jWETiCiD
fl I E.UWS
De voorgestelde wijzigingen in de
Indische staatsinrichting.
Ontdekte misdaad.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT.
Tweede Blad - Dinsdag 26 Augustus 1924
Ontploffing te Rotterdam.
Het kermisoproer te Hilversum.
De moord in Den Haag.
Bliksemslag en brand.
Door den bliksem getroffen.
Vergiftigingsverschijnselen in 'n
gezin.
Weer een kind uit een sneltrein
gevallen.
De uitzetting in de Buiten
Brouwerstraat te Amsterdam.
Ernstig ongeluk op den Rijn.
De inbraak op de Heerengracht
te Amsterdam.
Dank u wel.
Autobus vernield.
Motorrijwieldief aangehouden.
Felle brand te Zeist.
Inbraken te Valkenswaard
en omgeving.
Een gat in den weg
Aanrijding met doodelijken
afloop in den Haag.
DRANKBESTRIJDING
Bloemendag Sobriëtas.
FEUILLETON.
(Slot.)
Het is uiteraard niet wel foenlijk om op
alle belangrijke punten, welke deze her
ziening der Indische staatsinrichting raakt,
hier in te gaan. Eén van de voornaamste
dezer punten betreft de behandeling der
Indische begrooting. Daarvan kan gezegd
worden wat reeds gezegd is over geheel den
nieuwen gang van zaken op wetgevend ge
bied: de volle verantwoordelijkheid daar
voor blijft in het nieuwe stelsel berusten bij
den landvoogd. Dit brengt mede, dat hij door
de houding van den Volksraad niet tot werk
loosheid mag worden gedoemd. Maar voor
het overige wordt de vaststelling der be
grooting zooveel mogelijk gelegd in handen
van Landvoogd en Volksraad gezamenlijk, en
de wetgevende macht in Nederland zal zich
in hoofdzaak hebben te bepalen tot controle
op de hoofdlijnen van het financieel beleid,
door van al of niet goedkeuring bij de wet
van de in Indië genomen besluiten. Na raad
pleging van den Raad van Indië dient de
Gouverneur-Generaal de ontwerpen van de
afdeelingen, waaruit de begrooting bestaat,
bij den Volksraad in. Voorzooverre bij de be
handeling overeenstemming tusschen derh
Landvoogd en het college wordt verkregen,
stelt de eerstgenoemde de begrooting vast bij
besluiten, die elk niet meer dan één afdee-
ling omvatten. Wordt ten aanzien van één
of meer afdeelingen geen volledigé overeen
stemming verkregen, dan worden in het be
sluit van den G. G. alleen die hoofdstukken
of die posten van een hoofdstuk vastgesteld,
waaromtrent wel overeenstemming is bereikt.
Om te kunnen werken, behoeven echter
zulke besluiten van den Landvoogd goed
keuring bij de Nederlandsche wet, welke in
den regel zonder meer zal worden verleend.
Wanneer nu echter de Landvoogd en de
Volksraad niet tot overeenstemming kunnen
komen of wanneer de wetgevénde macht in
Nederland hare goedkeuring onthoudt, wijzigt
zich deze normale gang van zaken. Zou de
Volksraad geheel een afdeeling van de bc-
grooting verwerpen, dan moet de wetgevende
macht in Nederland ingrijpen. Geldt evenwel
het verschil van meening een onderdeel van
een afdeeling, bijvoorbeeld het niet opnemen
van bepaalde begrootingsposten of de raming
van dergelijke onderdeden, dan kan in som
mige gevallen eenc voorziening langs wet-
telijken weg niet urgent worden geoordeeld,
in welk geval aan den G. G. en aan den
Volksraad gelegenheid moet worden gelaten
om hun oordeel over de betrokken posten te
herzien. Wordt een zoodanige voorziening
echter, hetzij door den Minister bij de aan
bieding der begrooting, hetzij door de meer
derheid der Kamer wel urgent geoordeeld,
dan kan daarin vanzelf langs wettelijken weg
worden voorzien. Blijkt omtrent afdeelingen
van de begrooting verschil van meening tus
schen den Nederlandschen wetgever en Indië
aanwezig, dan heeft de wetgever in Neder
land het laatste woord. Dit in afwijking van
een amendement van den heer Van Gennep,
destijds door den Volksraad aangenomen,
krachtens hetwelk de goedkeuring van de
begrooting door den Nederlandschen wet
gever geheel achterwege zou blijven, tenzij
wanneer verschil van meening tusschen Land
voogd en Volksraad deze noodzakelijk maakt.
De Minister heeft dit amendement niet over
genomen en beroept zich in zijne toelichting
op het feit, dat bij de Grondwetsherziening
op den voorgrond is gesteld, dat, zoolang de
in Indië aanwezige krachten niet tot volle
ontwikkeling zijn gekomen, toezicht vanuit
Nederland op de koloniale bestuursvoering
behouden dient te blijven, teneinde bestendi
ging van^ een aan moderne eischen voldoen
de regeling bereids te waarborgen. Boven-
dien laten z.i. de internationale verhoudingen
en het moreel door Nederland gewaarborgd
crediet van Indië niet toe, dat de bemoeie
nis van de Kroon en de Staten-Generaal ten
deze reeds geheel worden uitgeschakeld.
Hoezeer echter van beteekenis is de wijzi
ging van de behandeling der Indische be
groeting, die in de aanhangige herziening der
Indische staatsinrichting ligt opgesloten,
blijkt het best, wanneer men den Minister
nader hoort in ziin Memorie van Antwoord.
