Door zijn kind gered. De verdwenen dochter. UIT DE MOPPENTROMMEL de adellijke Etigelsciie tamilïe ge roepen was, zag zonder twijfel een dt-od kind in de villa en constateerde als doods oorzaak bronchitis. Het was natuurlijk hetzelfde kind, dat heen en weer gedragen was. Eén ding blijft er nog te doen, en dat is een machtiging van het Departement verkrijgen om het graf te openen, dat verondersteld wordt het kind Lady Bea trice Maud te bevatten, en het eenvoudi gere, waarin het kind der boerenvrouw moet liggen. Zelfs al wordt er een kinder lichaam ontdekt, wat ik hoogst onwaar schijnlijk acht, zal dat de feiten niet ver anderen. We hebben nu een tamelijk compleet geval, dat, aan de gravin-we duwe en aan Madame Juliette tegelijker tijd voorgelegd, doch niet in eikaars tegen woordigheid, bijna zeker een bekentenis uit zal lokken." Charlies drukte den kleinen man met warmte de hand. „U hebt wonderen verricht," zei hij, „en nu, morgen, zal ik gerustgesteld naar Schotland vertrekken. Binnen twee dagen zal ik juffrouw St. Pierre weer in Londen terug hebben, en dan zal ze bij mijn tante in Lowestoft verblijven, waar niemand haar kwaad kan doen." „Zijn Rodney en die vrouw Viping nog Steeds thuis?" „Ja, ik heb gister nog bericht gehad." „Dan," zei Scotson, „zal ik Jarvis tele- ioneeren en zeggen, dat we zijn diensten niet meer noodig hebben. Z'n mannen kunnen uit Marshlands en Tracy Street terug geroepen worden. Daar zal ik van morgen voor zorgen." „En ik," zei Cfales, „zal dadelijk naar huis gaan om mijn vader van uw buiten gewone ontdekkingen te vertellen." Al de ongerustheid der vorige dagen was verdwenen. Zijn hart was nu gerust, doch het was vervuld met een vast voorne men en met woede ten opzichte van de valsche bende, welke zijn geliefde zoo lang in haar macht had gehad en waaraan ze nu pas zou ontsnappen. Hij keek even de morgenpost door en vond niets waar hij zelf voor moest zorgen en toen hij het kantoorlokaal doorging, waar de telefoon hing, hoorde hij juist dat Scotson het kantoor van Jarvis, den particulieren detective opbelde, om hem te zeggen, dat hij zijn mannen van hun ob servatie-posten kon terugroepen. Charles haastte zich naar buiten in dpn Zonnigen morgen, zich er niet van be wust, dat hij geen tien seconden geleden, getuige geweest was- van een fout, zoo groot, dat de gevolgen ervan niet te over zien waren. Om een uur 's middags ontving een pei.oon, die in de King's Arms te Marsh lands logeerde en zich voordeed als een enthousiaste fotograaf van allerlei land schappen, een telegram, dat hem naar de stad terugriep. Hij had juist den tijd om zijn rekening te betalen en den trein van twee uur te halen. Een half uur later hoorde Rodney in Marshlands, dat de fotograaf vertrokken was, en om vier uur dien middag reed er een groote gesloten auto, welke bin nenin geen enkelen passagier bevatte doch alleen een hoop bagage, waaronder zich een eigenaardige langwerpige kist be vond met gaatjes in het deksel, het dorp uit met Rodne, aan het stuur. Hij had een auto-pet op, welke hij diep in zijn gezicht trok, en een groote autobril, t-r.'- wijl de kraag van zijn wit linnen overjas omhoog stond om de stof uit zijn hals te weren. Er was dan ook bijna niets van Rodney te zien behalve zijn mond en dien vertrok hij in een tevreden glim lacht TWAALFDE HOOFDSTUK. diner was ten einde in Stax. Den heelen dag had het mannelijk deel van het gezelschap op de heide rondgezwor ven, nu en dan ook vergezeld door de dames. Den heelen dag ook waren de ge weren afgegaan met afvrisselend succes, doch over het geheel was het een goede dag geweest en was de weitasch naar ver wachting gevuld. De heidegrond, welken Constantine Mayberlie gehuurd had, gaf geen teleurstelling, de vogels, welke bij de overeenkomst voorspeld waren, waren er ook werkelijk de slimme financier kreeg trouwens altijd waar voor Zijn geld. iedereen was aangenaam moe bij het diner, dat In het begin kalm verliep, doch daa/1 At