VOOR DE ONS DAMBORD. m. m..iH iH 1822 zou geen voordeel gegeven heb ben door wit 3127 en 36 27. 40. 26 37 12—18 41. 48—42 17—21 34—29 39 30 42—38 43—39. 23 34 12—18 812!! 18—23 NUMMER 52 DERDE JAARGANG 1924 WM MURIEL'S VLUCHT 19—24 Alle correspondentie deze rubriek be treffende te zenden aan den heer W. N. Stuifbergen, adres bureau van dit blad EINDSPEL. Auteur Mr. C. Blankenaar. ÉL ...M Stand in cijfers Wit 15 schijven op 25, 27, 28, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 42, 43, 47, 48 en 49. Zwart 16 schijven op 6, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23 en 24. Partij gespeeld tusschen de heeren Herman de Jongh met wit en S. de Jong met zwart. j 1. 32—28 18—23 2. 34—29 23 32 Beter dan 23:34, daar nu de schijf op 29 blijft staan en wit anders ook de keus heeft met 39:30 af te ruilen. 3. 37 28 12—18 P- Het ook wel gespeelde 1923 om het witte centrum verder af te breken, brengt o.i. geen voordeel, daar ook zwart het middenspel verliest en volstrekt niet gunstiger komt te staan. 4. 41—37 7—12 5. 46—41 f Nu veld 26 niet door zwart is bezet, is deze zet beter dan 4741. 1—7 6. 37—32 19—23 7. 28 19 14 34 8. 40 29 10—14 9. 32—28 3328 lijkt ons beter om de schijven van den korten vleugel krachtiger te houden. 14—19 10. 38—32. Er moest hier iets gebeuren om na 18— 23, 29:18 en 12:32 het slaan van 38 naar 27 te voorkomen. Ook 4237 kan daar aan voldoen, maar een voortdurend af ruilen van de witte schijven op den langen vleugel is niet in het voordeel van wit door de reeds besproken minder gunstige ont wikkeling van den witten korten vleugel. te 26. 29 26 27. 45—40 28. 40—34 Stand in cijfers Zwart 2 schijven op 32 en 36. Wit 3 schijven op 9, 19 en 41 en dam ap 15. OPLOSSING. Wit Zwart OU 41—37 32 x 41 2. 9—3 41—37a 3. 3—20! 47—41 4. 20—14 41—47 5. 19—13! 36—31 6. 14 x 46 47—36 7. 154 en wint. a. 41 1 46 3. 314 en 145 wintwant op 3641 volgt 15—471 UIT DE PARTIJ. Diagram No. 34. Zwart speelde als laatste zet 28 waar- »p wit, de heer P. G. van Engelen, een 'looie damzet kon doen. Wij geven hier, afgezien van de moge lijkheid ook nu 1722 en 11:22 te spelen, de voorkeur aan 1923 en 13:24. Speelt wit daarna 3228, dan uitruilen met 17 22 en 11:22. De kansen voor zwart om positie voordeel te bereiken moeten o.i. worden uitgebuit door de ontwikkeling van den ongunstig ontwikkelden korten vleugel van wit te bemoeilijken. Zie hierover verder bij den 12en zet. 11. 43—38 Na het hiervoor geschrevene is het dui delijk dat wit niet 4238 speelt. 5—10 12. 41—37 Dreigt nu 2923 en 2822. 20—25 Laat zwart dezen uitruil toe, dan staan de zwarte stukken op 20 en 24 vrij ongun stig. Behalve met den gekozen zet, die ons wel de beste voorkomt, is dit nog te ver hinderen met 1722 en 11:22 welke voortzetting voor ons nu geen bekoring meer heeft, daar intusschen het witte cen trum sterker is geworden. Voorts kunnen 1822 en 1721 dienen, maar deze zet ten leiden tot verzwakking van den zwar ten centrumstand en bevorderen dien van wit. Nu blijkt evenwel.te meer het voor deel bij den lOen zet eerst 1923 te spelen, waardoor wit den stand, die zwart nu dwingt met 2025 te retireeren, niet zoo snel had kunnen opbouwen. 13. 29 20 25 14 14. 44—40 17—22 15. 28 17 11 22 Wij vinden dezen uitruil thans daarom niet zoo verkieslijk, omdat hij door geen krachtigen stand op den langen vleugel wordt gesteund. Liever hadden wij het centrum met 1823 en 14 23 aange vallen. 16. 