m
m>.
Beproefd en beloond.
Verstandig maar niet
schoon.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
ïai me aneen ook wel amuseeren cc ik
heb hee5 wax te deen candaag. Je vertelde
me gisteren dat je uit lunchen zou gaan
en daarom heb ik voor een en ander ge
zorgd. Ik ga ook uit lunchen."
Enid keek eenigszins verrast naar haar
vriendin. Zij wist, dat Muriel geen vrien
den had in Londen, Zij zag, dat het
meisje bloosde, en dadelijk kwam er een
vraag bij haar op, maar ze zei niets, we
tend, dat, als Muriel nu een geheim voor
haar had, dit toch niet lang zou duren.
„Heel goed, lieve," zei ze, „dat is best.
Dan zal je niet alleen zijn. Misschien
zal ik toch nog met de thee thuis wezen."
„Daar ik wist, dat je me niet noodig
Zou hebben, had ik met een vriend, met
wien ik ga lunchen, afgesproken naar
Richmond te gaan en daar te gaan thee
drinken."
De teere blos op haar wangen werd
dieper.
„Prachtig Zou je misschien een twin
tig minuten voor me hebben, wanneer
je in Richmond bent? Je weet dat mijn
moeder daar woont, niet? Nu, natuurlijk
weet ze alles van je, dat je bij me bent en
zoo voort, en ik zou het dolgraag hebben,
dat jullie elkaar ontmoetten. Ik heb een
pakje z:j van Liberty in mijn kamer. Moe
der vroeg me ze voor haar te koopenje
weet, dat ze invalide is en maar zelden in
de stad komt. Zij wil een patroon uit
zoeken voor eenige paneelen in haar sa
lon. Zou jij nu dat pakje naar haar kunnen
brengen en haar met je goeden smaak
helpen Het zou zoo lief van je wezen
en dan sloegen we twee vliegen in één
klap."
„Natuurlijk wil ik dat doen," ant
woordde Muriel, „ik vind 't wat prettig,"
en zoo werd dat dus geschikt.
Het was juist ongeveer kwart voor een,
toen Muriel eenigszins verlegen de palmen-
hall van Carlton binnentrad. Zij behoefde
niet eens rond te kijken tusschen de keu
rig gekleede menschenmenigte, die aan de
kleine tafeltjes zat, want een lange jonge
man kwam dadelijk op haar af.
„Eindelijk," zei hij. „Als je eens wist,
hoe ik op dezen dag gewacht heb 1"
Charles Atlee pakte haar beide handen.
Zijn gelaat was zoo gelukkig, toen hij
haar de trap op voerde, het beroemde
restaurant binnen, waar een tafeltje in een
afgelegen hoekje voor hen gereserveerd
was,
(Wordt voortgezet.)
In een der vorstelijk gemeubelde ver
trekken van Louiza's Rust brandde een
heldèr vuur. Op een gemakkelijken, lagen
schommelstoel bij den haard zat een aller
liefst meisje, een schoonheid. Naast haar
leunde een slank man tegen den schoor
steenmantel.
„Ik weet, dat je mij hartelijk liefhebt,
William," sprak zij met zilveren stem en
haar oogen glinsterden van geluk, „maar
zal ie ook kracht genoeg hebben om het
oordeel der wereld te trotseeren T'
„Hoe meen je dat, Irma vroeg hij.
„Wat zou ik niet voor je doen Nu ik
zeker ben van je liefde, gevoel ik mij sterk
genoeg, om de geheele wereld te trotsee
ren. Maar wat beteekent je vraag?"
„Ach, William, ik had je eerder moeten
vertrouwen, maar ik had er den moed
niet foe. Je weer, dat onze lieve vriendin
Klara Wart altijd veel belang in mij stelde
en daarom heeft zij mij uitgenoodigd om
het feest harer verloving op Louiza's Rust
bij te wonen. Zij wilde, dat ik de wereld,
waarin zij leeft, zou leeren kennen. On
gelukkigerwijze bracht zij mij daardoor in
een kring, die niet past voor mijn levens
omstandigheden. Ik beloofde haar, aan
niemand te zeggen, wie ik was, opdat
men mij niet koud en met minachting
zou bejegenen, en zoo is het gekomen,
dat ik ook jou nog niet bekend heb ge
maakt met mijn afkomst en mijn stand."