gasten vroolïjk werden door het ïijke Voedsel en den heerlijken wijn, kwam de stemming er spoedig in de menschen daar waren allen experts op het gebied van vroolijkheid en plezier, die een somber oogenblik meer vreesden dan God of den duivel. Het gezelschap, dat in Mayberlie's huis vereenigd was, bestond uit welbe kende, niet onbesproken menschen. Het is onnoodig te zeggen, dat deze moderne, vernraakzoekendc menschen geen toe gang hadden tot de hoogere beschaafde gezelschapskringen. Dat was voor som migen van hen een geboorterecht, dat ze echter verkocht hadden voor wat twijfel achtig genot en voor meer dan twijfel achtige vrienden. Desondanks waren ze allen wel bekend in Londen, werden ze telkens weer gekiekt voor de kranten en afgebeeld in tijdschriften. Behalve de drie dames van Mayberlie's gezin, waren er nog twee, zusters, Lady Ccnru'e «1 Lady Hilda Davenport, doch ters van den markies van Donniebrook, beiden buitengewoon aardig er uitziend. Er deden iederen dag wel honderd ver halen omtrent hen de ronde in Londen voor oogenblik waren zij wel de meest populaire ieden van het heele rijke ge zelschap. Ook was er mevrouw Bloundel, echtgenoot van den majoor Bloundel, een bekend jager en een der beste schutters in Engeland. Niemand had er ooit achter kunnen komen, of de sombere kalme majoor berustte in de vrijheden die zijn mooie vrouw zich veroorloofde, ofwel er geheel onwetend van was. Doch ieder ander wist er van. Gedurende het seizoen hadden velen zich al afgevraagd, hoe mevrouw Bloundel toch aan die prachtige saffieren kwam. Toch zeker niet van den jagenden ma joor, wiens particuliere inkomen door een microscoop ontdekt zou kunnen worden, maar dan ook op geen andere wijze. Naast de twee TVIayberiie's, en majoor Bloundel, waren de twee andere heeren van het gezelschap, Sir Percival Wester hall, de jonge baronet, wiens grootste roem was, dat hij een nieuw preparaat had uitgevonden om bruine beenkappen weer te poetsen, bereid uit peiziken en champagnes, en nog een intieme vriend van den gastheer, de heer Meyes Moss. De heer Meyes Moss was, evenals de heer Mayberlie, een macht in de stad. Zijn haar was zwart en krullend, zijn oogen oplettend en helder, en zijn neus, ge kronkeld als die van een roofvogel, was zijn voornaamste spraakorgaan. Niemand had hem ooii van menschlievendheid be schuldigd. Al deze menschen gingen, nadat ze van een diner, geschikt voor een Romeinschen keizer, genoten hadden, binnen in wat bekend stond als de muziekkamer om daar roulette te spelen. Schitterend ge- kleede vrouwen, slanke, in de puntjes verzorgde mannen, zaten spoedig ge schaard rondom een lange tafel met groen laken, waarop genummerde vierkantjes aangegeven waren en met het glimmende, ronde wiel van zwart ebbenhout en zilver aan het einde. Stapels bankpapier kwamen te voorschijn en de heer Mayberlie, die wel een neef van een dier havikachtige croupiers in Monte Carlo leek, draaide het glimmende wiel rond en liet het kleine ivoren balletje rollen niemand be twijfelde zijn buitengewone bekwaam heden voor het beroep van bankier. Muriel was zoo opgewekt mogelijk. Ze straalde in haar jeugd en liefelijkheid, en de verwende pretmakers zouden zich gaarne van de bekende ondervinding- rijke schoonheden van mevrouw Bloundel en de Davonport meisjes, naar deze frissche jonge gezelschapsdame van Lady Stonehaven, gekeerd hebben, als hun zulks toegestaan was. leder was bovendien verrast en ver heugd te zien, dat de jonge gravin zelf dien avond geheel getransformeerd scheen. Al zag ze er steeds lief uit, haar manier van doen was den laatste," tijd zóó wei nig belangstellend en zoo koud geweest, dat ieders plezier er onder te lijden had. Allen konden de reden daarvan wel ra den cn op hun verschillende manieren hadden ze er een voorbijgaand medegevoel mee gehad of er hun oppervlakkig leed wezen over geuit, dat zulk een vent als Cutlibert haar lot zou wezen. Doch hedenavond was het een aangename ver