VOOR DE Hot dertiende taartje. UIT DE MOPPENTROMMEL NUMMER 48 DERDE JAARGANG 1942 3 MURIEL'S VLUCHT al den eerbied en al de weelde die zijn erf genamen hem verschuldigd waren de uitvaart was zeer plechtig, maar zelden hadden de boeren in het doip zoo iets ge zien, en de ouden van dagen beweerden, dat het precies eender was als bij den dood van den vorigen burgemeester. Toen de plechtigheid was afgeloopen en Janus Pimpelmans voorgoed onder de aarde lag, liepen Van Horen en Koren bloem ieder naar zijn kast, waar een groo- te enveloppe lag met een groot rood ze gel, en de woorden „Dit is mijn testa ment." De overledene was zoo voorzichtig ge weest, het in duplo te laten maken voor 't geval van brand of dat het gestolen werd. ^Beide enveloppen werden door den no taris geopend zij bevatten allebei deze woorden, gevolgd door denzelfden da tum en dezelfde handteekening „Ik vermaak alles wat ik bezit aan mijn dierbare neven Van Horen en Koren bloem de verdeeling is niet groot noch ingewikkeld mijn huisje en het tuintje dat er om heen ligt, en die samen f 375 zijn geschat, aan den eerste mijn con tanten, mijn kleeren, mijn zilveren hor loge en den halsband van Leeuw aan Ko renbloem, en ik bedank hen en hun ge achte familie voor de belangelooze zor gen, waarmee ze mijn oude dagen heb ben veraangenaamd." Hoe de erfgenamen hierever opkeken, moet de lezer zich maar zelf trachten voor te stellen gelukkig, dat Janus Pimpel- mans al vijf of zes uren begraven was, an ders stonden wij er niet voor in, wat er gebeurd zou zijn. „Toen ik nog zoo'n bengel was als jullie, jongens," zeide de oude boer van „de Houtkamp" tot zijn kleinkinderen, en hij warmde de verdorde handen aan den gloed van het haardvuur, „was ik net zoo'n snoeper als jullie, misschien nog erger. Daar zal ik je eens een geschie denis van vertellen. Luistert goed naar je grootvader en leert je dat gesnoep er door afwennen." De oude man keek met welbehagen naar de frissche volle jongenskoppen, waarop de vlam van het blok beukenhout een rozigen gloed schilderde, en vervolg de „Je weet dat ik reeds op elf-jarigen leeftijd wees was, en dat een gezeten boer uit het dorp, Jan Barendse, bij wien mijn vader lange jaren knecht was geweest, mij uit medelijden in zijn dienst had ge nomen. Meestal moest ik het paardentuig poetsen, de koeien drijven en ander klein werk doen, vooral boodschappen. Bood schappen doen, dat was mtjn grootste plei- zier. Met de karbies in de hand of den zak op den rug het half uurtje wandelen, dat noodig was om de stad te bereiken, flui tend en zingend door de zoele velden of door het frissche beukenbosch te gaan, kapellen vangen, als ik tenminste geen eieren naar de stad moest dragen, ge begrijpt, dat ik dit liever deed dan in den stal of op de deel poetsen en schuren. Eu het liefst van alles ging ik naar de stad om taartjes te halen. Jan Barendse was rijk, hij had geen kinderen, .alleen een schoondochter, die weduwe was en een ziekelijk meisje had. Als die den baas kwamen bezoeken, moest ik altijd een dozijn taartjes gaan halen. Toen 't voor den eersten keer gebeurde ik herinner het me nog als gisteren kwam het water me in den Inond, terwijl de koekebakker de warme, gele gebakjes op een platten schotel legde. Ze roken zoo heerlijk !,'t Was of de bakker zag wat ik dachthij lachte ten minste en zei, met- den vinger dreigend „Niet onderweg er van snoepen, hoor Snoepen Weineen ik zou niets weg nemen. Maar kijken en mooi vinden mocht ik toch wel? En ruiken ook.... Hè, zoo heerlijk. Ik geloof niet dat de bakkers tegenwoordig meer zulke, lekkere taartjes kunnen maken als in mijn jongen tijd. Maar wat zag ik daar ar waren geen twaalf, maar dertien taartjes. Nog eens geteld ja, dertien De bakker had zich zeker vergist. Nu er toch een te veel was.De baas had er maar twaalf besteld, en ik had «r ook maar om twaalf gevraagd.Ik aar zelde, want wegnemen wat mij niet toe kwam, was toeh kwaad Maar ze roken zoo lekker. Een heel klein stukje maar proevenNog eens, nog eens, en het dertiende taartje was verdwenen. Thuis werd ik geprezen, omdat ik zoo vlug had geloopen, en men nam de twaalf taartjes in ontvangst. 