VOOR DE
ONS DAMBORD.
m.
m..iH
iH
1822 zou geen voordeel gegeven heb
ben door wit 3127 en 36 27.
40. 26 37 12—18
41. 48—42 17—21
34—29 39 30 42—38 43—39.
23 34 12—18 812!! 18—23
NUMMER 52
DERDE JAARGANG 1924
WM
MURIEL'S VLUCHT
19—24
Alle correspondentie deze rubriek be
treffende te zenden aan den heer W. N.
Stuifbergen, adres bureau van dit blad
EINDSPEL.
Auteur Mr. C. Blankenaar.
ÉL ...M
Stand in cijfers
Wit 15 schijven op 25, 27, 28, 30,
32, 33, 35, 36, 37, 38, 42, 43, 47, 48 en 49.
Zwart 16 schijven op 6, 8, 10, 11, 12,
13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23 en 24.
Partij gespeeld tusschen de heeren
Herman de Jongh met wit en S. de Jong
met zwart.
j 1. 32—28 18—23
2. 34—29 23 32
Beter dan 23:34, daar nu de schijf op
29 blijft staan en wit anders ook de keus
heeft met 39:30 af te ruilen.
3. 37 28 12—18
P- Het ook wel gespeelde 1923 om het
witte centrum verder af te breken, brengt
o.i. geen voordeel, daar ook zwart het
middenspel verliest en volstrekt niet
gunstiger komt te staan.
4. 41—37 7—12
5. 46—41
f Nu veld 26 niet door zwart is bezet, is
deze zet beter dan 4741.
1—7
6. 37—32 19—23
7. 28 19 14 34
8. 40 29 10—14
9. 32—28
3328 lijkt ons beter om de schijven
van den korten vleugel krachtiger te
houden.
14—19
10. 38—32.
Er moest hier iets gebeuren om na 18—
23, 29:18 en 12:32 het slaan van 38 naar
27 te voorkomen. Ook 4237 kan daar
aan voldoen, maar een voortdurend af
ruilen van de witte schijven op den langen
vleugel is niet in het voordeel van wit door
de reeds besproken minder gunstige ont
wikkeling van den witten korten vleugel.
te
26. 29 26
27. 45—40
28. 40—34
Stand in cijfers
Zwart 2 schijven op 32 en 36.
Wit 3 schijven op 9, 19 en 41 en dam
ap 15.
OPLOSSING.
Wit Zwart
OU 41—37 32 x 41
2. 9—3 41—37a
3. 3—20! 47—41
4. 20—14 41—47
5. 19—13! 36—31
6. 14 x 46 47—36
7. 154 en wint.
a. 41 1 46
3. 314 en 145 wintwant op 3641
volgt 15—471
UIT DE PARTIJ.
Diagram No. 34.
Zwart speelde als laatste zet 28 waar-
»p wit, de heer P. G. van Engelen, een
'looie damzet kon doen.
Wij geven hier, afgezien van de moge
lijkheid ook nu 1722 en 11:22 te spelen,
de voorkeur aan 1923 en 13:24. Speelt
wit daarna 3228, dan uitruilen met 17
22 en 11:22. De kansen voor zwart om
positie voordeel te bereiken moeten o.i.
worden uitgebuit door de ontwikkeling
van den ongunstig ontwikkelden korten
vleugel van wit te bemoeilijken. Zie
hierover verder bij den 12en zet.
11. 43—38
Na het hiervoor geschrevene is het dui
delijk dat wit niet 4238 speelt.
5—10
12. 41—37
Dreigt nu 2923 en 2822.