rassing haar lachend, babbelend en le vendig als de besten onder hen, te zien. Dat gaf nog meer reden tot vroolijkheid en na den gezonden, opwindenden dag op de heerlijke hei, en hun welverzorgd diner, gingen ze allemaal zitten om te spelen, zonder ook maar een enkele zorg in de wereld te hebben. Doch hier moet even iets aan toege voegd worden. In de eerste plaats, Cutli bert Mayberlie was er niet. Zijn afwezig heid werd bijna niet opgemerkt en zeker niet betreurd door de meerderhaid. Hij had bijna alle vogels gemist overdag en had haast geen woord gezegd aan 'tafel. Daarna had hij tegen zijn vader gezegd, dat hij erge hoofdpijn had en naar bed gaan wilde. Cuthbert Mayberlie voelde zich niet zeer gelukkig in Stax. Om te beginnen hadden zijn vader en moeder, beangst door de steeds grooter wordende hoeveel heid whisky, welke hun zoon gebruikte, hem duchtig de les gelezen en hem gezegd, dat hij hier, door gezonde sport en matig leven, een gelegenheid had om zijn goede gezondheid terug te krijgen. Bovendien had Cuthbert, vol woede, ontdekt, dat Mayberlie den butler een wenk gegeven had, mijnheer Cuthbert's glas niet te dikwijls te vullen, en het was hem zoo goed als onmogelijk om voor zichzelf alleen sterken drank in huis te halen. Dus veronderstelde iedereen, dat mijn heer Cuthbert vast in slaap was een aangename illusie. Hij was naar zijn ka mer gegaan, had zich omgekleed en was even na negenen het huis uitgesiopen. Stax was heel laag, zonder verdiepingen gebouwd en omsloot drie zijden van een vierhoek, waarvan de vierde open was naar het Zuiden en uitkwam op een tuin met terrassen, en een beekje aan het einde, waarachter zich de heide zelf uitstrekte. Het was uitstekend gebouwd van graniet, door een beroemd architect, en het dak bestond uit kostbare, donker groene pannen. In het midden van den vier hoek, welke met fijn kiezelzand bedekt was, bevond zich een klein grasveldje, waaruit een fontein opspoot. In het kort, Stax had den naam verworven van een der beste plaatsen in Schotland te zijn om te jagen en de inrichting van binnen was zooals in het beste hotel te Londen. (Wordt \'oorlgezct.) De regen viel zonder ophouden neer, voortgezweept door den killen, doordrin genden wind. Een arme ongelukkige, die met moeite zijn verstijfde beenen over het asphalt der straat voortbewoog, hui verde onder het loopen en bleef nu en dan staan, als kon hij niet verder, terwij! hij zijn bevende hand tegen de steenen huizen legde welke hij langs liep. Zijn be- modderde kleeren, liever gezegd lompen, waren doorweekt van het water en de kleur des doods lag reeds op zijn hol, uitge teerd gelaat. Hij had een huis bereikt met een ijzeren hek ervoor, bleef staan en omklemde met een zijner handen een tralie, want zijn droevig lichaam had zoo dringend be hoefte aan steun. Een vlugge, flinke stap deed zich hooren op het trottoir. „Geef me in Godsnaam geld om voed sel te koopen," zeide de ongelukkige. De ander bleef staan. „Waarom zeg je niet drank, en spreek je dus de waarheid niet?" zeide de man, en stak zijn hand in den zak van zijn met bont gevoerde overjas. Het volle licht van eenc lantaarn viel op zijn knap blo zend gelaat. De arme stumper haalde eensklaps diep adem en deed een schrede voorwaarts. Het geldstuk, dat de man in zijn hand deed neervallen, glinsterde een oogenblik op de trillende palm en viel daarna met een klinkend geluid ver weg op straat. „Ik wil uw goud niet," zeide de onge lukkige met een heftigheid, die zijn ge- heele gestalte deed schokken. „Ik wil uw goud niet, Herman Mas- ton." De man ontstelde en zijn blozend ge laat werd doodsbleek. „Wie durft mij Herman Maston noe men Mijn naam is Derwent. Willem Derwcnt," zeide de man met schorre stem, en keek angstig zoekend om zich heen. „Er is juist op dit oogenblik geen hulp in de nabijheid, Herman Maston," zeide de havelooze man en lachte. „Ik heb zooeven den politieagent van zijn standplaats zien wegloopén om een dronken kerel