Irma's blanke hand speelde zenuwach
tig met den waaier en haar schuchtere
blik richtre zich op den jongen man, die
niet zichtbaar welgevallen naar haar ge
babbel luisterde.
„Dat klinkt heel ernstig en bedenkelijk,
Irma," antwoordde hij lachend, „wat
zouden dat wel voor levensomstandighe
den zijn, die invloed zouden kunnen heb
ben op mijn liefde tot u
Een gloeiend rood verspreidde rich
over het gezicht van het meisje.
„Ach, William, ik ben maar een arbeid
ster b'j juffrouw Mackenzie
„Juffrouw Mackenzie Is dat niet het
elegante kleedingmagazijn dat onze dames
duizenden uit haar beurzen haalt
Een bijna onmerkbaar knikje met bet
neergebogen hoofd was het antwoord.
„En jij bent dus een van de feeën, die
dat alles fabriceeren Die kleine blanke
hand hanteert schaar en vingerhoed
O, jij kleine schelm, dat had je mij zeker
wel eer kunnen zeggen, want dan had ik
weder zooveel vroeger een nieuw bewijs
gehad, dat lieftalligheid en goedheid des
harten niet alleen het erfdeel zijn van de
bevoorrechte standen."
„Maar, William, ik ben arm en heb
geen grooten naam."
„Maar liefste, ben ik dan niet rijk aan
aardsche goederen En als mijn vrouw
zal je dan toch een schoon klinkenden
naam hebben
Een liefelijk vochtige glans blonk in
Irma's oogen, die zij met schuchtere over
geving tot William opsloeg, terwijl haar
kleine hand zich vleiend in de zijne drukte.
„Ik zal een trouwe huisvrouw voor je
zijn, William als een keten van bloemen
Zal ik mij om uw leven slingeren."
Irma Murray zat in een der werkkamers
van het druk bezochte magazijn Macken
zie. Een sierlijke vingerhoed blonk aan
den fijnen middelvinger en haar hand
werkte vlug aan een maïsgeel Atlaskleed.
Juffrouw Mackenzie stond lachend
voor haar.
„Maar, mijn lief kind, ik begrijp je
waarlijk niet."
„Wat wonder Ik begrijp mij zelve
vaak niet."
„Maar met welk doel handel je toch
zoo
„Hoor eens, Jetje, vraag mij niets, zoo
lang mijn werk je bevalt."
„Nu, voor mijn part," zeide de juf
frouw en ging de dame tegemoet, voor
wie de gegalonneerde dienaar de deur
opende en die nu van uit de hoogte de
eigenares van het magazijn genadig groet
te.
„Is mijn costmim gereed om het te
passen vroeg freule Maria Trevor en
zweefde ruischend naar het kleine kabinet,
waarin Irma bezig was.
„Zeker, freule."
De dame trad binnen en Irma stond op.
„Irma Murray? Hoe komt u hier?
O, zeker ook een robe voor je uitzoeken
juffrouw Mackenzie heeft prachtige keu
ze."
„Dat nu juist niet," antwoordde Irma,
„ik ben hier werkster."
„Een werkster van juffrouw Macken
zie een costuumnaaister riep Maria
Trevor ontsteld uit. „En was u dan niet
uitgenoodigd op het verlovingsfeest op
Louiza's Rust
„Zeker."
„En Klara Wart wist...."
„Wie ik ben."
„Onbegrijpelijk 1" zuchtte de dame en
zij nam zich voor de vernedering niet
ongewroken te laten.
Zonder twijfel was het een ongehoorde
onbeschaamdheid een naaister in de intie
me kringen van de beste en eerste fami-
liën der stad te brengen.
„Sta mij toe, dat ik u het costuum
aanpas," vroeg Irma en naderde Maria
Trevor, die in het volle besef harer waar
digheid voor den grooten toiletspiegel
stond.
Irma deed haar werk, stak hier en daar
een speld aan of streek een oproerige
plooi glad.
„Mooi is ze, dat moet gezegd worden,"
dacht Maria Trevor, „maar ik wou toch
wel eens weten, of het waar is, dat mijn
broer op Louiza's Rust haar het hof ge
maakt heeft Mijn hemel, William Trevor
en een costuumnaaister Die gedach
te maakte de dame zoo bewegelijk, dat
Irma haar meermalen moest verzoeken,
zich wat bedaard te houden.
