jWETiCiD fl I E.UWS De voorgestelde wijzigingen in de Indische staatsinrichting. Ontdekte misdaad. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. Tweede Blad - Dinsdag 26 Augustus 1924 Ontploffing te Rotterdam. Het kermisoproer te Hilversum. De moord in Den Haag. Bliksemslag en brand. Door den bliksem getroffen. Vergiftigingsverschijnselen in 'n gezin. Weer een kind uit een sneltrein gevallen. De uitzetting in de Buiten Brouwerstraat te Amsterdam. Ernstig ongeluk op den Rijn. De inbraak op de Heerengracht te Amsterdam. Dank u wel. Autobus vernield. Motorrijwieldief aangehouden. Felle brand te Zeist. Inbraken te Valkenswaard en omgeving. Een gat in den weg Aanrijding met doodelijken afloop in den Haag. DRANKBESTRIJDING Bloemendag Sobriëtas. FEUILLETON. (Slot.) Het is uiteraard niet wel foenlijk om op alle belangrijke punten, welke deze her ziening der Indische staatsinrichting raakt, hier in te gaan. Eén van de voornaamste dezer punten betreft de behandeling der Indische begrooting. Daarvan kan gezegd worden wat reeds gezegd is over geheel den nieuwen gang van zaken op wetgevend ge bied: de volle verantwoordelijkheid daar voor blijft in het nieuwe stelsel berusten bij den landvoogd. Dit brengt mede, dat hij door de houding van den Volksraad niet tot werk loosheid mag worden gedoemd. Maar voor het overige wordt de vaststelling der be grooting zooveel mogelijk gelegd in handen van Landvoogd en Volksraad gezamenlijk, en de wetgevende macht in Nederland zal zich in hoofdzaak hebben te bepalen tot controle op de hoofdlijnen van het financieel beleid, door van al of niet goedkeuring bij de wet van de in Indië genomen besluiten. Na raad pleging van den Raad van Indië dient de Gouverneur-Generaal de ontwerpen van de afdeelingen, waaruit de begrooting bestaat, bij den Volksraad in. Voorzooverre bij de be handeling overeenstemming tusschen derh Landvoogd en het college wordt verkregen, stelt de eerstgenoemde de begrooting vast bij besluiten, die elk niet meer dan één afdee- ling omvatten. Wordt ten aanzien van één of meer afdeelingen geen volledigé overeen stemming verkregen, dan worden in het be sluit van den G. G. alleen die hoofdstukken of die posten van een hoofdstuk vastgesteld, waaromtrent wel overeenstemming is bereikt. Om te kunnen werken, behoeven echter zulke besluiten van den Landvoogd goed keuring bij de Nederlandsche wet, welke in den regel zonder meer zal worden verleend. Wanneer nu echter de Landvoogd en de Volksraad niet tot overeenstemming kunnen komen of wanneer de wetgevénde macht in Nederland hare goedkeuring onthoudt, wijzigt zich deze normale gang van zaken. Zou de Volksraad geheel een afdeeling van de bc- grooting verwerpen, dan moet de wetgevende macht in Nederland ingrijpen. Geldt evenwel het verschil van meening een onderdeel van een afdeeling, bijvoorbeeld het niet opnemen van bepaalde begrootingsposten of de raming van dergelijke onderdeden, dan kan in som mige gevallen eenc voorziening langs wet- telijken weg niet urgent worden geoordeeld, in welk geval aan den G. G. en aan den Volksraad gelegenheid moet worden gelaten om hun oordeel over de betrokken posten te herzien. Wordt een zoodanige voorziening echter, hetzij door den Minister bij de aan bieding der begrooting, hetzij door de meer derheid der Kamer wel urgent geoordeeld, dan kan daarin vanzelf langs wettelijken weg worden voorzien. Blijkt omtrent afdeelingen van de begrooting verschil van meening tus schen den Nederlandschen wetgever en Indië aanwezig, dan heeft de wetgever in Neder land het laatste woord. Dit in afwijking van een amendement van den heer Van Gennep, destijds door den Volksraad aangenomen, krachtens hetwelk de