Voor normale gevallen, zoo betoogt hij
daarin, is dc vaststelling van de begrooting,
d.w.z. dc eigenlijke regeling tot in bijzonder
heden, verlegd van den Nederlandschen wet
gever naar de in Indië zetelende organen,
terwijl daarnevens het daadwerkelijk toe
zicht van de Staten-Generaal mogelijk wordt
gemaakt door het vereischte van goedkeu
ring bij de wet. Zoowel de Kroon als de
Kamers moeten zich als regel onthouden van
inmenging ten aanzien van die afdeelingen
der begroooting, waaromtrent overeenstem
ming is verkregen tusschen G. G. en Volks
raad. Dc. verandering, welke de wijze van
totstandkoming der begrooting eventueel zal
ondergaan is derhalve reeds van zoo in
grijpenden aard, dat in geen geval, zelfs niet
onder reserve, "an handhaving van den be-
staanden toestand kan en mag worden ge
sproken.
Uit dit alles blijkt opnieuw, dat Landvoogd
en Volksraad naast elkander zullen komen te
staan. an een verantwoordelijkheid van den
G. G. of zijne organen aan den Volksraad in
Westersch parlementairen zin, kan in den ge-
dachtengang van het ontwerp geen sprake
zijn. In Volksraad en G. G. coördinceren zich
de twee stroomingen, die Indië geleidelijk
moeten brengen als gelijkgerechtigde tus
schen de andere natiën der wereld: de wel
doende invloed van het Westen en de in
vloed van Indië, indien deze zich blijft ken
baar maken anders dan in een gemeenschap
pelijk front stellen tegen Westersche belan
gen en stroomingen. Verantwoordelijk blijft
de G. G. aan de Kroon, die hem heeft be
noemd en kan terugroepen. In de nieuwe
orde van zaken zijn bepaalde bevelen van de
Kroon aan den Landvoogd niet geheel uitge
sloten. Vooreerst, aldus de Minister in zijn
Memorie van Antwoord, is een zoodanig be
vel denkbaar, wanneer de G. G. geen gevolg
mocht geven aan den aandrang van het op
perbestuur om een bestuursbeslissing, waar
tegen bij het opperbestuur overwegend be
zwaar bestaat, in te trekken. Voorts zullen
bevelen van de Kroon aan den G. G. moge
lijk en noodzakelijk blijven met betrekking
tot bestuursbevoegdheden, door Grondwet
of wet aan den Koning voorbehouden en tot
de uitvoering zoowel van op Indië toepasse
lijke tractaten als van algemeene maatregelen
van bestuur, die niet alleen voor Indië, doch
ook voor het overig siaatsgebied of een deel
daarvan verbindend zijn. De verantwoorde
lijkheid van den Minister van Koloniën
jegens de Staten-Generaal strekt zich niet
verder uit dan tot dc benoeming en de hand
having van den G. G. en uit hoofde van toe
zicht op zijn bestuur. Nu kan men wel de
vrees uitspreken, dat juist daardoor de G. G.
een ledepop van den Minister zal worden,
maar, gezien diens verstrekkende bevoegd
heid, heeft die vrees geen grond. Integendeel,
de Minister heeft duidelijk gezegd, dat men
niet het algemeen bestuur, dus den G. G.
moet stellen tegenover het opperbestuur, dus
dep Minister, maar veeleer tegenover het
plaatselijk bestuur.
De verhouding tusschen G. G. en Minister
zal in hoofdzaak een kwestie zijn van be
leid en tact. De Minister zal niet tot eenige
voordracht voor benoeming van een G. G.
overgaan dan na zich terdege te hebben ver
gewist van diens algeheele instemming met
zijne, des Ministers principieele opvattingen.
Wanneer van deze groote lijnen van be
stuursvoering door den G. G. wordt afgewe
ken, moet de Minister echter, voor zooveel
noodig, daartegen opkomen, en, kan geen
overeenstemming worden verkregen, dan
moet in dat geval de G. G. wijken. De Mi
nister zal dan, maar dit is het uiterste, ver
moedelijk slechts zelden toe te passen mid
del, het ontslag van den G. G. moeten uit
lokken. Indien de Volksraad daarbij de hem
staatsrechtelijk toebedeelde positie begrijpt,
behoeft dit niet te leiden tot een conflict,
waai bij ook maar naar het uiterlijk Neder
land en Indië rechtstreeks zijn betrokken.
Wel echter mag men aannemen, dat een G.
G., die, na zijn taak aanvaard te hebben,
zou bemerken, dat geregeld in kleine en
groote zaken, verschil van meening tusschen
hem en den Volksraad bestaat, spoedig min
of meer onmogelijk zal zijn of worden.
In de verhouding tot den G. G. maakt de
onderscheiding in Volksraad en Wetgeven-
den raad geen onderscheid. Wel echter is
het noodig de scheiding van de bevoegdhe
den tusschen deze beide colleges in het
oog te houden. De Volksraad zal in het
nieuwe stelsel leden van den Wetgevenden
raad uit zijn midden benoemen, zij het nog
niet naar de ratio van het evenredig kies
recht. Hij zal medewerken aan dc. vaststel
ling van de begrooting; de belangen van
Indië èn zijne ingezetenen voorstaan bij
Koning, Staten-Generaal en G. G., en aan
den laatstgenoemde de vereischte inlichtin
gen kunnen vragen. De werkzaamheden van
den Wetgevenden raad gaan aanmerkelijk
verder; deze werkt mede aan ordonnanties
tot regeling van onderwerpen, die de inwen
dige aangelegenheden van Indië betreffen;
hij heeft het recht ontwerpen van ordon
nanties bij den G. G. in te dienen; door den
G. G. aangeboden ordonnanties slechts met
wijzigingen goed te keuren, en voorts een
aantal regelen van zuiver legislatieven aard
meer, die vooral op dringende omstandig
heden zijn gegrond. Aanvankelijk heette het,
dat de wetgevende maatregelen, waarin
Indië zal zijn te kennen „uitsluitend" inwen
dige aangelegenheden van Indië zouden
moeten betreffen. De Minister heeft in zijne
Memorie van Antwoord, na kennis genomen
te hebben van de bezwaren die tegen deze
bepaling in het midden werden gebracht,
toegegeven, dat de geest der Grondwetsbe
paling medebrengt, dat niet alleen over ont
werpen, die uitsluitend Nederlandsch-Indië
betreffen, de Raad wordt gehoord, maar ook
over wetsvoorstellen, waarbij de belangen
van Indië reeds in groote mate zijn betrok
ken. Over het ontwerp-Vlootwet had bijvb.