Het costuum moest nog denzelfden
avond gereed zijn, en na een haastigen
groet snelde de dame naar haar rijtuig.
„Naar huis 1" beval zij. De rijtoer in het
park bleef achterwege, omdat het nieuwtje
ha?r n- -t» i
Lady Trevoi za,t in haat elc; ut aion,
SJhlkUtn stond aau bet venster at door hep
de kolommen van een courant, toen Maria
ademloos binnensnelde.
„Wat denkt u wel, dat ik gehoord heb,
mama Herinnert u je nog wel Irma Mur
ray, die mooie blondine, die wij op
Louiza's Rust aangetroffen hebben
„En," vroeg Lady Trevor. Een diep
rood kwam over het gelaat van William.
„Zij is werkster, naaister in het maga
zijn van juffrouw Mackenzie."
„Onmogelijk
„Zeker mama, zij heeft mij zooeven
mijn costuum aangepast 1"
„Klara Wart zou toch zeker geen naai
ster op Louiza's Rust uitgenoodigd heb
ben
„Waarom niet De Warts zijn immers
altijd zoo'n excentrieke lui geweest," zeide
Marie vol ijver, „en toch is het wel wat
erg, 'n naaister in zulke kringen te bren
gen
„Volgens mijn meening," sprak Willi
am en trad naar voren, „staat miss Irma
naar geest, schoonheid en lieftalligheid
ver boven die kringen
„Kijk, mama, William is onnoozel ge
noeg geweest, om verliefd te worden op
dat popje i"
„Nu, dat zal wel zoo ernstig niet ge
meend zijn," zeide de moeder kalmeerend.
„Het is mij zoo ernstig gemeend,"
antwoordde de zoon, „dat ik u binnen
korten tijd zal verzoeken, miss Murray
als dochter te begroeten
„William schreeuwde lady Trevor,
„ben je niet bij je zinnen
„Wilt u dat niet doen, mama
„Nooit
„Ook ik zal haar nooit als mijn schoon
zuster erkennen," zuchtte Maria, „hoe
kan je zoo iets van ons verlangen?"
„Irma is een juweel en het is niet mijn
schuld, dat jelui blind zijn voor haar
glans 1"
„Maar, William," suste de moeder,
„je weet, dat wij voor je op een rijk huwe
lijk gerekend hebben
„Ik ben het speculeeren moe, mama,"
antwoordde William, „en ik zal er mij
nooit toe vernederen op de rcntejacht
te gaan. Ik acht mij te hoog om mij en
mijn naam te verkoopen, en omdat ik
Irma lief heb, wordt zij mijn vrouw 1"
Niets was in staat hem van dit besluit
af te brengen. De bedenkingen der moeder,
de tranen der zuster bleven zonder uit
werking. Aangenaam waren die tooneelen
nu wel niet voor hem, maar wat had hij
wel niet willen verdragen ter wille van
Irma's liefde
„En wanneer wil je nu mijn vrouw
worden vroeg hij op zekeren dag aan
zijn bruid.
„Wacht nog een paar weken, William
mijn eenige oom komt met de volgende
boot naar Amerika terug ik zou zoo
gaarne zien dat hij bij ons huwelijk tegen
woordig was."
Op zekeren dag verscheen Maria Trevor
in het salon en deelde aan haar mama mee
dat een zekere generaal Murray uit Indië
was aangekomen een ongetrouwde na
bob, die al zijn schatten aan een nicht
zou nalaten.
„Waarom moest William zulk een
rampzaligen hartstocht opvatten 1" klaag
de zij. „Wat zouden de zaken er voor ons
anders uitzien, als hij een rijke erfgename
getrouwd had I"
„Zonderling, dat meisje heet ook Mur
ray. Zouden zij bloedverwanten zijn
Maria lachte spottend.
„Generaal Murray en de naaijuffrouw,
dat klinkt onwaarschijnlijk."
Het huwelijk zou in alle stilte voltrok
ken worden.
Toen bruid en bruidegom op den dag
van het huwelijk naar de kerk gingen,
zeide William plotseling „Had je niet
een oom verwacht
„Hij zal in de kerk zijn
„Maar ik heb hem nog niet gezien
Zelfs zijn naam hebt je niij niet gezegd 1"
„Zijn naam? Wel, géneraal Murray
„Wat Toch niet de generaal Murray
„Voor zoover ik weet, is er maar één
persoon, die dezen naam voert," ant
woordde Irma lachend.
