VOOR DE
Hot dertiende taartje.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
NUMMER 48
DERDE JAARGANG 1942
3 MURIEL'S VLUCHT
al den eerbied en al de weelde die zijn erf
genamen hem verschuldigd waren de
uitvaart was zeer plechtig, maar zelden
hadden de boeren in het doip zoo iets ge
zien, en de ouden van dagen beweerden,
dat het precies eender was als bij den dood
van den vorigen burgemeester.
Toen de plechtigheid was afgeloopen
en Janus Pimpelmans voorgoed onder de
aarde lag, liepen Van Horen en Koren
bloem ieder naar zijn kast, waar een groo-
te enveloppe lag met een groot rood ze
gel, en de woorden „Dit is mijn testa
ment."
De overledene was zoo voorzichtig ge
weest, het in duplo te laten maken voor
't geval van brand of dat het gestolen werd.
^Beide enveloppen werden door den no
taris geopend zij bevatten allebei deze
woorden, gevolgd door denzelfden da
tum en dezelfde handteekening
„Ik vermaak alles wat ik bezit aan mijn
dierbare neven Van Horen en Koren
bloem de verdeeling is niet groot noch
ingewikkeld mijn huisje en het tuintje
dat er om heen ligt, en die samen f 375
zijn geschat, aan den eerste mijn con
tanten, mijn kleeren, mijn zilveren hor
loge en den halsband van Leeuw aan Ko
renbloem, en ik bedank hen en hun ge
achte familie voor de belangelooze zor
gen, waarmee ze mijn oude dagen heb
ben veraangenaamd."
Hoe de erfgenamen hierever opkeken,
moet de lezer zich maar zelf trachten voor
te stellen gelukkig, dat Janus Pimpel-
mans al vijf of zes uren begraven was, an
ders stonden wij er niet voor in, wat er
gebeurd zou zijn.
„Toen ik nog zoo'n bengel was als
jullie, jongens," zeide de oude boer van
„de Houtkamp" tot zijn kleinkinderen,
en hij warmde de verdorde handen aan
den gloed van het haardvuur, „was ik net
zoo'n snoeper als jullie, misschien
nog erger. Daar zal ik je eens een geschie
denis van vertellen. Luistert goed naar je
grootvader en leert je dat gesnoep er door
afwennen."
De oude man keek met welbehagen
naar de frissche volle jongenskoppen,
waarop de vlam van het blok beukenhout
een rozigen gloed schilderde, en vervolg
de
„Je weet dat ik reeds op elf-jarigen
leeftijd wees was, en dat een gezeten boer
uit het dorp, Jan Barendse, bij wien mijn
vader lange jaren knecht was geweest,
mij uit medelijden in zijn dienst had ge
nomen. Meestal moest ik het paardentuig
poetsen, de koeien drijven en ander klein
werk doen, vooral boodschappen. Bood
schappen doen, dat was mtjn grootste plei-
zier. Met de karbies in de hand of den zak
op den rug het half uurtje wandelen, dat
noodig was om de stad te bereiken, flui
tend en zingend door de zoele velden of
door het frissche beukenbosch te gaan,
kapellen vangen, als ik tenminste geen
eieren naar de stad moest dragen, ge
begrijpt, dat ik dit liever deed dan in den
stal of op de deel poetsen en schuren.
Eu het liefst van alles ging ik naar de
stad om taartjes te halen. Jan Barendse
was rijk, hij had geen kinderen, .alleen
een schoondochter, die weduwe was en
een ziekelijk meisje had. Als die den baas
kwamen bezoeken, moest ik altijd een
dozijn taartjes gaan halen.
Toen 't voor den eersten keer gebeurde
ik herinner het me nog als gisteren
kwam het water me in den Inond, terwijl
de koekebakker de warme, gele gebakjes
op een platten schotel legde. Ze roken zoo
heerlijk !,'t Was of de bakker zag wat ik
dachthij lachte ten minste en zei, met-
den vinger dreigend „Niet onderweg er
van snoepen, hoor
Snoepen Weineen ik zou niets weg
nemen. Maar kijken en mooi vinden mocht
ik toch wel? En ruiken ook.... Hè,
zoo heerlijk. Ik geloof niet dat de bakkers
tegenwoordig meer zulke, lekkere taartjes
kunnen maken als in mijn jongen tijd.
Maar wat zag ik daar ar waren geen
twaalf, maar dertien taartjes. Nog eens
geteld ja, dertien De bakker had zich
zeker vergist.