volgens de ontworpen bepalingen de Volks
raad niet behoeven te worden gehoord; een
ontwerp betreffende de exploitatie van Indi
sche bodemrijkdommen, waarin ook de Ne
derlandsche Staat met kapitaal deelneemt,
of een ontwerp betreffende de verhouding
tusschen Nederland en Indië, zou niet aan
den Volksraad behoeven te worden voorge
legd. De geest der nieuwe Grondwetsbepa
lingen verzet.zich ongetwijfeld daartegen, en
eene daarop betrekking hebbende verande
ring is nu door den Minister in zijn ontwerp
aangebracht. Waardoor intusschen de ver
houding tusschen Volksraad en Wetgeven
den Raad, welke laatste de eerste in menig
opzicht vertegenwoordigt, niet scherper om
lijnd is geworden.
Hel bij dc Staten-Generaal thans aanhan
gig wetsontwerp, door den Minister inge
diend tegelijk met eene noodzakelijk gewor
den wijziging van dc Indische Comptabili
teitswet, is in de afdeelingen der Tweede
Kamer onderzocht' en heeft aanleiding ge
geven tot een Voorloopig Verslag, waarop
de Regeering met eene Memorie van Ant
woord antwoordde, die echter tevens de
geneigdheid der Regeering uitsprak om
nader mondeling overleg met de Kamer te
plegen. Dit overleg heeft op 5, 17 en 21
Juni plaats gehad, en heeft tot enkele niet
onbeduidende veranderingen geleid. Maar
intusschen blijkt zoowel uit dit mondeling
overleg als uit hel Voorloopig Verslag, dat
de aandacht in Nederland zich op geheel
andere punten heeft toegespitst dan in Indië
zelf. Voelde men daar vooral bezwaren
tegen den Wetgevenden Raad, welks instel
ling men een innovatie achtte, die slechts
Hjatige toejuiching verdiende hier te lande
is de verhouding tusschen Volksraad en
Wetgevenden Raad wel ter sprake gebracht,
maar heeft zich de aandacht meer gecon
centreerd op de verhouding tusschen de ln-
dra^ie Regeering en den Minister of even
tueel de Staten-Generaal. Onder het licht
vooral, ja bijna uitsluitend van de zelfstan
digheid, die zoodoende staatsrechtelijk aan
Indië zal worden verleend, heeft hier de
schriftelijke en mondelinge gedachlenwisse-
ling plaats gehad. Dat blijkt, wanneer men
ziet, dat aan den Minister de bereidwillig
heid is ontlokt, om na de totstandkoming
van het aanhangig wetsontwerp, de wet op
de Indische staatsinrichting in haar geheelen
omvang aan een nadere herziening te on
derwerpen. Dat blijkt uit de tegenstellingen,
die zijn kenbaar geworden ten aanzien van
de positie van den G .G. ten opzichte van
wien de Minister zich bereid heeft verklaard
om op te nemen eene bepaling, die den
G. G. zal verbieden na zijn aftreden, bijv.
voor ten minste vijf of tien jaren, betrekkin
gen of commissariaten aan te nemen bij
ondernemingen, die met de Indische Regee
ring overeenkomsten hebben aangegaan, van
de Regeering concessie hebben verkregen
of subsidies uit 's Lands kas genieten. Dat
blijkt ook, wanneer men kennis neemt van
de beschouwingen over het eventueel in te
voeren kiesrecht en over de al dan niet
noodzakelijkheid om reeds thans in Indië
ook de vrouwen tot dit kiesrecht toe te
laten. Dat blijkt uit geheel de strekking van
het ontwerp, waarbij het voorstel, gelijk hel
in den Volksraad is aangenomen, zooveel
mogelijk op den voet is gevolgd, behoudens
daar, waar het tegen geleidelijkheid van toe
kenning van zeker zelfbestuur aan Indië te
veel in het gedrang zou komen.
Dat intusschen die zelfstandigheid, on
danks alle geleidelijkheid, die dit ontwerp
voorstaat, aanmerkelijk zal worden gediend,
blijkt wanneer men des Ministers antwoord
leest op de bezwaren, die zijn geopperd te
gen de nieuw voorgenomen samenstelling
van den Volksraad.
Deze is, gelijk uit ons eerste artikel blijkt,
thans zoodanig, dat aan het dusgenaamde
Nederlandsch, in elk geval het Westersche
element een overwegende, ten minste gelij
ke plaats als het Iiyandsche element is ver
zekerd. Het Nederlandsche element, zoo kan
men in het voorloopig verslag lezen, is in
de Indische maatschappij het cement, dat
deze bijeenhoudt, zonder welk element de
Indische maatschappij, zooals zij thans is,
niet zou kunnen bestaan. Deze weinig tal
rijke groep tegenover 98% Inlanders
staan nauwelijks 2% Europeanen en vreem
de Oosterlingen is bijzonder invloedrijk
en tegelijk voor het land onmisbaar. Indien
men dus aan den Volksraad medezeggen
schap op het gebied van wetgeving wil toe
kennen, moet aan het Nederlandsche ele
ment ook een overwegende positie in den
Volksraad worden gegeven. Nu bepaalt het
aanhangig ontwerp niet hoeveel leden van
den Volksraad in elk geval Nederlanders
moeten zijn. Deze lacune moet noodzakelijk
worden- aangevuld, vooral nu de Indische
Regeering blijkens haar schema voor
eene nieuwe samenstelling van den Volks
raad van meening schijnt te zijn, dat van
de Volksraadsleden slechts 5/12 Nederlan
ders zullen zijn. Dat wordt veel te gering
geacht met het oog op de positie, die het
Nederlandsche clement in Indië inneemt. De
Minister heeft er daartegenover op gewezen,
dat het de bedoeling der aangebrachte wij
zigingen juist is aan de in Indië gevestigde
bevolking een zoo groot mogelijken invloed
op en een zoo groot mogelijk aandeel in de
samenstelling der vertegenwoordigde licha
men toe te kennen. Daarom zou het in strijd
zijn met deze bedoeling, indien de invloed
van het inheemsche element in den Volks
raad werd verminderd en wijziging in de ge
talsverhouding tusschen dat en het Neder
landsche element ten ongunste van het
eerstgenoemde werd aangebracht. De belan
gen van de Inlandsche millioenertbevolking
zijn ongetwijfeld van zoo groote beteekenis,
dat deze alleszins aanspraak heeft op het
haar toegedachte aantal zetels in den Volks
raad. Het gevaar van excessen, door den
Volksraad in zoodanige samenstelling te be
gaan, wordt naar het oordeel van den Mi
nister voldoende vermeden door het recht
van de veto van den G. G.