„Maar dan ben jij de erfgename, van
wie de geheele wereld sedert eenige da
gen spreekt?" vroeg William cn keek in
het lachende gezicht zijner bruid.
„Dat denk ik wel
De jonge man was met in staat vafder
te spreken, totdat de plechtigheid het be
slissende woordje „ja" vorderde. Hij wist
nauwelijks of hij waakte of droomde, toen
zijn jonge vrouw hem haar ootn Adolf
voorstelde.
„Mijn nicht heeft mij verteld, welk be
drog zij jegens u gepleegd heeft, lachte
de oude heer „weet gij dat dit u vol
gens de wet het recht geeft tot scheiden.
Ingeval gij berouw mocht hebben van den
stap, dien gij gedaan hebt...,"
„Volstrekt niet," riep William haastig,
„mij is het 't zelfde of zij n costuumnaai
ster of een millionnaire is, als zij maar
mijn goede, lieve Irma blijft
„Zij vreesde," ging de generaal voort,
„dat zij den een of anderen erfenisjager in
dc handen zou vallen en...."
„Daarom werd ik naaister," ging Irma
voort. „Klara Wart en juffrouw Macken
zie, die kamenier geweest is van mijne lieve
moeder, wisten alleen iets van mijn list
cn hebben het geheim goed bewaard. Nu
is het echter niet langer noodig. O Wil
liam, als je eens wist, hoe bang ik geweest
ben, dat jij de proef niet zou doorstaan 5"
„Maar ik heb je toch lief, waar en op
recht lief," antwoordde hij. De brave man
geloofde, dat dit werkelijk voldoende was
om alle hinderpalen uit den weg te rui
men.
Stralend van geluk zag Irma haar oom
aan, als wilde zij zeggen „Ziet u, welk
een schat ik in hem heb gevonden
Oom Adolf veegde lachend zijn bril af.
Voor hem was Irma het kostbaarste, wat
hij bezat en hij begreep volkomenWil-
liams gevoelens.
De jonge vrouw heette lady Trevor en
Maria zoo hartelijk welkom, dat deze de
kleine episode bij juffrouw Mackenzie ge
heel en al vergat. Wat vond zij het nu
heerlijk al haar vriendinnen van haar be
koorlijke schoonzuster Irma te vertellen,
van de rijke erfgename van Generaal Mur
ray.
i.
Een der schoonste sieraden der oude
stad met haar interessante huizen was de
oude stadsmuur. Als een grijze gordel
omgaf zij de eenzame plaats in zijn gehee-
len omvang. De hooge torentjes, welke
zich daarop verhieven, toonden nog de
belangrijkheid der vesting in den vervlo
gen tijd.
Het was een zonmge namiddag in den
herfst. Mijn plicht als dokter voerde mij
in een der steegjes, welke iangs den ring
muur liepen. Tot mijn niet geringe ver
bazing zag ik, dat de voormalige schiet
gaten van een toren op de wallen in aar
dige ramen veranderd waren, en alles
scheen aan te duiden, dat dit uilennest
bewoond was.
„Hola," riep ik een voorbijganger toe,
„wie woont daar boven?"
„Weet u dan niet, dokter, dat professor
Raymond daar zijn atelier heeft
„Neen. Dat is iets nieuws voor mij."
„Kijk, kijk, wat heeft die Raymond
zich hoog afgezonderd. Dien ga ik eens
opzoeken."
Aldus sprak ik bij mij zelf, terwijl ik
reeds de wankelende ladder besteeg en
kort daarna aan een zware, met ijzer be
slagen deur klopte.
Daar zat de schilder, tusschen olieverf
en ouden rommel, dat bij zijn modellen
noemde.
„Hé, Raymond, wat drijft je hier boven
op dezen toren Heeft het huwelijk je
krankzinnig gemaakt
„God beware me, Karei 1 Hier heb ik
een prachtig noordenlicht en je weet niet,
wat dit voor een schilder waard is."
„Ah, zoo, je werkt dus bij den schijn
van het noordenlichtJe hebt misschien
mijn landschap onder het penseel Laat
eens zien 1"
Ik trad op den schildersezel toe cn sloeg
mijn handen in elkaar.