40—34? Een zeer nadeelige zet. De witte stelling met de open velden 41,43 en 44 biedt geen gelegenheid tot verweer door afruilen. Dé verdediging moet dus in de eerste plaats gezocht worden door den opmarsch der zwarte stukken te belemmeren. Zwart te beletten 1823 te spelen met 3329 was hier dringend noodig. Wel kan schijf 29 na b.v. 1420 door zwart v/orden afge ruild, maar wit kan door b.v. 3933 het veld onmiddellijk heroverbaar maken. In den strijd om veld 29 zou wit de mach tigste blijken. 18—23 Natuurlijk Vanaf dit oogenblik heeft zwart het beste spel en is wit volkomen in de verdediging gedrongen. 17. 45—40 13—18 18. 50—45 14—19 19. 31—27 22 31 20. 36 27 10—14 21. 33—28 Wit heeft veld 28 thans weer bezet, maar zijn achterstand in spelontwikkeling tegen over zwart is duidelijk. In het bijzonder de stelling op den langen vleugel is zwak. 7—11 22. 38—33 Deze zet maakt ook al wit's positie niet krachtiger, in het bijzonder niet de kansen om den langen vleugel sterker te maken, maar is niettemin haast onontbeerlijk te genover 1217 van zwart, waarna 1722 met nadeel voor het witte spel dreigt. 1217 is nu althans belet. 14—20 Indien wit mogelijk 3329 zou willen spelen kan nu met 2024 worden afge ruild, daar anders de schijf op 29 nog on heil zou kunnen stichten. 23. 49—43 9—13 24. 34—29 23 34 25. 40 29 20—24 Om wit weer opnieuw tot de minst mo gelijke vrijheid van beweging te beperken. 15 24 4—10 10—15 20—25 25 34 39:30 zal zwart dus vrijwel tot 1823 ge dwongen zijn, wat wit iets beter spel geeft dan het thans verkregene. Zie 33e zet. 20—25 31.41—36 25 :34 32. 39 30 18—23 33. 42—38 11—17 34. 27—22 12—18 35. 22 11 6 17 36. 37—31 Moest wel gespeeld daar zwart anders met 1721 een stuk winst zou boeken door de dreiging 2127 enz. Indien nu 1721 zou 3127 het gevaar kunnen af wenden. 8—12 37. 31—26 3127 geeft geen beter kans daar Zwart door zijn beter positie de partij on getwijfeld zou winnen. Wit waagt dus nog een poging met den tekstzet. 2—8 1822 kon niet wezens 2621 enz. 38. 36—31 18—22 39. 31—2 4»42 ts aangewezen om een remise- kansje te krijgen b.v. door 3227 33 28 en 38:20. Zwart zou hierop evenwel met 2329 zeer sterk kunnen antwoor den. 9? 31 Geeft de gewenschte kans niet en gaat den zekeren weg op naar winst, 42. 37—31 Er is niet beters. 21—27 18 27 16 27 23 32 Zwart kon hier met 2429, 1319 en 18:49 een damslag uitvoeren. De dam wordt echter met 4843 onmiddellijk weer afgenomen en het heeft zwart een schijf gekost. In plaats van 1015 hadden wij voor Zwart hier 1823 gespeeld. Zwart zou daarmede zijn positie o.i. krachtiger heb ben kunnen handhaven. Men vergelijke daartoe de beide volgende varianten Na de nu gekozen zet 1015 spele wit 4238 en dreigt met 2722, 32:21 en 2823 zijn spel geheel vrij te maken. Zwart is nu gedwongen tot 1823. Ver der 34—29 39 30 43—39. (Er dreigde op- 43. 31 22 44. 32 21 45. 30—25 46. 33—29 Nog een laatste poging, den weg naar dam vrij te maken, maar er is geen kans tot slagen. 24 33 47. 38 29 27—31 48. 25—20 Een verhaast noodlottig einde, maar ook ander spel had geen uitkomst meer kunnen geven. 19—23 49. 29 9 3 25 Wit geeft op, „Het Damspel.' 23 :34, 12—18, 8—12, 18—23. nieuw 2722 32 21 en 2823) en wit heeft met handhaving van den eigen stand de kracht van den zwarten korten vleugel verzwakt. Indien niet 1015 maar direct 1823 volgt Het verschil tusschen beide varianten bestaat hierin dat in het eerste geval er schijven op 8 en 15, in de tweede, schijven op 12 en 10 staan. De stukken op 12 en 10 staan evenwel belangrijk gunstiger. 29. 34—30 Wij hebben reeds aangetoond waarom wij aan 4238 3429 enz. verre de voorkeur zouden hebben gegeven. 15—20 Nu kan zwart natuurlijk van het stuk op 15 profiteeren. 30. 