Door zijn kind gered.
De verdwenen dochter.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
de adellijke Etigelsciie tamilïe ge
roepen was, zag zonder twijfel een dt-od
kind in de villa en constateerde als doods
oorzaak bronchitis. Het was natuurlijk
hetzelfde kind, dat heen en weer gedragen
was. Eén ding blijft er nog te doen, en dat
is een machtiging van het Departement
verkrijgen om het graf te openen, dat
verondersteld wordt het kind Lady Bea
trice Maud te bevatten, en het eenvoudi
gere, waarin het kind der boerenvrouw
moet liggen. Zelfs al wordt er een kinder
lichaam ontdekt, wat ik hoogst onwaar
schijnlijk acht, zal dat de feiten niet ver
anderen. We hebben nu een tamelijk
compleet geval, dat, aan de gravin-we
duwe en aan Madame Juliette tegelijker
tijd voorgelegd, doch niet in eikaars tegen
woordigheid, bijna zeker een bekentenis
uit zal lokken."
Charlies drukte den kleinen man met
warmte de hand.
„U hebt wonderen verricht," zei hij,
„en nu, morgen, zal ik gerustgesteld naar
Schotland vertrekken. Binnen twee dagen
zal ik juffrouw St. Pierre weer in Londen
terug hebben, en dan zal ze bij mijn tante
in Lowestoft verblijven, waar niemand
haar kwaad kan doen."
„Zijn Rodney en die vrouw Viping nog
Steeds thuis?"
„Ja, ik heb gister nog bericht gehad."
„Dan," zei Scotson, „zal ik Jarvis tele-
ioneeren en zeggen, dat we zijn diensten
niet meer noodig hebben. Z'n mannen
kunnen uit Marshlands en Tracy Street
terug geroepen worden. Daar zal ik van
morgen voor zorgen."
„En ik," zei Cfales, „zal dadelijk naar
huis gaan om mijn vader van uw buiten
gewone ontdekkingen te vertellen."
Al de ongerustheid der vorige dagen
was verdwenen. Zijn hart was nu gerust,
doch het was vervuld met een vast voorne
men en met woede ten opzichte van de
valsche bende, welke zijn geliefde zoo
lang in haar macht had gehad en waaraan
ze nu pas zou ontsnappen.
Hij keek even de morgenpost door en
vond niets waar hij zelf voor moest zorgen
en toen hij het kantoorlokaal doorging,
waar de telefoon hing, hoorde hij juist
dat Scotson het kantoor van Jarvis, den
particulieren detective opbelde, om hem te
zeggen, dat hij zijn mannen van hun ob
servatie-posten kon terugroepen.
Charles haastte zich naar buiten in dpn
Zonnigen morgen, zich er niet van be
wust, dat hij geen tien seconden geleden,
getuige geweest was- van een fout, zoo
groot, dat de gevolgen ervan niet te over
zien waren.
Om een uur 's middags ontving een
pei.oon, die in de King's Arms te Marsh
lands logeerde en zich voordeed als een
enthousiaste fotograaf van allerlei land
schappen, een telegram, dat hem naar
de stad terugriep. Hij had juist den tijd
om zijn rekening te betalen en den trein
van twee uur te halen.
Een half uur later hoorde Rodney in
Marshlands, dat de fotograaf vertrokken
was, en om vier uur dien middag reed
er een groote gesloten auto, welke bin
nenin geen enkelen passagier bevatte doch
alleen een hoop bagage, waaronder zich
een eigenaardige langwerpige kist be
vond met gaatjes in het deksel, het dorp
uit met Rodne, aan het stuur. Hij had
een auto-pet op, welke hij diep in zijn
gezicht trok, en een groote autobril, t-r.'-
wijl de kraag van zijn wit linnen overjas
omhoog stond om de stof uit zijn hals te
weren. Er was dan ook bijna niets van
Rodney te zien behalve zijn mond en
dien vertrok hij in een tevreden glim
lacht
TWAALFDE HOOFDSTUK.
diner was ten einde in Stax. Den
heelen dag had het mannelijk deel van
het gezelschap op de heide rondgezwor
ven, nu en dan ook vergezeld door de
dames. Den heelen dag ook waren de ge
weren afgegaan met afvrisselend succes,
doch over het geheel was het een goede
dag geweest en was de weitasch naar ver
wachting gevuld. De heidegrond, welken
Constantine Mayberlie gehuurd had,
gaf geen teleurstelling, de vogels, welke
bij de overeenkomst voorspeld waren,
waren er ook werkelijk de slimme
financier kreeg trouwens altijd waar voor
Zijn geld.
iedereen was aangenaam moe bij het
diner, dat In het begin kalm verliep, doch
daa/1 At gasten vroolïjk werden door het
ïijke Voedsel en den heerlijken wijn,
kwam de stemming er spoedig in de
menschen daar waren allen experts op
het gebied van vroolijkheid en plezier,
die een somber oogenblik meer vreesden
dan God of den duivel.