Nu er toch een te veel was.De baas
had er maar twaalf besteld, en ik had «r
ook maar om twaalf gevraagd.Ik aar
zelde, want wegnemen wat mij niet toe
kwam, was toeh kwaad Maar ze roken
zoo lekker. Een heel klein stukje maar
proevenNog eens, nog eens, en het
dertiende taartje was verdwenen.
Thuis werd ik geprezen, omdat ik zoo
vlug had geloopen, en men nam de twaalf
taartjes in ontvangst. 's Avonds kreeg
ik een van de overgeschotene. Wat ik toen
beschaamd was Het smaakte me niet
half zoo goed als dat van dien middag.
De dochter en het kleinkind van den
baas kwamen sedert dien dikwijls, en tel
kens werd ik om taartjes uitgestuurd. Tel
kens kreeg ik er dertien ik begreep toen
wel, dat 't het gebruik in het stadje was, er
een op het dozijn toe te geven. Baas Ba
rendse wist daar blijkbaar niet van, anders
had ik den vorigen keer wel een standje
gehad. En zoo kwam het, dat ik ook de
tweede maal het dertiende taartje opat, nu
reeds met minder zelfverwijt dan de eerste.
Als eens de eerste stap gedaan is volgen
de andere veel gemakkelijker, eindelijk
bijna uit gewoonte onthoudt dat,
jongens Den derden of vierden keer
dacht ik er niet eens meer aan, dat ik een
diefachtige snoeper was ik ging, even
buiten 't stadje, zelfs op een boomstam
zitten om, met de taartendoos voor mij,
op mijn gemak het lekkerste en grootste
taartje uit te zoeken. Daarna zette ik mijn
doos aan den rand van den weg, zonder
mij zelfs den tijd te gunnen, bst deksel te
sluiten, en ik ging op mijn rug in het zach
te mos liggen, om als een echte snoeper
beetje voor beetie het taartie op te peuze
len.
Juist toen ik er mee wilde beginnen,
zag ik, dat een meisje, een paar jaren jon
ger dan ik, voorbij kwam en, met de han
den op de knieën, voorovergebogen mijn
twaalf taartjes stond te bekijken. Ik kende
haar wel het was de kleine bedelaarster
„Keetje, de moffin", noemden ze haar in
het dorp. Eigenlijk heette ze Katchen, dat
is Kaatje, op z'n Duitsch.
Verschrikt sprong ik op. „Blijf er af,
versta jë," riep ik haar toe.
Het kind richtte zich op en keek mij
verbaasd aan. „Ziet ge me dan aan voor
een dievegge," vroeg ze.
Ik antwoordde niet. Keetje had een
kwaden naam in het dorp. Haar moeder,
die uit Rijnpruisen kwam, was kort na haar
vestiging gestorven en het kind, waarvoor
niemand zorg kon of wilde dragen, leefde
van hetgeen zij van den pastoor of van
andere medelijdende menschen kreeg of
wat ze verdienen kon met boodschappen
doen en klein werk. 's Nachts sliep ze
meest in een schuur of hooischelf. De boe
ren zeiden dat ze appelen stal. Ik had
haar echter altijd goed en vriendelijk ge
vonden en had dus spijt over mijn snau
wen.
„Waar ga je naar toe," vroeg ik.
„Naar den bakker. Ik heb vijf centen
a<kregen van baas Barendse."
„Ga je koek koopen
„Koek? Neen, brood."
Ik haalde den neus op.
„Ik heb zoo'n honger," zeide het kind.
„Heb je dan niet gegeten van ochtend
„Neen. Gisteren ook niet."
Ik zag haar met groote oogen aan ik
kreeg diep medelijden met het meisje.
„Hiér," zeide ik en stak haar het taart
je toe, dat ik nog altijd in de hand hield.
„Maar dat is niet van u."
„Wat kan jou dat schelen?"
„Neen, Frans" en zij weerde mijn
hand met het taartje af „ge zijt wel goed
voof me, en daarvoor dank ik u, maar ge
moogt dat niet weggeven. Ik eet liever een
eerlijk gekregen korst brood dan een on
eerlijk bekomen taartje. Als ik dat van je
aannam, zou ik stelen, en dat wil ik niet,"
Ik was bloedrood geworden".