20—25
Laat zwart dezen uitruil toe, dan staan
de zwarte stukken op 20 en 24 vrij ongun
stig. Behalve met den gekozen zet, die ons
wel de beste voorkomt, is dit nog te ver
hinderen met 1722 en 11:22 welke
voortzetting voor ons nu geen bekoring
meer heeft, daar intusschen het witte cen
trum sterker is geworden. Voorts kunnen
1822 en 1721 dienen, maar deze zet
ten leiden tot verzwakking van den zwar
ten centrumstand en bevorderen dien van
wit. Nu blijkt evenwel.te meer het voor
deel bij den lOen zet eerst 1923 te
spelen, waardoor wit den stand, die zwart
nu dwingt met 2025 te retireeren, niet
zoo snel had kunnen opbouwen.
13. 29 20 25 14
14. 44—40 17—22
15. 28 17 11 22
Wij vinden dezen uitruil thans daarom
niet zoo verkieslijk, omdat hij door geen
krachtigen stand op den langen vleugel
wordt gesteund. Liever hadden wij het
centrum met 1823 en 14 23 aange
vallen.
16. 40—34?
Een zeer nadeelige zet. De witte stelling
met de open velden 41,43 en 44 biedt geen
gelegenheid tot verweer door afruilen. Dé
verdediging moet dus in de eerste plaats
gezocht worden door den opmarsch der
zwarte stukken te belemmeren. Zwart te
beletten 1823 te spelen met 3329 was
hier dringend noodig. Wel kan schijf 29
na b.v. 1420 door zwart v/orden afge
ruild, maar wit kan door b.v. 3933
het veld onmiddellijk heroverbaar maken.
In den strijd om veld 29 zou wit de mach
tigste blijken.
18—23
Natuurlijk Vanaf dit oogenblik heeft
zwart het beste spel en is wit volkomen in
de verdediging gedrongen.
17. 45—40 13—18
18. 50—45 14—19
19. 31—27 22 31
20. 36 27 10—14
21. 33—28
Wit heeft veld 28 thans weer bezet, maar
zijn achterstand in spelontwikkeling tegen
over zwart is duidelijk. In het bijzonder de
stelling op den langen vleugel is zwak.
7—11
22. 38—33
Deze zet maakt ook al wit's positie niet
krachtiger, in het bijzonder niet de kansen
om den langen vleugel sterker te maken,
maar is niettemin haast onontbeerlijk te
genover 1217 van zwart, waarna 1722
met nadeel voor het witte spel dreigt.
1217 is nu althans belet.
14—20
Indien wit mogelijk 3329 zou willen
spelen kan nu met 2024 worden afge
ruild, daar anders de schijf op 29 nog on
heil zou kunnen stichten.
23. 49—43 9—13
24. 34—29 23 34
25. 40 29 20—24
Om wit weer opnieuw tot de minst mo
gelijke vrijheid van beweging te beperken.
15 24
4—10
10—15
20—25 25 34
39:30 zal zwart dus vrijwel tot 1823 ge
dwongen zijn, wat wit iets beter spel geeft
dan het thans verkregene. Zie 33e zet.
20—25
31.41—36 25 :34
32. 39 30 18—23
33. 42—38 11—17
34. 27—22 12—18
35. 22 11 6 17
36. 37—31
Moest wel gespeeld daar zwart anders
met 1721 een stuk winst zou boeken
door de dreiging 2127 enz. Indien nu
1721 zou 3127 het gevaar kunnen af
wenden.
8—12
37. 31—26
3127 geeft geen beter kans daar
Zwart door zijn beter positie de partij on
getwijfeld zou winnen. Wit waagt dus nog
een poging met den tekstzet.
2—8
1822 kon niet wezens 2621 enz.
38. 36—31 18—22
39. 31—2
4»42 ts aangewezen om een remise-
kansje te krijgen b.v. door 3227 33
28 en 38:20. Zwart zou hierop evenwel
met 2329 zeer sterk kunnen antwoor
den.
9? 31
Geeft de gewenschte kans niet en gaat
den zekeren weg op naar winst,
42. 37—31
Er is niet beters.
