WK«rlL mSmWTm'' M VOOR DE m m m m m m m m ÉSÏ Wk 1m m ONS DAMBORD. mm wM wm :wm. JUIÉ. .wm m iüf @p isie m. Mm.m ffljer/.- 'dw/t '%m IfeJl JSH Wm. mm. au mm. mm iüÊ 'W* m. 3m. NUMMER 45 DERDE JAARGANG mi •if:* 8 MURIEL'S VLUCHT ËEN VERRASSING. GEZONDE BOEKEN. Een paar schavuiten stonden te beraad- Redacteur A „Vindt je niet, dat onze slagen, hoe zij in huis zouden kunnen ko- criticus Penmeijer er in den laatsten tijd men door een raam op de eerste verdie- bijzonder goed uitziet?" ping, dat open stond. De vrouw des hui- Redacteur B.: „Geen wonder; hij recen- Zes, die juist van plan was dat raam te seert tegenwoordig bijna niet anders dan sluiten, hoorde het overleg en het hoofd kookboeken." even naar buiten stekende zeide zij „Jelui bent nog te vroeg, wacht eerst tot VERKEERD. BEGREPEN, de tnenschen naar bed zijn." Paardenkooper (een paard in den bek ziende) „Die behoeft ook geen veertig DE PRIJS VAN EEN TAND. nleer te worden, Hannes." De groote Newton studeerde in het Dame (mct heel ion8 meer> die juist jaar 1650 te Gratfaam en had maar zeer voorbijgaat) „Akelige paardendief weinig „te bijten" want hij had wekelijks VAN HET EXERCITIEVELD. Vier shii-ings (f 2,_-0) te verteren. Sergeant (tot recruut) „Dibbelberger, o u ,3ar evenwel oetaalde Lord ikverdenkje er sterk van dat je den steen Shrewsbury voor een zijner tanden de der.... dommen hebt uitgevonden." faoelachtige som van 16.395 frs. EEN SLIMMERD. VEEL PLEIZIER. „Ik zie dat je een glazen oog hebt, Heintje „En hebben jullie veel ple- Teunis." Zier gehad, gisteren op het buitenpar- „Ja, meneer, 'maar 't is fopperij ge- tijtje weest van den dokter, ik kan er niks Keesje „O, erg veel. Mina is boven mee zien." op een wespennest gaan zitten en Pa is uit een boom gevallen en Moe heeft zich VERSPROKEN (1?) in haar vinger gesneden bij het openma- Winkelier „Jan, haal die regenjassen ken van een sardine-busje en ik ben met in huis 't begint te regenen en de boel Piet ia een sloot gerold. hoeft niet te bederven." EEN PANTOFFELHELD. Dokter (tot zijn patiënt)„Wilt u dat ik poeder voorschrijf of pillen Patient (tot zijn vrouw) „Wat is jou het liefst, vrouw DE UITVINDER VAN DEN APPEL WIJN. Een boer loopt met zijn zoon de Main- britg over, waarop het standbeeld van Karei den Grooten staat. In de rechter hand heeft Karei een zwaard, en in de linker den Rijksappel. De zoon van den boer bekijkt den steenen man rechts en links en vraagt vader eigenlijk „Waarom staat die man daar „Stommeling, weet je dat dan niet? Zie je niet, dat hij een appel in de hand heeft 1 Dat is de uitvin der van den appelwijn l" ENFANT TERRIBLE. Huisvrouw (tot haar dochtertje): „Ma- rietje haal eens een pond suiker." Gast. „Zoo, zoo, kan de kleine al in- koopen?Verlies je nooit je geld, Marietje, dat je voor de boodschappen meekrijgt Marietje: „O, ma heeft geen geld; wij laten alles opschrijven!" VERDEELDE ROLLEN, Neef (die zijn oom van 't land in een deftige restauratie brengt): „Kijk oom, tk druk op dezen knop en bestel Oom „En dan Neef „Dan drukt u op den knop en be- taalt 1" HARTSTOCHTELIJK. Twee visschers gaan samen uit vis- schen. Per ongeluk valt een hunner over boord en wordt door zijn vriend met veel moeite gered en eerst na langen tijd weer tot bewustzijn gebracht. Nauwelijks opent hij de oogen of de ander vraagt „Hebt je veel visch gezien?" ONBEGRIJPELIJK. Tooneelspeler„Heeft de brieven besteller geen postwissel voor mij afge geven Kamerverhuurster „Neen." Tooneelspeler „Ik zou toch wel eens willen weten, wat die kerel eigenlijk tegea mij heeft." NIJDIG. Zij „Mij dunkt, je moest mijn weige rend antwoord op mijn gelaat kunnen lezen." Hij „Ik ben niet ervaren in het ont cijferen van oude manuscripten." Atte correspondentie deze rubriek betreffende moet worden gezonden aan V/. N. Stuifbergen, adres bureau van dit blad. De oplossing van ons eerste vraagstukje is ais volgt Wit Zwart 44—40 25 34 40 20 14 25 33—29 23 34 39 36 25 34 28—22 7 28 32 5 De oplossing van No. 2 is Wit 26-21, 28: 17, 36:27, 33:35. Zwart ge dwongen 17 37. 