„Ziet ge," ging Keetje voort, „toen
moeder stierf, heb ik haar moeten belo
ven, dat ik nooit iets stelen zou, ook niet
een kleinigheid. Het valt wel eens hard,
ais men een heclen dag niet gegeten heeft,
langs een vollen kersen- of appelboom
gaard te loopen en er af te blijven, maar
dan denk ik maar aan mijn lieve moeder,
en ik kijk er alleen maar naar. Dat mag
toch wel, hè Maar nu ga ik mijn
brotró aaien. Meteen liep ze ijlings door.
Nauwelijks was ze weg, of ik liet mij,
door schaamte overweldigd, op den boom
stam vallen, sloeg de handen voor 't ge
zicht en begon snikkend te schreien.
Wroeging en vernedering woelden in mijn
binnenste.
Ik had zeker een heeie-a tijd zoo gezeten,
want plotseling hoorde ik de woorowi
„v/at scheelt je nu Zit ge daar nu nog
Waarom huilt ge
Opziende, zag ik Keetje voor me ze
had in de hand nog een stuk roggebrood
waaruit groote happen werden gebeten.
„Wat scheelt er aan herhaalde ze
deelnemend, mijn rood bekreten oogen
ziende.
„Ik ben een dief, Keetje."
„Jij Kom, jongen
„Jawel, ik." En ik verhaalde haar snik
kend de geschiedenis van de taartjes.
Keetje zette een zeer ernstig gezichtje.
„Ge moet het ronduit aan uw baas be
kennen, Frans", zei ze, „en hem vergif
fenis vragen en beterschap beloven."
„Ik durf niet. Hij zal me wegjagen."
„Neen, dat zal hij niet. Baas Barendse
is veel te goed. Kom, ik ga met je mee."
Ze ging mee en praatte me onderweg
moed in.
Thuis gaf ik de taartjes aan den baas
over.
„Je bent lang uitgebleven, Frans," zei
hij. „He, kijk eens, er is een taartje meer
dan anders. Zou de bakker zich vergist
hebben
Ik bekende alles, vroeg vergiffenis en
beloofde beterschap.
Barendse bromde niet.
„Dank God, jongen," zeide hij, „dat gij
dat kind op uw weg ontmoet hebt. 't Is
een hart van goudEn dat wordt door
de menschen gescholden en verdacht ge
maakt Arm schaap Ik zal je
niet wegjagen, Frans. Ga Keetje halen
die kan ik ook wel op de boerderij ge
bruiken."
Ik vloog naar buiten. Zoodra ik Keetje
bij den baas gebracht had, klopte hij haar
goedkeurend op het hoofd en zei
„Bedank Keetje, Frans. Nu begrijpt ge
al de waarde nog niet van den dienst, dien
zij je bewezen heeft. Later zult ge beter
weten, hoe moordenaars en dieven meest
met kleine snoeperijen begonnen."
Ik heb je gezegd, jongens, dat baas
Barendse geen kinderen had. Ik paste goed
op en <yfde later zijn boerderij."
„En Keetje, grootvader
„Keetje is je grootmoeder geworden."
HE I BESTE.
„Je bent dus in den Harz geweest. Wat
is je daar 't best bevallen
„Dat mijn vrouw niet is meegegaan."
EEN KEUKENDRAGONDER.
Een dame roept uit haar venster een
politieagent aan.
„Wat blieft u, mevrouw Is er iets.
gebeurd
„Och neen, maar zou u even in de keu
ken willen gaan om aan de meid te zeg-,
gen, dat ze het vleesch niet-weer laat ver
branden Ik durf niet goed."
IN IJVER.
Kantoorklerk „Directeur, mag ik u
beleefd om een verhooging van salaris
verzoeken ik ben kort geleden getrouwd!"
Bankdirecteur „Het spijt mij zeer,
vriend, u niet te kunnen helpen. Voor
ongelukken, welke onze beambten bui--
ten dienst treffen, is de vennootschap
niet verantwoordelijk."
UIT EEN VERSLAG.
In het verslag van een liefdadige in
stelling las men
„Niettegenstaande aan een groot aan
tal personen geneeskundige hulp en me
dicijnen werden vers treilt, vieienfer in den
loop van het jaar weinig sterfgevallen te
betreur «n."
FIJNE ONDERSCHEIDING.
„Maar Anton," bestrafte mama, „je
had mij beloofd, dat je je sinaasappel
niet zoutgebruiken dan na het eipfi. En
jij, Jacob, had mij ook de hand er op ge
geven. Heb jelui het nu toch gedaan?