47—41 Wederom wordt wit gedwongen met de mogelijkheid van 1217 rekening te houden. Na 2025 en het openkomen van veld 39 (het onvermijdelijk gevolg) heeft 2822 geen kracht meer en wit bedoelt thans klaarblijkelijk een stuk naar 36 te brengen om den afruil met 1722 even tueel op te vangen. 4238 verdient o.i, echter de voorkeur. Er dreigt nu weder 2722 32:21 en 2823 met loskomen van wit terwijl voorts wordt gedwongen tot 2025. Wit 47—41 (zwart 25:34) en 39:30. Nu is 1217 zelfs feitelijk onmogelijk we gens 2722 32:12 en daarna 28-23 30:8 en 43:34 wat een vrijwel zekere remise biedt. Na 4238 4741 MANOURY EN Z'N WERK. Na al deze inlichtingen en getuigenis sen kan men het tijdstip waarop het Poolsche damspel in Parijs zijn intrede deed, wel vaststellen als 1727. Aan zoovele uniforme getuigenissen kan men nauwe lijks twijfelen. Naar waarheid staat mij slechts één getuigenis ten dienste over den uitvinder en den waren oorsprong ik twijfel echter niet of men houdt deze getuigenis voor zeer overtuigend wan neer men met de aandacht die deze getui genis verdient, haar zal overwogen heb ben, aldus Manoury. De heer,..., van wien ik zooeven sprak, is omstreeks 1740 in relatie geweest en heeft somtijds ge speeld met een beroemd speler uit dien tijd Laclef genaamd, dien ik ook gekend- heb en dien ik in het café „Le Prophète- Elie heb zien spelen. Hij was een flinke minzame, zeer eerlijke jonge man, maar zijn eenigste studie was het Poolsche damspel. Hij was zeer sterk en had zijn kennis van dit spel of als men wil de we tenschap tot zulk een graad van perfectie weten op te voeren dat zij, die Marchand tot een anderen beroemden speler hadden zien spelen, Laclef voor veel sterker hiel den, speciaal om zijn bekwaam en fijn manoeuvreeren met schijven, het ware talent, dat verre te verkiezen is boven de talenten van Marchand den grooten slagspeler. Niet alleen stelde Laclef op schrift zijn voortdurend gemaakte bere keningen omtrent de combinaties, die in het damspel mogelijk zijn in de ver scheidenheid van slagen hij hield gere geld aanteekeningèn van historische bij zonderheden van alles dat op het damspel betrekking heeft, naar de inlichtingen die hij inwon bij de oudste spelers. Het spel, dat in 1727 zooals wij hierboven gezien hebben, in Parijs zijn intrede deed, was in 1740 dus nog nieuw. Laclef heeft bij de ouden van dagen uit zijn tijd heel wat kennis kunnen opdoen, die men zich vandaag niet zoo gemakkelijk meer zou kunnen verschaffen. De meeste van zijn aantee keningen heeft hij in dien tijd medegedeeld aan den heer.... die ze geschreven heeft. (Het is werkelijk raad selachtig waarom de meeste informaties van Manoury in zijn werk niet genoemd zijn. De publicatie der namen van deze heeren zou de authentieke waarde zeer verhoogd hebben, al maakt het geheele werk van Manoury een degelijken en zeer betrouwbaren indruk.) (Red.) Deze heer heeft mij een mededeeling gedaan, die mij de overtuiging schonk, dat hel Poolsche damspel in het Fransche Regen tentijdperk en in het Koninklijk paleis zijn ontstaan vond. Het feit is zonderling genoee. M. Gaarne houd ik mij aanbevolen voor partijen, problemen, partijstanden, enz. Oplossingen binnen 10 dagen af te zenden aan het ad<-«« van den damredacteur. mSSCS NAAR HET ENGELSCH VAN GAY THORNE DOOR M T 15 „Toen u van uw onderhoud met Rod ney, waar u niets te weten gekomen was, terugkeerde, vertelde u me nog iets meer, ofschoon u het u misschien niet meer herinnert. Ik vernam van u, dat, juist toen juffrouw St. Pierre haar nieuwe verbintenis aan haar werkgeefster aan kondigde, deze man Rodney de kamer binnenstapte." „Ah," zei Sir