De feestelijke inkomst van den Kardinaal-Legaat in de congresstad. De stoet passeerde door een dichte haag van juichende menschen. De „Eiland Marken" bracht den Kardinaal-Legaat van de „Batavier II" naar den oever van het IJ, waar Z. Em. Amsterdam betrad. Drie eeuwen na Vondel bezongen nog twee eminente dichters het Mirakel van Am sterdam. De vrome dichter Broere zong zijn diepe Dithycambre en zijn vertellenden bedegang. Om trentop en geev'lenpronk Der groote stad aan 't Y Zonk eens de stormige avondstond Van 't vroege jaargetij.... Schaepman stemde z'n forsche lier en be zingt, hoe Amsterdam's opkomst, grootheid, welvaart, ook het brood der kracht, der vrijheid, der kunst verschuldigd is aan het I Sacrament. Eduard Brom stelde zijn teere muze in dienst der verheerlijking van de H. Hostie van Amsterdam. Thijm bezong Het in losse levendige volksgedichten. Historisch besprak de Pastoor van het Be gijnhof, Leonardus Marius in 1645, bij ge legenheid van het derde eeuwfeest, het Hei lig Sacrament van Mirakel en zette dees' stelling op, dat Amsterdam z'n eere en opcomste heeft te danken aan het H. Al taargeheim. Hoogleeraar Pluym schreef zegt P. Molkenboer met groote scherpzinnigheid zijn historisch-critische proeve over het Hei lig Sacrament van Mirakel en de H Stede, en transponeerde zoodoende het degelijk werkje van Pastoor Marius in modernen toonaard. Van dit overheerlijk gedicht dichte Eduard Brom: O, kostelijk altaargedicht, Van hellen liefdebrand doorlicht, Van diepst gelooven hoog gebeurd, Van teedren ootmoed zoet doorgeurd; Dicht, dat weidsch weten hecht omslugt, Stoutste belijden breed doorluidt Altaergedicht en lofgebed, Waar 't blankst verbeelden gaat te wed, Het zuiverst gehoor, verrast Op bloeiend klankfeest gaat te gast. In hemeltaal en zielewijs' koeken van Amsterdamsche historie als dies nefastus aangeteekend. Heiligschennend werd toen de prachtige St. Nicolaaskerk gebeeldstormd.Een be schonken onverlaat waggelde met zijn ruwe gestalte de kerk door, klom zwaaiend de trappen van het altaar op, opende de beide deuren, die het afsloten, en richtte z'n schreden naar de tabernakelkast. Zij was gesloten. Hij greep met z'n rooversklauwen naar ken in sierlijke lijst gevatte schilderij, waar op achter een glas, een gedicht in gotische Jetters gepenseeld was. „Siet, daer hangt dat lasterlijk gedigt." sprak hij en rukte het los, nam het in de handen en hief het omhoog. De menigte drong in een kring om hem heen.... Zijn mond opende zich en met een spotlach op de lippen, las hij met luide stem het gedicht: Alhier is verborgen in dit slot Jezus Christus, waere Mensch en Godt, Alzoo Hij van Maria is gebooren En zoo groot Hij aan den kruize hing Die 't niet en gelooft die es verlooren. Hij las het geheele gedicht, dat omstreeks dertig regels lang was, hief daarna de schil derij hoog boven zijn hoofd, en smeet het met kracht aan gruis.... Dit was het sein. De „discipelen en de schoelieren" stonden reeds, met steenen gewapend, te wachten. Zij gooiden die onophoudelijk, als ware het een hagelbui, naar het Hoogaltaar, waardoor een vreeselijke verwoesting aangericht werd. 1) Hoe treurig het stond met de uitoefening van den alouden voorvaderlijken Godsdienst in den tijd, dat de calvinisten, eenmaal het heft in handen, de zwaarte van hun ijzeren vervolgingsvuist deden voelen, dat getuigen nu nog overgebleven gedenkstukken. Wie heeft nooit eens gehoord van „Onze Lieve Heer op Zolder". Een oud kerkje, nu als kerkelijk museum „Amstelkring" bekend. Nemen we er even een kijkje. Een enge, donkere houten trap voert ons in de tweede verdieping van het huis, in de eigenlijke kapel. Met welke gevoelens moet de kleine verstrooide schaar in dien tijd wel zijn opgestegen, terWijl het oog van den gerechtsdienaar, op dood en verderf zin nend, overal rondloerde. Hier vonden zij licht, verzoening en voor korten tijd vrede, terwijl buiten de bloedige vervolgingen woedden. Voor velen werd uit kleine heiligdom de plaats der opstanding j naar hemelsch Jeruzalem. Nog staan hier de