„Neen ma," antwoordde Anton. „Ik
heb dien van Jacob-en Jacob heeft den
mijnen opgegeten."
„Wat, jij bent vegetariër en je zit
biefstuk te eten
„Ja, maar je moet weten, het vleesch
is van een appelschimmel."
PRETTIG VOORUITZICHT
Boer „Ik wou een proces beginnen
tegen mijn buurman, zoo en zoo is het
gevaldenkt u dat ik het zal verliezen?"
Advocaat„Ja, ziet u, dat hangt er van
af hebt u weinig geld om te procedee-
ren, dan kunt u het proces spoedig ver
liezen hebt u echter veel geld, dan kan
het jaren duren eer u het verloren hebt."
„Wat doet die Jansen toch
„Die is boekhouder, geloof ik."
„Waarom geloof je dat?"
„Omdat hij de boeken die hij van mt
heeft geleend nooit teruggebracht heeft."
„Heb je dat ook wel eens, dat jij en j«
vrouw aan precies* hetzelfde denken
„Jawel, als ik laat thuis kom dan
denkt mijn vrouw aan wat ze tegen me zeg
gen zal en ik ook."
„Kom ,kom," zei oom tegen zijn kleine
nichtje, „wees maar niet bang; het is een
goede hond. Zie je niet hoe hij met zijn
staart kwispelt?"
„Ja, oom," zei de kleine, „maar van dit
eind ben ik ook niet bang."
„We weten dus, dat de Maas in de
Noordzee vloeit," sprak de onderwijzer.
„Dat is dus de mond van de rivier. Waar
is nu de bron, Karei
„Aan den anderen kant, mijnheer,"
-antwoordde Karei, na even te hebben
nagedacht.
„Jij maakte ook een gek figuur, toen
je den vader van de bruid feliciteerde, in
plaats van den bruidegom
„In het geheel niet. Ik heb ook een
dochter getrouwd en ik weet wat het is,
als ze eindelijk ten laste van een ander
komt."
„Hoe kun je zeggen dat je om tiert
uur thuis kwam," sprak mevrouw boos.
„Ik hoorde de klok juist twee uur slaan."
„Ja, dat komt uit," antwoordde mijn
heer. „Ze begon 10 uur te slaan, maar toen
heb ik ze stil gehouden, omdat ik bang
was dat tien slagen achter elkaar je in je
slaap zouden storen.
„Dat zal me ook niet meer overko
men," sprak het jonge vrouwtje. „We had
den oom Willem op visite en om hem op
zijn gemak te zetten zei ik dat hij maar
precies moest doen of hij thuis was."
„Nu, en....
„Wel, je hadt eens moeten hooren
wat hij denzelfden middag aan tafel op
het eten aan te merken had."
„Du^ je bent lid van een vrouwenciub,"
sprak hij tot zijn zuster. „En waar praten
jullie nu zoo al over?'
„Over de gebreken van de mannen,"
antwoordde zij. „En waar praten jullie
over op jullie club Over de gebreken van
de vrouwen zeker
„Neen," zei hij, „die probeeren weer
juist te vergeten."
„Eén ding heb je voor als je in de
doos zit," zei Knap, die bij elkaar zoowat
zes jaar in diverse gevangenissen had
doorgebracht.
„En dat is vroeg zijn vriend Knaak.
„Wel, er is tenminste geen mensch,
die je in het holste van den nacht wakker
port om tc gaan kijken of de voordeur wel
op het nachtslot is," antwoordde Knap.
Anna „Lijden jelui geen' honger, nu
ie zonder meid zit
Marie „O, verschrikkelijk.; soms zou
i'k in-staat zijn te eten wat ik zelf gekookt
heb."
Zij moet die schoenen terugzen
den."
Hij „Waarom Passen ze niet
Zij „Ja, uitstekend maar ik heb een
maat kleiner besteld."
„Hoe heet je nieuwe broertje, Annie
vroeg de vriendelijke bezoekster.
„Ik weet het ni^t," was het antivoord,
„we kunnen heelemaal niet verstaan wat
hij zegt." -
„Maar Harry," sprak tante, „wat zou je
ma wel zeggen, als ze je sigaretten zag roo-
ken
„Nu, dau zat er wat op," zei Harry.
,Het zijn haar eigen sigaretten."