11 31, 37 28. Een goede oplossing mocht ik ontvangen van *en heer G. j. Scherpenisse. EINDSPEL No. 14. Stand in cijfers Wit 1 dam op 35. Zwart 2 schijven op 14 en 22. Wit wint als volgt Wit. Zwart 1. 35—13 22 26 2. 13—24 28 32 3. 24—42 14—19 4. 42—15 De juiste zetAls wit 42 20 speelt dan zwart %2 -31 en het spel wordt remise. 4. 19—23. Op 3237 speelt wit 15 —10 en wint. 5. 15—20! Niet 1510; zwart zou hierop 23 -28 spelen {remise). 5. 2328 Op 3237 volgt wit met 2014 en wint. 6. 20—42 3237 7. 42:26 28- 33 8. 26—21 33—39 9. 21—49 gewonnen. PARTIJ. De heer B. Springer Jr. uit Amsterdam, thans in Frankrijk, heeft aldaar eenige partijen blind ge speeld. Hieronder laten een der partijen, te Nizza gespeeld, volgen. 9. 47—42 10. 40--34 11. 34—30 12. 41—37 13. 44—40 14. 39—34 15. 34—29 16. 40 20 17. 49--44 18. 44—40 19. 4339 20. 31—27 21. 39—34 22. 34—29 23. 40 20 24. 45—40 25. 37—31 26. 40- 3-4 27. 42 3i 28. 34 29 29. 30 39 30. 46—41 31. 41—3? 32. 48—42 33. 39—34 34. 25 14 35. 27—22 36. 22 11 37. 31—27 38. 36—31 39. 31—26 40. 26—21 41. 23 22 42. 22—17 43. 33—29 44. 38 29 45. 34 25 46. 35—30 47. 30 —24 48. 25 45 49. 45—49 50. 27 18 51. 40—34 52. 32 28 53. 28—22 54. 42 37 55. 22 18 56. 18 -12 57. 34—30 58. 30 25 59. 12 60. 7- 61. 25 14 62. Wit geeft op. Onderstaande stand is uit de partij tusschen de heeren P. v. Engelen met wit en M. v. d. Pavert. met zwart. Wit behaalde op mooie wijze een dam. DIAGRAM 15. 15—20 20- 24 18 23 12—18 7—12 10—15 23 34 15 24 2-2 5 10 18 23 17- 21 10 15 23 34 15- 24 21- 26 26 37 18—23 23 34 8—13 12—18 7—12 18 23 14 20 9 20 11 17 6: 17 20- 25 17 18 4 9 17 26 9 13 12. 21 24 33 25 - 30 23 34 34 40 1° 30 9 18- 22 1 3 22 22 27 27- 32 37 41 41 32 32 37 37 42 42- 43 9 14 48 37 14 20 37 5 Wit. G. Rabattn 1. 34—30 2. 32—28 3. 39 30 4. 30—25 5. 44 39 6. 50—44 7. 37—32 8. 42 i 31 Zwart. B. Springer jsv. 20 25 25 16 21 U- 6 34 -21 26 16 li 26: $7 I— 6 7Y///. Stand in cijfers Wit 16 schijven op 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, i3, 14, 16, 18, 19, 20, 23 en 29 Zwart 16 schijven op 22, 25. 26, 27, 28, 32, 35, 38, 39, 40, 43, 44, 45, 46, 48 en 49. PROBLEEM No. 16. Auteur A. F. Hoogvelt. Stand in cijfers Wit 10 schijven op: 16, 21, 26, 33, 35, 37. 38, 43, 44 en 48. Zwart 10 schijven op 7, 3, 9, 10, 14, 18, 19, 20. 23 en 40. OEFENPROBLEEM No. 17, Auteur P. G. v. Engelen. mm V'Zzt Stand in cijfers: Wit 13 schijven op: 25, 26, 27, 31, 32, 33, 34. 35, 40, 43, 45, 48 en 49. Zwart 12 schijven op 4, 8, U, 12, 14, 15, 16, 17. 18, 19, 22 en 24. Voor alle problemen en vraagstukken geldt wit zet en wint. Gaarne houdt de redacteur zich aanbe volen voor partijstanden, problemen, eindspelen enz. CORRESPONDENTIE. J. Etn., Amersfoort. In de door U bedoelde partijstand zit een slagzet voor wit. Deze stand kwam naar ik meen voor in een partij tusschen. de heeren Weiss en Moliniard. .mm HUISKAMER NAAR HET ENGELSCH VAN GAY THORNE OOOR M T. „Afschuwelijk Maar ik denk niet, dat juffrouw St. Pierre eenigen lastvan dien aard zal ondervinden bij de gravin, voor al als die jonge deugniet plannen heeft met deze, zooals iedereen zegt," „Wat weet u eigenlijk van de Mayber- lies, vader?" Sir Augustus haalde de schouders op. „Niets goeds," zei hij. „De man is een dubbelzinnige financier, die een zeer slechte reputatie geniet bij alle