„Vriend, wat doe je daar voor dwaas
heid Je schildert daar Rosa Zij is ver
standig maar nret schoon 1"
Raymond lachte tevreden.
„Zij is ook schoon," antwoordde hij,
„en wat het schonste is, ze is mijn vrouw."
Ui meest hem eelijk ^even. Doch ho».
het zoover kwam, dat zij zijn vrouw
werd, zal u door het navolgende duidelijk
worden.
II.
De oude Grosberger was onze tcckcn-
onderwijzer, toen ik voor meer dan twin
tig jaar het gymnasium bezocht. Wij hiel
den allen van dien man met zijn grijze
haren en witten baard. Zijne groote blauwe
oogen waren scherp, doch vol goedheid,
wat ons studenten het beste beviel.
Hij was bekend als portret- en land
schapsschilder. Eveneens had hij door zijn
bekwaamheid ieders achting gewonnen.
Diegenen der leerlingen, welke talent en
lust voor het onderricht toonden, trachtte
hij op bizondere wijze in de geheimen der
kunst in te wijden. Spoedig tcekenden
wij Raphael's Madonna na, en naar een
gipsmodel het hoofd van een Apollo.
Zoo klommen wij met onzen professor van
de zesde tot de eerste klasse op, wij waren
Zijne lievelingen geworden en mochten
zelfs nu en dan eens een blik slaan in zijn
eigen huiselijk atelier, waar hij in vrijen
rijd portretten en landschappen schilderde.
Binnen een paar weken zou het eind
examen gehouden worden en dan vaar
wel, gymnasium.
Heden, bij een buitengewone Junihitte,
was de laatste teekenles, wij hadden ons
nog éénmaal verzameld. Terwijl wij aan
den arbeid waren, ging Grosberger te
vreden 'lachend de zaal rond, keek bij de
zen en dien even op de proef. Daarna ging
hij na r het zwarte bord en teekende daar
een aardig meisjeshoofd op.
„Hé, dat is Rosa riep plotseling mijn
vriend Raymond uit.
Wij zagen allen van onzen arbeid op,
cn werkelijk, op het bord vertoonde zich
het gelaat van Rosa, de schoone dochter
van den professor.
„Wat is roze vroeg deze ernstig, ieder
woord wegend. „Jelui hebt toch niet met
kleuren te schilderen, maar alleen te
teekenen."
„Neen, uw Rosa, mijnheer professor
Uw dochter Rosa 1" riep het in koor.
Wij kenden namelijk allen het lieve
dochtertje van Grosberger, want wij had
den ze dikwijls in het huis van onzen
meester gezien.
„Een prachtige kop," riep Raymond
neg eens halfluid. Dit mocht hem wel
licht meer belang intoizemen dan ons.
„Raymond, wat gaat je mijn Rosa aan
Ze is wel een verstandig meisje, maar
niet schoon 1"
„Dat is niet waar, professor, dat is niet
waar
Wij durfden zulke tegenspraak wagen,
wij waren zijne lievelingen. Dc oude
lachte vergenoegd in zich zeiven, het was
hem geen ernst geweest. Intussclien had
Raymond den kop nageteekend, voordat
de professor dien had uitgewischt. Dit
grapje zou een naspel hebben.
Onbemerkt had een kameraad Ray
mond's teekening weggenomen en daar
onder geschreven „Verstandig maar
niet schoon."
De gefopte merkte het niet, toen hij
bet vel in zijn teekenmap schoof.
„Raymond, je werk vordert vandaag
slecht."
Zwijgend reiKte deze de map aan den
professor over, het losse vel met het meis
jeskopje viel er uit.
„Ah zoo, is dat je arbeid Ik zie, dat jc
een zeer leergierige scholier bent, doch ik
had niet geloofd, dat je je nog over mijn
Rosa vermaken zou."
Met deze woorden hield de professor
be'm de teekening voor de oogen.
„Maar professor Dat heb ik niet ge
schreven."
„Stil maar," antwoordde deze en wij
zagen, dat hij zich diep beleedigd achtte.