De tijd en de practijk zullen in deze, als
in zooveel andere zaken, de beste leidslie
den blijken. Maar zooveel komt uit de voor
genomen wijzigingen van dit Regceringsreg-
lement, dat nu het karakter eener staatsin
richting verkrijgt, wel naar voren, dat de
positie tusschen Nederland en Indië aanmer
kelijk zal worden gewijzigd. Reeds lang, lan
ger dan voor den algemeenen Nederlander
blijkbaar duidelijk, behoort de tijd tot het
verleden, dat Indië vanaf het Plein werd be
stuurd; een groot deel van het overwicht der
dagelijksche regeeringsbemoeienis is in den
loop der laatste kwarteeuw naar Buitenzorg
overgebracht. Wel niemand, die er ge
zien ook het gebrek aan deskundigheid en
belangstelling van de Staten-Generaal voor
koloniale zaken bezwaar tegen kan ma
ken, dat dit geleidelijk voortgaat, maar aan
de hand van het opmerkenswaardig artikel,
onlangs in het orgaan vpn het Algemeen Ne
derlandsch Verbond verschenen onder den
titel: „Indië ons toevertrouwd", is de vraag
van belang of met dit ontwerp de geleide
lijkheid voldoende wordt gediend. Nederland
heeft eenerzijds in Indië een belangrijke po
litieke en economische taak te vervullen, en
het heeft anderzijds in het besef van die
taak, aan den Indischen bodem economische
belangen van beteekenis toevertrouwd. Dat
brengt voor Nederland de verplichting en te
gelijk het recht mede, om overwegende be
langstelling te koeseren voor de wijze,
waarop deze economische belangen zullen
worden behartigd. Men moge in den Volks
raad, gelijk deze zich in den loop der jaren
heeft ontwikkeld, een zekere mate van ver
trouwen hebben, niet te ontkennen valt
daartegenover, dat een juiste waardeering
van de beteekenis, die het buitenlandsche
kapitaal, laat het zijn ondanks zichzelf,
voor Indië heeft, daar nog goeddeels ont
breekt.
Tot dusverre werd de begrooting van In
dië in Nederland vastgesteld, al behoort
reeds sedert jaren de beslissing over ondcr
deelen in Nederland practisch tot het ver
leden. Tot dusverre werd voor regeling van
primaire en zelfs secundaire politieke, eco
nomische, sociale en andere belangen de
medewerking van Kroon of Staten-Generaal
geëischt; nu zal ook dit goeddeels tot het
verleden gaan behooren, en worden vervan
gen door een recht van veto van den G. G.,
dat in de practijk, gelijk gewoonlijk, moeilij
ker te hanteeren is dan het in de theorie te
voren bleek. Alles punten, die de conc.lusie
wettigen, dat bij deze herziening 'der staats
inrichting van Indië die door sommigen
niet eens vèr gaand genoeg, ja zelfs in strijd
met den geest van de tegenwoordige Grond
wet wordt geacht belangen zijn betrok
ken, die men op het eerste oog niet waar
neemt, maar die een zeer nauwkeurige over
weging niet slechts van het ontwerp als ge
heel op zichzelf, maar ook van elke bepa
ling van dit ontwerp noodzakelijk maken.
Een 15-jarige jongen gewond.
In het pand Oppert 144 te Rotterdam,
alwaar gevestigd zijn magazijne.n en werk
plaats van den heer L. G. van Doorn, wa
penhandelaar, was de 15-jarige J. V. gister
avond in het sousterrain bezig oude jacht
patronen te ledigen. A
Reeds had hij van plm. lW patronen het
kruit op den vloer verzameld, toen hij een
der patronpn liet vallen. Deze kwam juist
op het slaghoedje terecht, ontplofte en deea
het reeds verzamelde kruit vlamvatten. Er
had een ontploffing plaats, die, daar de
ruimte zeer klein was, ernstige gevolgen
had. Ramen werden weggeslingerd, een
deur werd vernield en het plafond kwam
gedeeltelijk naar beneden. hFet riet van het
plafond vatte vlam, zoodat de boven het
sous-terrain gelegen werkplaats in brand
geraakte. De daar opgeslagen partijen hout
wol en karton werden spoedig een prooi
der vlammen.
De vrijwillige brandweer, onder leiding
van den hoofdman W. Poortman, wist den
brand spoedig te blusschen. J. V. kreeg
ernstige brandwonden aan gelaat en armen;
zijn oogen bleven gelukkig ongedeerd. Hij
is naar het ziekenhuis aan den Coolsingel
vervoerd en aldaar opgenomen.
De „Gooi- en Eemlander" van 21 Aug.
herinnert in een artikel „het Kermis-oproer"
er aan, dat het dien dag juist 25 jaar ge
leden was, dat Hilversum het tooneel was
van een middeleeuwsche volkswoede.
De vroede vaderen hadden de kermis, die
steeds op den eersten Maandag na 20 Aug.
inviel, afgeschaft.