Het gezelschap, dat in Mayberlie's
huis vereenigd was, bestond uit welbe
kende, niet onbesproken menschen. Het
is onnoodig te zeggen, dat deze moderne,
vernraakzoekendc menschen geen toe
gang hadden tot de hoogere beschaafde
gezelschapskringen. Dat was voor som
migen van hen een geboorterecht, dat ze
echter verkocht hadden voor wat twijfel
achtig genot en voor meer dan twijfel
achtige vrienden. Desondanks waren ze
allen wel bekend in Londen, werden ze
telkens weer gekiekt voor de kranten en
afgebeeld in tijdschriften.
Behalve de drie dames van Mayberlie's
gezin, waren er nog twee, zusters, Lady
Ccnru'e «1 Lady Hilda Davenport, doch
ters van den markies van Donniebrook,
beiden buitengewoon aardig er uitziend.
Er deden iederen dag wel honderd ver
halen omtrent hen de ronde in Londen
voor oogenblik waren zij wel de meest
populaire ieden van het heele rijke ge
zelschap. Ook was er mevrouw Bloundel,
echtgenoot van den majoor Bloundel, een
bekend jager en een der beste schutters
in Engeland. Niemand had er ooit achter
kunnen komen, of de sombere kalme
majoor berustte in de vrijheden die zijn
mooie vrouw zich veroorloofde, ofwel
er geheel onwetend van was. Doch ieder
ander wist er van.
Gedurende het seizoen hadden velen
zich al afgevraagd, hoe mevrouw Bloundel
toch aan die prachtige saffieren kwam.
Toch zeker niet van den jagenden ma
joor, wiens particuliere inkomen door een
microscoop ontdekt zou kunnen worden,
maar dan ook op geen andere wijze.
Naast de twee TVIayberiie's, en majoor
Bloundel, waren de twee andere heeren
van het gezelschap, Sir Percival Wester
hall, de jonge baronet, wiens grootste
roem was, dat hij een nieuw preparaat
had uitgevonden om bruine beenkappen
weer te poetsen, bereid uit peiziken en
champagnes, en nog een intieme vriend
van den gastheer, de heer Meyes Moss.
De heer Meyes Moss was, evenals de
heer Mayberlie, een macht in de stad.
Zijn haar was zwart en krullend, zijn oogen
oplettend en helder, en zijn neus, ge
kronkeld als die van een roofvogel, was zijn
voornaamste spraakorgaan. Niemand had
hem ooii van menschlievendheid be
schuldigd.
Al deze menschen gingen, nadat ze van
een diner, geschikt voor een Romeinschen
keizer, genoten hadden, binnen in wat
bekend stond als de muziekkamer om
daar roulette te spelen. Schitterend ge-
kleede vrouwen, slanke, in de puntjes
verzorgde mannen, zaten spoedig ge
schaard rondom een lange tafel met groen
laken, waarop genummerde vierkantjes
aangegeven waren en met het glimmende,
ronde wiel van zwart ebbenhout en zilver
aan het einde. Stapels bankpapier kwamen
te voorschijn en de heer Mayberlie, die
wel een neef van een dier havikachtige
croupiers in Monte Carlo leek, draaide
het glimmende wiel rond en liet het kleine
ivoren balletje rollen niemand be
twijfelde zijn buitengewone bekwaam
heden voor het beroep van bankier.
Muriel was zoo opgewekt mogelijk. Ze
straalde in haar jeugd en liefelijkheid,
en de verwende pretmakers zouden zich
gaarne van de bekende ondervinding-
rijke schoonheden van mevrouw Bloundel
en de Davonport meisjes, naar deze
frissche jonge gezelschapsdame van Lady
Stonehaven, gekeerd hebben, als hun
zulks toegestaan was.
leder was bovendien verrast en ver
heugd te zien, dat de jonge gravin zelf
dien avond geheel getransformeerd scheen.
Al zag ze er steeds lief uit, haar manier
van doen was den laatste," tijd zóó wei
nig belangstellend en zoo koud geweest,
dat ieders plezier er onder te lijden had.
Allen konden de reden daarvan wel ra
den cn op hun verschillende manieren
hadden ze er een voorbijgaand medegevoel
mee gehad of er hun oppervlakkig leed
wezen over geuit, dat zulk een vent als
Cutlibert haar lot zou wezen. Doch
hedenavond was het een aangename ver
rassing haar lachend, babbelend en le
vendig als de besten onder hen, te zien.