altaren, alsof de Priester *e juist verlaten had; paramenten en Misboek liggen gereed, ais noodigden zij uit Weer gebruik van hen te maken, Van den practischen zin van den kunst handwerkers dier dagen getuigt in het bij zonder de nood-biechtstoel, die, ofschoon tot een enge ruimte beperkt, toch volkomen aan zijn doel beantwoordt. De preekstoel is zoo perfect, dat zijn in- jrichting bepaald aanbevolen kan worden voor beperkte Diaspora-ruimten. Door een kunstig aangebracht opheffings. apparaat kan hij op het altaar geschoven Worden, om na de preek weer in den pilaar te verdwijnen. Nog treden wij in een kleine nevenruimte, Waar een noodaltaar staat en welke slechts spaarzaam verlicht wordt door een kleine opening. Catacombe-stemming vervult ons op deze door heldenmoed en doodsverachting gehei ligde plaats. Hoe dikwijls zal ze als laatste toevluchtsoord gediend hebben, als men voor Vervolgingswoede de kapel moest ontrui men. De holle onderbouw van het altaar bood daar den celebreerenden Priester een wel kome gelegenheid om spoorloos te verdwij nen; ook de geloovigen genoten daar een grootere zekerheid van hun leven. De in galerijen omgebouwde derde en vierde ver dieping van het museum behoorden even eens tot de kerk. Vanuit de dakvensters, Welke licht geven aan de tweede galerij, heeft men een ruim uitzicht over de huizen- Ij Jos. Winkelmeijer, Van Kerken en Kloosters, Schetsen uit Oud-Amsterdam. zee der stad. In den volksmond draagt deze kerk daarom den naam van „Onze Lieve Heer op zolder." Geschiedkundig staat vast, dat dit huis door de Katholieken sinds 1683 als kerk ge bruikt werd. Het bestuur van Amsterdam was voor die dagen werkelijk liberaal ge stemd en liet zich in zijn handelwijze niet beinvloeden door de hetze der heethoofden, die eischten deze stoutigheden(l) tegen te gaan. Daarbij kwam nog, dat ook de politie zich I tot ons gekomen. Zeker met weemoe» in het selen der moderne schilderkunst behoort, hart denkt telken jaar een Roomsch Am- Talrijker zijn echter zij, die hun lier sterdammer aan den vroegeren Ommegangstemden om het Heilig Sacrament van Mi met „wierook, Kruis en Vaan" door Kalver- rakel te bezingen of hun pen scherpten om straat en Nieuwencijk, over de nieuwe brug, 'n proza de geschiedenis er van te vereeu- waar de zegen met het Allerheiligste werd wigen. gegeven over de schepen in het IJ, door Vermelden we eerst de naieve verzen van Warmoesstraat en Nes over de Lange brugWillem van Hildegaersberch in „van den terug naar de H. Stede. Sacramente van Aemsteldam"; dan den Maar toch, wat is de Stille Omgang schoon katholieken Cornelus Gijsbrechtz Plemp op onze dagen: heerlijke, fiere belijdeniR van vriend van Vondel, met wien hij op 't groot geloof in het Hoogheilig Sacrament Muiderslot kwam en die reeds in 1616 i door duizenden, ook van verre saroenge- zong: :W:« Op het IJ was bet een druk gewemel van feestelijk versierde en met menschen volbeladen vaartuigen. Genadig God, verlaat de wakkere burgers niet Wier trouwe Godsvrucht nooit Uw Heilige stee verliet. En boven alles den zanger van het derde „Eeuwgetijde," den schepper der „Altaar geheimenissen." Het jaar 1645 was het derde Eeuwfeest van het beroemde „Mirakel der Heilige Stede." Vondel herdacht dat niet slechts in 'n opzettelijk met dat doel ver vaardigden lierzang, maar hij vond er zelfs aanleiding in, om het Katholieke leerstuk der H. Eucharistie door een uitgebreid leer dicht te verheerlijken: onder den titel van Altaergeheimnissen. 2) 2) Over de Altaergeheimnissen, zie „Ge schiedenis der Nederlandsche Letteren," door Dr. W. Everts, „Portretten van Von del," door Alberdingk Thijm, nog een merk waardige studie van Pater Molkenboer, en zijn reden voor den Stillen Omgang in „De Tijd." Z. D. H. Mgr. Schrijnen (Roermond). Z. D. H. Mgr. Diepen (Den Bosch). Z. Exc. Mgr. Orsenfgo (Den Haag). Z. D. H. Mgr. Lequien (Martinique). Z. D. H. Mgr. v. d. Wetering (Utrecht). Z. D. H. Mgr. Hopmans (Breda). Z. D. H. Mgr. Callier (Haarlem),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 11