goedkeuring van de begrooting door den Nederlandschen wet gever geheel achterwege zou blijven, tenzij wanneer verschil van meening tusschen Land voogd en Volksraad deze noodzakelijk maakt. De Minister heeft dit amendement niet over genomen en beroept zich in zijne toelichting op het feit, dat bij de Grondwetsherziening op den voorgrond is gesteld, dat, zoolang de in Indië aanwezige krachten niet tot volle ontwikkeling zijn gekomen, toezicht vanuit Nederland op de koloniale bestuursvoering behouden dient te blijven, teneinde bestendi ging van^ een aan moderne eischen voldoen de regeling bereids te waarborgen. Boven- dien laten z.i. de internationale verhoudingen en het moreel door Nederland gewaarborgd crediet van Indië niet toe, dat de bemoeie nis van de Kroon en de Staten-Generaal ten deze reeds geheel worden uitgeschakeld. Hoezeer echter van beteekenis is de wijzi ging van de behandeling der Indische be groeting, die in de aanhangige herziening der Indische staatsinrichting ligt opgesloten, blijkt het best, wanneer men den Minister nader hoort in ziin Memorie van Antwoord. Voor normale gevallen, zoo betoogt hij daarin, is dc vaststelling van de begrooting, d.w.z. dc eigenlijke regeling tot in bijzonder heden, verlegd van den Nederlandschen wet gever naar de in Indië zetelende organen, terwijl daarnevens het daadwerkelijk toe zicht van de Staten-Generaal mogelijk wordt gemaakt door het vereischte van goedkeu ring bij de wet. Zoowel de Kroon als de Kamers moeten zich als regel onthouden van inmenging ten aanzien van die afdeelingen der begroooting, waaromtrent overeenstem ming is verkregen tusschen G. G. en Volks raad. Dc. verandering, welke de wijze van totstandkoming der begrooting eventueel zal ondergaan is derhalve reeds van zoo in grijpenden aard, dat in geen geval, zelfs niet onder reserve, "an handhaving van den be- staanden toestand kan en mag worden ge sproken. Uit dit alles blijkt opnieuw, dat Landvoogd en Volksraad naast elkander zullen komen te staan. an een verantwoordelijkheid van den G. G. of zijne organen aan den Volksraad in Westersch parlementairen zin, kan in den ge- dachtengang van het ontwerp geen sprake zijn. In Volksraad en G. G. coördinceren zich de twee stroomingen, die Indië geleidelijk moeten brengen als gelijkgerechtigde tus schen de andere natiën der wereld: de wel doende invloed van het Westen en de in vloed van Indië, indien deze zich blijft ken baar maken anders dan in een gemeenschap pelijk front stellen tegen Westersche belan gen en stroomingen. Verantwoordelijk blijft de G. G. aan de Kroon, die hem heeft be noemd en kan terugroepen. In de nieuwe orde van zaken zijn bepaalde bevelen van de Kroon aan den Landvoogd niet geheel uitge sloten. Vooreerst, aldus de Minister in zijn Memorie van Antwoord, is een zoodanig be vel denkbaar, wanneer de G. G. geen gevolg mocht geven aan den aandrang van het op perbestuur om een bestuursbeslissing, waar tegen bij het opperbestuur overwegend be zwaar bestaat, in te trekken. Voorts zullen bevelen van de Kroon aan den G. G. moge lijk en noodzakelijk blijven met betrekking tot bestuursbevoegdheden, door Grondwet of wet aan den Koning voorbehouden en tot de uitvoering zoowel van op Indië toepasse lijke tractaten als van algemeene maatregelen van bestuur, die niet alleen voor Indië, doch ook voor het overig siaatsgebied of een deel daarvan verbindend zijn. De verantwoorde lijkheid van den Minister van Koloniën jegens de Staten-Generaal strekt zich niet verder uit dan tot dc benoeming en de hand having van den G. G. en uit hoofde van toe zicht op zijn bestuur. Nu kan men wel de vrees uitspreken, dat juist daardoor de G. G. een ledepop van den Minister zal