HUISKAMER
NAAR HET ENGELSCH VAN GAV THORNE OOOR M. T,
DERDE HOOFDSTUK. tere en twijfelachtige daden van anderen.
Tenslotte behaalae echter haar jeugd
Het duurde zeer lang, dien avond, eer de overhand en sliep zij in. Den volgenden
Muriel sliep. Het Magazine lag ongelezen morgen ontwaakte zij in een geheel an-
op tafel. De gebeurtenissen van dezen dere stemming. Na een bad en een stevig
verbazingwekkenden dag gingen haar ontbijt waren al haar twijfelingen en aar-
voortdurend door het hoofd en vooral zelingen verdwenen en frisch en vroolijk
hetgeen zij het laatst gezien had, ver- kwam ze even voor den middag in het
vulde haar met vrees en wantrouwen, pension van Madame Varnier aan.
Het was louter toeval, dat Radney haar Opgewekt pakte ze haar koffertje uit.
niet had gezien. In den loop van den morgen had zij een
Wat zou hij gedaan hebben, als hij grooten koffer gekocht en haar garde-
haar herkend had 1 Muriel kon het niet robe aangevuld, waardoor haar kapi-
zeggen, maar zij vreesde hem, hoe zij taaltje van honderd pond, dat zij had
zich ook trachtte in te praten, dat zij niets meegenomen, duchtig werd aangespro-
van hem had te vreezen. Uit wat de ad- ken. Zij durfde niet de rest van haar klee-
vokaat, Sir Augustus Atlee, haar gezegd ren in Marshlands laten halen, daar zij
had, wist zij, dat Radney haar niets er van overtuigd was, dat een dergelijke
kon doen. Zij was haar eigen meesteres stap tot onaangenaamheden en mis-
en hij had niet de minste macht over haar schiet» wel tot erger, zou voeren, ook al
en toch beefde zij, daar zij hem goed waren die kleeren werkelijk haar eigen-
kende en de herinnering aan zijn optre- dom waarop niemand anders recht had.
den in het kleine stationnetje haar weer Maar ten slotte was dat nog niet zoo'n
voor den geest kwant. verschrikkelijk verlies en het was haar
Wat beteekende het, dat hij met den gelukt alles wat zij van waarde bezat
man die zijn geheugen verloren had, op in haar koffertje mee te nemen. Het was
reis ging Uit de woorden die zij ge- bovendien buitengewoon prettig geweest
hoord had „De landlucht zal u buiten- zoo rond te snuffelen in de groote Lon-
gewoon goed doen," begreep Muriel, densche winkels en voor het eerst een
dat Madame Juliette's echtgenoot nog bevrediging te kunnen schenken aan iets
steeds zijn geheugen niet had terug- wat ieder jong meisje als een aangename
gekregen. Hij wist niet wie hij was, en bezigheid beschouwt. Zij had verstan-
ging blindelings met Radney mee. Mu- dig en zorgvuldig''gekocht. Handschoe-
riel herinnerde zich, dat Madame ge- nen, laarzen, linnengoed, een keurig man-
zegd had, dat ze mijnheer Viping telcostuum dat haar uitstekend paste,
juist, dat was denaam dien-juffrouw Simp-een paar bloeses en een eenvoudig zwart
son genoemd had zou toevertrouwen avondtoiletje, vormden de hoofdzaak
aan een vriend, die wel zou zorgen, dat van haar inkoopen. Zij glimlachte be-
hem niets overkwam. Die vriend moest teekenisvol, toen men haar hoeden wilde
dus Paul Radpey zijn. Hoe kenden die aanpraten, want zij wist, dat ze voor zeven
twee elkaar En wat, als Radney Madame en een halve shilling een hoed zou kun-
verteld had van haar vlucht Als zij met nen maken, waarop menig meisje in
elkaar bevriend waren, zou dat toch heel Londen jaloersch zou zijn.
goed mogelijk zijn. Hij zou dan haar naam Het was dus een opgewekte Muriel,
genoemd hebben, die nu niet zoo'n heel die zich gewapend voelde tegen alle sla-
gewone was en Madame zou dadelijk gen van het noodlot, die hier in devroo-
begrepen hebben, dat de nieuwe bediende lij ke kleine kamer haar eigendommen
die zij geëngageerd had, het weggeloopen blij-zmgende uitpakte
meisje van Marshlands was. Om een uur riep een gong haar aan de
„Wat zou dat voor mij beteekenen, lunch en zij verscheen in het salon, ge-
als zij het weet?" vroeg Muriel zich her- kleed om uit te gaan. Zij had den heelen
haaldelijk af, terwijl zij in bed lag en dén middag voor zich en het was een prach-
slaap niet kon vatten. tige dag. Londen was voor haar nog een
„Ik heb toch geen misdaad begaan. Ik onbekende, tooverachtige stad, die zij
kan doen wat ik wil. Maar als die af- eens wilde „ontdekken."
