Na lijden, verblijden. DeTurco van deFransche revolutie. Pinksterbloempje. UIT DE MOPPENTROMMEL dat je «net ine «ettw^e wit Zij ant woordde niet, nja-T keek naar de» ■grond, terwijï ze een groote en heerlijke warmte van vreugde in zich voelde opkomen, die zich a's het ware naar buiten verspreid de en haar als een toovermantel omgaf. Ze zou niet hebben kunnen spreken. Een heilige vreugde had alle zichtbare dingen, ook al de onzichtbare, veranderd in een bedwelmende verrukking. De kracht daarvan maakte haar sprakeloos. Zij voel de, dar ze ging bezwijmen.... Weer de stem van haar minnaar, nu schriller, angstig s „Je zegt niets. Muriel, om God's wil, zeg, dat je iets om me geeft. Ik ben niet waardig slechts naar je te kijken, dat weet ik heel goed, maar ik moet mijn lot weten. Lieveling, mijn koningin, vertrouw je zelf aan me toe, geef me het grootste, kost baarste geschenk." Eindelijk, langzaam, en met moeite, hief ze haar hoofd op en keek hem aan. Hij zag daar alles, wat hij gehoopt had, waarnaar hij verlangd had, en i/iet een kreet van vreugde trok hij haar naar zich toe en g f haar den verlovingskus. Onsterfelijke verrukkingHet ineen smelten van twee reine zielen, het god delijke moment in twee levens, waaraan niets anders gelijk is, dat nooit overtrof fen kan worden Het licht van den middag scheen tot in hun schuilplaats. Hun harten hangen. En. zoo waren ze dus verloofd. Een uur later verliet Muriel hem dicht bij het ijzeren hek van Lady Stonehaven's huis. Zij hadden afgesproken elkaar weer te ontmoeten buiten het ouderwetsche Roe buck Hotel. (Wordt voortgezet.) En zoo was dan toch William, de oudste zoon van de weduwe Shown, mede ver trokken naar Zuid-Afrika. 't Was een goede en zachte, een werkelijk lieve vrouw, de weduwe Shown. Heel de fatsoenlijke achterbuurt res pecteerde haar. Want ieder wist dat zij wel voor wat beters in den wieg was ge legd, dan om den schamelen klanten, die haar brooddepót bezochten, een twee penny-broodje toe te reiken onder een vriendelijk woordje over het weer. Edoch, waar ze eigenlijk vandaan was gekomen, wist niemand. Niemand wist dat haar man raadsheer was geweest op een der groote plaatsen van Schotland. Dat diezelfde man plotseling, was over leden en er toen aan het licht was geko men, hoe ongelukkige speculaties hem en zijn vrouw en twee kinderen (behalve met een jongen was het echtpaar Shown ook met een meisje, Leontine, gezegend) totaal geruïneerd hadden. Dat mijnheer Shown dezen treurigen toestand, uit liefde voor zijn vrouw, steeds verborgen had gehouden, altijd door maar werkend om nog te trachten goed te ma ken wat verloren was. Maar wat meer tnenschen gebeurt, dat gebeurde ook hem: de dood verraste hem, komend als een dief in den nacht, juist den tijd nog overlatend om zijn vrouw den toestand bloot te leggen. Dat was een vreeselijk moment ge weest. Zij, de vrouw, alles doende om den man over die „kleine aardsche nie tigheden" geen zorgen meer te laten heb ben. Hij, het vreeselijke verdriet in 't hart, zijn vrouw en kinderen onverzorgd te moeten achterlaten. Toen kwam de dood een einde maken aan dat oogenblik. Toen de begrafenis toen de strijd van de weduwe om voor zichzelf en de haren een eerlijk stuk brood te verdienen. Toch was dié strijd eigenlijk niet noo- dig geweestwant volgens recht en bil lijkheid kwam aan de weduwe Shown het vijfde deel toe eener reusachtige erfenis. Maar recht en billijkheid gaan niet al tijd door in de wereld, den zwakkere wordt door den sterkere zijn deel, zijn eigendom afgenomen en dat gebeurde ook aan de weduwe Shown. Lang had het geduurd, voordat ze door veel protectie het baantje van brooddepót- houdster in een der Londensche voor steden was machtig fewordea. De kleine William en de kleine Leon tine werden grootde laatste was werk zaam bij een modiste en verdiende er een aardig weekgeld, de eerste had