21—27
18 27
16 27
23 32
Zwart kon hier met 2429, 1319 en
18:49 een damslag uitvoeren. De dam
wordt echter met 4843 onmiddellijk
weer afgenomen en het heeft zwart een
schijf gekost.
In plaats van 1015 hadden wij voor
Zwart hier 1823 gespeeld. Zwart zou
daarmede zijn positie o.i. krachtiger heb
ben kunnen handhaven. Men vergelijke
daartoe de beide volgende varianten
Na de nu gekozen zet 1015 spele wit
4238 en dreigt met 2722, 32:21 en
2823 zijn spel geheel vrij te maken.
Zwart is nu gedwongen tot 1823. Ver
der
34—29 39 30 43—39. (Er dreigde op-
43. 31 22
44. 32 21
45. 30—25
46. 33—29
Nog een laatste poging, den weg naar
dam vrij te maken, maar er is geen kans
tot slagen.
24 33
47. 38 29 27—31
48. 25—20
Een verhaast noodlottig einde, maar
ook ander spel had geen uitkomst meer
kunnen geven.
19—23
49. 29 9 3 25
Wit geeft op,
„Het Damspel.'
23 :34, 12—18, 8—12, 18—23.
nieuw 2722 32 21 en 2823) en wit
heeft met handhaving van den eigen stand
de kracht van den zwarten korten vleugel
verzwakt.
Indien niet 1015 maar direct 1823
volgt
Het verschil tusschen beide varianten
bestaat hierin dat in het eerste geval er
schijven op 8 en 15, in de tweede, schijven
op 12 en 10 staan. De stukken op 12 en 10
staan evenwel belangrijk gunstiger.
29. 34—30
Wij hebben reeds aangetoond waarom
wij aan 4238 3429 enz. verre de
voorkeur zouden hebben gegeven.
15—20
Nu kan zwart natuurlijk van het stuk op
15 profiteeren.
30. 47—41
Wederom wordt wit gedwongen met de
mogelijkheid van 1217 rekening te
houden. Na 2025 en het openkomen van
veld 39 (het onvermijdelijk gevolg) heeft
2822 geen kracht meer en wit bedoelt
thans klaarblijkelijk een stuk naar 36
te brengen om den afruil met 1722 even
tueel op te vangen.
4238 verdient o.i, echter de voorkeur.
Er dreigt nu weder 2722 32:21 en
2823 met loskomen van wit terwijl
voorts wordt gedwongen tot 2025.
Wit 47—41 (zwart 25:34) en 39:30. Nu
is 1217 zelfs feitelijk onmogelijk we
gens 2722 32:12 en daarna 28-23
30:8 en 43:34 wat een vrijwel zekere
remise biedt. Na 4238 4741
MANOURY EN Z'N WERK.
Na al deze inlichtingen en getuigenis
sen kan men het tijdstip waarop het
Poolsche damspel in Parijs zijn intrede
deed, wel vaststellen als 1727. Aan zoovele
uniforme getuigenissen kan men nauwe
lijks twijfelen. Naar waarheid staat mij
slechts één getuigenis ten dienste over
den uitvinder en den waren oorsprong
ik twijfel echter niet of men houdt deze
getuigenis voor zeer overtuigend wan
neer men met de aandacht die deze getui
genis verdient, haar zal overwogen heb
ben, aldus Manoury. De heer,..., van
wien ik zooeven sprak, is omstreeks 1740
in relatie geweest en heeft somtijds ge
speeld met een beroemd speler uit dien
tijd Laclef genaamd, dien ik ook gekend-
heb en dien ik in het café „Le Prophète-
Elie heb zien spelen. Hij was een flinke
minzame, zeer eerlijke jonge man, maar
zijn eenigste studie was het Poolsche
damspel. Hij was zeer sterk en had zijn
kennis van dit spel of als men wil de we