schuwelijke man werkelijk een vriend De lunch was heel gezellig. Er zaten
van haar is, datv zou hij wel eens wat een stuk of drie Franschen'aan de kleine
heel leelijks van mij verteld kunnen heb- tafeltjes, maar het grootste deel der pen-
ben en dan zal Madame mij ontslaan en siongasten was uit. De heeren stonden
ik zal moeite genoeg hebben, om een op en maakten een beleefde buiging toen
andere betrekking te krijgen, en zeker zij binnen kwam en Madame gaf haar
krijg ik dan niet meer zoo'n goede." een plaats aan een klein tafeltje voor het
Het was een afschuwelijke onzekerheid openstaande raam. Een heerlijk sto#f-
waarin zij verkeerde en het ergste was potje, koud vleesch, keurig opgemaakt
wel, dat er nog een heels dag en twee met een van die eenvoudige, maar uit-
heele nachten moesten voorbij gaan, stekende Fransche salades, die geen
aleer zij zou weten, hoe de houding van Engelsche schijnt te kunnen maken, een
Madame tegenover haar was. Morgen ominelet met abrikozenjam gevuld, vorm-
zou ze immers niet naar Maison Juliette den het menu. Madame Varnier, die zeer
gaan en bij alle onzekerheid kwam nog ingenomen scheen met haar mooie jonge
het onaangename gevoel, geheel buiten gaste, bracht Muriel persoonlijk een
alles wat haar zelf betrof om, dat zij kop heerlijke zwarte koffie, die haar aan-
a zekeren zin deelgenoot was in de duis- stonds deed denken aan het klooster in
Frankrijk en de gelukkige dagen die zij „Wilt u wel gelooven," zei hij, „dat
daar als meisje had doorgebracht. ik dat nooit gedacht zou hebben? U
Zij dacht daarover na, toen de andere schijnt zoo zoo geheel in overeen-
gasten vertrokken waren en zij een si- stemming te zijn met uw omgeving."
garet had opgestoken. Door het venster „Zoo?" zei ze. „Werkelijk? Het doet
zag zij uit op Hyde Park een ideale me genoegen, dat te hooren. Dat vereen-
plaats, meende zij, zooals het daar in de voudigt veel voor me. Om u de waarheid
zon glansde, om een namiddag in door te zeggen, ik ben bfj alles zoo zenuw-
te brengen. achtig, dat ik het wel zou willen uit-
Zij trok haar handschoenen aan en schreeuwen. U zult me niet willen ge
wilde weggaan, toen de deur geopend looven, als ik u zeg, dat ik eergisteren 's
werd en iemand naar binnen keek. nachts om twaalf uur, ben weggeloopen
Het was Charles Smith, die glimlachend van het eenige Engelsche tehuis dat ik
op haar toe liep. ooit gehad heb."
„Madame vertelde me, dat u hier was, Het was niet haar bedoeling hem te
juffrouw St, Pierre," zei hij. „Wat een doen schrikken, maar tpch hadden haar
schitterend weer is het l" woorden die uitwerking.
Muriel was ongeveinsd blij dat ze hem „Wat zegt u daar?" riep hij uit. „Wat
zag, al verwonderde het haar ook. romantisch
„Ik heb vandaag vrijaf gekregen," zei „Ja, nietwaar, als je er goed over na-
ze, „maar hoe komt u op dit uur hier, denktEn alles is zoo schitterend
mijnheer Smith?" geloopen. Ik woon nu hier in Londen
„Het is Donderdag," antwoordde hij, in een keurig huis, verdien goed m'n
„en Donderdags middags is Maison brood en geniet nu van het prachtige
Juliette altijd gesloten, zoodat ik voor Hyde Park en dat alles achtenveertig
een paar uren weer een burgerman zonder uren na mijn vlucht."