het gebracht tot een der vertrouwdste be dienden op een handelskantoor. En zoo kon men in zekeren zin zeggen, dat dit kleine huishouden gekomen was tot een zekeren welstand, waartoe William wel het overgroote deel bijbracht. Maar het handelshuis ging failliet den bedienden werd met veel spijtgevoel medegedeeld, dat zij tegen den vijftienden dier maand vertrekken moesten. En met dit feit kwam de armoede in het huis der Showns, en stond de hoogste nood voor de deur. En daarmee ging er in het hart van Wil liam nog een straal van de schoonste illusie verloren, die de mensch zich kan droomen. Want 't was geen onopgemerkte zaak gebleven, dat William en de blonde Anny Black, die op 't kantoor de schrijf machine bediende, elkaar meer dan achting toedroegen. Uit was het met de luchtkasteelen der jongelui; men zou voor elkander dezelfde blijven in afwachting op betere dagen, want zonder de kans op degelijke positie ook maar aanstalten te maken, het huwe lijksbootje in te stappen, was iets dat indruischte tegen de beginselen èn van William èn van Anny Black èn van de weduwe Shown. William had niet geaarzeld er werd goed geld geboden; hij was vertrokken naar 't slagveld. En nu duurde de oorlog reeds meer dan twee jaren. In den beginne waren er nog al getrouw brieven gekomen. Toen was het plotse ling opgehouden alle nasporingen van het War Office waren vruchteloos ge weest slechts tot een zeker punt had men zijn tegenwoordigheid bij het regi ment kunnen vaststellen verder was het onmogelijk. Haar zoon een deserteur Dat kon, dat mocht de weduwe Shown niet denken eerder zou hij zijn leven hebben opgeofferd liever zag ze zijn naam op de lijst der gesneuvelden. Avond aan avond kwam Anny, die al evenmin als de weduwe brieven had ont vangen in de laatste maanden, zitten pra ten in de kleine doch nette achterkamer van het brooddepót. Avond aan avond behoefde men el kander niets te vragen. Immers men zag het op de gezichten dat er geen tijding uit Zuid-Afrika was gekomen. Daar kwamen eindelijk de dagen van den vrede. Leontine, als altijd van haar winkel op het „War Office" inloopende om te informeeren, bracht 't eerst de tijding, dat er vrede zou komen, misschien reeds morgen. En werkelijk den dag daarop jubelde heel Londen, heel Engeland, en liepen de duizend maal duizenden menschen in waanzinnige blijdschap rond de stra ten, hun kleine papieren vlaggetjes zwaai- iende. Juist jubelde een opgewonden menigte de straat door, het „Rule Brittannia, rule the waves Heersch o Engeland over de zeeën," meer uitschreeuwend dan zin gend, toen Anny Black het brooddepot instormde en hoogrood van inspanning niets anders uitriep dan „hij komt, hij komtGoddank, hij leeft 1" Nadere mededeelingen aan het minis terie brachten aan 't licht, dat er een naamsverwisseling had plaats gehad en bijna bij herhaling de dapperste helden feiten verricht waren, niet door Harry Tiborn, maar door William Shown, die met't eerste huiswaarts keerende re giment het vaderland weer opzocht. Eén dag later was er zijn eigenhandig geschreven brief. Zeventien dagen later stapte de ver magerde maar toch nog kranige figuur aan wal, afgehaald door moeder, zuster en Anny, die nog altijd de zijne was. En 't was of de hemel deze brave men schen op meer dan gewone wijze wilde verblijden na het lange lijden, dat ze hadden doorgemaakt. Immers toen men des avonds in klei nen kring met open mond, met gespan- neii". aandacht (de blonde Anny was niet afwezig), zat te luisteren naar de verhalen tan den dapperen William, bracht 4ft post een brief, dien William bevend voor las. Aan mevrouw de weduwe Shown, Londen. Mevrouw 1 Ik heb 't genoegen u mede te deelen, dat u door erflating van den in Amerika (Chicago) overleden broeder van uw echtgenoot, de rechtmatige eigenares zijt geworden van een vermogen van 35000 pond sterling. Ik verzoek u maatregelen te nemen, ten