Augustus plotseling, alsof hij het nu eindelijk begreep. Scotson zag eerbiedig glimlachend naar Zijn patroon op. Toen keek hij Charles aan. „Toen Rodney juffrouw St. Pierre herkende, verloor hij opeens zijn zelf- beheersching, nog voor er een woord over gezegd was, dat ze naar de gravin zou gaan, en fluisterde toen wat in Madame Juliette's oór. Juffrouw St. Pierre stond juist op het punt om te gaan, doch toen zag ze deze beide menschen haar zoo eigenaardig aankijken, en het leek haar toe alsof het gezicht der vrouw als in doodelijke vrees vertrok." „Madame Juliette," riep Charles op gewonden uit. „Het zou me zeerjgsterk verwonderen," antwoordde Scotson, „als Madame Ju liette, of beter de weduwe Viping, niet de persoon is, die we hebben moeten." „Zij is tot alles in staat," zei Charles, „en natuurlijk waren mevrouw May- berlie en Lady Stonehaven dikwijls in Tracy Street." „Juist," ging Scotson voort, „en we begrijpen ook heel goed, dat die hoeden zaak, al brengt ze genoeg voordeel op, slechts een scherm is voor vele andere verborgen werkzaamheden. De vrouw die zichzelf Madame Juliette noemt, kent heel wat geheimen en is ongetwijfeld een der ergsten dier vrouwen in het West End, die daardoor vele anderen tot hun slachtoffer maken. Nu is er één belang rijk punt, dat we dadelijk moeten uit voeren. We moeten Jarvis in dienst ne men hij is de beste man in Londen om inlichtingen in te winnen, daarbij heel bescheiden, en natuurlijk heeft hij ook al vele jaren voor de zaak gewerkt om zoowel Madame Juliette als de gravin weduwe van Stonehaven in het oog te houden. Maar dat is niet alles. Er is geen beter iemand dan Jarvis om huisbedien den, chauffeurs enz., uit te hooren. We moeten een verbinding tusschen Madame Juliette en de gravin-weduwe zien uit te vinden. Als er zulk een verbinding be staat en ik voor mij ben daar zeker van dan kunnenfwe op onzen eersten triomf bogen." „Welke rol," vroeg Sir Augustus, „denk je dan, dat deze beruchte vrouw in het drama speelt, Scotson „Ik verdenk er haar van, dat zij een soort werkzame agente is van de gravin weduwe. Ik zou denken, dat zij heel goed weet wat er twintig jaar geleden te Marseille gebeurde. Ik zou er ook graag iets om willen verwedden, dat zij voor haar eigen voordeel het geheim aan Con- stantine Mayberlie verteld heeft, hem daardoor bevreesd gemaakt heeft, dat zijn prooi de jonge gravin hem zal ontsnappen, en tegelijkertijd heeft ze de gravin-weduwe er toe genoodzaakt haar dochter te dwingen." „Het lijkt allemaal zoo duidelijk nu," zei Charles, een sigaret opstekend, terwijl hij op en neer liep in de kamer, want het was hem onmogelijk stil te blijven zitten. „Zoo heb ik het me gedacht," zei Scotson, „en als u het me toestaat ik vergeet niet, dat we slechts veronderstel lingen maken en naar de waarheid gissen zou ik nog wat verder willen gaan en u mijn eigen zienswijze voorleggen. Dat Zou het dan geheel volledig maken." Hij aarzelde een oogenblik Scotson hield ervan de menschen in spanning te laten en toen zei hij „Waarom zou deze vrouw Viping niet alleen van de misdaad, twintig jaar geleden bedreven, weten, maar ook medeplichtige geweest zijn Punt nummer een, ze is een Fran sche. Punt nummer twee, volgens alle waarschijnlijkheid komt ze ook uit het Zuiden van Frankrijk en ik durf er wel een eed op te doen, dat haar Fransch het accent van het Zuiden heeft. Ze heeft juist den goeden leeftijd om twintig jaar geleden een kamenier of andere be diende in de Villa des Fleurs geweest te Zijn." Er heerschte een doodsche stilte in de kamer, terwijl de beide mannen scherm