worden, maar, gezien diens verstrekkende bevoegd heid, heeft die vrees geen grond. Integendeel, de Minister heeft duidelijk gezegd, dat men niet het algemeen bestuur, dus den G. G. moet stellen tegenover het opperbestuur, dus dep Minister, maar veeleer tegenover het plaatselijk bestuur. De verhouding tusschen G. G. en Minister zal in hoofdzaak een kwestie zijn van be leid en tact. De Minister zal niet tot eenige voordracht voor benoeming van een G. G. overgaan dan na zich terdege te hebben ver gewist van diens algeheele instemming met zijne, des Ministers principieele opvattingen. Wanneer van deze groote lijnen van be stuursvoering door den G. G. wordt afgewe ken, moet de Minister echter, voor zooveel noodig, daartegen opkomen, en, kan geen overeenstemming worden verkregen, dan moet in dat geval de G. G. wijken. De Mi nister zal dan, maar dit is het uiterste, ver moedelijk slechts zelden toe te passen mid del, het ontslag van den G. G. moeten uit lokken. Indien de Volksraad daarbij de hem staatsrechtelijk toebedeelde positie begrijpt, behoeft dit niet te leiden tot een conflict, waai bij ook maar naar het uiterlijk Neder land en Indië rechtstreeks zijn betrokken. Wel echter mag men aannemen, dat een G. G., die, na zijn taak aanvaard te hebben, zou bemerken, dat geregeld in kleine en groote zaken, verschil van meening tusschen hem en den Volksraad bestaat, spoedig min of meer onmogelijk zal zijn of worden. In de verhouding tot den G. G. maakt de onderscheiding in Volksraad en Wetgeven- den raad geen onderscheid. Wel echter is het noodig de scheiding van de bevoegdhe den tusschen deze beide colleges in het oog te houden. De Volksraad zal in het nieuwe stelsel leden van den Wetgevenden raad uit zijn midden benoemen, zij het nog niet naar de ratio van het evenredig kies recht. Hij zal medewerken aan dc. vaststel ling van de begrooting; de belangen van Indië èn zijne ingezetenen voorstaan bij Koning, Staten-Generaal en G. G., en aan den laatstgenoemde de vereischte inlichtin gen kunnen vragen. De werkzaamheden van den Wetgevenden raad gaan aanmerkelijk verder; deze werkt mede aan ordonnanties tot regeling van onderwerpen, die de inwen dige aangelegenheden van Indië betreffen; hij heeft het recht ontwerpen van ordon nanties bij den G. G. in te dienen; door den G. G. aangeboden ordonnanties slechts met wijzigingen goed te keuren, en voorts een aantal regelen van zuiver legislatieven aard meer, die vooral op dringende omstandig heden zijn gegrond. Aanvankelijk heette het, dat de wetgevende maatregelen, waarin Indië zal zijn te kennen „uitsluitend" inwen dige aangelegenheden van Indië zouden moeten betreffen. De Minister heeft in zijne Memorie van Antwoord, na kennis genomen te hebben van de bezwaren die tegen deze bepaling in het midden werden gebracht, toegegeven, dat de geest der Grondwetsbe paling medebrengt, dat niet alleen over ont werpen, die uitsluitend Nederlandsch-Indië betreffen, de Raad wordt gehoord, maar ook over wetsvoorstellen, waarbij de belangen van Indië reeds in groote mate zijn betrok ken. Over het ontwerp-Vlootwet had bijvb. volgens de ontworpen bepalingen de Volks raad niet behoeven te worden gehoord; een ontwerp betreffende de exploitatie van Indi sche bodemrijkdommen, waarin ook de Ne derlandsche Staat met kapitaal deelneemt, of een ontwerp betreffende de verhouding tusschen Nederland en Indië, zou niet aan den Volksraad behoeven te worden voorge legd. De geest der nieuwe Grondwetsbepa lingen verzet.zich ongetwijfeld daartegen, en eene daarop betrekking hebbende verande ring is nu door den Minister in zijn ontwerp aangebracht. Waardoor intusschen de ver houding tusschen Volksraad en Wetgeven den