solide tnenschen. Hij heeft eens een heelebcel geld verzameld met manieren, die zóó dicht bij zwendel staan, dat er haast geen onderscheid is, ofschoon hij sluw genoeg is binnen de wet te blijven. Maar ik heb nu gehoord, dat hij erg wankel staat." „Ja, dat heb ik ook gehoord." „O, het is algemeen bekend, en het is duidelijk genoeg, dat het huwelijk van den Zoon met Lady Stonehaven alles betee- kent voor die tnenschen. Maar dat heeft echter niets te maken met juffrouw St. Pierre, Zij gaat heeleinaal niet uit, en wil niemand ontmoeten van de vreemde per sonen, die het huis van Berkley Square zooveel bezoeken Wat ik nu voorstel is. Hij hield ineens op, want de deur werd geopend en de butler kwam binnen. „Mijnheer Scotson, Sir Augustus," zei de man „ja, dat had ik heelemaal verge ten.'' Sir Augustus keerde zich naar Charles. „Scotson heeft een exploit gemaakt," zei hij, „dat ik graag even inzie voor het de deur uitgaat, daar het nogal belangrijk is. Hij bleef achter op het kantoor om het te doen en ik heb hem gevraagd het hier te brengen, als hij naar huis ging. We zul len hem even binnen moeten laten ko men." „Natuurlijk vader," en mijnheer Scot son, de chef van het kantoor werd binnen gelaten. Hij was ongeveer vijftig jaar, klein, glad geschoren, met krullend grijs haar en een rustig uiterlijk. „Gaat u zitten, gaat u zitten," zei Sir Augustus, „u wilt wel een glas port, niet waar, het is goede, hoor Charles, presen teer mijnheer Scotson even een sigaar." De kleine man trok zijn stoel naar de tafel, met een vergenoegden glimlach op zijn gezicht. Hij hief zijn glas op en dronk op de terugkomst van mijnheer Charles op het kantoor. „Als u het mij toe staat," zeide hij met een buiging, „mijn heer Charles, het doet me werkelijk ple zier u weer bij ons te zien." „Ik ben ook blij, weer terug te zijn, mijnheer Scotson," zei de jonge man har telijk. „Ik hoop, dat nu al mijn wilde ha ren uitgevallen zijn, en ik me voor goed aan de rechtswetenschap wijd." „Binnen een paar weken," zei mijnheer Scotson, „zult u aan niets anders kun nen denken. De tnenschen mogen zeggen, wat ze willen, maar er gaat niets boven de wetHet is het heerlij kste voor een man om in te werken, en het zit in uw bloed, mijnheer Charles, zooals ik maar •1 te goed weet. Uw opmerkingen bij die processen-verbaal gisteren, al waagde ik het toen niet, iets te zeggen, toonden het me dadelijk, „Een aardje naar zijn vaartje," zei ik, daarbij niets oneer biedigs bedoelend, Sir Augustus, en als ik geen geboren advokaat ken, wan neer ik er een zie, dan is mijn naam niet James Scotson." Sir Augustus en zijn trouwe klerk be spraken nu eenige minuten hun zaken, terwijl Charles in stilte rookte. Toen het gesprek beëindigd was, vulde hij het glas van den klerk. „Ik veronderstel, mijnheer Scotson," Zei hij, „dat u, in uw beroep, al heel wat beruchte misdadigers bent tegengeko men „Dat moogt u wel zeggen, mijnheer Charles, ofschoon misschien niet, wat u met misdadigers bedoelt." „O, maar ik bedoel ook niet het ge wone soort, ik bedoel de z.g. deftige heeren, die de menschen geld afpersen, en meer van die dingen doen, de man nen en vrouwen, van wie de gewone mensch nooit vermoedt, wat ze eigenlijk zijn." „Dat is juist de soort menschen, mijn heer Charles, waar ik mijn heele leven mee te maken heb gehad. Er is er haast geen een van, met wien ik niet in contact ben gekomen, gedurende mijn leven met de wet. Mijn tien jaar bij Bayne eti Bascombe en mijn twintig jaar bij Sir Augustus, hebben me met bijna ieder dier deftige misdadigers in Londen in aanraking gebracht. Ik geloof tenminste, dat ik dat gerust kan zeggen Sir Augustus?" „Wat je praktijk bij ons