na scherm zagen optrekken en huiverden. Toen uitte de jongere Atlee een scherpe kreet. „Scotson," zei hij naar de tafel toe komend, terwijl hij zijn hand onbewust naar zijn keel toebracht onder het spre ken, „zie je niet, wat dit gedwongen hu welijk beteekent? Zij zouden er nu niet mee doorgaan nu ze weten, dat wij een onderzoek instellen, of ze moeten ofwel zeker zijn, dat we niets uit kunnen vin den, of, of.,.." Het gelaat van den procuratiehouder werd even bleek als dat van den jongen man aan de andere zijde van de tafel. Hij schoof zijn stoel achteruit en stond op. „Groote God," zei hij, met een veranderde stem, „en daar heb ik tot nu toe niet aan gedacht." „Daar moeten we rekening mee hou den," zei Sir Augustus, „en we moeten wel dadelijk iets doen ook. Dat arme meisje verkeert in gevaar." „Ik ga vandaag naar Schotland en breng haar terug," zei Charles. Scotson schudde het hoofd. „We moeten zeer voorzichtig zijn," zei hij. „Ik persoonlijk, Sir Augustus, geloof niet, dat er op het oogenblik ge vaar is. De jonge dame is in Schotland met een heel gezelschap menschen. Als er al een aanslag op haar leven gepleegd zal worden, zal het niet zijn, terwijl ze door gasten omgeven is. En met het oog op onze onderzoekingen, zou het nood lottig zijn om alarm te maken. Misschien winden we ons zonder reden op, doch één ding lijkt me duidelijk. De Mayber- lies zelf' hij aarzelde een oogenblik „zullen geen misdaad durven plegen. Ik wil hiermee niet zeggen, dat Constan tino Mayberlie geen medeplichtige ge weest kan zijn vóór de daad. Maar neen, er zijn slechts twee personen met den moed en de vindingrijkheid voor zooiets laags. Rodney en Madame Juliette. Wacht alstublieft even." Hij haastte zich de kamer uit, terwijl Charles en zijn vader elkaar verbaasd en verrast aanzagen. „Hij is wonderbaarlijk," zei Charles. „We mogen God danken, dat we zoo iemand hebben om ons op te verlaten." Sir Augustus knikte. Hij kende en waardeerde zijn procuratiehouder al ja ren, maar hij had nog nooit zooveel in hem gezien als nu. Het duurde een vol kwartier voor Scotson weer terugkeerde. „Nu," zei hij, „we kunnen voor het oogenblik gerust wezen. Madame Juliette is in Londen en Rodney in Marshlands!" „Hoe ter wereld bent u dat te weten gekomen „Heel eenvoudig, mijnheer Charles, door de telefoon. Ik liet een der klerken Maison Juliette opbellen en kwam toen te weten, dat Madame, als gewoonlijk, in de zaak werkzaam was. Daarna vroegen we Kent aan en toen kreeg ik Rodney zelf aan de telefoon." Scotson lachte vergenoegd. „Ik geloof, dat hij nogal in de war was, voor ik met hem klaar was, want natuurlijk kende hij mijn stem niet, van hier af. In ieder geval hoorde ik hem duidelijk. Deze beide menschen moeten nauwkeurig nagegaan worden en iederen dag moeten we van hun doen en laten op de hoogte gebracht worden. Wanneer een van hen Londen verlaat, dan is het voor ons de tijd om onmiddellijk te handelen. Zoolang ze buiten Schotland zijn, ben ik er zeker van, dat juffrouw St. Pierre veilig is." „En als ik naar Schotland ga?" „Dan dunkt me, zou het wel goed zijn haar daar weg te halen, zonder haar be angst te maken. Niemand kan haar ver hinderen het huis te verlaten met u. Doch dat moet geheel afhangen van wat we de volgende paar dagen uit zullen vinden." Deze bespreking had negen dagen ge leden plaats gehad, negen dagen gedurende welke Charles in een beangstigende on zekerheid geleefd had. Ze werden echter iederen dag verlicht door de meest op- vroolijkende brieven van Muriel. Al haar angst scheen verdwenen te zijn. Zij was verrukt over Schotland, er