op te brengen. Het uur van vti-gelcftng Is, geloof ik, eindelijk geslagen." „Wie ben je?" „Twintig jaar geleden kende je mij heel goed," gaf de ongelukkige ten antwoord. „Schot riep de man uit. „Juist, ik dacht wel, dat je mij nog zou kennem." En weer lachte de ongelukkige. „Wat moet je hebben vroeg de ander en knoopte zijne jas los. Zijn stem was onvast en zijn hand beef de. „Je geld noch je leven, Herman Mas ton," zeide Schot op bitteren toon. „Geen van beide zijn nu voor mij van eenig nut. Luister. Je woont hier dichtbij. Ik ken je huis. Hoe ter wereld is het mogelijk, dat ik je niet eerder heb opgespoord! Maar je harde, koude stem heeft je eerder verraden dan je uiterlijk." Schot haalde een revolver uit zijn zak te voorschijn. De ander zag ze glinsteren in het licht en deinsde achteruit. „Houd ie stil," sprak Schot kalm. „Je bent het niet waard, en mijn spel is nog niet uitgespeeld. Ga mij voor naar je huis en waag het niet om een verdachte be weging te maken, want die brengt je in gevaar. Ik verlang naar een rustig, warm plekje om een een ander te schrijven. Misschien weet je niet, dat ik een ander beroep heb gekozen, nadat je mij hebt geruïneerd en mijn geld hebt ontnomen. Wanneer ik nog in een eenigszins be hoorlijken toestand ben, dan heet ik par ticulier correspondent. Zooals je ziet, ie- vert het mij niet veel op, maar schrijven kan ik." „Als je geld hebben wilt, zeg dan hoe veel," zeide Derwent met schorre stem. „Ik heb al gezegd, dat ik je geld niet noodig heb," zeide Schot en deed een stap naderbij. „De arbeid van dezen avond zal mij genoeg opleveren om mij de paar weken die mij nog overblijven in dit leven, te helpen doorworstelen. Wat ik wensch is wraak en de gelegenheid om mij in de oogen der wereld te rechtvaar digen. Je hebt mij mijn leven ontstolen, het terugkrijgen kan ik niet meer. Je hebt mij mijn geld ontstolen, zooals je dat bij anderen hebt gedaan en een schandvlek op mij geladen, die op jouw schouders moet rusten. Jij was het, die den wissel hebt ver- valscht, niet ik en je weet het, ofschoon ik in de gevangenis voor die misdaad heb moeten boeten. Jij noemt je nu een heer, Herman Maston en ik heb nog minder dan een hond, maar eindelijk heeft mijn uur geslagen. Ga mij voor naar je huis." De havelooze man had zijn stem ver heven tot een schreeuwen en zwaaide nu met de revolver in de lucht, De ander stapte voort en keek nu en dan vluchtig over zijn schouder. „J.k heb je gezegd, dat ik je niet zou dooden, of je moest trachten te ont vluchten," zeide Schot snijdend. „Als je echter één woord spreekt tot een voorbij ganger, dan ben je een man des doods wees daarvan overtuigd. Ga voort 1" Onder stilzwijgen werd de weg verder afgelegd. Schot volgde Derwent onmiddellijk op den voet, toen deze de marmeren stoep van zijn prachtig huis opliep en de deur ontsloot. Binnen was alles in diepe rust. Hierop had de ongelukkige man gerekend het was reeds na middernacht. De zachte stralen van het getemperde licht, de koes terende warmte door het gehcele huis werkten bedwelmend op hem, maar Derwent hoorde het klik-klak der re volver in zijn trillende handen en duwde de deur van de bibliotheek open. „Dit is dus je huis, Herman Maston zeide Schot en keek om zich heen. „Mensch, om Godswil niet zoo luid riep Derwent uit. „Dit is dus je huis," vervolgde Schot alsof hij niets gehoord had. „Het lijkt weinig op de gevangeniscel, die mij tien jaar lang tot woning heeft verstrekt, wat ik aan jou te danken had, Herman Mas ton het heeft weinig overeenkomst met de holen en spelonken, die nu mijn eenige woonplaats vormen." „Wat wil je hebben, vriend begon Derwent en stak ziin hand weer in zijn zak „Pen en papier," zeide Schot woest, stond op en liet zich vallen op den stoel voor de schrijftafel. „Ga n,u aan den anderen kant tegenover mij zitten en heb het hart niet je te bewegen of te spreken." Schot nam dc revolver in zijn linker hand en begon te schrijven, terwijl hij steeds Derwent oplettend in het oog hield. Weldra las hij overluid het volgende „Ik, Herman Maston, alias Willem J. Derwent verklaar hierbij dat ik twintig iaar geleden de chèque op de Engelsclie bank te Londen heb vervalscht, waarvoor Eduard Schot heeft terechtgestaan. Ik verklaar, dat genoemde Schot onschuldig is. Ik ben alleen schuldig." „Kom nu hier en zet je handtekening. En goed ook, want denk er aan, dat ik je handteekening ken." „Ik zal je tien, vijftien, twintig duizend gulden geven," zeide Derwent met stijgen de heftigheid. 