo, daar heb ik dan eindelijk het mooie proces, waaraan ik nog wanhoopte, toen ik dien avond naar den schouwburg ging." Maar voegde zich bij dit genoegen niet den wensch om aan twee schoone oogen te behagen? Bij de noodzakelijke bespre- meisje voortdurend in zijn nabijheid had. Eer hij, het haast wist, was hij al druk bezig de gedachte die hem bezig hield, in beeld te brengen. Op zekeren morgen trad hij zijn atelier binnen, lichtte voor zichtig den natten doek op die zijn werk bedekte en daar verscheen zijn meester stuk. Het was een groep op een bank zat een jong meisje in een ruimen mantel ge huld, te luisteren naar een jongen man, die naast haar stond en haar woorden in het oor fluisterde, naar wier beteekenis men niet behoefde te raden. Aan het jonge meisje had de beeldhouwer de kinderlijke trekken en de gestalte van juffrouw Debry gegeven, en de jonge man die naast haar stond, met zijn weelderig haar en slanke gestalte geleek op hem zelf alsof het zijn tweelingbroeder was. Langen tijd stond Claude naar het werk te staren, dat zijn handen geboetseerd had den en dat iederen dag meer en meer le kingen van het proces had hij gelegenheid ven kreeg. En met trots zag hij het aan genoeg op de bekoorlijkheden der jonge weduwe te verlieven. De groote dag van het pleidooi kwam. De overwinning van Jacques Vauchamp was beslissend en volkomen. De oude dame wist niet hoe zij den jongen advocaat bedanken zou en als zij hem beschouwde, namen haar oogen een zeer teedere uitdrukking aan. En zelfs ja het scheen, dat zij voor de toekomst een plan scheen te ontwerpen. Jacques Vauchamp was gelukzalig. Zijn succes in het Paleis van Justitie begon hem een goeden naam te bezorgen. Zijn collega's voorspelden hem roem en fortuin. Maar was die jonge man dan alleen gelukkig ter wille van zijn succes dat zijn droom voortdurend meer een vas ten vorm aannam en als tastbaar werd al was het dan ook maar in steen. Wie weet of op de volgende tentoonstelling een prijs, de eerste prijs misschien, niet de belooning zou zijn voor zijn moeite vollen'arbeid en hem den weg tot den roem en wie weet wat meer nog zou openen 1 Zoo bouwde hij zijn luchtkasteelen. De volgende winter was koud en guur. Ijskoude regens bedierven de Januari maand en de couranten stonden vol be richten over zwaren sneeuwval in het ge bergte. De Seine wies voortdurend hooger tus- als redenaar Mocht hij niet, zonder al schen haar steenen muren en weldra trad te dwaas te zijn, het wat raadselachtig ze buiten haar oevers. In den beginne ver doen der moeder een weinig verklaren ontrustten de Parijacnaars zich daarover uit de beminnelijke houding der jonge niet, want die overstroomingen kende men weduwe te zijnen opzichte Waarom mocht hij niet in de toekomst het winnen eener tweede zaak een hartezaak thans te gemoet zien Jacques kon niet aan een dergelijke oplossing blijven den ken, zonder in stilte te zeggen dat het geluk dikwijls afhangt van een kleinig heid. Was hij niet naar den schouwburg gegaan, dan had hij de beurs niet gevonden. Dan had hij de zaak van de jonge weduwe niet in handen genomen en dan had zij nu eenmaal als telkens terugkeerende, zonder dat ze nu juist zoo héél groote schade veroorzaakten. Maar toen de voor steden onder water stonden, de huizen be gonnen in te storten en de groote avenue's in onmetelijke watervlakten veranderden, toen zag men in dat het geen gewone overstrooming gold. De straat waar Claude zijn atelier had, was als een eiland. Als het water nog hoo ger steeg, zou de werkplaats van den beeld- hem, op den dag van het winnen van het houwer overstroomd worden. Hij moest proces niet in een opwelling van dank- zoo spoedig mogelijk alles in veiligheid baarheid de beide handen gedrukt en brengaa,, wilde hij niet dat de vrucht van maanden arbeids verloren zou gaan. Een geheelen morgen zwierf hij rond om voor zijn schatten een veilige berg plaats te vinden, maar tevergeefs. Toen hij om twaalf uur thuis kwam, hoorde hij zich bij den naam roepen. Het was zijt* huisheer. „Meneer Doré," sprak de heer Debry, „ik begrijp in wat saêeilijkheden ge u be vindt. Laat ik een mijner vertrekken tot uw beschikking stellen om uw marmer en uw beelden te bergen. Mijn bedienden zullen u helpen verhuizen." Verlegen keek Claude den heer Debry aan hij wist niet hoe hij het had. „Maar meneer," stamelde hij eindelijk, „uis al te ntendelijk. Ik durf. „Vrijwillig of gedwongen, maar aanne men ziilt ge," schertste de heer Debry. „Later kunt ge mij wel eens bedanken. Nu is er geen tijd te verliezen. Ik za-1 mijn toegeroepen „In tegenstelling met de bandieten der oude school, hebt gij mij de beurs en misschien het leven teruggegeven!" Claude Doré bracht de hand aan zijn hoed, en juffrouw Debry ging met een lichte hoofdbuiging voorbij, met den snel le. tred van iemand die haast heeft het doel van zijn tocht te bereiken, en zich om de groeten van eenvoudige menschen niet kan bekommeren. Het was de dochter van zijn huisheer, een rijk man die de eerste verdieping be woonde van het huis, waarin Claude een zolderkamertje gehuurd had. De jonge dame had een opmerkelijk frissche ge laatskleur en zeer regelmatige trekken, bevelen gaan geven, maar ze legde een bijna opzettelijke on- Bij het vallen van den avond stond alles verschilligheid en minachting aan den daft al boven bij den heer Debry veilig gebor- jegens arme menschen. Ze zou er niet aan gen. Claude ging de trap af en kwam daar gedacht hebben zich om een armen beeld- zijn vriendelijken huisheer tegen houwer te bekommeren, wiens talent alles was wat hij bezat. En toch had Claude haar lief. Hij kende haar niet, dat is waar, maar als men der tig jaar is, behoeft men een jong meisje niet zoo diep te kennen om imar lief te, „Zeg eens, waar moet dat zoo haastig heen," riep Debry. „Ik ga eten en dan een nachtverblijf zoeken, want mijn atelier staat al onder witer." n „Hoor eer*i, daar kan niets van komen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 16