Dat gaf nog meer reden tot vroolijkheid
en na den gezonden, opwindenden dag
op de heerlijke hei, en hun welverzorgd
diner, gingen ze allemaal zitten om te
spelen, zonder ook maar een enkele zorg
in de wereld te hebben.
Doch hier moet even iets aan toege
voegd worden. In de eerste plaats, Cutli
bert Mayberlie was er niet. Zijn afwezig
heid werd bijna niet opgemerkt en zeker
niet betreurd door de meerderhaid. Hij
had bijna alle vogels gemist overdag en
had haast geen woord gezegd aan 'tafel.
Daarna had hij tegen zijn vader gezegd,
dat hij erge hoofdpijn had en naar bed
gaan wilde.
Cuthbert Mayberlie voelde zich niet
zeer gelukkig in Stax. Om te beginnen
hadden zijn vader en moeder, beangst
door de steeds grooter wordende hoeveel
heid whisky, welke hun zoon gebruikte,
hem duchtig de les gelezen en hem gezegd,
dat hij hier, door gezonde sport en matig
leven, een gelegenheid had om zijn goede
gezondheid terug te krijgen. Bovendien
had Cuthbert, vol woede, ontdekt, dat
Mayberlie den butler een wenk gegeven
had, mijnheer Cuthbert's glas niet te
dikwijls te vullen, en het was hem zoo
goed als onmogelijk om voor zichzelf
alleen sterken drank in huis te halen.
Dus veronderstelde iedereen, dat mijn
heer Cuthbert vast in slaap was een
aangename illusie. Hij was naar zijn ka
mer gegaan, had zich omgekleed en was
even na negenen het huis uitgesiopen.
Stax was heel laag, zonder verdiepingen
gebouwd en omsloot drie zijden van een
vierhoek, waarvan de vierde open was
naar het Zuiden en uitkwam op een tuin
met terrassen, en een beekje aan het einde,
waarachter zich de heide zelf uitstrekte.
Het was uitstekend gebouwd van graniet,
door een beroemd architect, en het dak
bestond uit kostbare, donker groene
pannen. In het midden van den vier
hoek, welke met fijn kiezelzand bedekt
was, bevond zich een klein grasveldje,
waaruit een fontein opspoot. In het kort,
Stax had den naam verworven van een
der beste plaatsen in Schotland te zijn
om te jagen en de inrichting van binnen
was zooals in het beste hotel te Londen.
(Wordt \'oorlgezct.)
De regen viel zonder ophouden neer,
voortgezweept door den killen, doordrin
genden wind. Een arme ongelukkige, die
met moeite zijn verstijfde beenen over
het asphalt der straat voortbewoog, hui
verde onder het loopen en bleef nu en dan
staan, als kon hij niet verder, terwij! hij
zijn bevende hand tegen de steenen
huizen legde welke hij langs liep. Zijn be-
modderde kleeren, liever gezegd lompen,
waren doorweekt van het water en de kleur
des doods lag reeds op zijn hol, uitge
teerd gelaat.
Hij had een huis bereikt met een ijzeren
hek ervoor, bleef staan en omklemde met
een zijner handen een tralie, want zijn
droevig lichaam had zoo dringend be
hoefte aan steun. Een vlugge, flinke stap
deed zich hooren op het trottoir.
„Geef me in Godsnaam geld om voed
sel te koopen," zeide de ongelukkige.
De ander bleef staan.
„Waarom zeg je niet drank, en spreek
je dus de waarheid niet?" zeide de man,
en stak zijn hand in den zak van zijn met
bont gevoerde overjas. Het volle licht
van eenc lantaarn viel op zijn knap blo
zend gelaat. De arme stumper haalde
eensklaps diep adem en deed een schrede
voorwaarts. Het geldstuk, dat de man in
zijn hand deed neervallen, glinsterde een
oogenblik op de trillende palm en viel
daarna met een klinkend geluid ver weg
op straat.
„Ik wil uw goud niet," zeide de onge
lukkige met een heftigheid, die zijn ge-
heele gestalte deed schokken.
„Ik wil uw goud niet, Herman Mas-
ton."
De man ontstelde en zijn blozend ge
laat werd doodsbleek.
„Wie durft mij Herman Maston noe
men Mijn naam is Derwent. Willem
Derwcnt," zeide de man met schorre
stem, en keek angstig zoekend om zich
heen.
„Er is juist op dit oogenblik geen hulp
in de nabijheid, Herman Maston," zeide
de havelooze man en lachte.
„Ik heb zooeven den politieagent van
zijn standplaats zien wegloopén om een
dronken kerel op te brengen. Het uur
van vti-gelcftng Is, geloof ik, eindelijk
geslagen."
„Wie ben je?"
„Twintig jaar geleden kende je mij heel
goed," gaf de ongelukkige ten antwoord.