tenschap tot zulk een graad van perfectie
weten op te voeren dat zij, die Marchand
tot een anderen beroemden speler hadden
zien spelen, Laclef voor veel sterker hiel
den, speciaal om zijn bekwaam en fijn
manoeuvreeren met schijven, het ware
talent, dat verre te verkiezen is boven
de talenten van Marchand den grooten
slagspeler. Niet alleen stelde Laclef op
schrift zijn voortdurend gemaakte bere
keningen omtrent de combinaties, die
in het damspel mogelijk zijn in de ver
scheidenheid van slagen hij hield gere
geld aanteekeningèn van historische bij
zonderheden van alles dat op het damspel
betrekking heeft, naar de inlichtingen
die hij inwon bij de oudste spelers. Het
spel, dat in 1727 zooals wij hierboven
gezien hebben, in Parijs zijn intrede deed,
was in 1740 dus nog nieuw. Laclef heeft
bij de ouden van dagen uit zijn tijd heel
wat kennis kunnen opdoen, die men zich
vandaag niet zoo gemakkelijk meer zou
kunnen verschaffen. De meeste van zijn
aantee keningen heeft hij in dien tijd
medegedeeld aan den heer.... die ze
geschreven heeft. (Het is werkelijk raad
selachtig waarom de meeste informaties
van Manoury in zijn werk niet genoemd
zijn. De publicatie der namen van deze
heeren zou de authentieke waarde zeer
verhoogd hebben, al maakt het geheele
werk van Manoury een degelijken en
zeer betrouwbaren indruk.) (Red.) Deze
heer heeft mij een mededeeling gedaan,
die mij de overtuiging schonk, dat hel
Poolsche damspel in het Fransche Regen
tentijdperk en in het Koninklijk paleis
zijn ontstaan vond. Het feit is zonderling
genoee. M.
Gaarne houd ik mij aanbevolen voor
partijen, problemen, partijstanden, enz.
Oplossingen binnen 10 dagen af te zenden
aan het ad<-«« van den damredacteur.
mSSCS
NAAR HET ENGELSCH VAN GAY THORNE DOOR M T
15
„Toen u van uw onderhoud met Rod
ney, waar u niets te weten gekomen
was, terugkeerde, vertelde u me nog iets
meer, ofschoon u het u misschien niet
meer herinnert. Ik vernam van u, dat,
juist toen juffrouw St. Pierre haar nieuwe
verbintenis aan haar werkgeefster aan
kondigde, deze man Rodney de kamer
binnenstapte."
„Ah," zei Sir Augustus plotseling, alsof
hij het nu eindelijk begreep.
Scotson zag eerbiedig glimlachend naar
Zijn patroon op. Toen keek hij Charles
aan. „Toen Rodney juffrouw St. Pierre
herkende, verloor hij opeens zijn zelf-
beheersching, nog voor er een woord over
gezegd was, dat ze naar de gravin zou
gaan, en fluisterde toen wat in Madame
Juliette's oór. Juffrouw St. Pierre stond
juist op het punt om te gaan, doch toen
zag ze deze beide menschen haar zoo
eigenaardig aankijken, en het leek haar
toe alsof het gezicht der vrouw als in
doodelijke vrees vertrok."
„Madame Juliette," riep Charles op
gewonden uit.
„Het zou me zeerjgsterk verwonderen,"
antwoordde Scotson, „als Madame Ju
liette, of beter de weduwe Viping, niet
de persoon is, die we hebben moeten."
„Zij is tot alles in staat," zei Charles,
„en natuurlijk waren mevrouw May-
berlie en Lady Stonehaven dikwijls in
Tracy Street."