'C- „Teeken „Vijftigduizend." „Teeken 1" en de revolver klikte, Derwent boog zich over het papier. „Honderdduizend alles, als je dat Terlangt." „Schrijf Herman Maston alias Wil lem Derwent," zei Schot. De man teekende en kreunde, toen hij Zich wankelend van de tafel verwijderde. „Nu dit deel van het werk is afgeloopen, kun je weer gaan zitten," zeide Schot. „Ik wil nu een en ander over mij zelf gaan schrijven en ik zit hier zoo goed als het maar kan. Het zal de aantrekkelijkheid van mijn mededeelingen nog verhoogen, als men weet dat ze in een mooie, flinke bibliotheek zijn geschreven. Wanneer het werk voleindigd is, zal ik een oogen blik gebruik maken van je telefoon. De agenten op het bureau kennen mij zeer goed. Een speciale correspondent leert menschen kennen, nietwaar zeide hij met een vluchtigen lach, „en ik zal zenden om u te komen halen. Wat of zij ook van mij mogen weten, het is hun bekend dat ik geen leugenaar ben. Daar mee is mijn spel afgespeeld." Hij schreef een uur lang ijverig door. Daarna nam hij de losse vellen bij elkaar en las over hetgeen hij geschreven had. Hij had de waarheid gesproken toen hij beweerde goed te kunnen schrijven. Het verhaal dat hij had geschreven van het lijden dat hij ondervonden had voor de misdaad van een ander, zou hem be roemd hebben gemaakt, zoo vol dramati sche kracht en tragische bizonderheden was het. Bij de eerste meedoogenlooze verklaringen kreunde Derwent luid, maar zonder zich daarom te bekommeren ging Schot voort, totdat de duistere levensge schiedenis van dien man geheel was voor gelezen. Intusschen zat hij met gebogen hoofd en de handen voor het gelaat te luisteren. Hij hief zijn hoofd niet op, zelfs niet toen Schot het telefoonbelletje deed weer klinken en aan het politiebureau ver- Zocht een agent te zenden. Het kaarten huis, waarvoor hij twintig jaar had noodig gehad om het op te bouwen, stortte boven zijn hoofd ineen en hij zat als een gebroken man gebogen over den puinhoop. Deze oogenblikken waren voor hem uren van smart eri vertwijfeling. Te midden daar van hoorde hij het ruischen van rokken in de gang en het klepperen van muiltjes op den ingelegden houten vloer. Zachtjes werd de deur geopend. ..Bent u daar vader?" vroeg eene lieve stem en toen Schot opkeek zag hij een bekoorlijke verschijning in de deurope ning. Zij was een lieftallig jong meisje en haar matblond haar hing los over hare schouders. „Wat ben ik blij dat u gekomen bent," ging zij voort. „Ik was naar bed gegaan en sliep reeds toen ik de telefoon hoorde en begreep dat u er moest zijn. Wat ben ik blij dat ik u weer zie, lieve vader." Derwent verbeeldde zich de haan van de revolver te hooren en keek haastig op. Schot wierp echter een krant over zijn linkerhand en kuchte zaatitjes. „O neem mij niet kwalijk vader I" zeide het meisje en sprong op. „Ik dacht dat u alleen waart." Zij verwaardigde Schot zelf niet met een blik, toen zij zich omkeerde en de ka mer verliet. Derwent uitte een half ge- smoorden kreet toen de deur zich achter haar sloot. „Lucy 1" Maar Schot was van zijn stoel opge sprongen. „Pas op," zei hij en duwde Derwent de revolver onder zijn neus. «Zeker je dochter „Ja," zei Derwent dof „Hoe oud is zij V' „Achttien jaar." „Dus je prachtig verleden is haar onbe kend 1" „Ja." „En zij vertrouwt je volkomen „Ja." En de man kreunde. „Dan zij God haar genadig, arm kind zeide Schot geroerd'. De zware stap van den politieagent