„Schot riep de man uit.
„Juist, ik dacht wel, dat je mij nog zou
kennem." En weer lachte de ongelukkige.
„Wat moet je hebben vroeg de ander
en knoopte zijne jas los.
Zijn stem was onvast en zijn hand beef
de.
„Je geld noch je leven, Herman Mas
ton," zeide Schot op bitteren toon. „Geen
van beide zijn nu voor mij van eenig nut.
Luister. Je woont hier dichtbij. Ik ken je
huis. Hoe ter wereld is het mogelijk, dat
ik je niet eerder heb opgespoord! Maar
je harde, koude stem heeft je eerder
verraden dan je uiterlijk."
Schot haalde een revolver uit zijn zak
te voorschijn. De ander zag ze glinsteren
in het licht en deinsde achteruit.
„Houd ie stil," sprak Schot kalm. „Je
bent het niet waard, en mijn spel is nog
niet uitgespeeld. Ga mij voor naar je huis
en waag het niet om een verdachte be
weging te maken, want die brengt je in
gevaar. Ik verlang naar een rustig, warm
plekje om een een ander te schrijven.
Misschien weet je niet, dat ik een ander
beroep heb gekozen, nadat je mij hebt
geruïneerd en mijn geld hebt ontnomen.
Wanneer ik nog in een eenigszins be
hoorlijken toestand ben, dan heet ik par
ticulier correspondent. Zooals je ziet, ie-
vert het mij niet veel op, maar schrijven
kan ik."
„Als je geld hebben wilt, zeg dan hoe
veel," zeide Derwent met schorre stem.
„Ik heb al gezegd, dat ik je geld niet
noodig heb," zeide Schot en deed een
stap naderbij. „De arbeid van dezen
avond zal mij genoeg opleveren om mij de
paar weken die mij nog overblijven in dit
leven, te helpen doorworstelen. Wat ik
wensch is wraak en de gelegenheid om
mij in de oogen der wereld te rechtvaar
digen. Je hebt mij mijn leven ontstolen,
het terugkrijgen kan ik niet meer. Je hebt
mij mijn geld ontstolen, zooals je dat bij
anderen hebt gedaan en een schandvlek
op mij geladen, die op jouw schouders
moet rusten.
Jij was het, die den wissel hebt ver-
valscht, niet ik en je weet het, ofschoon
ik in de gevangenis voor die misdaad heb
moeten boeten. Jij noemt je nu een heer,
Herman Maston en ik heb nog minder
dan een hond, maar eindelijk heeft mijn
uur geslagen. Ga mij voor naar je huis."
De havelooze man had zijn stem ver
heven tot een schreeuwen en zwaaide nu
met de revolver in de lucht, De ander
stapte voort en keek nu en dan vluchtig
over zijn schouder.
„J.k heb je gezegd, dat ik je niet zou
dooden, of je moest trachten te ont
vluchten," zeide Schot snijdend. „Als je
echter één woord spreekt tot een voorbij
ganger, dan ben je een man des doods
wees daarvan overtuigd. Ga voort 1"
Onder stilzwijgen werd de weg verder
afgelegd.
Schot volgde Derwent onmiddellijk
op den voet, toen deze de marmeren
stoep van zijn prachtig huis opliep en
de deur ontsloot.
Binnen was alles in diepe rust. Hierop
had de ongelukkige man gerekend
het was reeds na middernacht. De zachte
stralen van het getemperde licht, de koes
terende warmte door het gehcele huis
werkten bedwelmend op hem, maar
Derwent hoorde het klik-klak der re
volver in zijn trillende handen en duwde
de deur van de bibliotheek open.
„Dit is dus je huis, Herman Maston
zeide Schot en keek om zich heen.
„Mensch, om Godswil niet zoo luid
riep Derwent uit.
„Dit is dus je huis," vervolgde Schot
alsof hij niets gehoord had. „Het lijkt
weinig op de gevangeniscel, die mij tien
jaar lang tot woning heeft verstrekt, wat
ik aan jou te danken had, Herman Mas
ton het heeft weinig overeenkomst met
de holen en spelonken, die nu mijn
eenige woonplaats vormen."
„Wat wil je hebben, vriend begon
Derwent en stak ziin hand weer in zijn
zak
„Pen en papier," zeide Schot woest,
stond op en liet zich vallen op den stoel
voor de schrijftafel. „Ga n,u aan den
anderen kant tegenover mij zitten en
heb het hart niet je te bewegen of te
spreken."
Schot nam dc revolver in zijn linker
hand en begon te schrijven, terwijl hij
steeds Derwent oplettend in het oog hield.