einde genoemde som zoo spoedig doenlijk te mijnen kantore in ontvangst te nemen. Uw dw. dn. H. Harrison, notaris, straat 73, Londen. Het geluk der familie te schetsen, ligt buiten ons bereik. Mevrouw Shown en haar dochter zullen zich gaan vestigen in de plaats waar haar echtgenoot en vader eens leef de. En ook William, die met Anny reeds in ondertrouw is opgenomen, zullen daar gaan wonen, want William wil zich wijden aan de boschcultuur, en daartoe leent zich de bedoelde plaats uitstekend. Hij was klein en tamboer bij de tirail leurs in de koloniën. Hij heette Kadour, behoorde tot den stam van Djendel en maakte deel uit van het handjevol Turco's, dat met het leger vlh Vinoy de stad Parijs was binnengetrokken. Van Weissenburg tot Champigny had hij den geheelen tocht medegemaakt, als 'n zeemeeuw over de slagvelden scherend met zijn ijzeren klaphouten en zijn derboutra (arabische trom), zoo vlug, zoo dwarrelend, dat de kogels geen vat op hem konden krijgen. Maar toen de winter was gekomen en met hem de lange nachten van waken, onbe weeglijk in de sneeuw, wist de kleine bronskleurige Afrikaan, gehard tegen het lood, geen raad, en op een Januari- mor gen vond men hem aan den oever van de Marne, met bevroren voeten, door de koude bevangen. Lang bleef hij in het hospitaal. Daar zag ik hem voor het eerst. Treurig en geduldig als een zieke hond keek de Turco met zijn groote, zachte oogen in het rond. Sprak men hem toe, dan glimlachte hij en glinsterden zijn tanden. Dat alleen lag in zijn vermogen de Fransche taal kende hij niet, nauwelijks sprak hij sabir, algarijnsch dialect, een mengelmoes van klanken, als schelpen langs de zeeën opgeraapt. Tot verstrooiing had Kadour zijn derboutra. Van tijd tot tijd, als de verve ling ten top was gestegen, bracht men hem die op zijn bed en mocht hij er op slaan, niet te hard, wegens de andere zieken. Dan kwam er leven op zijn donker, mat gelaat, dan klaarde het op in de grauwe wintertint van uit het venster, daar kwam uitdrukking in die oogen en zijn bewegin gen hielden gelijken tred met de maat. Nu eens sloeg hij den stormpas en hel schitterden zijn tanden in wilden lach dan weer parelden zijn oogen bij een of andere muzelmansche stanza zijn neus vleugels zwollen op en in de lauwe atmos feer van de ziekenzaal, temidden der fleschjes en compressen, zag hij de met fruit beladene boomen van Blidah terug en de kleine Moorschen, in wit gewaad, welriekend van ijzerkruid. Zoo gingen twee maanden voorbij. Binnen Parijs was in die twee maanden zeer veel veranderd, maar Kadour wist daar niets van. Wel had hij onder zijn ramen den afgematten ontwapenden troep hooren voorbijtrekken, later de kanon nen, voortgetrokken van den morgen tot den avond, daarna de alarmklok, de canonnade. Van dat alles begreep hij niets, behalve dat men nog altijd in oorlog was en dat hij weer zou kunnen gaan vechten, wijl zijn voeten genezen waren. Daar vertrekt hij, zijn trom op den rug, op weg naar zijn compagnie. Lang zocht hij niet. Voorbijkomende gefedereerden brachten hem spoedig naar de Place de Grève. Toen men na een lange ondervra ging er niets anders uit kon krijgen als bono bozef, macoche bono, gaf de ge- legenheidsgeneraal hetn tien frank, een •mnibus en verbond hem aan zijn staf. Daar was van alle slag in die stafs van- de Commune, roode kielen, poolsche mantels zónder mouwen, hongaarsche sluitjassen, matrozenkielen, en goud, en fluweel, tooneelgewaden, gegalonneerde opschik. Met zijn blauw vest met geel bestikt, zijn tulband, zijn derboutra kwam de Turco den optocht volledig maken. Uitgelaten zich in zulk een schitterend ge zelschap te bevinden, half dronken door het zonnelicht, het kanongebulder, het rumoer in de straten, de samensmelting van wapenen en uniformen, bovendien in de vaste meening, dat nog altijd gestreden werd tegen Pruisen, met vernieuwde hard