Het volk uit de achterbuurten was hier
over zoo verbolgen, dat het op middelen
zon, om zijn woede te koelen. Reeds 's mor
gens vroeg bewogen zich eenige bekende
typen, kenbaar aan de roode dassen, die
op het boezeroen werden gedragen, zingen
de en aan Bacchus offerende, langs de
straten.
Dit was echter slechts een voorspel van
het drama, dat in den avond van dien dag
zou aanvangen. Het begon met een optocht
van een opgewonden volksmenigte naar de
woning van den burgemeester, den heer J.
C. Gülcher, in het Suzannapark. Hier wer
den de ruiten ingeworpen en verschillende
meubelen vernield. Hierna toog men weder
naar het centrum der gemeente, waar op
den Kerkbrink, in de Kerkstraat en de Hee
renstraat talrijke winkelruiten het moesten
ontgelden.
Bij trommelslag werd dc schutterij onder
de wapenen geroepen. Dit bleek echter nau
welijks een halve maatregel, want toen
vormde zich achter de schutterij een lange
stoet, die met het inwerpen dhr ruiten voort
ging.
Den volgenden morgen werd door den
burgemeester militaire hulp verzocht, die
zeer spoedig ter plaatse was. Eerst een paar
peletons infanterie, later op den dag ook
nog een aantal cavaleristen.
Den volgenden avond, toen het spelletje
opnieuw begon, trad de cavalerie krachtig
op. Eerst toen uit een der huizen geschoten
werd, maakten de cavaleristen gebruik van
kunne karabijnen. Helaas, vielen hierbij
slachtoffers. In de Leeuwenstraat werd een
jonge man door een kogel gedood, terwijl
een ander, die eveneens getroffen werd, na
verpleging in een der ziekenhuizen wéder
herstelde.
Het volk verwijderde des avonds riool
platen, ten einde de cavaleriepaarden te
doen vallen. Herhaaldelijk werden daarom
charges gemaakt, waardoor de straten als
het ware werden geveegd. De per spoor
huiswaarts keerende reizigers werden onder
militair geleide naar hunne woningen ge
bracht.
Natuurlijk was bij een dergelijk krachtig
optreden het oproer spoedig onderdrukt.
Toch bleef het nog het gansche najaar en
den geheelen winter riawerken. Dit open
baarde zich hoofdzakelijk in het vernielen
van straatlantaarns en het stichten van en
kele branden.
Een gevolg van dit oproer was een uit
breiding van het politiecorps, waardoor de
verplichte nachtwachtdienst der burerij
kwam te vervallen.
Binnenkort zal, naar de Resb. meldt,
worden bekend gemaakt, dat een som van
400 wordt uitgeloofd voor dengene, die de
politie inlichtingen verstrekt, welke leiden
tot de aanhouding van den moordenaar van
den heer Van der Stijl.
De bliksem is Zaterdag te Hoogeveen ge
slagen in het huis, bewoond door R. Kloos
ter aan de Schutstreek. Het huis en daar
achter gelegen boerderij brandden geheel
af. Veel hooi en eenig zaad werd een prooi
der vlammen. Het huis was niet verzekerd.
De bliksem sloeg Zondagmorgen te Groot
schermer N.-H.) in de boerderij van den
heer Kieft. De boerderij brandde geheel af.
Te ïfeiloo werd een noodwoning aan den
Hoogen weg getroffen. Hier werd de
schoorsteen weggeslagen. De vrouw van
den bewoner geraakte bewusteloos. Na
weer bijgekomen te zijn, klaagde zij over
pijn in een harer armen.
Bij een veehouder te Heiloo werd een
koe door den bliksem getroffen.
Ondeugdelijke leverworst?
Na het eten van leverworst zijn Zater
dag drie kinderen van de fam. Van Duyl,
wonende in de le Wandeloorddwarsstraat
te Rotterdam vrij ernstig ongesteld gewor
den. Er deden zich vergiftigingsverschijnse
len voor. Een te hulp geroepen dokter
achtte opneming in het ziekenhuis nood
zakelijk. Maandagmorgen1 was hun toe
stand redelijk wel. De politie heeft den
worstvoorraad bij den slager, waar de le
verworst gekocht was, in beslag genomen.
Zondagavond te halfnegen is ter hoogte
van den overweg bij Kethel (Z.-H.) een
meisje van vijf jaar uit den sneltrein 229
gevallen. De vader die het ongeluk zag ge
beuren, trok onmiddellijk aan de noodrem,
waarna de trein stilstond. Een in den trein
aanwezige geneesheer constateerde alleen
een niet ernstige wonde, aan het achter
hoofd van het kind. Het ongeval verwekte
evenwel groote consternatie onder de pas
sagiers.
De communist Herman, die Zaterdag met
geweld uit zijn woning in de Buiten Brou
wersstraat te Amsterdam werd verwijderd,
is Maandagmorgen ter beschikking van de
justitie gesteld en naar het Huis van Bewa
ring overgebracht. Hij wordt vervolgd ter
zake poging tot zware mishandeling van een
ambtenaar in de uitoefening zijner functie.
Zaterdagavond is op den Rijn bij Duis
burg het scheepje „Nordster", toen het van
een sleep was «losgemaakt, door den sterken
stroom tegen een ander schip terechtgeko
men en doormidden gebroken. De Neder
landsche schipper W. Kuyper, zijn vrouw en
drie kinderen, die in de kajuit waren, zijn
verdronken. Twee knechts, die op het dek
stonden, vielen overboord, doch konden ge
red wodden.
Eenigen tijd geleden berichtten we, dat
in den nacht van 16 op 17 Aug. ingebroken
was in een paar kantoorlokalen in een per
ceel aan de Heerengracht in de Hoofdstad,
waarbij eenige brandkastjes werden open
gemaakt.
Naar aanleiding hiervan verzoekt de com
missaris van het bureau Singel te Amster
dam bericht voor 't geval de navolgende ge
stolen effecten mochten worden ontdekt:
100.4 pCt. Amsterdamsche Hyp.