Weldra las hij overluid het volgende
„Ik, Herman Maston, alias Willem
J. Derwent verklaar hierbij dat ik twintig
iaar geleden de chèque op de Engelsclie
bank te Londen heb vervalscht, waarvoor
Eduard Schot heeft terechtgestaan. Ik
verklaar, dat genoemde Schot onschuldig
is. Ik ben alleen schuldig."
„Kom nu hier en zet je handtekening.
En goed ook, want denk er aan, dat ik
je handteekening ken."
„Ik zal je tien, vijftien, twintig duizend
gulden geven," zeide Derwent met stijgen
de heftigheid. 'C-
„Teeken
„Vijftigduizend."
„Teeken 1" en de revolver klikte,
Derwent boog zich over het papier.
„Honderdduizend alles, als je dat
Terlangt."
„Schrijf Herman Maston alias Wil
lem Derwent," zei Schot.
De man teekende en kreunde, toen hij
Zich wankelend van de tafel verwijderde.
„Nu dit deel van het werk is afgeloopen,
kun je weer gaan zitten," zeide Schot. „Ik
wil nu een en ander over mij zelf gaan
schrijven en ik zit hier zoo goed als het
maar kan. Het zal de aantrekkelijkheid
van mijn mededeelingen nog verhoogen,
als men weet dat ze in een mooie, flinke
bibliotheek zijn geschreven. Wanneer
het werk voleindigd is, zal ik een oogen
blik gebruik maken van je telefoon.
De agenten op het bureau kennen mij
zeer goed. Een speciale correspondent
leert menschen kennen, nietwaar zeide
hij met een vluchtigen lach, „en ik zal
zenden om u te komen halen. Wat of
zij ook van mij mogen weten, het is hun
bekend dat ik geen leugenaar ben. Daar
mee is mijn spel afgespeeld."
Hij schreef een uur lang ijverig door.
Daarna nam hij de losse vellen bij elkaar
en las over hetgeen hij geschreven had.
Hij had de waarheid gesproken toen hij
beweerde goed te kunnen schrijven. Het
verhaal dat hij had geschreven van het
lijden dat hij ondervonden had voor de
misdaad van een ander, zou hem be
roemd hebben gemaakt, zoo vol dramati
sche kracht en tragische bizonderheden
was het. Bij de eerste meedoogenlooze
verklaringen kreunde Derwent luid, maar
zonder zich daarom te bekommeren ging
Schot voort, totdat de duistere levensge
schiedenis van dien man geheel was voor
gelezen.
Intusschen zat hij met gebogen hoofd
en de handen voor het gelaat te luisteren.
Hij hief zijn hoofd niet op, zelfs niet toen
Schot het telefoonbelletje deed weer
klinken en aan het politiebureau ver-
Zocht een agent te zenden. Het kaarten
huis, waarvoor hij twintig jaar had noodig
gehad om het op te bouwen, stortte boven
zijn hoofd ineen en hij zat als een gebroken
man gebogen over den puinhoop. Deze
oogenblikken waren voor hem uren van
smart eri vertwijfeling. Te midden daar
van hoorde hij het ruischen van rokken in
de gang en het klepperen van muiltjes op
den ingelegden houten vloer. Zachtjes
werd de deur geopend.
..Bent u daar vader?" vroeg eene lieve
stem en toen Schot opkeek zag hij een
bekoorlijke verschijning in de deurope
ning. Zij was een lieftallig jong meisje en
haar matblond haar hing los over hare
schouders.
„Wat ben ik blij dat u gekomen bent,"
ging zij voort. „Ik was naar bed gegaan en
sliep reeds toen ik de telefoon hoorde en
begreep dat u er moest zijn. Wat ben ik
blij dat ik u weer zie, lieve vader."
Derwent verbeeldde zich de haan van de
revolver te hooren en keek haastig op.
Schot wierp echter een krant over zijn
linkerhand en kuchte zaatitjes.
„O neem mij niet kwalijk vader I" zeide
het meisje en sprong op. „Ik dacht dat u
alleen waart."
Zij verwaardigde Schot zelf niet met
een blik, toen zij zich omkeerde en de ka
mer verliet. Derwent uitte een half ge-
smoorden kreet toen de deur zich achter
haar sloot.
„Lucy 1"
Maar Schot was van zijn stoel opge
sprongen.
„Pas op," zei hij en duwde Derwent
de revolver onder zijn neus.
«Zeker je dochter
„Ja," zei Derwent dof
„Hoe oud is zij V'
„Achttien jaar."
„Dus je prachtig verleden is haar onbe
kend 1"
„Ja."
„En zij vertrouwt je volkomen
„Ja." En de man kreunde.
„Dan zij God haar genadig, arm kind
zeide Schot geroerd'.