nekkigheid, nam hij, overlooper zonder het te weten, deel aan het groote Parijsche bacchanalium en werd een beroemdheid van het oogenblik. Overal op zijn doortocht juichten de ge- federeerden, zwaaiden hem lof toe. De Commune was zoo trotsch hem in haar midden te hebben, dat zij hem overal liet zien, met hem pronkte, hem als hun co- carde hoog stellende. Twintig maal per dag zond het „Stad huis" hem naar „Oorlog," en „Oorlog naar het „Stadhuis." Men had hem al zoo dikwijls gezegd, dat hun matrozen geen matrozen, hun soldaten geen solda ten waren Hij, hij was toch werkelijk een Turco. Men had slechts zijn verheer lijkt open gezicht te zien en het wilde voorkomen van het kleine lichaampje op het groote paard, in woeste wendin gen, om terstond van de echtheid over tuigd te zijn. Toch ontbrak er iets aan het geluk van Kadour. Hij had willen vechten, de ko gels doen vliegen. Ongelukkig was het onder de Commune als onder het keizer rijk, de staf ging zelden in het vuur. Buiten die tochten en vertooningen bracht de arme Turco zijn tijd dcor op het Vendómeplein of op het hof van het ministerie van oorlog, te middm der or- delooze kampen, vol yan altijd vloeiende vaten brandewijn, ingeslagen tonnen spek, slemperijen en smulpartijen onder den blooten hemel, waaruit de hooge mate van den hongersnood onder het beleg nog duidelijker was op te maken. Te goed Muselman om aan deze uit spattingen deel te nemen, hield Kadour er zich buiten, sober en bedaard, deed zijn afwasschingen in een hoekje, zijn kouss- kouss met een handvol griesmeel dan rol de hij zich, na een kleine aria op zijn der boutra, in zijn bedouïnenmantel en sliep in op een bordes bij de vlammen der wachtvuren. Op een morgen in de maand Mei werd onze Turco wakker geschud door een verschrikkelijke losbranding. Het mini sterie kwam in beweging, alles draafde en vluchtte weg. Zonder na te denken deed hij als de anderen, sprong op zijn paard en volgde den staf. De straten waren vol losbandige soldaten, bataljons zonder or de. Men maakte de straatsteenen los en wierp barricaden op, klaarblijkelijk ge beurde er iets bijzonders.... Naarmate men de kade naderde werden ook de los brandingen heviger, het lawaai grooter. Op de Concordebrug geraakte Kadour den generaalsstaf kwijt. Een weinig ver der neemt men hem zijn paard af het was voor een képi met acht galons, die etr gehaast was te zien hoe de zaken in het Stadhuis stonden. Woedend snelde de Turco naar den kant van den strijd. On der het loopen laadde hij ziin geweer en mompelde tusschen zijn ta d n:„Macach bono, Prussien.want voor hem waren het de Pruisen, welke binnendrongen. Reeds floten de kogels rondom de obelisk in het gebladerte der Tuileriën. Bij de barricaden van de straat Rivoli, riepen de opstandelingen hem „Hola I Turco 1 Turco 1.Er waren slechts een twaalf tal, maar Kadour alleen gold een geheel leger. Recht op de Darncade, trotsch en fier als een wapperend vaandel, streed hij, met oorlogskreten, onder een dichten kogelregen. Een oogenblik scheidde zich de rooksluier een weinig, tusschen twee losbarstingen in en schonk hem gelegen heid de roode broeken te zien opgesteld in de Champs Elysées. Daarna werd alles weer dof. Hij meende zich vergist te hebben en liet nog erger dan eerst zijn geweer spreken. Eensklaps werd het stil op de barricade. De laatste schutter was met den rook van zijn laatste schot weggevlucht. Wat den Turco betreft, hij stond pal. In hinderlaag gereed om toe te springen, zette hij de ba- j'onet vaster en wachtte op de helmhoe den Het waren de linietroepen, die kwamen!.... Boven het dof gedruisch van den stormpas klonken de stemmen der officieren „Geeft u over Een seconde stond de Turco verstómd, daarna schoot hij vooruithet geweer in de lucht zwaaiende „Bono, bono Francese Nog onbepaald kwam het in zijn geest van wilde op, dat dit het bevrijdingsleger was, Faidherbe