Waarborg Mij., 480 A.; Serie 5: Kr. 3/200:
4lA pCt. Iment Sparcasse 19632/4; 2 loten
Paleis 1869; 6059/60 No. 15, 2 loten Rotter-
damsche Schouwburg 139832/33; 2 mill.
Kerenski roebels, 10 loten Oostenrijk 1920;
410 A.; 41-50; 2 a 1000 Dollars Intern.; rub
ber certificaten, 51057230; fr. 3/500 5
pCt., Tabak Bulgarije 37940—121, 13379—
14119; fr. 3/500 5 pCt. Tabak Bulgarije 143;
L. 5/20; 5 pCt. Staat Para 1901; 8662—9628,
13203—13379—14119; Rb. 1/125; 3 pCt. Rus
land 1889; 12906; 500 Hellingman Bouw-
Maatschappij 1901 A.; Kr. 1/200 Juli rente
132829: L. 20, 5 pCt. Staat Para 1901; 14213.
Een schilder vond dezer dagen op den
weg tusschen Sloten en Balk (Friesl.) een
portefeuille met 30.000. Hij ontving van
den eigenaar als belooning een bedankje.
Hbld.
Zondagavond té circa half tien bevond zich
een autobus van de firma Van HoutSpie-
rings op den Geldropschenweg in de nabij
heid van het gehucht Poeyers (N. B.). In de
bus waren verschillende reizigers, van wie
één aldaar wou afstappen. Deze reiziger had
een rijwiel, bij zich, hetwelk de chauffeur op
den imperial van de bus had geborgen. De
chauffeur klom op den wagen. Tegelijkertijd
kwam echter een personentram uit de rich
ting Eindhoven aangereden. De chauffeur, die
zijn wagen.naast de lijn had geplaatst, tracht
te nog bij het stuur te komen om verder den
weg op te rijden. Hij kon echter niet meer
voorkomen, dat de tram de autobus van vo
ren aanreed, ten gevolge waarvan dezen
naar den anderen kant van den weg werd
geslingerd, waarna zij omkantelde. Wonder
lijk genoeg bekwamen slecht! twee inzitten
den een paar schrammen. De anderen kwa
men met den schrik vrij. De autobus is groo-
tendeels vernield. De politie stelt een nader
onderzoek in.
De politie te Weesp ontving van de Am
sterdamsche politie bericht, dat bij ten rij
wielhersteller aan den Overkant van het IJ
een motorrijwiel ter reparatie was aangebo
den, dat geheel beantwoordde aan de be
schrijving, van het de vorige week uit een
pakhuis te Weesp ontvreemde motorrijwiel.
De politie van het bureau aan de overzijde
van het IJ slaagde er in een der twee ver
moedelijke daders van dien diefstal aan te
houden. Maandagavond werd de verdachte
van Amsterdam naar Weesp vervoerd, ten
eïnde met verschillende personen te 'woTÏJêÊ
geconfronteerd.
4
Maandagmorgen omstreeks tien uur brak
'n ernstige brand uit in het blindeninstituut
Bartimeus aan het Zusterplein te Zeist. De
onderwijzer, die tevens huisbewaarder is, wil
de op een der zolderkamers water warmen
op een gascomfoor. Eensklaps raakte de gas
slang los en deze vatte vlam. Al spoedig
stond het vertrek in lichte laaie. De brand
liet zich ernstig aanzien. De politie en de
vrijwillige brandweer kwamen met al het be
schikbare materiaal aanrukken doch in den
aanvang scheen het alsof zij niet bij machte
waren het vuur te bdwingen. Daarom werd
assistentie gevraagd van de Biltsche brand
weer. Door den enormen voorraad water die
in het groote gebouw werd gespoten, zoo
wel aan den voor- als aan den achterkant,
werd men den brand spoedig meester, hoewel
om half een nog steeds moest worden gespo
ten, Verschillende autoriteiten waren aanwe
zig benevens een zeer talrijk publiek. Door
dat de vacantie .nog niet was geëindigd be
vond alleen de huisbewaarder zich in het ge
bouw. Het dak en de zoldervertrekken
brandden geheel uit. De waterschade is zeer
groot, ook bij het belendende woonhuis.
Van den inboedel kon nog veel in veilig
heid worden gebracht. Verzekering dekt de
schade. Tijdens het blusschingswerk kwam
een tromp van het dak omlaag terwijl een
lange ladder omviel. Gelukkig werd niemand
getroffen.
Zaterdag en Zondagnacht zijn te Valkens-
waard en omgeving verschillende inbraken
gepleegd. Vermoedelijk heeft men hier met
dezelfde personen te doen, die kort geia-
den te Valkenswaard en Veldhoven de om
geving onveilig maakten. Meestal kiezen zij
café's en winkels tot hun operatieterrein,
maar er zijn ook inbraken gepleegd in ge
meentehuizen. Overal wordt op dezelfde
wijze te werk gegaan. De dieven verschaf
fen zich toegang tot woningen door middel
van opschuiving van ramen met behulp van
een schop. Bij een inbraak te Valkenswaard
werd de schop achtergelaten. Deze is nu
door de politie in beslag genomen, bene
vens twee stukken hout, welke als stuf voor
het zakken van het raam hebben gediend.
De dieven schijnen barrevoets te loopen, te
oordeelen naar de sporen, die hier en daar
zijn waargenomen. Van Valkenswaard heb
ben zij de richting Leende gekozen, wat in
middels bevestigd werd door het feit, dat
ook daar op niet minder dan vijf plaatsen
bleek te zijn ingebroken. Dusver is nog niet
vastgesteld wat er ontvreemd is. Groote
bedragen heeft men nog niet gemist. Te
Leende is ook ingebroken in het raadhuis,
doch daar zijn de dieven blijkbaar in hun
werk gestoord.