deed zich op den steenen drempel hooren, Schot aarzelde een oogenblik, duwde toen haastig zijn revolver in zijn zak, greep de dicht beschreven vellen papier van de ta fel en scheurde ze in stukken. „Mijn spel is afgeloopen," zeide hij met een glimlach en smeet de stukken papier in het vuur van den haard. „Doe de deur open en laat den man rinnen." Derwent aarzelde. „Lafaard 1" zeide Schot tusschen zijn tanden en deed zelf de deur open. De stevige politieagent keek verbaasd van den een naar den ander. „U mijnheer?" zeide hij en staarde Schot aan. Zij hadden elkaar op eigenaardige wijze leeren kennen. „Ja, vriend," gaf Schot ten antwoord. „Heeren als die daar, wenschen niet lastig gevallen te worden door stumpers zooals ik ik vermoed dus dat je mij zult moeten aannemen. Een plaatsje onder je herberg zaam dak is niet kwaad in een nacht als nu." „Wat is de aanklacht vroeg de agent en wendde zich tot Derwent, juist niet bizonder b eminnelij k. Deze zweeg. Hij zat nog neergebogen in zijn stoel, verstomd en onmachtig. „O, mijnheer zal zeker morgen liever willen verklaren," kwam Schot tusschen- beide. „Laten wij gaan, mijn vriend." „Wat een afschuwelijke man was dat," zeide Lucy en keerde uit de gang terug toen de deur achter hen gesloten was, ter wijl zij haar arm door dien van haar vader stak. „Wat wilde hij van u „Geld natuurlijk mijn kind," antwoord de haar vader met heesche stem. „V/at ben ik blij, dat u om de politie hebt gestuurd om hem te halen, nu hij u lastig viel." Den volgenden morgen werd op het politiebureau gerapporteerd, dat in num mer 10 een man dood was gevonden. Wil lem Derwent betrad het kleine holle ver trek, en staarde een oogenblik neer op 't uitgeteerde gelaat van den doode, wiens lippen voor eeuwig gesloten waren. Hij knoopte zijn met bont gevoerde overjas dicht. Hij trad naar buiten in de open lucht. Hij ademde weer vrijer. De beroemde circus Trevi had op zijn doorreis naar de residentie voor eenige dagen in de stad A. halt gemaakt. Groote bont gedrukte plakkaten verkondigden den inwoners, dat twee gala-voorstellin gen zouden gegeven worden. Den eersten dag waren de tribunes stampvol en de menigte wachtte met spanning de ver schijning af der „eerste kunstrijderes der wereld", zooals de aankondigingen ze noemden. Volgens het program zou een tot nog toe nooit vertoonde voorstelling plaats hebben, de kunstrijderes zou op het vurig paard Byron over een nauwe lijks 'n halven meter breede plank naar een stelling van tien meter hoogte rijden. Daar verscheen de elegante gestalte der beroemde kunstrijderes, in een prach tig gewaad gehuld, gezeten op een mooi bruin paard. Luide bravo's begroetten haar verschijning Daarna trad doodsche stilte in, de kunstrijderes begon haar gevaarlijken rit. Ademlooze spanning lag op aller gezichtmaar de rijderes en het paard schenen zoo zeker van den goeden uitslag, dat de angstige stemming plaats maakte voor een gevoel van blijde verwachting. De hoogste hoogte was bereikt, licht groetend boog zich de kunstenares, en het paard aanvaardde trotsch het tweede gedeelte van zijn weg. Reeds was de helft afgelegd, toen een blaadje papier van de bovenste tribune naar beneden waaide, het paard schrok een kleine misstap en een gil van ontzetting weerklonk door den circus. Bloedend lag de rijderes in het circuszand en naast haar zwaar gewond het paard. De directeur, gevolgd door eenige hee ren van de eerste plaatsen, snelde de ongelukkige te hulp. Een oude heer met dichten baard, die als professor werd aangesproken, liet de bewustelooze in de manege dragen en onderzocht de wonde. Het resultaat luidde zware inwendige kneuzingen en breuk van den rechterarm. Daar het ziekenhuis der stad ver verwij derd lag, sloeg de professor voor, de on gelukkige naar zijn huis te dragen, dat tegenover den circus lag en waar een pri vaatkliniek was ingericht. Spoedig daarop iag de kunstrijderes in een zacht bed, en professor Wilman had met zijn «ewisrent