of Chanzy, waar de Parij- zenaars reeds zoo lang op wachtten. Wat was hij dan ook gelukkig, hoe lachte hij hen toe met zijn blanke tandenrij In een oogwenk was de barricade bezet. Men omringt hem, men dringt hem op. „Laat je geweer zien." Zijn geweer was nog warm. „Laat je handen zien." Zijn' handen waren zwart van kruit. En de Turco ging er trotsch op ze te toonen en lachte steeds door zijn gemoedelijken lach. Men stoot hem tegen 'n muur en vuurt V^or er iets van begrepen te hebben was hij dood. Si-"' In de oogen van een kind begaan de ouders wel eens een fout waarvoor het later meent te boeten want het vergeet, dat de moeilijke weg, dien het een tijdlang gedwongen is morrend te bewandelen, naar een paradijs leidt, waar het hem goed Zal zijn te wonen. In een dergelijken gemoedstoestand bevond ik mij, toen ik uit het woelige, ge zellige leven van een groote stad plotse ling werd overgebracht in de benauwd kleine straten van een stille, doode plaats. Maar laat ik u geleidelijk vertellen, welke de oorzaken waren van deze ver andering. Ik was 23 jaren en commies bij de poste rijen te B. 't Was een vroolijk leven, dat ik daar leidde vroolijk en opgewekt, zon der zorgen gingen mijn dagen voorbij. Op het kantoor vrede en harmonie een niet al te zware dienst een aangena me Directeur, prettige vrienden en ken nissen een niet al te uitgebreide con versatie verrukkelijke muziekavond jes, in den winter eenige soirées dansantes en geanimeerde dineetjes hiertusschen was de tijd verdeeld, dien ik te B. door bracht. Plotseling deelde mijn Directeur mij mee, dat er van het hoofdbestuur een schrijven was gekomen, waarin mijn over plaatsing naar A. bericht werd. Ik wist niet of ik waakte of droomde, toen ik den gewichtigen brief zelf overlas. Maar het was de naakte werkelijkheid en dat dit besluit goed overwogen en dus ook onherroepelijk was, begreep ik on middellijk. Ik van dit Dorado naar A. 't Was of men mij levend begraven wil de, en dat waarom waarom Daar schoot mij pijlsnel eene gedachte door het hoofd „mijn radicaal", riep ik woedend uit, „mijn vradicaal 1" 't Was buiten twijfel ik was het slachtoffer geworden van mijn telegraaf- radicaal. Duidelijk doorzag ik ue„ toestand. A. had een vereenigd post- en telegraafkan toor en ik als gediplomeerde voor de tele- graphie kon daar prachtig den tweeledi ge» dienst naast den Directeur verricht ten. Hoe ziedde ik van toorn en verfoeide dat onheilbrengende radicaal Waarom had mijn vader mij ook ge dwongen om dat diploma te halen Was ik er niet altijd tegen geweest Waarom was ik zoo zwak geweest om het te halen. Maar och, al dat vragen gaf niets en ik vertrok. Mijn nieuwe Directeur was een bemin nelijk man. Grijs geworden in den dienst van brief- en telegramschrijvend publiek, droeg hij zijn witte haren met eere, en, wat nog meer zeef met .-en opgeruimd gemoed. In dien ianuzieiugeu tucsianu, waarin ik den eersten morgen op het postkantoor mijn opwachting maakte, had hij reeds menig jongmensch gezien en met een ko misch tragisch gezicht vertelde hij mij van hen, die mij vóór waren geweest. Van den beginne af konden wij het sa men goed vinden, mijn chef en ik, en mijn aangenaamste uurtjes waren die, wel ke ik doorbracht in zijn vroolijke tuin kamer, en als zijn lieftallige dochter, een brunette, die reeds trouwplannen had. mij door zang en muziek wat opwekte en moed insprak, dan vergat ik wel eens, dat het met klimop begroeide huis in A. stond Als ik mij beklaagde bij mijn Directeur over mijn doodelijke verveling dan was altijd weer zijn eenig antwoord „Maar trouw dan, kerel 1" „Met wie 1" antwoordde ik wanhopig „als uw dochter nog a désirer was maar waar moet ik dan toch een vrouw vinden „En de schoonen van Euphonia dan vroeg mijn chef lachend. „Euphonia" was natuurlijk de karak teristieke naam van een gemengde zang- vereeniging. Zou er wel een