's Avonds kreeg ik een van de overgeschotene. Wat ik toen beschaamd was Het smaakte me niet half zoo goed als dat van dien middag. De dochter en het kleinkind van den baas kwamen sedert dien dikwijls, en tel kens werd ik om taartjes uitgestuurd. Tel kens kreeg ik er dertien ik begreep toen wel, dat 't het gebruik in het stadje was, er een op het dozijn toe te geven. Baas Ba rendse wist daar blijkbaar niet van, anders had ik den vorigen keer wel een standje gehad. En zoo kwam het, dat ik ook de tweede maal het dertiende taartje opat, nu reeds met minder zelfverwijt dan de eerste. Als eens de eerste stap gedaan is volgen de andere veel gemakkelijker, eindelijk bijna uit gewoonte onthoudt dat, jongens Den derden of vierden keer dacht ik er niet eens meer aan, dat ik een diefachtige snoeper was ik ging, even buiten 't stadje, zelfs op een boomstam zitten om, met de taartendoos voor mij, op mijn gemak het lekkerste en grootste taartje uit te zoeken. Daarna zette ik mijn doos aan den rand van den weg, zonder mij zelfs den tijd te gunnen, bst deksel te sluiten, en ik ging op mijn rug in het zach te mos liggen, om als een echte snoeper beetje voor beetie het taartie op te peuze len. Juist toen ik er mee wilde beginnen, zag ik, dat een meisje, een paar jaren jon ger dan ik, voorbij kwam en, met de han den op de knieën, voorovergebogen mijn twaalf taartjes stond te bekijken. Ik kende haar wel het was de kleine bedelaarster „Keetje, de moffin", noemden ze haar in het dorp. Eigenlijk heette ze Katchen, dat is Kaatje, op z'n Duitsch. Verschrikt sprong ik op. „Blijf er af, versta jë," riep ik haar toe. Het kind richtte zich op en keek mij verbaasd aan. „Ziet ge me dan aan voor een dievegge," vroeg ze. Ik antwoordde niet. Keetje had een kwaden naam in het dorp. Haar moeder, die uit Rijnpruisen kwam, was kort na haar vestiging gestorven en het kind, waarvoor niemand zorg kon of wilde dragen, leefde van hetgeen zij van den pastoor of van andere medelijdende menschen kreeg of wat ze verdienen kon met boodschappen doen en klein werk. 's Nachts sliep ze meest in een schuur of hooischelf. De boe ren zeiden dat ze appelen stal. Ik had haar echter altijd goed en vriendelijk ge vonden en had dus spijt over mijn snau wen. „Waar ga je naar toe," vroeg ik. „Naar den bakker. Ik heb vijf centen a<kregen van baas Barendse." „Ga je koek koopen „Koek? Neen, brood." Ik haalde den neus op. „Ik heb zoo'n honger," zeide het kind. „Heb je dan niet gegeten van ochtend „Neen. Gisteren ook niet." Ik zag haar met groote oogen aan ik kreeg diep medelijden met het meisje. „Hiér," zeide ik en stak haar het taart je toe, dat ik nog altijd in de hand hield. „Maar dat is niet van u." „Wat kan jou dat schelen?" „Neen, Frans" en zij weerde mijn hand met het taartje af „ge zijt wel goed voof me, en daarvoor dank ik u, maar ge moogt dat niet weggeven. Ik eet liever een eerlijk gekregen korst brood dan een on eerlijk bekomen taartje. Als ik dat van je aannam, zou ik stelen, en dat wil ik niet," Ik was bloedrood geworden". „Ziet ge," ging Keetje voort, „toen moeder