In een oogenblik lag het bewuste vel
verscheurd op den grond. Voor heden was
aan zijn slecht humeur niets te verande
ren, en zelfs toen later de onheilstichter
de zaak ophelderde, toonde de professor
maar al te zeer, dat hij niet geloofde, dat
die woorden slechts uit grap neergeschre
ven waren.
Het eindexamen voigdc cn daarna het
afscheid van onze leeraars.
Grosbergcr was ook verschenen met
zijn slanke dochter. Zij was werkelijk
schoon en trok aller oogen tot zich, na
tuurlijk ook die van Raymond. En merk
waardig 1 zij scheen dikwijls haar hoofd
naar de zijde te wenden, waar hij zat
hun blikken ontmoetten elkaar. Had haar
vader haar de geschiedenis verteld? Doch
neen, zij keek volstrekt niet boos, integen
deel, zoo aardig als toenmaals op het bord,
toen Raymond uitriep „Een prachtige
kop."
111.
Tien jaar zijn voorbij. Ik heb mijn me
dische studiën beëindigd en een klein
plaatsje aan den Rijn werd het eerste too-
necl mijner werkzaamheid. Op een schoo-
nen herfstavond keerde ik van een patient
huiswaarts en ontmoette op een hoek mijn
vriend Raymond.
„Welk toeval voert je hierheen, oude
kameraad
„De schoonheid van de wereld is het,
die ik zoek. Doch hoe gaat het met je
Ben je al dokter
„Geraden, mijn beste Aangezien ik nog
jonggezel ben, kan ik je niet in mijn huis
noodigen, ga echter een glas wijn mede
drinken."
„Neen, dat kan ik niet Ik moet deze
hoogte nog bestijgen, want ik wenschte
den ondergang der zon te schilderen. Ga
je mede
„Mij goed."
Ik nam Raymond's arm en zoo vertel
den wij elkaar wat er in de laatste tien
jaar al voorgevallen was. Voor ons uit,
tegen den berg op, ging een troepje toe
risten. Plotseling wendde zich een der
heeren terzijde en scheen iemand te roe
pen, waarop een jong meisje verscheen
met een ruiker bloemen in de hand.
„Wie heeft hij daar geroepen Ik ge
loof Rosa?" Lachend keek ik mijn vriend
aan, terwijl ik aan onzen studententijd
dacht.
„Wat Rosa Wat gaat mij deze Rosa
aan
„Hoe? Zij is toch zoo'n verstandig
meisje."
„Spot niet, vriend Ik ben haar nog
altijd niet vergeten, ja ik heb ze zelfs de
zen zomer in onze oude plaats weder op
gezocht."
„Nu, en Heb je goede hoop gekregen?"
„Dat niet, want zij was op reis. Mijn
vuur heeft wel nieuw voedsel gekregen,
want Rosa is nog vrij en aan niemand ge
bonden."
„Dat geloof ik wel, vriend De acht-
en-twmtig-jarige zou ook niet gauw een
partij hebben."
„Maak mij niet kwaad Ik zeg je slechts
dat het meisje reeds vele huwelijksaan-
vragen van knappe jonge mannen heeft
ontvangen. Maar zij is niet slechts schoon,
neen, haar vader had gelijk, zij is ook ver
standig. Zij sloeg alles in den wind en gaat
haar weg alleen, totdat iemand komt, die
ook haar bevalt."
„Ha, dus een heldin, en jij bent een stille
candidaat."
Wij stonden bovenop den berg en het
oog des schilders verzadigde zich aan den
zonsondergang. Bij het naar huis keeren
trachtte ik nog eenmaal het teedere on
derwerp aan te roeren, zijn oor bleef ech
ter gesloten.
„Maak nu een einde er aan en vraag om
haar hand vóór het te laat is 1"
Dit was het laatste woord, dat ik mijn
vriend bij het instappen in de coupé
toeriep»
Een jonge arts komt niet altijd reeds
door|zijn eersten werkkring tot zijn doel.
Zoo ging het ook mij. De practijk in het
landstadje bevredigde mij niet meer, en
daar in mijn oude gymnasiumstad een
plaats open was, dong ik daarnaar cn het
geluk was mij gunstig. Alle vriendschaps
banden werden weer vernieuwd, geen was
mij echter zoo aangenaam, als die met
Raymond, die zich vóór een paar maanden
eveneens in de nabijheid van Rosa ge
vestigd had. Hij was in de plaats van Gros
berger leeranr aan het gymnasium ge
worden.