De zware stap van den politieagent
deed zich op den steenen drempel hooren,
Schot aarzelde een oogenblik, duwde toen
haastig zijn revolver in zijn zak, greep de
dicht beschreven vellen papier van de ta
fel en scheurde ze in stukken.
„Mijn spel is afgeloopen," zeide hij met
een glimlach en smeet de stukken papier
in het vuur van den haard.
„Doe de deur open en laat den man
rinnen."
Derwent aarzelde.
„Lafaard 1" zeide Schot tusschen zijn
tanden en deed zelf de deur open.
De stevige politieagent keek verbaasd
van den een naar den ander.
„U mijnheer?" zeide hij en staarde
Schot aan.
Zij hadden elkaar op eigenaardige wijze
leeren kennen.
„Ja, vriend," gaf Schot ten antwoord.
„Heeren als die daar, wenschen niet lastig
gevallen te worden door stumpers zooals
ik ik vermoed dus dat je mij zult moeten
aannemen. Een plaatsje onder je herberg
zaam dak is niet kwaad in een nacht als
nu."
„Wat is de aanklacht vroeg de agent
en wendde zich tot Derwent, juist niet
bizonder b eminnelij k.
Deze zweeg. Hij zat nog neergebogen
in zijn stoel, verstomd en onmachtig.
„O, mijnheer zal zeker morgen liever
willen verklaren," kwam Schot tusschen-
beide. „Laten wij gaan, mijn vriend."
„Wat een afschuwelijke man was dat,"
zeide Lucy en keerde uit de gang terug
toen de deur achter hen gesloten was, ter
wijl zij haar arm door dien van haar vader
stak. „Wat wilde hij van u
„Geld natuurlijk mijn kind," antwoord
de haar vader met heesche stem.
„V/at ben ik blij, dat u om de politie
hebt gestuurd om hem te halen, nu hij u
lastig viel."
Den volgenden morgen werd op het
politiebureau gerapporteerd, dat in num
mer 10 een man dood was gevonden. Wil
lem Derwent betrad het kleine holle ver
trek, en staarde een oogenblik neer op 't
uitgeteerde gelaat van den doode, wiens
lippen voor eeuwig gesloten waren.
Hij knoopte zijn met bont gevoerde
overjas dicht.
Hij trad naar buiten in de open lucht.
Hij ademde weer vrijer.
De beroemde circus Trevi had op zijn
doorreis naar de residentie voor eenige
dagen in de stad A. halt gemaakt. Groote
bont gedrukte plakkaten verkondigden
den inwoners, dat twee gala-voorstellin
gen zouden gegeven worden. Den eersten
dag waren de tribunes stampvol en de
menigte wachtte met spanning de ver
schijning af der „eerste kunstrijderes der
wereld", zooals de aankondigingen ze
noemden.
Volgens het program zou een tot
nog toe nooit vertoonde voorstelling
plaats hebben, de kunstrijderes zou op
het vurig paard Byron over een nauwe
lijks 'n halven meter breede plank naar een
stelling van tien meter hoogte rijden.
Daar verscheen de elegante gestalte
der beroemde kunstrijderes, in een prach
tig gewaad gehuld, gezeten op een mooi
bruin paard. Luide bravo's begroetten
haar verschijning Daarna trad doodsche
stilte in, de kunstrijderes begon haar
gevaarlijken rit. Ademlooze spanning
lag op aller gezichtmaar de rijderes
en het paard schenen zoo zeker van den
goeden uitslag, dat de angstige stemming
plaats maakte voor een gevoel van blijde
verwachting.
De hoogste hoogte was bereikt, licht
groetend boog zich de kunstenares, en
het paard aanvaardde trotsch het tweede
gedeelte van zijn weg. Reeds was de helft
afgelegd, toen een blaadje papier van de
bovenste tribune naar beneden waaide,
het paard schrok een kleine misstap
en een gil van ontzetting weerklonk door
den circus. Bloedend lag de rijderes
in het circuszand en naast haar zwaar
gewond het paard.
De directeur, gevolgd door eenige hee
ren van de eerste plaatsen, snelde de
ongelukkige te hulp. Een oude heer met
dichten baard, die als professor werd
aangesproken, liet de bewustelooze in de
manege dragen en onderzocht de wonde.
Het resultaat luidde zware inwendige
kneuzingen en breuk van den rechterarm.
Daar het ziekenhuis der stad ver verwij
derd lag, sloeg de professor voor, de on
gelukkige naar zijn huis te dragen, dat
tegenover den circus lag en waar een pri
vaatkliniek was ingericht.
Spoedig daarop iag de kunstrijderes in
een zacht bed, en professor Wilman had
met zijn «ewisrent de behandeling der
zieke overgenomen er was echter geen
hoop meer, dat kon men op de gelaats
trekken der geneesheeren lezen.