stierf, heb ik haar moeten belo ven, dat ik nooit iets stelen zou, ook niet een kleinigheid. Het valt wel eens hard, ais men een heclen dag niet gegeten heeft, langs een vollen kersen- of appelboom gaard te loopen en er af te blijven, maar dan denk ik maar aan mijn lieve moeder, en ik kijk er alleen maar naar. Dat mag toch wel, hè Maar nu ga ik mijn brotró aaien. Meteen liep ze ijlings door. Nauwelijks was ze weg, of ik liet mij, door schaamte overweldigd, op den boom stam vallen, sloeg de handen voor 't ge zicht en begon snikkend te schreien. Wroeging en vernedering woelden in mijn binnenste. Ik had zeker een heeie-a tijd zoo gezeten, want plotseling hoorde ik de woorowi „v/at scheelt je nu Zit ge daar nu nog Waarom huilt ge Opziende, zag ik Keetje voor me ze had in de hand nog een stuk roggebrood waaruit groote happen werden gebeten. „Wat scheelt er aan herhaalde ze deelnemend, mijn rood bekreten oogen ziende. „Ik ben een dief, Keetje." „Jij Kom, jongen „Jawel, ik." En ik verhaalde haar snik kend de geschiedenis van de taartjes. Keetje zette een zeer ernstig gezichtje. „Ge moet het ronduit aan uw baas be kennen, Frans", zei ze, „en hem vergif fenis vragen en beterschap beloven." „Ik durf niet. Hij zal me wegjagen." „Neen, dat zal hij niet. Baas Barendse is veel te goed. Kom, ik ga met je mee." Ze ging mee en praatte me onderweg moed in. Thuis gaf ik de taartjes aan den baas over. „Je bent lang uitgebleven, Frans," zei hij. „He, kijk eens, er is een taartje meer dan anders. Zou de bakker zich vergist hebben Ik bekende alles, vroeg vergiffenis en beloofde beterschap. Barendse bromde niet. „Dank God, jongen," zeide hij, „dat gij dat kind op uw weg ontmoet hebt. 't Is een hart van goudEn dat wordt door de menschen gescholden en verdacht ge maakt Arm schaap Ik zal je niet wegjagen, Frans. Ga Keetje halen die kan ik ook wel op de boerderij ge bruiken." Ik vloog naar buiten. Zoodra ik Keetje bij den baas gebracht had, klopte hij haar goedkeurend op het hoofd en zei „Bedank Keetje, Frans. Nu begrijpt ge al de waarde nog niet van den dienst, dien zij je bewezen heeft. Later zult ge beter weten, hoe moordenaars en dieven meest met kleine snoeperijen begonnen." Ik heb je gezegd, jongens, dat baas Barendse geen kinderen had. Ik paste goed op en <yfde later zijn boerderij." „En Keetje, grootvader „Keetje is je grootmoeder geworden." HE I BESTE. „Je bent dus in den Harz geweest. Wat is je daar 't best bevallen „Dat mijn vrouw niet is meegegaan." EEN KEUKENDRAGONDER. Een dame roept uit haar venster een politieagent aan. „Wat blieft u, mevrouw Is er iets. gebeurd „Och neen, maar zou u even in de keu ken willen gaan om aan de meid te zeg-, gen, dat ze het vleesch niet-weer laat ver branden Ik durf niet goed." IN IJVER. Kantoorklerk „Directeur, mag ik u beleefd om een verhooging van salaris verzoeken ik ben kort geleden getrouwd!" Bankdirecteur „Het spijt mij zeer, vriend, u niet te kunnen helpen. Voor ongelukken, welke onze beambten bui-- ten dienst treffen, is de vennootschap niet verantwoordelijk." UIT EEN VERSLAG. In het verslag van een liefdadige in stelling las men „Niettegenstaande aan een groot aan tal personen geneeskundige hulp en me dicijnen werden vers treilt, vieienfer in den loop van het jaar weinig sterfgevallen te betreur «n." FIJNE ONDERSCHEIDING. „Maar Anton," bestrafte mama, „je had mij beloofd, dat je je sinaasappel niet zoutgebruiken dan na het eipfi. En jij, Jacob, had mij ook de hand er op ge geven. Heb jelui het nu toch gedaan? „Neen ma," antwoordde Anton. „Ik heb dien van Jacob-en Jacob heeft den mijnen opgegeten." „Wat, jij