livrei ben. Ik zie dat u uitgaat?" Wat bedoelde ze tóch? Dit meisje
„Ja, ik wilde eens een verkenningstocht was klaarblijkelijk iemand van goede
door het Park maken. Ik ben er nog opvoeding zij was van top tot teen een
nooit in geweest. Ik ben nog absoluut aristokrate, dat was niet te miskennen,
een meisje van het land." En toch wenschte zij er zich zelf geluk
„Het park is op het oogenblik juist mee, dat ze een gesalarieerde betrebking
schitterend en het is zoo groot, dat het had in Maison Juliette,
er nooit te druk is, zelfs niet op een dag In voorzichtig gekozen bewoordingen
als vandaag. Ik ken het park tot in alle zei hij haar dat en zij lachte. En toen
hoekjes mag ik u vergezellen en u de plotseling bracht zij den strijd over op
mooiste plekjes wijzen zijn eigen gebied.
„Dat zou ik heerlijk vinden," ant- „Dat klinkt uit uw mond al heel vreemd,
woordde Muriel oprecht en enkele oogen- mijnheer Smith," zei ze, „u behoort toch
blikken later staken zij pratend en lachend ook tot het pers-rseel van Madame
samen den weg over, als de beste vrien- Hij kleurde ditmaal niet, maar lachte
den van de wereld. gedwongen.
Zij betraden het park door de Lancaster „Daar hebt u me te pakken," zei hij.
Poort en vonden een leege bank onder „En ik geloof goed. Ik ben niet ge-
een groepje olmen in Kensington Gar- woon te verkeeren in huizen waar ze
dens. Rechts was de vijver en in de verte wel, waar ze een portier hebben, maar ik
glinsterde de Serpentine. Bijen gonsden weet toch wel dat u er niet werkelijk een
rondom hen en het was voor het meisje benri"
van het land moeielijk om zich voor te „O, zegt u dat toch niet. Ik heb mij
stellen, dat zij zich in het hart van Lon- altijd verbeeld een uitstekende lakei te
den bevond. zijn."
„Wat is het hier mooi zei zé, „ik „Dat bent ïi ook, voor zoover ik dat
had niet gedacht, dat het er in de stad kan beoordeelen, maar u moet de een
zóó zou uitzien. Ik denk dat ik me-in of andere reden hebben'om het te doen,
Londen heel gelukkig zal gevoelen." dat zou ik zelf ook wel bèmerkt hebben,
Hij zag 'naar lieven glimlach en werd zelfs als juffrouw Simpson er niet op
zich met vj^ugde bewust van de op- had gezinspeeld."
rechte onbevangenheid waarmee zij sprak. „Laat ze naar de maan loopen, die juf-
Hier was nu de sprookjes-prinses, nog frouw Simpson!" zei hij. „Zoo'n klet-
niet bedorven door de wereld, die hij zoo send oud wijf! Maar inderdaad, er zijn
gelukkig was geweest reeds op het oogen- redenen, juffrouw St. Pierre, maar doet
blik van haar aankomst te ontmoeten, u me asjeblieft het plezièr, nooit te laten
„Ik hoop het, juffrouw," zei hij. ern- blijken, dat ik u dat verteld heb."
stig. „Londen is een heel mooie stad „Natuurlijk nipt en ik weet ook in de
voor sommigen voor anderen is het een verste verte immers niet, wat die redenen
hel. Zei u niet, dat u de stad nog heelemaal zijn. Dé mijne zijp. heet eenvoudig."
niet kende In den 'loop van den middag vertelde
„Absoluut met. Ik ben er alleen maar Muriel hJar nieuwen vriend haar een-
eens doorgekomen per trein. Ik hela tot voudige geschiedenis, of ten minste zoo-
nu toe een echt kluizenaarsleven geleefd." veel er van als z^ meende dat hem zou
Hij keek haar peinzend aan. Zij was interesseeren. Zij noemde geen namen,
eenvoudig, maar smaakvol gekleed en noch van personen, noch van plaatsen,
hij had verstand van dameskleeren. Haar maar zij wekte toch, veel meer dan zij
distinctie en haar geheele"manier van zelf vermoedde, zijn sympathie en zijn
doen waren allerminst die van een nietje belangstelling. Het was een vreemde
van het land. Als zij' hem was voorgesteld geschiedenis, voor een zoo béschaafd cn
als de dochter van een hertogin, dan zott mooi meisje en hij besloot haar goed te
hij geen oogenblik aan de waarheid ge- onthouden,
twijfeld hebben, (Wordt voortgezet.)