„Juist," ging Scotson voort, „en we
begrijpen ook heel goed, dat die hoeden
zaak, al brengt ze genoeg voordeel op,
slechts een scherm is voor vele andere
verborgen werkzaamheden. De vrouw
die zichzelf Madame Juliette noemt,
kent heel wat geheimen en is ongetwijfeld
een der ergsten dier vrouwen in het West
End, die daardoor vele anderen tot hun
slachtoffer maken. Nu is er één belang
rijk punt, dat we dadelijk moeten uit
voeren. We moeten Jarvis in dienst ne
men hij is de beste man in Londen om
inlichtingen in te winnen, daarbij heel
bescheiden, en natuurlijk heeft hij ook
al vele jaren voor de zaak gewerkt om
zoowel Madame Juliette als de gravin
weduwe van Stonehaven in het oog te
houden. Maar dat is niet alles. Er is geen
beter iemand dan Jarvis om huisbedien
den, chauffeurs enz., uit te hooren. We
moeten een verbinding tusschen Madame
Juliette en de gravin-weduwe zien uit te
vinden. Als er zulk een verbinding be
staat en ik voor mij ben daar zeker
van dan kunnenfwe op onzen eersten
triomf bogen."
„Welke rol," vroeg Sir Augustus, „denk
je dan, dat deze beruchte vrouw in het
drama speelt, Scotson
„Ik verdenk er haar van, dat zij een
soort werkzame agente is van de gravin
weduwe. Ik zou denken, dat zij heel
goed weet wat er twintig jaar geleden
te Marseille gebeurde. Ik zou er ook graag
iets om willen verwedden, dat zij voor haar
eigen voordeel het geheim aan Con-
stantine Mayberlie verteld heeft, hem
daardoor bevreesd gemaakt heeft, dat
zijn prooi de jonge gravin hem zal
ontsnappen, en tegelijkertijd heeft ze
de gravin-weduwe er toe genoodzaakt
haar dochter te dwingen."
„Het lijkt allemaal zoo duidelijk nu,"
zei Charles, een sigaret opstekend, terwijl
hij op en neer liep in de kamer, want het
was hem onmogelijk stil te blijven zitten.
„Zoo heb ik het me gedacht," zei
Scotson, „en als u het me toestaat ik
vergeet niet, dat we slechts veronderstel
lingen maken en naar de waarheid gissen
zou ik nog wat verder willen gaan en u
mijn eigen zienswijze voorleggen. Dat
Zou het dan geheel volledig maken."
Hij aarzelde een oogenblik Scotson
hield ervan de menschen in spanning te
laten en toen zei hij „Waarom zou
deze vrouw Viping niet alleen van de
misdaad, twintig jaar geleden bedreven,
weten, maar ook medeplichtige geweest
zijn Punt nummer een, ze is een Fran
sche. Punt nummer twee, volgens alle
waarschijnlijkheid komt ze ook uit het
Zuiden van Frankrijk en ik durf er wel
een eed op te doen, dat haar Fransch het
accent van het Zuiden heeft. Ze heeft
juist den goeden leeftijd om twintig jaar
geleden een kamenier of andere be
diende in de Villa des Fleurs geweest te
Zijn."
Er heerschte een doodsche stilte in de
kamer, terwijl de beide mannen scherm
na scherm zagen optrekken en huiverden.
Toen uitte de jongere Atlee een scherpe
kreet.
„Scotson," zei hij naar de tafel toe
komend, terwijl hij zijn hand onbewust
naar zijn keel toebracht onder het spre
ken, „zie je niet, wat dit gedwongen hu
welijk beteekent? Zij zouden er nu niet
mee doorgaan nu ze weten, dat wij een
onderzoek instellen, of ze moeten ofwel
zeker zijn, dat we niets uit kunnen vin
den, of, of.,.."
Het gelaat van den procuratiehouder
werd even bleek als dat van den jongen
man aan de andere zijde van de tafel.
Hij schoof zijn stoel achteruit en stond op.
„Groote God," zei hij, met een veranderde
stem, „en daar heb ik tot nu toe niet aan
gedacht."
„Daar moeten we rekening mee hou
den," zei Sir Augustus, „en we moeten
wel dadelijk iets doen ook. Dat arme
meisje verkeert in gevaar."