bent vegetariër en je zit biefstuk te eten „Ja, maar je moet weten, het vleesch is van een appelschimmel." PRETTIG VOORUITZICHT Boer „Ik wou een proces beginnen tegen mijn buurman, zoo en zoo is het gevaldenkt u dat ik het zal verliezen?" Advocaat„Ja, ziet u, dat hangt er van af hebt u weinig geld om te procedee- ren, dan kunt u het proces spoedig ver liezen hebt u echter veel geld, dan kan het jaren duren eer u het verloren hebt." „Wat doet die Jansen toch „Die is boekhouder, geloof ik." „Waarom geloof je dat?" „Omdat hij de boeken die hij van mt heeft geleend nooit teruggebracht heeft." „Heb je dat ook wel eens, dat jij en j« vrouw aan precies* hetzelfde denken „Jawel, als ik laat thuis kom dan denkt mijn vrouw aan wat ze tegen me zeg gen zal en ik ook." „Kom ,kom," zei oom tegen zijn kleine nichtje, „wees maar niet bang; het is een goede hond. Zie je niet hoe hij met zijn staart kwispelt?" „Ja, oom," zei de kleine, „maar van dit eind ben ik ook niet bang." „We weten dus, dat de Maas in de Noordzee vloeit," sprak de onderwijzer. „Dat is dus de mond van de rivier. Waar is nu de bron, Karei „Aan den anderen kant, mijnheer," -antwoordde Karei, na even te hebben nagedacht. „Jij maakte ook een gek figuur, toen je den vader van de bruid feliciteerde, in plaats van den bruidegom „In het geheel niet. Ik heb ook een dochter getrouwd en ik weet wat het is, als ze eindelijk ten laste van een ander komt." „Hoe kun je zeggen dat je om tiert uur thuis kwam," sprak mevrouw boos. „Ik hoorde de klok juist twee uur slaan." „Ja, dat komt uit," antwoordde mijn heer. „Ze begon 10 uur te slaan, maar toen heb ik ze stil gehouden, omdat ik bang was dat tien slagen achter elkaar je in je slaap zouden storen. „Dat zal me ook niet meer overko men," sprak het jonge vrouwtje. „We had den oom Willem op visite en om hem op zijn gemak te zetten zei ik dat hij maar precies moest doen of hij thuis was." „Nu, en.... „Wel, je hadt eens moeten hooren wat hij denzelfden middag aan tafel op het eten aan te merken had." „Du^ je bent lid van een vrouwenciub," sprak hij tot zijn zuster. „En waar praten jullie nu zoo al over?' „Over de gebreken van de mannen," antwoordde zij. „En waar praten jullie over op jullie club Over de gebreken van de vrouwen zeker „Neen," zei hij, „die probeeren weer juist te vergeten." „Eén ding heb je voor als je in de doos zit," zei Knap, die bij elkaar zoowat zes jaar in diverse gevangenissen had doorgebracht. „En dat is vroeg zijn vriend Knaak. „Wel, er is tenminste geen mensch, die je in het holste van den nacht wakker port om tc gaan kijken of de voordeur wel op het nachtslot is," antwoordde Knap. Anna „Lijden jelui geen' honger, nu ie zonder meid zit Marie „O, verschrikkelijk.; soms zou i'k in-staat zijn te eten wat ik zelf gekookt heb." Zij moet die schoenen terugzen den." Hij „Waarom Passen ze niet Zij „Ja, uitstekend maar ik heb een maat kleiner besteld." „Hoe heet je nieuwe broertje, Annie vroeg de vriendelijke bezoekster. „Ik weet het ni^t," was het antivoord, „we kunnen heelemaal niet verstaan wat hij zegt." - „Maar Harry," sprak tante, „wat zou je ma wel zeggen, als ze je sigaretten zag roo- ken „Nu, dau zat er wat op," zei Harry. ,Het zijn haar eigen sigaretten." HUISKAMER NAAR HET ENGELSCH VAN GAV THORNE OOOR M. T, DERDE HOOFDSTUK. tere en twijfelachtige daden van anderen. Tenslotte behaalae echter haar jeugd Het duurde zeer lang, dien avond, eer de overhand en sliep zij in. Den volgenden Muriel sliep. Het Magazine lag ongelezen morgen ontwaakte zij in een geheel an- op tafel. De gebeurtenissen van dezen dere stemming. Na een bad en