Zij zelf wist nog niets van haar toe
stand, maar lag geheel bewusteloos
slechts bij tusschenpoozen kwam een
hevige hoestaanval, waarop telkens een
bloedstroom volgde.
De assistent verwijderde zich om den
directeur van den circus het onderzoek
mee te deelen. De professor stond
alleen voor het bed der kunstrijderes,
wier gezicht hij met een natten doek
wiesch. Liefdevol keek hij naar het edele
gelaat der rustende. Het was daarbij of een
hevige ontroering hem beving.
„Merkwaardig," mompelde hij zacht,
„Zij gelijkt zoo zeer op haar."
De zieke bewoog zich. Zacht legde
hij zijn hand op haar voorhoofd.
„Will J" riep zij zacht, „Will, waar
ben je Ik zie je niet, het is zoo donker
om mij heen, geef mij toch een handje..
Will, kindje, kom, spreek toch tot je
moeder.
Bij het hooren dezer stem ging een
schok door het lichaam van den professor.
Bleek en ontdaan keek hij naar de reeds
in doodstrijd liggende vrouw.
Spoedig keerde de assistent terug, met
een zevenjarig knaapje aan zijn hand, dat
aanstonds naar het ziekbed toesnelde.
„Mama, lieve goede mama," riep het
kind bevend uit en wierp zich op zijn
moeder, die hij herhaaldelijk kuste.
„Mama, lieve mama, doe toch uw oogen
open 1 Kijk Will aan, lief mamaatje,
slechts een enkele maal...."
Ontroerd zagen de beide mannen dit
tooneel aan. „Wat hebt u over de veron
gelukte vernomen vroeg de professor
fluisterend aan den jongen dokter.
„Eigenlijk niet veel. De directeur heeft
mij gezegd, dat hij de kunstrijderes voor
eenigen tijd in Londen had geëngageerd
over haar vroeger leven heeft hij nooit
iets gehoord. Haar gansche geluk was
haar kind geweest, dat zij een goede op
voeding gaf. Hier is een kistje, dat de
zieke toebehoort, wellicht bevat het iets,
dat ons opheldering kan geven."
De professor nam het kleine sierlijke
kistje en trad daarmede naar het bed der
stervende. Zacht hief hij den knaap op en
vroeg hem liefkoozend, of hij wist, wat
zich in dat kistje bevond. Nauwelijks had
de knaap het kistje in de hand van den
professor gezien, toen hij heftig zei
„Geef mij het, dat isljvoor mijn grootpapa,
dat mag niemand aanvatten. Mama wil
dat niet."
„Waar is je grootpapa Je kunt het
hem dan brengen," zei de professor.
„Neen, dat mag ik niet," antwoordde
de knaap, „eerst als ik groot ben, ga ik
naar hem of indien mijn mama er
niet meer zal zijn," voegde hij er snikkend
bij.
„Arm kind 1" De professor streelde
zacht de bruine lokken van den knaap.
„Hoe heet uw grootpapa
„Dat weet ik niet."
„Heb je dan nooit zijn naam gehoord
De knaap schudde het hoofd.
„Nu, dan weet je misschien wel wat je
grootvader is
„Een groot man," was het laconische
antwoord.
„Hm, dat is al zeer veel, maar ik had
liever, dat je mij vertelde wat hij doet."
„Hij maakt de menschen gezond."
Op dit oogenblik steunde de zieke
pijnlijk en de professor trad weer naar
het bed. De ongelukkige sloeg de oogen
vragend in het rond. „Waar ben ik
vroeg zij.
„Bij goede menschen.... Hoe gevoelt
gij u?"
„Die stein 1" fluisterde de zieke en
luid vroeg zij „Wie bent u Ik kan nie
mand herkennen, alles is donker voor.
mijn oogen."
„Ik ben de dokter en heb u na het on
geval in den circus behandeld. U bevindt
u bij mij," antwoordde de oude heer.
„O, die stem, die dierbare stem
fluisterde zij opnieuw. „Ja, nu weet
ik weer wat er geschied is, ik viel
van het paard, daarom ook die grenze-
looze smart daarbinnen. Maar de klank
van uw stem wekt een zoo dierbare her
innering in mijn ziel. U meeent het zeker
goed met mij. Zeg mij de waarheid, ik
mag niet sterven zonder voor mijn Will,
mijn lief kind gezorgd te hebben."
Dc arme knaap die alles gehoord en
begrepen had, wachtte angstig op de
uitspraak van den dokter. De professor
gaf echter zijn assistent door een teeken
te verstaan zich voor een oogenblik met
den knaap te verwijderen. Toen beiden
het vertrek verlaten hadden, wendde zich
de professor tot de zieke en vroeg liefde
vol „En wat had je nog te beslissen,
mijn kind
„Het is dus met mij ten einde?" zei
zij bevend. „Toch dank ik u, gij zijt zoo
vriendelijk voor mij en het is, als gij
spreekt, of ik de stem van mijn vader
hoor."