de behandeling der zieke overgenomen er was echter geen hoop meer, dat kon men op de gelaats trekken der geneesheeren lezen. Zij zelf wist nog niets van haar toe stand, maar lag geheel bewusteloos slechts bij tusschenpoozen kwam een hevige hoestaanval, waarop telkens een bloedstroom volgde. De assistent verwijderde zich om den directeur van den circus het onderzoek mee te deelen. De professor stond alleen voor het bed der kunstrijderes, wier gezicht hij met een natten doek wiesch. Liefdevol keek hij naar het edele gelaat der rustende. Het was daarbij of een hevige ontroering hem beving. „Merkwaardig," mompelde hij zacht, „Zij gelijkt zoo zeer op haar." De zieke bewoog zich. Zacht legde hij zijn hand op haar voorhoofd. „Will J" riep zij zacht, „Will, waar ben je Ik zie je niet, het is zoo donker om mij heen, geef mij toch een handje.. Will, kindje, kom, spreek toch tot je moeder. Bij het hooren dezer stem ging een schok door het lichaam van den professor. Bleek en ontdaan keek hij naar de reeds in doodstrijd liggende vrouw. Spoedig keerde de assistent terug, met een zevenjarig knaapje aan zijn hand, dat aanstonds naar het ziekbed toesnelde. „Mama, lieve goede mama," riep het kind bevend uit en wierp zich op zijn moeder, die hij herhaaldelijk kuste. „Mama, lieve mama, doe toch uw oogen open 1 Kijk Will aan, lief mamaatje, slechts een enkele maal...." Ontroerd zagen de beide mannen dit tooneel aan. „Wat hebt u over de veron gelukte vernomen vroeg de professor fluisterend aan den jongen dokter. „Eigenlijk niet veel. De directeur heeft mij gezegd, dat hij de kunstrijderes voor eenigen tijd in Londen had geëngageerd over haar vroeger leven heeft hij nooit iets gehoord. Haar gansche geluk was haar kind geweest, dat zij een goede op voeding gaf. Hier is een kistje, dat de zieke toebehoort, wellicht bevat het iets, dat ons opheldering kan geven." De professor nam het kleine sierlijke kistje en trad daarmede naar het bed der stervende. Zacht hief hij den knaap op en vroeg hem liefkoozend, of hij wist, wat zich in dat kistje bevond. Nauwelijks had de knaap het kistje in de hand van den professor gezien, toen hij heftig zei „Geef mij het, dat isljvoor mijn grootpapa, dat mag niemand aanvatten. Mama wil dat niet." „Waar is je grootpapa Je kunt het hem dan brengen," zei de professor. „Neen, dat mag ik niet," antwoordde de knaap, „eerst als ik groot ben, ga ik naar hem of indien mijn mama er niet meer zal zijn," voegde hij er snikkend bij. „Arm kind 1" De professor streelde zacht de bruine lokken van den knaap. „Hoe heet uw grootpapa „Dat weet ik niet." „Heb je dan nooit zijn naam gehoord De knaap schudde het hoofd. „Nu, dan weet je misschien wel wat je grootvader is „Een groot man," was het laconische antwoord. „Hm, dat is al zeer veel, maar ik had liever, dat je mij vertelde wat hij doet." „Hij maakt de menschen gezond." Op dit oogenblik steunde de zieke pijnlijk en de professor trad weer naar het bed. De ongelukkige sloeg de oogen vragend in het rond. „Waar ben ik vroeg zij. „Bij goede menschen.... Hoe gevoelt gij u?" „Die stein 1" fluisterde de zieke en luid vroeg zij „Wie bent u Ik kan nie mand herkennen, alles is donker voor. mijn oogen." „Ik ben de dokter en heb u na het on geval in den circus behandeld. U bevindt u bij mij," antwoordde de oude heer. „O, die stem, die dierbare stem fluisterde zij opnieuw. „Ja, nu weet ik weer wat er geschied is, ik viel van het paard, daarom ook die grenze- looze smart daarbinnen. Maar de klank van uw stem wekt een zoo dierbare her innering in mijn ziel. U meeent het zeker goed met mij. Zeg mij de waarheid, ik mag niet sterven zonder voor mijn Will, mijn lief kind gezorgd te hebben." Dc arme knaap die alles gehoord en begrepen had, wachtte angstig op de uitspraak van den dokter. De professor gaf echter zijn assistent door een teeken te verstaan zich voor een oogenblik met den knaap te verwijderen. Toen beiden het vertrek verlaten hadden, wendde