een stevig verbazingwekkenden dag gingen haar ontbijt waren al haar twijfelingen en aar- voortdurend door het hoofd en vooral zelingen verdwenen en frisch en vroolijk hetgeen zij het laatst gezien had, ver- kwam ze even voor den middag in het vulde haar met vrees en wantrouwen, pension van Madame Varnier aan. Het was louter toeval, dat Radney haar Opgewekt pakte ze haar koffertje uit. niet had gezien. In den loop van den morgen had zij een Wat zou hij gedaan hebben, als hij grooten koffer gekocht en haar garde- haar herkend had 1 Muriel kon het niet robe aangevuld, waardoor haar kapi- zeggen, maar zij vreesde hem, hoe zij taaltje van honderd pond, dat zij had zich ook trachtte in te praten, dat zij niets meegenomen, duchtig werd aangespro- van hem had te vreezen. Uit wat de ad- ken. Zij durfde niet de rest van haar klee- vokaat, Sir Augustus Atlee, haar gezegd ren in Marshlands laten halen, daar zij had, wist zij, dat Radney haar niets er van overtuigd was, dat een dergelijke kon doen. Zij was haar eigen meesteres stap tot onaangenaamheden en mis- en hij had niet de minste macht over haar schiet» wel tot erger, zou voeren, ook al en toch beefde zij, daar zij hem goed waren die kleeren werkelijk haar eigen- kende en de herinnering aan zijn optre- dom waarop niemand anders recht had. den in het kleine stationnetje haar weer Maar ten slotte was dat nog niet zoo'n voor den geest kwant. verschrikkelijk verlies en het was haar Wat beteekende het, dat hij met den gelukt alles wat zij van waarde bezat man die zijn geheugen verloren had, op in haar koffertje mee te nemen. Het was reis ging Uit de woorden die zij ge- bovendien buitengewoon prettig geweest hoord had „De landlucht zal u buiten- zoo rond te snuffelen in de groote Lon- gewoon goed doen," begreep Muriel, densche winkels en voor het eerst een dat Madame Juliette's echtgenoot nog bevrediging te kunnen schenken aan iets steeds zijn geheugen niet had terug- wat ieder jong meisje als een aangename gekregen. Hij wist niet wie hij was, en bezigheid beschouwt. Zij had verstan- ging blindelings met Radney mee. Mu- dig en zorgvuldig''gekocht. Handschoe- riel herinnerde zich, dat Madame ge- nen, laarzen, linnengoed, een keurig man- zegd had, dat ze mijnheer Viping telcostuum dat haar uitstekend paste, juist, dat was denaam dien-juffrouw Simp-een paar bloeses en een eenvoudig zwart son genoemd had zou toevertrouwen avondtoiletje, vormden de hoofdzaak aan een vriend, die wel zou zorgen, dat van haar inkoopen. Zij glimlachte be- hem niets overkwam. Die vriend moest teekenisvol, toen men haar hoeden wilde dus Paul Radpey zijn. Hoe kenden die aanpraten, want zij wist, dat ze voor zeven twee elkaar En wat, als Radney Madame en een halve shilling een hoed zou kun- verteld had van haar vlucht Als zij met nen maken, waarop menig meisje in elkaar bevriend waren, zou dat toch heel Londen jaloersch zou zijn. goed mogelijk zijn. Hij zou dan haar naam Het was dus een opgewekte Muriel, genoemd hebben, die nu niet zoo'n heel die zich gewapend voelde tegen alle sla- gewone was en Madame zou dadelijk gen van het noodlot, die hier in devroo- begrepen hebben, dat de nieuwe bediende lij ke kleine kamer haar eigendommen die zij geëngageerd had, het weggeloopen blij-zmgende uitpakte meisje van Marshlands was. Om een uur riep een gong haar aan de „Wat zou dat voor mij beteekenen, lunch en zij verscheen in het salon, ge- als zij het weet?" vroeg Muriel zich her- kleed om uit te gaan. Zij had den heelen haaldelijk af, terwijl zij in bed lag en dén middag voor zich en het was een prach- slaap niet kon vatten. tige