„Hóe gaat het me je leerlingen," vroeg
ik op een avond, toen wij beiden alleen
aan de stamtafel zaten „teekenen zij
vlijtig engelenkopjes, geen schoone, maar
verstandige
„Dat weet ik niet", was het korte ant
woord.
„Is je lievelingskleur nog steeds rose
„Helaas ja."
„Dwaze joegen. Trek eens de stom*
schoenen aan. Of zal ik voor jou de kas
tanjes uit het vuur halen
„Doe het, als je kan. Mijn schoonste
landschap zal voor jou zijn."
Er kwamen gasten, wij zwegen.
Twee dagen daarna werd ik in het huis
der weduwe Grosberger bij een oude
dame geroepen. Dit bezoek bracht mij
ook met de huisvrouw in aanraking, en
weldra vertelde zij mij de verlegenheid,
waarin zij verkeerde. Een kunsthandelaar
wilde schilderstukken uit de nalatenschap
van den professor koopen, en ik zou als
een zijner voormalige leerlingen de waar
de er van zeggen. Ik wees het echter af, en
beloofde een vriend te brengen die het
als zijn grootste vreugde achten zou, de
echtgenoote van zijn leeraar een^dienst te
kunnen bewijzen.
Binnen een kwartier was ik bij Ray
mond.
„Hoor eens, vriend, je moet morgen in
een huis komen, om oude schilderijen te
schatten."
„Ik ben geen schatter, zoek een ander."
„Als echter dat huis van Grosberger is?"
Raymond werd rood tot achter de ooien.
„Dan, ja waarlijk, dan is het wat an
ders."
Ik verhaalde hem nu de aangelegen
heid en den volgenden dag, toen ik mijn
patiënte bezocht, was Raymond mijn
begeleider.
De. dag was gelukkig reeds ver gevor
derd, zoodat op ons bellen Rosa zelf ver
scheen in een net huiskleed. Ik stelde haar
den nieuwen kunstkenner en ouden scho
lier voor.
„Mama, professor Raymond heeft de
goedheid ons te bezoeken."
Ik ging mijn plicht waarnemen.
Raymond ging naar het atelier van den
overleden Grosberger. Men beschouwde
de schilderijen, sprak over haar papa en
oprechte tranen rolden over Rosa's wan
gen. Dit maakte haar in Raymond's oogen
nog bekoorlijker. Het deed hem genoegen,
bij de jonge dame en haar moeder geen
gemaaktheid en stijfheid te vinden, en
daarom had hij ook den moed, toen mama
even naar de keuken moest gaan, op zijn
ongeluk in de laatste teekenles te zinspe
len. Hij raakte maar even deze geschiede
nis aan, om te zien of Rosa daar ook iets
van wist. Zij lachte.
„Papa heeft mij alles verteld."
„Nu, wat heeft u toen van mij gedacht
en denkt u wellicht nog van mij
„Hij heeft mij ook medegedeeld, dat u
den tekst onder de teekening niet geschre
ven had."
„U is dus niet boos op mij, juffrouw
En gelooft u dat ik in die twaalf jaar nog
dikwijls dat engelenkopje geteekend heb?"
Hij zag haar vragend aan, een liefelijke
blos bedekte haar gelaat.
„Juffrouw Rosa? zult u niet neen zeg
gen, als ik uw hand vraag
„Morgen zal ik u antwoord geven." In
haar oogen welden tranen op.
Den volgenden middag kwam Ray
mond op mijn kamer. Ik ried zijn ge
dachten.
„Nu, heb je goede schilderijen gwets-
den
„Vriend, de allerschoonste. Rosa Ja
Rosa
„Zij is een verstandig meisje, maar niet
schoon."
„Zeg wat jc wilt."
„Vivat, nu krijg ik ook je mooiste land
schap."
„Ja, dat zal je hebben."
Hij leeft thans gelukkig met zijn Rosa
en schildert in den ouden toren op de
stadsmuur aan mijn schilderstuk. Het is
een Rijnlartdschap bij Zonsondergang. Ik
hoop dat het spoedig in mijn kamer prijkt.
EEN VERKEERD GENEESMIDDEL.