Raad, welke laatste de eerste in menig opzicht vertegenwoordigt, niet scherper om lijnd is geworden. Hel bij dc Staten-Generaal thans aanhan gig wetsontwerp, door den Minister inge diend tegelijk met eene noodzakelijk gewor den wijziging van dc Indische Comptabili teitswet, is in de afdeelingen der Tweede Kamer onderzocht' en heeft aanleiding ge geven tot een Voorloopig Verslag, waarop de Regeering met eene Memorie van Ant woord antwoordde, die echter tevens de geneigdheid der Regeering uitsprak om nader mondeling overleg met de Kamer te plegen. Dit overleg heeft op 5, 17 en 21 Juni plaats gehad, en heeft tot enkele niet onbeduidende veranderingen geleid. Maar intusschen blijkt zoowel uit dit mondeling overleg als uit hel Voorloopig Verslag, dat de aandacht in Nederland zich op geheel andere punten heeft toegespitst dan in Indië zelf. Voelde men daar vooral bezwaren tegen den Wetgevenden Raad, welks instel ling men een innovatie achtte, die slechts Hjatige toejuiching verdiende hier te lande is de verhouding tusschen Volksraad en Wetgevenden Raad wel ter sprake gebracht, maar heeft zich de aandacht meer gecon centreerd op de verhouding tusschen de ln- dra^ie Regeering en den Minister of even tueel de Staten-Generaal. Onder het licht vooral, ja bijna uitsluitend van de zelfstan digheid, die zoodoende staatsrechtelijk aan Indië zal worden verleend, heeft hier de schriftelijke en mondelinge gedachlenwisse- ling plaats gehad. Dat blijkt, wanneer men ziet, dat aan den Minister de bereidwillig heid is ontlokt, om na de totstandkoming van het aanhangig wetsontwerp, de wet op de Indische staatsinrichting in haar geheelen omvang aan een nadere herziening te on derwerpen. Dat blijkt uit de tegenstellingen, die zijn kenbaar geworden ten aanzien van de positie van den G .G. ten opzichte van wien de Minister zich bereid heeft verklaard om op te nemen eene bepaling, die den G. G. zal verbieden na zijn aftreden, bijv. voor ten minste vijf of tien jaren, betrekkin gen of commissariaten aan te nemen bij ondernemingen, die met de Indische Regee ring overeenkomsten hebben aangegaan, van de Regeering concessie hebben verkregen of subsidies uit 's Lands kas genieten. Dat blijkt ook, wanneer men kennis neemt van de beschouwingen over het eventueel in te voeren kiesrecht en over de al dan niet noodzakelijkheid om reeds thans in Indië ook de vrouwen tot dit kiesrecht toe te laten. Dat blijkt uit geheel de strekking van het ontwerp, waarbij het voorstel, gelijk hel in den Volksraad is aangenomen, zooveel mogelijk op den voet is gevolgd, behoudens daar, waar het tegen geleidelijkheid van toe kenning van zeker zelfbestuur aan Indië te veel in het gedrang zou komen. Dat intusschen die zelfstandigheid, on danks alle geleidelijkheid, die dit ontwerp voorstaat, aanmerkelijk zal worden gediend, blijkt wanneer men des Ministers antwoord leest op de bezwaren, die zijn geopperd te gen de nieuw voorgenomen samenstelling van den Volksraad. Deze is, gelijk uit ons eerste artikel blijkt, thans zoodanig, dat aan het dusgenaamde Nederlandsch, in elk geval het Westersche element een overwegende, ten minste gelij ke plaats als het Iiyandsche element is ver zekerd. Het Nederlandsche element, zoo kan men in het voorloopig verslag lezen, is in de Indische maatschappij het cement, dat deze bijeenhoudt, zonder welk element de Indische maatschappij, zooals zij thans is, niet zou kunnen bestaan. Deze weinig tal rijke groep tegenover 98% Inlanders staan nauwelijks 2% Europeanen en vreem de Oosterlingen is bijzonder invloedrijk en tegelijk voor het land onmisbaar. Indien men dus aan den Volksraad medezeggen schap op het gebied van wetgeving wil toe kennen, moet