dag. Londen was voor haar nog een „Ik heb toch geen misdaad begaan. Ik onbekende, tooverachtige stad, die zij kan doen wat ik wil. Maar als die af- eens wilde „ontdekken." schuwelijke man werkelijk een vriend De lunch was heel gezellig. Er zaten van haar is, datv zou hij wel eens wat een stuk of drie Franschen'aan de kleine heel leelijks van mij verteld kunnen heb- tafeltjes, maar het grootste deel der pen- ben en dan zal Madame mij ontslaan en siongasten was uit. De heeren stonden ik zal moeite genoeg hebben, om een op en maakten een beleefde buiging toen andere betrekking te krijgen, en zeker zij binnen kwam en Madame gaf haar krijg ik dan niet meer zoo'n goede." een plaats aan een klein tafeltje voor het Het was een afschuwelijke onzekerheid openstaande raam. Een heerlijk sto#f- waarin zij verkeerde en het ergste was potje, koud vleesch, keurig opgemaakt wel, dat er nog een heels dag en twee met een van die eenvoudige, maar uit- heele nachten moesten voorbij gaan, stekende Fransche salades, die geen aleer zij zou weten, hoe de houding van Engelsche schijnt te kunnen maken, een Madame tegenover haar was. Morgen ominelet met abrikozenjam gevuld, vorm- zou ze immers niet naar Maison Juliette den het menu. Madame Varnier, die zeer gaan en bij alle onzekerheid kwam nog ingenomen scheen met haar mooie jonge het onaangename gevoel, geheel buiten gaste, bracht Muriel persoonlijk een alles wat haar zelf betrof om, dat zij kop heerlijke zwarte koffie, die haar aan- a zekeren zin deelgenoot was in de duis- stonds deed denken aan het klooster in Frankrijk en de gelukkige dagen die zij „Wilt u wel gelooven," zei hij, „dat daar als meisje had doorgebracht. ik dat nooit gedacht zou hebben? U Zij dacht daarover na, toen de andere schijnt zoo zoo geheel in overeen- gasten vertrokken waren en zij een si- stemming te zijn met uw omgeving." garet had opgestoken. Door het venster „Zoo?" zei ze. „Werkelijk? Het doet zag zij uit op Hyde Park een ideale me genoegen, dat te hooren. Dat vereen- plaats, meende zij, zooals het daar in de voudigt veel voor me. Om u de waarheid zon glansde, om een namiddag in door te zeggen, ik ben bfj alles zoo zenuw- te brengen. achtig, dat ik het wel zou willen uit- Zij trok haar handschoenen aan en schreeuwen. U zult me niet willen ge wilde weggaan, toen de deur geopend looven, als ik u zeg, dat ik eergisteren 's werd en iemand naar binnen keek. nachts om twaalf uur, ben weggeloopen Het was Charles Smith, die glimlachend van het eenige Engelsche tehuis dat ik op haar toe liep. ooit gehad heb." „Madame vertelde me, dat u hier was, Het was niet haar bedoeling hem te juffrouw St, Pierre," zei hij. „Wat een doen schrikken, maar tpch hadden haar schitterend weer is het l" woorden die uitwerking. Muriel was ongeveinsd blij dat ze hem „Wat zegt u daar?" riep hij uit. „Wat zag, al verwonderde het haar ook. romantisch „Ik heb vandaag vrijaf gekregen," zei „Ja, nietwaar, als je er goed over na- ze, „maar hoe komt u op dit uur hier, denktEn alles is zoo schitterend mijnheer Smith?" geloopen. Ik woon nu hier in Londen „Het is Donderdag," antwoordde hij, in een keurig huis, verdien goed m'n „en Donderdags middags is Maison brood en geniet nu van het prachtige Juliette altijd gesloten, zoodat ik voor Hyde Park en dat alles achtenveertig een paar uren weer een burgerman zonder uren na mijn vlucht." livrei ben. Ik zie dat u uitgaat?" Wat bedoelde ze tóch? Dit meisje „Ja, ik wilde eens een verkenningstocht was klaarblijkelijk iemand van goede door het Park maken. Ik ben er nog opvoeding zij was van top tot teen een nooit in geweest. Ik ben nog