„Zeg eens, buurvrouw, jc zei laatst,'
dat cogi ac zoo goed voor koliek was
maar ik zeg jc, dat het larie is. Vóór dat
ik cog na - in huis had, had mijn man eens
of twee i ter in dc maand koliek, maar
teg "ïwoordig bijna ieder en dag I"
WEELDE.
Toen Socrates eens op een markt een
groote u (stalling van allerlei artikelen zag,
riep hij uit wat zijn ertoch een schat van
dineer», die een mensch niet noodig heef tl"
TOCH MIS»
Professor (uit de soos komende en zijn
vrouw triojvfantelijk een parapluie voor
den neus houdende) „Zie j"e nu wel,
vrouw, hoe dolzinnig al die flauwe mop
pen over verstrooide professors zijn. ik
heb toch mijn parapluie niet laten staan
Vrouw „Maar, beste man, je hebt,
toen je van huis ging, beelemaal geen
parapluie meegenomen
DE BESTE.
Vier kruideniers woonden in dezelfde
straat. De strijd was dus zeer groot.
De eerste schreef boven zijn deur
„De beste kruidenierswinkel der pro
vincie."
De tweede schreef
„De beste kruidenierswinkel van heel
het land."
De derde schreef
„De beste kruidenierswinkel der we
reld."
En de vierde schreef eenvoudig, maar
veeibeteekenend
„De beste kruidenierswinkel van de
straat."
BIJ DE BESTEEDSTER.
Mevrouw „Ja, een keukenmeisje. Eb
een goed. Zij moet zelfstandig kunnen
werken, zoodat ik haar niet den geheelen
dog behoef na te loop en. Ik moet haar
kunnen vertrouwen en zeker zijn, dat de
maaltijden op tijd en goed klaar zijn.
Dan...."
De juffrouw „Maar mevrouw. Zoo
iets kan u bij mij niet krijgen. Dan moet
u in het historisch museum zijn."
EEN DINER VAN PRINS WILLEM II.
Onze voorvaders hielden van veel cn
lekker eten. Prins Willem III gaf in 1672
een diner aan de Staten-Generaal van
100 couverts. Na het copieus diner, waar
van wij zelfs geen begrip hebben, bestond
het dessert, behalve banket, uit 500 pond
Fransche confituren, 4 kisten sinaasappe
len, 4 kisten citroenen, 600 peren, 900
appelen, 200 kleine, 20 middelsoort en
34 groote pasteien.
LEER EN TOEPASSING.
Vader: ,,Ik merk in den laatsten tijd,
dat je niet oprecht bent. Wen je het liegen
niet aan het is een leelijke gewoonte.
Zal je er aan denken?"
Zoontje. „Ja, pa
(Er wordt gebeld.)
Vader „O, zeker die vervelende Tho
mas.... Jongen, ga eens open doen en
zeg dat ik niet thuis ben."
EEN VERRASSING.
Huisvrouw (van een reis terugkccrcnd).
„Heb je gedurende mijn afwezigheid goed
voor de dieren gezorgd?"
Dienstbode: „O ja, mevrouw, heel
goed, maar één keer heb ik vergeten de
poes eten te geven!"
Huisvrouw: „En is zij van honger ge
storven
Dienstbode: „Neen, maar toen heeft
zij den papegaai en de beide kanarievogels
opgegeten
RONDUIT.
Manufacturier (tot een winkeljuffrouw):
„Wij zijn nu goed aan elkaar gewend,
juffrouw Anna, wilt je mijn vrouw wor
den
Winkeljuffrouw „Hm, geef mij liever
f 10 meer salaris in de maand, dat is voor
u voordeeüger en voor mij aangename)
ONZE DIENSTBODEN.
Mevrouw heeft een dineetje en doet
aan het dessert wat blanc-manger, een
halven sinaasappel en een stukje gember
op «n bcxd, dat zij door een der kinderen
aan de dienstbode laat brengen.
Na het vertrek der gasten in de keuken
komend, vindt mevrouw het bord om-
aangeroerd op de rechtbank staan.
„Hoe is 't, Mietje Hadt je er geen trek
in? En je houdt nog al zooveel van gem
ber."
o?3 c«ai nokkig „neen" en halve ant
woorden komt eindelijk het hooge woord
er uit cn wel in dezen onverwachten
vorm
„Ja, ik ben daar een kat of een hond fï
alles op één boi d te kriiaren 1"