zich de professor tot de zieke en vroeg liefde vol „En wat had je nog te beslissen, mijn kind „Het is dus met mij ten einde?" zei zij bevend. „Toch dank ik u, gij zijt zoo vriendelijk voor mij en het is, als gij spreekt, of ik de stem van mijn vader hoor." „Van uw vader?" „Ja, dien ik eens zoo snood verlaten heb, ach „Blijf bedaard, kind, wat gij ook moogt misdreven hebben, welke vader zou 11 niet vergeven De oude man legde plechtig zijn hand op het hoofd der stervende. Zij scheen verficht te ademen. „Ik dank u, mijnheer, och, u is zoo goed als een vader. Gelooft u, dat de mijne mij zou vergeven O, u weet niet, hoeveel leed ik hem heb aangedaan. Och, ik smeek u, neem mijn kistje, daarin zijn twee portretten voor mijn zoon en voor mijn armen vader. Zeg mijn vader, dat zijn dochter nimmer heeft opgehouden hem lief te hebben en te eeren en dat haar zoon dit eveneens zal doen. De schuld harer jeugd is uitgeboet door een leven van berouw en duur is de droom betaald, dien het dwaze meisje gedroomd heeft. Groet hem van zijn dood kind en smeek hem om vergeving," Uitgeput viel de kunstrijderes in do armen van den ouden man. „En waarom verliet gij uw vader vroeg hij zacht. „Ik trad tegen den zin van mijn vader in het huwelijk met een man, die mij alleen cm het geld genomen had. Ik verliet toen mijn familie en vaderland, maar was niet gelukkig. Eenige jaren later stierf mijn man, en om niet van gebrek om te basnen verbond ik mij aan een circus. Acht jaren zijn sinds dien verloopen, acht jaren van een droevig en verlaten bestaan. Dikwijls had ik het plan, naar mijn vader terug te keeren, maar ik had er den moed niet toe." „Acht jaren," mompelde de oude pro fessor. „O God, er is geen twijfel meer. Mijn kind, mijn dochter, mijn Marie 1" De stervende keek op, als ontwaakta zij uit een droom daarna riep zij jube lend uit „Vader Vader 1 Bent u het I O, God, nu wil ik graag sterven 1" Een lange"pauze heerschte nu. Eindelijk hernam de zieke met fluisterende stem „Vader, kunt u mijn Will lief hebben?" Op dit oogenblik trad de dokter met den knaap weer binnen. „Mama, lieve mama," snikte het kind. De professor hief het kind liefdevol in zijn armen en vroeg „Will, houd je van je grootvader?" „Ja, bijna even veel als van mama." „Nu, kijk mij dan aan, mijn kind, ik ben je grootvader." Will keek hem verbaasd en vragend aan, daarna sloeg hij zijn armpjes om den hals van den ouden man en zei„Groot vader, ik houd van u, maar maak mijn mama weer gezond." De oude professor had tranen in da oogen. „De eerste bede," riep hij smarte lijk uit, „de eerste bede en ik kan ze niet vervullen." Een zucht ontsnapte aan de borst dei zieke, vader en kind bogen zich over haal zij had opgehouden te leven. IN DE KROEG. Zeker jongmensch kwam 's avonds in zijn club met een gewichtig probleem in 't hoofd. Hij zeide „Als ik p mijn hoofd ga staan, zakt 't bloed naar mijn hoofd, niet waar?" Niemand sprak hem tegen. „En," vervolgde hij triomfeerend, „als ik nu op mijn beenen sta, waarom zakt het bloed dan niet naar mijn voeten „Nogal duidelijk," klonk het uit den mond van een der vrienden, „omdat je voeten niet leeg zijn." Allen lachten, maar de betrokkene zei dat hij niet begreep wat voor aardigheid daar nu in was en waarom of men ook niet eens een ernstig wetenschappelijk onderwerp mocht behandelen, als men zoo 's avonds bijeen was. DE GOEDHARTIGE KAPITEIN. Een landstadje doormarcheerend, be merkte een kapitein (het waren Duitsche troepen, zegt de historie) dat een der tamboers niet trommelde en liet hem door een onderofficier vragen, waarom hij dit niet deed. Dc tamboer antwoordde fluisterend: „Ik heb twee ganzen en een kalkoen in mijn trommel, en de kalkoen is voor den kapitein." Dit werd den ka pitein verder toegefluisterd en deze zeide toen hardop „Waarom zegt de kerel niet vooraf dat hij verkouden is, ik ver lang van de mensdom niet meer dan zij doen kunnen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 10