aan het Nederlandsche ele ment ook een overwegende positie in den Volksraad worden gegeven. Nu bepaalt het aanhangig ontwerp niet hoeveel leden van den Volksraad in elk geval Nederlanders moeten zijn. Deze lacune moet noodzakelijk worden- aangevuld, vooral nu de Indische Regeering blijkens haar schema voor eene nieuwe samenstelling van den Volks raad van meening schijnt te zijn, dat van de Volksraadsleden slechts 5/12 Nederlan ders zullen zijn. Dat wordt veel te gering geacht met het oog op de positie, die het Nederlandsche clement in Indië inneemt. De Minister heeft er daartegenover op gewezen, dat het de bedoeling der aangebrachte wij zigingen juist is aan de in Indië gevestigde bevolking een zoo groot mogelijken invloed op en een zoo groot mogelijk aandeel in de samenstelling der vertegenwoordigde licha men toe te kennen. Daarom zou het in strijd zijn met deze bedoeling, indien de invloed van het inheemsche element in den Volks raad werd verminderd en wijziging in de ge talsverhouding tusschen dat en het Neder landsche element ten ongunste van het eerstgenoemde werd aangebracht. De belan gen van de Inlandsche millioenertbevolking zijn ongetwijfeld van zoo groote beteekenis, dat deze alleszins aanspraak heeft op het haar toegedachte aantal zetels in den Volks raad. Het gevaar van excessen, door den Volksraad in zoodanige samenstelling te be gaan, wordt naar het oordeel van den Mi nister voldoende vermeden door het recht van de veto van den G. G. De tijd en de practijk zullen in deze, als in zooveel andere zaken, de beste leidslie den blijken. Maar zooveel komt uit de voor genomen wijzigingen van dit Regceringsreg- lement, dat nu het karakter eener staatsin richting verkrijgt, wel naar voren, dat de positie tusschen Nederland en Indië aanmer kelijk zal worden gewijzigd. Reeds lang, lan ger dan voor den algemeenen Nederlander blijkbaar duidelijk, behoort de tijd tot het verleden, dat Indië vanaf het Plein werd be stuurd; een groot deel van het overwicht der dagelijksche regeeringsbemoeienis is in den loop der laatste kwarteeuw naar Buitenzorg overgebracht. Wel niemand, die er ge zien ook het gebrek aan deskundigheid en belangstelling van de Staten-Generaal voor koloniale zaken bezwaar tegen kan ma ken, dat dit geleidelijk voortgaat, maar aan de hand van het opmerkenswaardig artikel, onlangs in het orgaan vpn het Algemeen Ne derlandsch Verbond verschenen onder den titel: „Indië ons toevertrouwd", is de vraag van belang of met dit ontwerp de geleide lijkheid voldoende wordt gediend. Nederland heeft eenerzijds in Indië een belangrijke po litieke en economische taak te vervullen, en het heeft anderzijds in het besef van die taak, aan den Indischen bodem economische belangen van beteekenis toevertrouwd. Dat brengt voor Nederland de verplichting en te gelijk het recht mede, om overwegende be langstelling te koeseren voor de wijze, waarop deze economische belangen zullen worden behartigd. Men moge in den Volks raad, gelijk deze zich in den loop der jaren heeft ontwikkeld, een zekere mate van ver trouwen hebben, niet te ontkennen valt daartegenover, dat een juiste waardeering van de beteekenis, die het buitenlandsche kapitaal, laat het zijn ondanks zichzelf, voor Indië heeft, daar nog goeddeels ont breekt. Tot dusverre werd de begrooting van In dië in Nederland vastgesteld, al behoort reeds sedert jaren de beslissing over ondcr deelen in Nederland practisch tot het ver leden. Tot dusverre werd voor regeling van primaire en zelfs secundaire politieke, eco nomische, sociale en andere belangen de medewerking van Kroon of Staten-Generaal geëischt; nu zal ook dit goeddeels tot het verleden gaan behooren, en worden vervan gen