aangaat is het zeker waar." „Nou," ging Scotson voort, „ik ken op het oogenblik wel vier moordenaars, die kalm in Londen rondloopen. Eén ervan heeft een titel, twee ervan zijn vrou wen, en de andere heeft een groot huis in Lancaster Gate en geeft vijf duizend pond per jaar uit. Ik weet, dat die menschen moordenaars zijn. Sir Augustus weet het van drie ervan en, wat nog meer is, Scotland Yard weet het. Maar geen macht op aarde kan ze bereiken. En wat zwendel betreft, daar zou ik nog heel wat meer van kunnen vertellen." „Denk toch eens aan," zei Charles, op een toon, die duidelijk zijn belangstel ling toonde, „Ik zou u wel eens willen vragen, mijnheer Scotson hebt u ooit een man ontmoet, wiens naam is, of die zich althans noemt, Paul Radney? Ik denk niet, dat hij veel in Londen is, maar hij woont op een afgelegen dorpje in Kent en is daar een soort landjonker." Mijnheer Scotson zette ineens hard zijn glas neer. „Natuurlijk is hij niet veel in Londen," zei hij triomfantelijk, „en wel om een heel goede reden. Als hij zich tien jaar geleden in het West End had laten zien, zouden ze hein gelyncht hebben. Het is nu ver geten, maar vijftien jaar geleden was hij de held van een berucht proces. Ik weet, dat hij zich nu Radney noemt, zijn wer kelijke naam is Paul, Richard Paul." „Een schurk „Een van de beste ergste, bedoel ik, mijnheer Charles. Zoo wreed als maar mogelijk is. Hij heeft vijf jaar dwang arbeid gehad, omdat hij een jongen bijna ten doode toe mishandeld had. Het kind was aan zijn zorg toevertrouwd door menschen, die hem kwijt wilden wezen, en het was maar bij toeval, dat er ontdekt werd, wat er gebeurde. Het arme ventje Zat bijna twee jaar in een kelder, gebon den, en werd slechter behandeld dan eetiig dier. Het was in alle opzichten af schuwelijk." Sit Augustus, uit zijn gewone kalmte opgeschrikt, gaf een zachten kreet van verrassing en ontsteltenis. „Ja," vervolgde de klerk, bizonder in genomen met den indruk, dien hij maak te, „en meer dan dat, Radney werd en wordt nog, zoover ik weet, meer dan ver dacht van afpersing op groote schaal. Het was bijna bewezen, dat de jonge Sir Thomas Bonville zich voor het hoofd schoot, ten gevolge van zijn afpersingen. Er is bijna niets, waar hij niet iets mee te maken heeft, tegenwoordig. Maar, met uitzondering van dat geval van wreed heid, is hij de politie altijd te slim af geweest. Zij weten, wat hij is, maar be halve dien eenen heer hebben ze hem nog nooit in de bank der beschuldigden gekregen." „Ik dank u zeer, mijnheer Scotson, ik had er een bepaalde reden voor, om dit te vragen." „Juist, mijnheer Charles," zei de klerk, die, wat hij ook mocht denken, geleerd had, zich nooit nieuwsgierig te toonen. „Wanneer u ooit nog feiten of bijzonder heden omtrent dien man wilt hebben, komt u maar bij mij." „Dit kan van heel veel waarde zijn voor ons," zei Sir Augustus. „Dank je zeer, Scotson." Mijnheer Scotson stond op en wenschte goeden avond, en vader en zoon werden alleen gelaten, elkaar vreemd aankijkend. „Dit maakt het geval nog ingewikkel der," zei Charles. „We komen onder de oppervlakte," was het antwoord, „en ik vrees, voor wat we nog kunnen ontdekken. Maar één ding is duidelijk. Ik ben er zeker van, dat je het met me eens bent, dat we dit geval heelemaal moeten uitpluizen. Het is een plicht tegenover jezelf, Charles, en te genover mij." „Ik stel me voor," antwoordde de jonge man, „om er mezelf geheel aan te wijden. Zooals u zegt, voor u en ook voor Muriel. Ik ben er zeker van, dat ze in geen enkel opzicht te laken is. Ik weet zeker, dat, wanneer dit alles opgehelderd is, u niet zult weigeren, haar als uw doch ter aan te nemen. Als ik daaromtrent