absoluut aristokrate, dat was niet te miskennen, een meisje van het land." En toch wenschte zij er zich zelf geluk „Het park is op het oogenblik juist mee, dat ze een gesalarieerde betrebking schitterend en het is zoo groot, dat het had in Maison Juliette, er nooit te druk is, zelfs niet op een dag In voorzichtig gekozen bewoordingen als vandaag. Ik ken het park tot in alle zei hij haar dat en zij lachte. En toen hoekjes mag ik u vergezellen en u de plotseling bracht zij den strijd over op mooiste plekjes wijzen zijn eigen gebied. „Dat zou ik heerlijk vinden," ant- „Dat klinkt uit uw mond al heel vreemd, woordde Muriel oprecht en enkele oogen- mijnheer Smith," zei ze, „u behoort toch blikken later staken zij pratend en lachend ook tot het pers-rseel van Madame samen den weg over, als de beste vrien- Hij kleurde ditmaal niet, maar lachte den van de wereld. gedwongen. Zij betraden het park door de Lancaster „Daar hebt u me te pakken," zei hij. Poort en vonden een leege bank onder „En ik geloof goed. Ik ben niet ge- een groepje olmen in Kensington Gar- woon te verkeeren in huizen waar ze dens. Rechts was de vijver en in de verte wel, waar ze een portier hebben, maar ik glinsterde de Serpentine. Bijen gonsden weet toch wel dat u er niet werkelijk een rondom hen en het was voor het meisje benri" van het land moeielijk om zich voor te „O, zegt u dat toch niet. Ik heb mij stellen, dat zij zich in het hart van Lon- altijd verbeeld een uitstekende lakei te den bevond. zijn." „Wat is het hier mooi zei zé, „ik „Dat bent ïi ook, voor zoover ik dat had niet gedacht, dat het er in de stad kan beoordeelen, maar u moet de een zóó zou uitzien. Ik denk dat ik me-in of andere reden hebben'om het te doen, Londen heel gelukkig zal gevoelen." dat zou ik zelf ook wel bèmerkt hebben, Hij zag 'naar lieven glimlach en werd zelfs als juffrouw Simpson er niet op zich met vj^ugde bewust van de op- had gezinspeeld." rechte onbevangenheid waarmee zij sprak. „Laat ze naar de maan loopen, die juf- Hier was nu de sprookjes-prinses, nog frouw Simpson!" zei hij. „Zoo'n klet- niet bedorven door de wereld, die hij zoo send oud wijf! Maar inderdaad, er zijn gelukkig was geweest reeds op het oogen- redenen, juffrouw St. Pierre, maar doet blik van haar aankomst te ontmoeten, u me asjeblieft het plezièr, nooit te laten „Ik hoop het, juffrouw," zei hij. ern- blijken, dat ik u dat verteld heb." stig. „Londen is een heel mooie stad „Natuurlijk nipt en ik weet ook in de voor sommigen voor anderen is het een verste verte immers niet, wat die redenen hel. Zei u niet, dat u de stad nog heelemaal zijn. Dé mijne zijp. heet eenvoudig." niet kende In den 'loop van den middag vertelde „Absoluut met. Ik ben er alleen maar Muriel hJar nieuwen vriend haar een- eens doorgekomen per trein. Ik hela tot voudige geschiedenis, of ten minste zoo- nu toe een echt kluizenaarsleven geleefd." veel er van als z^ meende dat hem zou Hij keek haar peinzend aan. Zij was interesseeren. Zij noemde geen namen, eenvoudig, maar smaakvol gekleed en noch van personen, noch van plaatsen, hij had verstand van dameskleeren. Haar maar zij wekte toch, veel meer dan zij distinctie en haar geheele"manier van zelf vermoedde, zijn sympathie en zijn doen waren allerminst die van een nietje belangstelling. Het was een vreemde van het land. Als zij' hem was voorgesteld geschiedenis, voor een zoo béschaafd cn als de dochter van een hertogin, dan zott mooi meisje en hij besloot haar goed te hij geen oogenblik aan de waarheid ge- onthouden, twijfeld hebben, (Wordt voortgezet.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 7