kleine plaats Zonder een „Euphonia" te vinden zijn Welnu, ook ik was lid van die vefeeni- ging geworden en iederen Zaterdag avond kon men mij daarheen zien trek ken „de zingende wereld" onder den arm en nageoogd van alle kanten door de A'sche schoonen. Ik vermaakte mij dan met de gezichten, die de zingende schare trok onder het galmen van hooge noten lachte daarover 's Maandags met mijn chef die het wel wreed vond, dat ik dat koor zoo declineerde, maar niet nalaten kon mij gelijk te geven. Zijn uitroep „en de schoonen van Euphonia dan was daar natuurlijk een toespeling op en ik zuchtte glimlachend. „Trouwen," hernam ik, „was nog niet zoo gek, maar het is jammer, dat men dat niet alleen kan 1" „Kom je bent nog jong genoeg, hoor, steek je maar niet zoo vroeg in de zorgen." Toch werkte ik dat plan in mijn hoofd om zonder echter iets wijzer te worden. Pinksteren was in 't verschiet en ik be sloot, na overleg met mijn Directeur, om de twee Zondagen naar huis te gaan. Mijn vader was burgemeester in een klein dorp en hoewel het vroeger van uit B. nu nooit zoo'n groot feest voor mij was om er eenigen tijd door te brengen, zoo trok mij nu iedere afwisseling aan. Toen ik van mijn Directeur afscheid nam, zei hij lachend „Nu kunt ge den tijd dooden met Pinksterbloemen te pluk ken. Zeker het eenige amusement te G. 1" Ik lachte en ging heen. G. was een buitengewoon mooi dorp. Groote groene weiden omringden het van alle kanten en voor iedere woning lag een prachtig onderhouden tuin. Notabelen waren er buiten den dokter en den meester niet te vinden, een druk ke conversatie was er dus evenmin. Den Zaterdag voor Pinksteren kwam ik aan, en na een kalmen slaap, die niet door nachtdienst wreed gestoord werd, stond ik den volgenden morgen bijtijds op om naar de dorpskerk te kunnen gaan. Onze predikant was een zeer eerwaardig man. Oud geworden in dat dorp en dat kerkje, gaf dit feit nu wel geen hoog idee van zijn redenaarskunst, maar pleitte het toch niet temin voor zijn standvastigheid en op rechte genegenheid voor zijn gemeente leden De ooeiniiicn, gewapend met haar kerkboeken, met zilveren sloten, gingen eveneens ter kerke en menig groetje viel mij van haar ten deel. 't Waren bijna allen oude bekenden van mij uit de jeugd. Zeer vriendschappe lijk hadden wij samen op de lange banken gezeten en appel en noot gedeeld. Later had ik een onschuldig liefdesge- schiedenisje gehad met een aardig blond boerinnetje, met een wipneusje en blauwe oogen, terwijl kleine krulletjes schalks van onder het witte mutsje keken. Maar de jongensjaren waren lang voor bij en ik dacht zelden meer aan de lieve Geertje, die dan ook reeds in 't huwelijks bootje was gestapt met een rijken flinken boerenzoon. Buiten haar had ,een meisje nog nooit eenigen indruk op mij gemaakt en vol gens mijn vrienden was ik „onontvlam baar Ik meid mei van droomerige sentimen taliteit en die waterige smachtende oogen herinnerden mij te sterk aan een lauw bad op een snikheeten zomerdag. En nu raadde mijn Directeur mij aan om te trouwen. In gedachten verzonken trad ik net ge zellige kerkje binnen en nam plaats op de mannengalerij. Van daar had ik een zeer aardig gezicht in het schip der kerk, dat nu versierd werd door de veeren strikken, ünten en bloemen van de nieuwe zomer hoeden 't Was immers Pinkster-Zondag en wel ke goedgezinde boerin zou het dan wagen het nieuwe hoofdsieraad in de doos te laten. Ze zou onmiddellijk door haar ver ontwaardigde zusteren voor dood ver klaard worden. Op eens ontdekte mijn oog een klein zwart matelotje, dat door zijn eenvoud gunstig afstak bij de opzichtige overvolle bloementuinen. Onwillekeurig boog ik nuj nieuwsgierig wat dieper over de leuning en ontwaarde een rond frisch gezichtje. Wie zou dat zijn? Als er een nichtje bij den dokter logeer de, dan was mij dat al weken van te voren in alle moederlijke en vaderlijke