door een recht van veto van den G. G., dat in de practijk, gelijk gewoonlijk, moeilij ker te hanteeren is dan het in de theorie te voren bleek. Alles punten, die de conc.lusie wettigen, dat bij deze herziening 'der staats inrichting van Indië die door sommigen niet eens vèr gaand genoeg, ja zelfs in strijd met den geest van de tegenwoordige Grond wet wordt geacht belangen zijn betrok ken, die men op het eerste oog niet waar neemt, maar die een zeer nauwkeurige over weging niet slechts van het ontwerp als ge heel op zichzelf, maar ook van elke bepa ling van dit ontwerp noodzakelijk maken. Een 15-jarige jongen gewond. In het pand Oppert 144 te Rotterdam, alwaar gevestigd zijn magazijne.n en werk plaats van den heer L. G. van Doorn, wa penhandelaar, was de 15-jarige J. V. gister avond in het sousterrain bezig oude jacht patronen te ledigen. A Reeds had hij van plm. lW patronen het kruit op den vloer verzameld, toen hij een der patronpn liet vallen. Deze kwam juist op het slaghoedje terecht, ontplofte en deea het reeds verzamelde kruit vlamvatten. Er had een ontploffing plaats, die, daar de ruimte zeer klein was, ernstige gevolgen had. Ramen werden weggeslingerd, een deur werd vernield en het plafond kwam gedeeltelijk naar beneden. hFet riet van het plafond vatte vlam, zoodat de boven het sous-terrain gelegen werkplaats in brand geraakte. De daar opgeslagen partijen hout wol en karton werden spoedig een prooi der vlammen. De vrijwillige brandweer, onder leiding van den hoofdman W. Poortman, wist den brand spoedig te blusschen. J. V. kreeg ernstige brandwonden aan gelaat en armen; zijn oogen bleven gelukkig ongedeerd. Hij is naar het ziekenhuis aan den Coolsingel vervoerd en aldaar opgenomen. De „Gooi- en Eemlander" van 21 Aug. herinnert in een artikel „het Kermis-oproer" er aan, dat het dien dag juist 25 jaar ge leden was, dat Hilversum het tooneel was van een middeleeuwsche volkswoede. De vroede vaderen hadden de kermis, die steeds op den eersten Maandag na 20 Aug. inviel, afgeschaft. Het volk uit de achterbuurten was hier over zoo verbolgen, dat het op middelen zon, om zijn woede te koelen. Reeds 's mor gens vroeg bewogen zich eenige bekende typen, kenbaar aan de roode dassen, die op het boezeroen werden gedragen, zingen de en aan Bacchus offerende, langs de straten. Dit was echter slechts een voorspel van het drama, dat in den avond van dien dag zou aanvangen. Het begon met een optocht van een opgewonden volksmenigte naar de woning van den burgemeester, den heer J. C. Gülcher, in het Suzannapark. Hier wer den de ruiten ingeworpen en verschillende meubelen vernield. Hierna toog men weder naar het centrum der gemeente, waar op den Kerkbrink, in de Kerkstraat en de Hee renstraat talrijke winkelruiten het moesten ontgelden. Bij trommelslag werd dc schutterij onder de wapenen geroepen. Dit bleek echter nau welijks een halve maatregel, want toen vormde zich achter de schutterij een lange stoet, die met het inwerpen dhr ruiten voort ging. Den volgenden morgen werd door den burgemeester militaire hulp verzocht, die zeer spoedig ter plaatse was. Eerst een paar peletons infanterie, later op den dag ook nog een aantal cavaleristen. Den volgenden avond, toen het spelletje opnieuw begon, trad de cavalerie krachtig op. Eerst toen uit een der huizen geschoten werd, maakten de cavaleristen gebruik van kunne karabijnen. Helaas, vielen hierbij slachtoffers. In de Leeuwenstraat werd een jonge man door een kogel gedood, terwijl een ander, die eveneens getroffen werd, na verpleging in een der ziekenhuizen wéder herstelde. Het volk verwijderde des avonds riool platen, ten einde de cavaleriepaarden te doen vallen. Herhaaldelijk werden