De rijkspolitie te Valkenswaard stelt een
uitgebreid onderzoek in. Bij de inbraken te
Valkenswaard en te Veldhoven is o.a. een
rijwiel gestolen, hetwelk thans door de
rijkspolitie te Valkenswaard bij zekeren W.
in beslag is genomen. W. blijkt het gekocht
te hebben van zekeren S. Deze S. is reeds
gearresteerd. Men vermoedt, dat men op
deze manier de bende op het spoor kan
komen.
Een paard zakt er in.
Zaterdagavond reed Dr. Homan te Coe-
vorden met zijn rijtuig door het Tuindorp
Eensklaps zakte de grond onder de voor-
pooten van zijn paard weg. waardoor het
dier kwam te vallen. Toen men het paaro
weer overeind had geholpen bleek dat het
dier zich erg had bezeerd. Het eenspar
was geheel verbrijzeld. In den weg bevindt
zich thans een gat van meer dan een metei
diep. Men vermoedt dat in de nabijheid eet
rioolbuis lekt en het zand daardoor is weg
gespoeld.
Toen het ongeluk in de stad bekend werd,
kwamen zeer velen een kijkje nemen in
het Tuindorp naar het gat in den weg,
waarbij gesprekken over geheime gangen
en onderaardsche gewelven gevoerd wer
den, alsof we nog in den riddertijd leefden'.
Zondagavond omstreeks negen uur heeft
een aanrijding met doodelijken afloop plaats
gehad 'op het Spui te 's-Hage. Een tot nog
toe onbekend gebleven vrouw van onge
veer 60 jaar wilde plotseling de straat over
steken. Zij werd toen door een passeerende
taxi gegrepen. Toen een dokter van den
Geneeskundigen Dienst ter plaats^ kwam,
kon hij slechts den dood constateeren. De
auto en de bestuurder, zekere Dc R., wer
den naar 't hoofdbureau van politie ge
bracht, Uit een onderzoek door deskundi
gen ingesteld, bleek dat de auto in orde
was. Ook is niet gebleken, dat de chaul-
feur schuld aan het ongeval zou hebben.
Na het onderzoek is de chauffeur weer vrij
gelaten. Het lijk van de vrouw Is naar het
lijkenhuis op de algemeene begraafplaats
vervoerd. Haar signalement luidt als volgt
Zij had grijs haarv een spitse neus en inge
vallen mond, ze is» ongeveer 1 M. 65 lang
en haar kleeding bestond uit: Zwarte man
tel, zwa'rte hoed, donkere japon, lage zwar
te schoenen, wit flanellen hemd, Vit katoe
nen, hemd, grijs flanellen pantalon, wit ka
toenen borstrok, grijs flanellen onderrok,
wit katoenen zak en zwarte kousen, alles
ongemerkt.
Bij zich droeg zij een rozenkrans, een
relequie en een emaille kruis als speldic,
benevens een parapluie.
De 6c bloemendag van „Sobriëtas" z?
worden gehouden op Zondag 21 Septembei
a.s. en wel in alle bisdommen, behalv»
Haarlem.
88.
„Hij moet daar een enorme som hebben,
dacht hij bij zichzelf, „anders zou hij zoo
vroolijk niet zijn. Hij is geen man, om voor
een beetje zoo opgetogen te geraken. Wat
zal hij met die kostelijke papieren doen
Het antwoord op die vraag liet zich niet
lang wachten/ Een oud portret in olieverf,
vuil en vol scheuren, hing tegen den muur.
Rodille nam dit portret weg en ontblootte
een deurtje, dat daarachter in het behangsel
was aangebracht.
„Zoo, zoo" dacht Lcuraine, „h-t is goed dat
ik dat weet" en hij verdubbelde zijn aan
dacht
Rodille droeg een zilveren horlogeketing,
allereenvoudigst bewerkt en weinig van
waarde. Aan" dien ketting hing een klein
stalen sleuteltje; hij maakte dit los en be
diende er zich van, om het kastje te ope
nen, waaruit hij vervolgens een ijzeren kof-
I fertje haalde, dat, ofschoon niet groot zijn
de, evenwel zeer zwaar bleek te zijn.
Dit koffertje, ouderwetsch van vorm en
met uitgewerkte randen, vertoonde nergens
zichtbare teekenen van éen slot. Na eenige#
oogenblikken zoekens, drukte Rodille met
zijn vinger op eene veer, die hij alleen ken-j
de. Het deksel ging dadelijk open Een
flauwe glans, die uit het koffertje te voor
schijn kwam, deed de aanwezigheid van
een groot aantal gouden muntstukken ver
moeden. Louraine hield den adem-in. Ro
dille voegde bij dien schat de goudstuk
ken en de bankbiljetten, die hij had mede
gebracht; bovenop legde hij de roode porte
feuille, waarin hij al de effecten weder ge
borgen had, en sloot vervolgens het koffer
tje dicht. Een oogenblik later was ook het
kastje in den muur weder gesloten en het
portret op zijn oude plaats gehangen.
Louraine wreef zich in de handen.
„Ik wachtte op een goede gelegenheid,"
zeide hij tot zichzelf, om mij te wreken over
al de beleedigingen, die ilé dagelijks Van Ro
dille ondervinden moet, en ik geloof, dat ik
"ie nu gevonden heb
Zoolang het licht in de kamer daar naast
bleef branden, hield Louraine niet op, zijn
buurman te begluren, ofschoon hij niets van
belang meer te zien kreeg. Eindelijk ging
het licht uit. Rodille had zich haastig ont
kleed en te bed begeven Louraine volgde
zijn voorbeeld, maar kon gedurende den
ganschen nacht geen oog dicht doen.
Twee dagen verliepen, waarin Rodille
zich druk bezig hield met het nazien en in
orde brengen der menigte papieren, waarop
de informatiën geschreven stonden, die zijn
speurhonden overal voor hem hadden inge
wonnen. zoodat hii het kantoor bijna niet
verliet. Louraine gaf van zijne zijde even
zeer blijk van eene buitengewone werk
zaamheid. Hij zat tot over zijne ooren in dc
stofferige kartons begraven en verzuimde
zelfs, om zijn gewoon bezoek te gaan bren
gen aan het kroegje in de rue du Chantre.