epistels geannonceerd, dat kon dus niet zijn, maar aan wie behoorde dan dat aardige hoedje „Wat een elegant ding," mompelde ik, na den dienst moet ik haar eens van nabij zien. Zoo gezegd, zoo gedaan. Na de» dienst vatte ik bij den uitgang post en zag haar passeeren. Ik groette diep, op een dorp neemt men voor iederen sterveling den hoef af en voor de eerste maal vond ik dit een uitstekende gewoonte. Een vrien delijk hoofdknikje was haar antwoord. Ik volgde haar met de oogen. Welken weg zou zij inslaan Waar zou zij thuis hooren, in ons dorp of elders Zij nam den zandweg, dus ging zij naar G. Plotseling kreeg ik een uitstekende ge dachte, de nieuwe onderwijzeres, riep ik uit, ja, die moet het zijn Nu had ik natuurlijk wel over de nieuwe onderwijzeres hooren spreken, maar davr ze eerst na Pinksteren in functie zou tri- den, had ik mij nog niet in dit evenement van 't schoolwezen verdiept. Ik nam eveneens den zandweg, mijn belangstelling in dat vriendelijke per soontje was nu eenmaal opgewekt. Ons kerkje was een kwartier buiten het dorp, en ons pad leidde over een uit gestrekte weide. Wij liepen op een tiental passen afstand van elkaar, alleen de boeren en de boeri—\en waren den zand weg blijven volgen. 't Was een heerlijke lentedag. De zon was bescheiden genoeg om niet al te fel te branden en een frisch windje blie« over het land. Ik zette mijn stroohoed af, om den wind vrij spel in mijn haren te gunnen, dat was verfrisschend mijn oogen volg den de slanke meisjesgestalte, die met vlugge, kleine passen over de bloeiende Pinksterbloemen stapte, hier eens een paar te zamen bond, daar weet even stil stond om van de vredige natuur beter te genieten. Het briesje woei aardig sterk en zij haa schijnbaar alle moeite om haar hoofddek seltje op zijn plaats te houden. Op eens behaalde de wind de overwinning en het matelotje vloog lustig over het veld. Ik bedacht mij natuurlijk niet lang, maar rende het weerspannige ding achter na, en door mijn aangeborene activiteit en handigheid was ik weldra de gelukkige. Ik wendde mij tot het „onbehoede" on derwijzeresje met de woorden „Mag ik mij zeiven maar aan u voorstel len, ik ben de zoon van den Burgemeester, en heb ik de eer en het genoegen de nieu we onderwijzeres, mejuffrouw Sautier, te ontmoeten Zij knikte even bedeesd, maar sloeg vrij moedig de heldere, blauwe oogen op, toen zij op het hoedje wijzend schalks ant woordde „Ik dank u wel zeer voor uw moeite, mijnheer, bijna te veel eer voor zulk een eenvoudig toiletartikel." Zij streek de blonde krullen weer naar achteren, waarin de wind lustig speelde. Zoo zag zij er allerbekoorlijkst uit. Door de goudgele stralen der zon beschenen, geheel omringd van groen en bloemen, begon mijn hart sneller te kloppen en vond ik haar het liefste bloempje van het veld. „Als ik nu mijn toestel hier had, nam ik vlug een instantaneetje," riep ik verrukt. Zij bloosde en glimlachte en boog zich even over het geurige bouquet lenteboden; toen stak zij mij haar klein handje toe en sprak vriendelijk „Adieu, mijnheer Van Maarlen, ik ben u zeer dankbaar." „Mag ik u niet vergezellen vroeg ik haastig. „Wij moeten toevallig denzelfden weg. U hebt er toch, hoop ik, niet op te gen, buiten is men vrijer dan in een stad voegde ik er glimlachend bij. „Volstrekt niet." Zij aan zij wandelden wij over de weide, ongedwongen vertelde zij mij van haar huis, haar vroegere betrekking en den in druk, dien zij van haar nieuwe standplaats kreeg. Zij had een open oog voor het schoone in de natuur en verheugde zich over de prachtige omstreken, velden en weiden van G Ik luisterde haar stem was zoo zacht en haar woorden klonken mij als muziek in de ooren, ik moest wel naar hrar luiste ren, haar lach klonk zoo helder over het uitgestrekte veld, waardoor de rustige stilte der natuur plotseling verbroken werd. Voor de eerste maal in mijn jeugdig