was een groot gezelschap vroolijke menschen en zoover hij uit de brieven kon opmaken en ze vermeldden alle bizonderheden, zooals hij gevraagd had bedreigde zij n liefste geen enkel gevaar. Mijnheer Rodney leefde stilletjes in Marshlands, rapporteerde de detective, en verliet het huis bijna nooit. Madame Juliette was steeds zooals gewoonlijk in Tracy Street, doch wat haar betreft, was men 'n grooten stap vooruit gekomen. Men had ontdekt, dat ze heel vaak de gravin-weduwe in Richmond bezocht en daar bij de bedienden al jarenlang be kend was. Ze verkeerde blijkbaar op ver- trouwelijken voet met de grimmige oude meesteres van Stonehaven House, die haar altijd met „Suzanne" aansprak. „Waarom komt Scotson nu niet," mompelde Charles geërgerd. „Hij moet gisteravond laat in Londen aangekomen zijn, hij kon toen toch wel rechtstreeks naar Belgrave Square zijn gekomen." Ze hadden geen enkelen brief ontvan gen van den kleinen man met het grijze krullende haar, alleen een telegram, „Alles is goed" en Charles voelde, dat hij deze onzekerheid niet veel- langer kon verdragen. Toen, juist toen het leek alsof hij het uit moest schreeuwen, werd de deur geopend en trad Scotson binnnen. Hij had zijn ge woon, net donkergrijs pak aan en zijn keurig geschuierden zijden hoed op. In zijn hand droeg hij zijn gewoon klein zwart lederen koffertje. Hij zei „Goeden morgen" op zijn gewonen, rustigen, eer biedigen toon, en er was niets dat aan toonde, dat hij vierentwintig uur geleden aan de kust der Middellandsche zee ge weest was. „Wel Scotson, wat is er gebeurd? Zeg het me om 's Hemelswil vlug." Scotson nam, vriendelijk glimlachend, zijn hoed af, zette zijn koffertje met tergende langzaamheid op tafel en merkte op, dat het in Londen bijna even warm was als in Marseille. Charles kon hem wel door elkaar schudden, maar hij wist, dat Scotson zich door niets zou laten haasten en hij bleef dan ook kalm, doch slechts met een groote krachtsinspanning. In de geheele wereldgeschiedenis, dacht de jonge man, had nog nooit iemand zijn lorgnet te voorschijn gehaald, opgewreven en op zijn neus gezet met zulk een wanhopige lang zaamheid, doch toen hij een papier uit de tasch haalde en begon te lezen, toen was dit alles vergeten en was Charles er met alle aandacht bij. „Ik zal zoo kort mogelijk zijn," zei Scotson. „Nummer een. De weduwe Viping was Suzanne Varquier, dienstbode bij de tegenwoordige gravin-weduwe, toen ze met Lord Stonehaven trouwde. Nummer twee. Ik heb in Marseille een jonge getrouwde vrouw ontdekt, die de dochter is van de boerenvrouw, nu dood, naar wie Suzanne Varquier een kind van achttien maanden bracht om op te laten nemen. Deze jonge vrouw, Madame Bourneveille, is de vrouw van een café houder in de Cannebière de voor naamste straat in Marseille en ze herinnert zich net voorval volkomen. Men betaalde haar moeder een groote som voor de opneming van het kind, dat den naam Muriel St. Pierre kreeg. Nummer drie, en dat is het laatste, Ma dame Bourneveille's moeder, Jeanne Mar lot, had een dochtertje van achttien maan den, dat stierf op hetzelfde oogenblik, dat het kindje van de Villa des Fleurs naar haar hut gebracht werd. Dat kind werd, zooals het behoort, op het kerkhof van het dorp begraven. Meer weet Madame Bourneveille niet. Maar men hoeft niet veel verbeeldingskracht te hebben om te begrijpen hoe het in zijn werk gegaan is. De woning van de boerenvrouw was nog geen drie honderd meter van de villa van den graaf verwijderd. Een plaatse lijke dokter, goed betaald en gevleid, da»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 9