Op den derden dag eindelijk, kwam Rodille
uit zijn kamer met een pak papieren onder
den arm en zijn hoed op het hoofd. Lou
raine trilde van vrtugde. Die hoed en dat
pak papieren bewezen, dat Rodille wilde
uitgaan.
„Kameraad," zeide Rodille, „ik veronder
stel, dat je, je niet van hier zult behoeven
te verwijderen
„Neen, volstrekt niet," antwoordde Lou
raine op den natuurlijksten, onverschillig
sten toon."
„Ik kan er dus op rekenen, dat je hier
blijft, totdat ik terug kom
„Daar kun je vast op rekenen. Wanneer
er kliënten mochten komen, zullen zij mij
hier vinden."
„Zoo behoort het. Ik ben tevreden over
je, Louraine. Binnen kort zal ik je eene
extra-belooning geven."
„Dank je wel, kameraad," sprak de ex-
deurwaarder. „Eén vraag slechts: hoe laat
denk je thuis te komen
„Wacht eens het is nu haast twaalf uur;
ik heb verscheidene belangrijke zaken af te
doen; het kan wel vijf uur worden."
„Dan weet ik genoeg; ik blijf op mijn
post."
Rodille vertrok.
Het was voor hem van belang te weten,
wat men in het openbaar van de zonderlinge
verdwijning van den burggraaf Hector de
Coursolles zeide #n hij ging daarom het eerst
naar de Rue du Colysée. Een groep men-
schen stond voor den ingang van het huis.
Rodille trad onder den hoop en vroeg wat
'er te doen was. Hij hoorde toen, dat dc
be' oner van het hotel, een beruchten dief,
die zich onder een adellijken naam verbor
gen en als een groot heer geleefd had, voor
drie dagen 's nachts gevlucht was, en dat
hij eerst zijn kamerdienaar, die pas een dag
bij hem gediend had en dien men nergens
terug kon vinden, buiten twijfel vermoord
moest hebben. Deze plotselinge vlucht was
zeker veroorzaakt door een brief, die hem
met gevangenneming bedreigde en die hij in
de haast in ziin kamer had laten liggen. Toen
de politie van dit alles op de hoogte was
gekomen, had zij zich gehaast, bezit te
nemen van het huis en de meubelen en pa
pieren te laten verzegelen.
Rodille wist nu genoeg. Hij wenschte zich-
zelven nogmaals geluk met zijne behendig
heid, waardoor hij zoo volkomen zijn doel
had bereikt. De brief, door ham aan den
burggraaf de Coursolies gericht en die zoo
duidelijk diens identiteit met den beruchten
dief Vlieg in de wind aantoonde, moest on
getwijfeld de politie op een dwaalspoor
brengen.
Terwijl Rodille op die wijze bezig is met
een rechtmatige hulde aan ziin eigen be
kwaamheden toe te brengen, willen wij eens
zien hoe Louraine zich intusschen den tijd
weet te korten.
De ex-deurwaarder begon met een half
uur te wachten, om zich te verzekeren, dat
zijn kompagnon voor goed weg was en niet
onverwachts terug zou keeren. Daarna be
lastte hij de jongelieden van het kantoor,
den een na den anderen, met boodschappen
naar verafgelegen gedeelten der stad. Toen
zij allen weg waren, deed hij de deur op slot
en grendelde haar van binnen; evenzoo
handelde hij met den geheimen uitgang van
het huwelijkskabinet.
Toen dit gedaan was, ging hij, zonder een
oogenblik te verliezen, naar de kamer van
Rodille. Deze kamer was gesloten, maar
Louraine verstond de kunst, om sloten te
openen door middel van een stukje omge
bogen ijzerdraad, veel te goed, dan dat een
eenvoudig slot hem eenige moeite zou heb
ben gekost. Hij trad dan ook spoedig binnen,
nam de schilderij van den muur, vond het
deurtje en duwde met zijn ijzerdraadje in
het sleutelgat. De uitslag beantwoordde
evenwel niet aan zijn verwachting. Hij kon
er'maar niet in slagen, het slot om te draaien
en hoe gaarne hij ook wenschte, geen enkel
spoor van inbraak achter te laten, was hij
toch ten slotte genoodzaakt, tot geweld zijn
toevlucht te nemen.
Met eenige moeite gelukte het hem dan
ook, om het slot te doen springen: het deur
tje ging open en bevend van vreugda legde
Louraine de hand op het koffertje, dat zulk
een grooten schat inhield. Gedurende eenige
seconden zocht hij te vergeefs naar de ge
heime veer, waarmede het deksel werd ge
opend, maar toen hij die niet kon vinden,
mompelde hij:
„Dat zal later wel 'terecht komen; laten
wij eerst zorgen voor «hetgeen het meeste
haast heeft.
Hij trachtte nu zooveel mogelijk de sporen
van inbraak te doen verdwijnen, hing de
schilderij weer op zijn plaats, verliet de
kamer van Rodille met het koffertje, dat hij
geheel in oude papieren wikkelde, en sloop
het kantoor en daarna het huis uit, terwijl
hij mompelde:
„Vanavond zal ik reeds ver van Parijs zijn
en morgen zal ik den gastvrijen bodem van
Engeland hebben betreden. Mijn slavernij
is geëindigd! Ik ben rijk! Vriend Rodille, well
wat denk je van mijn wraak?"
VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Het was bijna negen uur toen Rodille. die
tegen zijn wil langer, dan hij gedacht had,
was opgehouden, thuis kwam. Hij vond Paul
Mercier alleen op het kantoor bij een wal
mende lamp zitten schrijven. De jongelinC
woonde op een ellendig zolderkamertje ir
hetzelfde huis. n
„Hoe, ben je nog zoo laat aan het werk?'
vroeg Rodille.
(Wordt vervolgd.)