leven gevoelde ik over mij een ware Pink sterstemming komen en werd ik onweer staanbaar aangetrokken door het gewijde, reine gewaad, waarin de natuur zich aan- ons oog vertoonde. Maar meer nog, voor zichtig klopte Amor aan het deurtje van mijn hart. heimelijk slooo hij naar binnen ta een zalig, ongekend gevut» *kte zfch van mij meeste., ik had kunnen'ubelen en juichen en vouwde onwillekeurig d« handen Eindelijk namen wij afscheid van elkaar, begreep zij de warmte van mijn handdruk! begreep zij den blik mijner oogen Ik weet het niet, alleen weet ik, dat zij de lange wimpers even neersloeg. Dien avond ontmoetten wij elkaar bij den dokter, die nog familie van haar was en een heerlijken avond bracht ik door. Ik had mijn viool medegenomen en zij accompagneerde met diep gevoel. Ook zong zij nog eenige eenvoudige liedjes met een fijn sopraangeluid. „Warum ich dich liebe een blos kleurde hare wangen en zij ontweek mijn blik. Maar voor mij was het genoeg. Mijn liefde was niet hopeloos maar werd be antwoord 1 Een nachtegaal zong in mijn gemoed. Ik bracht haar naar huis ik weet, dat ik veel te vlug een besluit nam, o, ik weet, dat ge mij overhaastig zult vinden, maar waar is het, dat zoo'n wandeling in de vrije natuur en eenige uurtjes van rein. muzi kaal genot voldoende zijn om te doen voelen, dat men waarachtig bemint1 Wij liepen zwijgend woorden kon ik niet vinden het was zulk een verruk kelijke avond, de maan goot zoo gul haat zilverlicht over het land, en de lente bloempjes genoten van lentezon en lente- warmte en ik van lentegeluk.wel licht, en ik boog mij ten laatste tot haar over en fluisterde haar in, wat mijn liefde mij deed gevoelen. Toen zij zoo innig mijn hand drukte en haar groote, teedere oogen naar mij op sloeg, toen bleven wij even staan en blik ten naar het arme, eenzame maantje, de eenige getuige van onze vaste belofte. „Mijn Pinksterbloempje," fluisterde ik, „zul je altijd blijven bloeien en geuren, ook als ik de tuinman zal zijn, die je op kweekt en verzorgt? O, op welk een schoonen tuin zal ons leven dan gelijken, beschenen door de tiefdezon 1 „Goeden morgen mijnheer," sprak ik vroolijk, terwijl ik den dag na Pinksteren mij weer op mijn bureau bevond. „Welkom weer hier, beste vriend, maar wat zie je er opgewekt uit, nu, dat uit stapje in de vrije natuur heeft je goed ge daan dat mag ik zien! en zeker goed ge amuseerd „Zeker mijnheer, want ik volgde uw raad, en plukte Pinksterbloemen Ernstig zag ik mijn chef aan, die mij eerst niet scheen te begrijpen, maar toen hij de waarheid in mijn stralende oogen las, vatte hij mijn hand en sprak aange daan „Geluk, beste vriend, van harte geluk, dat de toekomst je niets dan goeds moge brengen, en nu spoedig directeur van een vereenigd kantoor, niet waar „Leve mijn radicaal 1" riep ik vroolijk. EXCUUS. „Kan je niet zien," is de nijdige vraag van een heer, die een beschonkene tegen zich aan krijgt. „Best hoor, Ik zie uwes wel tweemaal." „Des te meer reden o® mij niet tegen het lijf te loopen." „Dat komt daar vandaan, ziet u, dat ik tusschen beide door wilden passeertn. EXCUUS. „Jij hebt een lief hondje hoor, gisteren heeft hij mij doo.- mijn laarzen gebeten." „Ja, vegetariër is hij nog niet." HIJ SPRAK UIT ONDERVINDING. Vader „Ja mijn zoon wordt eens een beroemd schrijver." Vriend „Hij schrijft niet om geld te verdienen, is 't wel Vader „Hm, dan moest je zijn brie ven aan mij soms lezen.* OOK EEN DIAGNOSE. Mijnheer (geërgerd) „Daar heeft d, dokter hij de laatste ziekte mijner vrouw een verkeerde diagnose gemaakt hij meende, dat ik haar een diamanten collier moest koopen maar nu kom ik tot de conclusie dat 't om een automobiel te doen is." *N EERLIJK MENSCH. Toerist (die tegen de rotsen bekneld raakt en zich niet loswerken kan) „Kon ik nu maar miin kamer in het hotel af bestellen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 12