„Ik ga vandaag naar Schotland en
breng haar terug," zei Charles.
Scotson schudde het hoofd.
„We moeten zeer voorzichtig zijn,"
zei hij. „Ik persoonlijk, Sir Augustus,
geloof niet, dat er op het oogenblik ge
vaar is. De jonge dame is in Schotland
met een heel gezelschap menschen. Als
er al een aanslag op haar leven gepleegd
zal worden, zal het niet zijn, terwijl ze
door gasten omgeven is. En met het oog
op onze onderzoekingen, zou het nood
lottig zijn om alarm te maken. Misschien
winden we ons zonder reden op, doch
één ding lijkt me duidelijk. De Mayber-
lies zelf' hij aarzelde een oogenblik
„zullen geen misdaad durven plegen.
Ik wil hiermee niet zeggen, dat Constan
tino Mayberlie geen medeplichtige ge
weest kan zijn vóór de daad. Maar neen,
er zijn slechts twee personen met den
moed en de vindingrijkheid voor zooiets
laags. Rodney en Madame Juliette. Wacht
alstublieft even."
Hij haastte zich de kamer uit, terwijl
Charles en zijn vader elkaar verbaasd en
verrast aanzagen.
„Hij is wonderbaarlijk," zei Charles.
„We mogen God danken, dat we zoo
iemand hebben om ons op te verlaten."
Sir Augustus knikte. Hij kende en
waardeerde zijn procuratiehouder al ja
ren, maar hij had nog nooit zooveel in
hem gezien als nu.
Het duurde een vol kwartier voor
Scotson weer terugkeerde.
„Nu," zei hij, „we kunnen voor het
oogenblik gerust wezen. Madame Juliette
is in Londen en Rodney in Marshlands!"
„Hoe ter wereld bent u dat te weten
gekomen
„Heel eenvoudig, mijnheer Charles,
door de telefoon. Ik liet een der klerken
Maison Juliette opbellen en kwam toen
te weten, dat Madame, als gewoonlijk,
in de zaak werkzaam was. Daarna vroegen
we Kent aan en toen kreeg ik Rodney
zelf aan de telefoon."
Scotson lachte vergenoegd. „Ik geloof,
dat hij nogal in de war was, voor ik met
hem klaar was, want natuurlijk kende
hij mijn stem niet, van hier af. In ieder
geval hoorde ik hem duidelijk. Deze beide
menschen moeten nauwkeurig nagegaan
worden en iederen dag moeten we van
hun doen en laten op de hoogte gebracht
worden. Wanneer een van hen Londen
verlaat, dan is het voor ons de tijd om
onmiddellijk te handelen. Zoolang ze
buiten Schotland zijn, ben ik er zeker
van, dat juffrouw St. Pierre veilig is."
„En als ik naar Schotland ga?"
„Dan dunkt me, zou het wel goed zijn
haar daar weg te halen, zonder haar be
angst te maken. Niemand kan haar ver
hinderen het huis te verlaten met u. Doch
dat moet geheel afhangen van wat we de
volgende paar dagen uit zullen vinden."
Deze bespreking had negen dagen ge
leden plaats gehad, negen dagen gedurende
welke Charles in een beangstigende on
zekerheid geleefd had. Ze werden echter
iederen dag verlicht door de meest op-
vroolijkende brieven van Muriel. Al
haar angst scheen verdwenen te zijn. Zij
was verrukt over Schotland, er was een
groot gezelschap vroolijke menschen en
zoover hij uit de brieven kon opmaken
en ze vermeldden alle bizonderheden,
zooals hij gevraagd had bedreigde zij n
liefste geen enkel gevaar.
Mijnheer Rodney leefde stilletjes in
Marshlands, rapporteerde de detective,
en verliet het huis bijna nooit. Madame
Juliette was steeds zooals gewoonlijk in
Tracy Street, doch wat haar betreft,
was men 'n grooten stap vooruit gekomen.