„Van uw vader?"
„Ja, dien ik eens zoo snood verlaten
heb, ach
„Blijf bedaard, kind, wat gij ook moogt
misdreven hebben, welke vader zou 11
niet vergeven
De oude man legde plechtig zijn hand
op het hoofd der stervende.
Zij scheen verficht te ademen. „Ik dank
u, mijnheer, och, u is zoo goed als
een vader. Gelooft u, dat de mijne mij
zou vergeven O, u weet niet, hoeveel
leed ik hem heb aangedaan. Och, ik
smeek u, neem mijn kistje, daarin zijn
twee portretten voor mijn zoon en voor
mijn armen vader. Zeg mijn vader, dat
zijn dochter nimmer heeft opgehouden
hem lief te hebben en te eeren en dat
haar zoon dit eveneens zal doen. De
schuld harer jeugd is uitgeboet door een
leven van berouw en duur is de droom
betaald, dien het dwaze meisje gedroomd
heeft. Groet hem van zijn dood kind en
smeek hem om vergeving,"
Uitgeput viel de kunstrijderes in do
armen van den ouden man. „En waarom
verliet gij uw vader vroeg hij zacht.
„Ik trad tegen den zin van mijn vader
in het huwelijk met een man, die mij alleen
cm het geld genomen had. Ik verliet
toen mijn familie en vaderland, maar was
niet gelukkig. Eenige jaren later stierf
mijn man, en om niet van gebrek om
te basnen verbond ik mij aan een circus.
Acht jaren zijn sinds dien verloopen,
acht jaren van een droevig en verlaten
bestaan. Dikwijls had ik het plan, naar
mijn vader terug te keeren, maar ik had
er den moed niet toe."
„Acht jaren," mompelde de oude pro
fessor. „O God, er is geen twijfel meer.
Mijn kind, mijn dochter, mijn Marie 1"
De stervende keek op, als ontwaakta
zij uit een droom daarna riep zij jube
lend uit „Vader Vader 1 Bent u het I
O, God, nu wil ik graag sterven 1"
Een lange"pauze heerschte nu. Eindelijk
hernam de zieke met fluisterende stem
„Vader, kunt u mijn Will lief hebben?"
Op dit oogenblik trad de dokter met
den knaap weer binnen. „Mama, lieve
mama," snikte het kind.
De professor hief het kind liefdevol in
zijn armen en vroeg „Will, houd je van
je grootvader?"
„Ja, bijna even veel als van mama."
„Nu, kijk mij dan aan, mijn kind, ik
ben je grootvader."
Will keek hem verbaasd en vragend
aan, daarna sloeg hij zijn armpjes om den
hals van den ouden man en zei„Groot
vader, ik houd van u, maar maak mijn
mama weer gezond."
De oude professor had tranen in da
oogen. „De eerste bede," riep hij smarte
lijk uit, „de eerste bede en ik kan ze niet
vervullen."
Een zucht ontsnapte aan de borst dei
zieke, vader en kind bogen zich over haal
zij had opgehouden te leven.
IN DE KROEG.
Zeker jongmensch kwam 's avonds
in zijn club met een gewichtig probleem
in 't hoofd. Hij zeide
„Als ik p mijn hoofd ga staan, zakt 't
bloed naar mijn hoofd, niet waar?"
Niemand sprak hem tegen.
„En," vervolgde hij triomfeerend, „als
ik nu op mijn beenen sta, waarom zakt het
bloed dan niet naar mijn voeten
„Nogal duidelijk," klonk het uit den
mond van een der vrienden, „omdat je
voeten niet leeg zijn."
Allen lachten, maar de betrokkene zei
dat hij niet begreep wat voor aardigheid
daar nu in was en waarom of men ook
niet eens een ernstig wetenschappelijk
onderwerp mocht behandelen, als men
zoo 's avonds bijeen was.
DE GOEDHARTIGE KAPITEIN.
Een landstadje doormarcheerend, be
merkte een kapitein (het waren Duitsche
troepen, zegt de historie) dat een der
tamboers niet trommelde en liet hem
door een onderofficier vragen, waarom
hij dit niet deed. Dc tamboer antwoordde
fluisterend: „Ik heb twee ganzen en een
kalkoen in mijn trommel, en de kalkoen
is voor den kapitein." Dit werd den ka
pitein verder toegefluisterd en deze zeide
toen hardop „Waarom zegt de kerel
niet vooraf dat hij verkouden is, ik ver
lang van de mensdom niet meer dan zij
doen kunnen."