ook maar den minsten twijfel koesterde, zou mijn handelswijze anders zijn. Maar, nu ik haar lief heb, meer dan iets anders ter wereld, is mijn plicht heel duidelijk." „En je hebt mij en al mijn invloed tot je hulp, Charles," zei Sir Augustus, zijn hand naar zijn zoon uitstrekkend. „Arm kind, arm kindIk zie haar nog, me alles zoo eenvoudig en vertrouwelijk ver tellend." ZESDE HOOFDSTUK. Muriel was bezig eenige bloemen te rangschikken in de zitkamer, die ze voor haar eigen gebruik gekregen had in de Mavberii.se' Mansion in Rerklev Square. Zij zong, terwijl ze de mooie zalm kleurige rozen in een koperen schaal schikte. De kamer was allerliefst, een der heerlijkste plekjes, die Muriel ooit ge zien had, en de eerste zitkamer, die ze heelemaal voor zichzelf had gehad in haar leven. De muren waren somber zwart, met een bizonder aardig bloempatroon erop. Het plafond was ook zwart en in iedereti hoek van de kamer stond een groote Chi- neesche, blauwe vaas, vier voet hoog, op lage ebbenhouten voetstukken ge plaatst. Overal was blauw en de ovale spiegel, tegenover de open haard, had een zware gouden omlijsting. In een hoek stond een kleine piano. Ze was nooit tevoren zoo gelukkig ge weest. Al was ze wel wat afgezonderd, en al ging ze nooit met Lady Stonehaven uit in de wereld, toch zag ze haar nieuwe vriendin veel, en de uren, die ze samen doorbrachten, waren voor beiden de beste uren van den dag. De schikking, zoo plotseling en im pulsief tot stand gekomen, bleek een groot succes. De twee meisjes voelden zich zoo sterk tot elkaar aangetrokken, als maar zelden het geval is. Zij vonden wel dui zend punten van contact, het was eigen aardig, zooals hun meeningen omtrent verschillende dingen altijd gelijk waren, Het was heerlijk, elkaar vertrouwelijk heden te vertellen, te voelen, dat hun vriendschap iets heiligs was, dat al het andere in de wereld ineens waarde gaf. In het kort, gedurende de paar weken die ze met Enid had doorgebracht, was datgene, wat als een levendige genegen heid en bewondering begonnen was, overgegaan in een oprechte en blijvende vriendschap. Muriel zag betrekkelijk weinig van de rest van de familie. Me vrouw Mayberlie, een zeer drukke vrouw, behandelde haar met een koele, van geen belangstelling getuigende beleefdheid, Cuthbert, de zoon en erfgenaam, vermeed haar eer dan niet en bewees haar geen onwelkome attentie's. Het scheen, dat hij zijn les in de wachtkamer van Maisotl Juliette goed onthouden had. Hij was echter voortdurend bij Lady Stonehaven en had er blijkbaar weinig of geen ver moeden van, hoe weinig zij hem lijden kon, of dat hij een druk onderwerp var» discussie was tusschen de twee meisjes. Mijnheer Mayberlie, een kleine, stille man met een scherp gezicht, die op Mu riel altijd een onprettigen indruk maakte van onbuigzaamheid en macht, was on veranderlijk beleefd en vriendelijk tegen haar. Hierbij kwam nog dat ze van nature veel voor het mooie en de luxe van het leven, dat ze nu genoot, voelde, daar ze dat alles zoo lang had gemist. Eindelijk lag haar leven prettig voor haar. Juist, toen ze klaar was met het schikken der rozen, kwam Enid binnen. „Zoo liefste,'/ zei ze, „we zullen van daag niet veel aan elkaar hebben voor vanavond laat. Ik heb de plannen voor den dag van moeder gehoord. We gaan met de auto naar Hurlinghorn en blijven daar lunchen, en waarschijnlijk zal ik pas net intijds terug zijn om me te kleeden, daar we bij Ritz dineeren en vandaar naar den schouwburg gaan. Zóu je graag meegaan naar den schouwburg, we hebben een loge en ik weet.zeker, dat het best kan?" „Laat mii er bever buiten. Etiid. ik

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 7