Men had ontdekt, dat ze heel vaak de
gravin-weduwe in Richmond bezocht en
daar bij de bedienden al jarenlang be
kend was. Ze verkeerde blijkbaar op ver-
trouwelijken voet met de grimmige oude
meesteres van Stonehaven House, die
haar altijd met „Suzanne" aansprak.
„Waarom komt Scotson nu niet,"
mompelde Charles geërgerd. „Hij moet
gisteravond laat in Londen aangekomen
zijn, hij kon toen toch wel rechtstreeks
naar Belgrave Square zijn gekomen."
Ze hadden geen enkelen brief ontvan
gen van den kleinen man met het grijze
krullende haar, alleen een telegram,
„Alles is goed" en Charles voelde, dat hij
deze onzekerheid niet veel- langer kon
verdragen.
Toen, juist toen het leek alsof hij het uit
moest schreeuwen, werd de deur geopend
en trad Scotson binnnen. Hij had zijn ge
woon, net donkergrijs pak aan en zijn
keurig geschuierden zijden hoed op. In
zijn hand droeg hij zijn gewoon klein
zwart lederen koffertje. Hij zei „Goeden
morgen" op zijn gewonen, rustigen, eer
biedigen toon, en er was niets dat aan
toonde, dat hij vierentwintig uur geleden
aan de kust der Middellandsche zee ge
weest was.
„Wel Scotson, wat is er gebeurd? Zeg
het me om 's Hemelswil vlug."
Scotson nam, vriendelijk glimlachend,
zijn hoed af, zette zijn koffertje met
tergende langzaamheid op tafel en merkte
op, dat het in Londen bijna even warm
was als in Marseille.
Charles kon hem wel door elkaar
schudden, maar hij wist, dat Scotson zich
door niets zou laten haasten en hij bleef
dan ook kalm, doch slechts met een
groote krachtsinspanning. In de geheele
wereldgeschiedenis, dacht de jonge man,
had nog nooit iemand zijn lorgnet te
voorschijn gehaald, opgewreven en op zijn
neus gezet met zulk een wanhopige lang
zaamheid, doch toen hij een papier uit de
tasch haalde en begon te lezen, toen was
dit alles vergeten en was Charles er met
alle aandacht bij.
„Ik zal zoo kort mogelijk zijn," zei
Scotson. „Nummer een. De weduwe
Viping was Suzanne Varquier, dienstbode
bij de tegenwoordige gravin-weduwe,
toen ze met Lord Stonehaven trouwde.
Nummer twee. Ik heb in Marseille een
jonge getrouwde vrouw ontdekt, die de
dochter is van de boerenvrouw, nu dood,
naar wie Suzanne Varquier een kind van
achttien maanden bracht om op te laten
nemen. Deze jonge vrouw, Madame
Bourneveille, is de vrouw van een café
houder in de Cannebière de voor
naamste straat in Marseille en ze
herinnert zich net voorval volkomen.
Men betaalde haar moeder een groote
som voor de opneming van het kind,
dat den naam Muriel St. Pierre kreeg.
Nummer drie, en dat is het laatste, Ma
dame Bourneveille's moeder, Jeanne Mar
lot, had een dochtertje van achttien maan
den, dat stierf op hetzelfde oogenblik, dat
het kindje van de Villa des Fleurs naar
haar hut gebracht werd. Dat kind werd,
zooals het behoort, op het kerkhof van
het dorp begraven. Meer weet Madame
Bourneveille niet. Maar men hoeft niet
veel verbeeldingskracht te hebben om te
begrijpen hoe het in zijn werk gegaan is.
De woning van de boerenvrouw was nog
geen drie honderd meter van de villa
van den graaf verwijderd. Een plaatse
lijke dokter, goed betaald en gevleid, da»