daarom charges gemaakt, waardoor de straten als het ware werden geveegd. De per spoor huiswaarts keerende reizigers werden onder militair geleide naar hunne woningen ge bracht. Natuurlijk was bij een dergelijk krachtig optreden het oproer spoedig onderdrukt. Toch bleef het nog het gansche najaar en den geheelen winter riawerken. Dit open baarde zich hoofdzakelijk in het vernielen van straatlantaarns en het stichten van en kele branden. Een gevolg van dit oproer was een uit breiding van het politiecorps, waardoor de verplichte nachtwachtdienst der burerij kwam te vervallen. Binnenkort zal, naar de Resb. meldt, worden bekend gemaakt, dat een som van 400 wordt uitgeloofd voor dengene, die de politie inlichtingen verstrekt, welke leiden tot de aanhouding van den moordenaar van den heer Van der Stijl. De bliksem is Zaterdag te Hoogeveen ge slagen in het huis, bewoond door R. Kloos ter aan de Schutstreek. Het huis en daar achter gelegen boerderij brandden geheel af. Veel hooi en eenig zaad werd een prooi der vlammen. Het huis was niet verzekerd. De bliksem sloeg Zondagmorgen te Groot schermer N.-H.) in de boerderij van den heer Kieft. De boerderij brandde geheel af. Te ïfeiloo werd een noodwoning aan den Hoogen weg getroffen. Hier werd de schoorsteen weggeslagen. De vrouw van den bewoner geraakte bewusteloos. Na weer bijgekomen te zijn, klaagde zij over pijn in een harer armen. Bij een veehouder te Heiloo werd een koe door den bliksem getroffen. Ondeugdelijke leverworst? Na het eten van leverworst zijn Zater dag drie kinderen van de fam. Van Duyl, wonende in de le Wandeloorddwarsstraat te Rotterdam vrij ernstig ongesteld gewor den. Er deden zich vergiftigingsverschijnse len voor. Een te hulp geroepen dokter achtte opneming in het ziekenhuis nood zakelijk. Maandagmorgen1 was hun toe stand redelijk wel. De politie heeft den worstvoorraad bij den slager, waar de le verworst gekocht was, in beslag genomen. Zondagavond te halfnegen is ter hoogte van den overweg bij Kethel (Z.-H.) een meisje van vijf jaar uit den sneltrein 229 gevallen. De vader die het ongeluk zag ge beuren, trok onmiddellijk aan de noodrem, waarna de trein stilstond. Een in den trein aanwezige geneesheer constateerde alleen een niet ernstige wonde, aan het achter hoofd van het kind. Het ongeval verwekte evenwel groote consternatie onder de pas sagiers. De communist Herman, die Zaterdag met geweld uit zijn woning in de Buiten Brou wersstraat te Amsterdam werd verwijderd, is Maandagmorgen ter beschikking van de justitie gesteld en naar het Huis van Bewa ring overgebracht. Hij wordt vervolgd ter zake poging tot zware mishandeling van een ambtenaar in de uitoefening zijner functie. Zaterdagavond is op den Rijn bij Duis burg het scheepje „Nordster", toen het van een sleep was «losgemaakt, door den sterken stroom tegen een ander schip terechtgeko men en doormidden gebroken. De Neder landsche schipper W. Kuyper, zijn vrouw en drie kinderen, die in de kajuit waren, zijn verdronken. Twee knechts, die op het dek stonden, vielen overboord, doch konden ge red wodden. Eenigen tijd geleden berichtten we, dat in den nacht van 16 op 17 Aug. ingebroken was in een paar kantoorlokalen in een per ceel aan de Heerengracht in de Hoofdstad, waarbij eenige brandkastjes werden open gemaakt. Naar aanleiding hiervan verzoekt de com missaris van het bureau Singel te Amster dam bericht voor 't geval de navolgende ge stolen effecten mochten worden ontdekt: 100.4 pCt. Amsterdamsche Hyp. Waarborg Mij., 480 A.; Serie 5: Kr. 3/200: 4lA pCt. Iment Sparcasse 19632/4; 2 loten Paleis 1869; 6059/60 No. 15, 2 loten Rotter- damsche Schouwburg 139832/33; 2 mill. Kerenski roebels, 10 loten Oostenrijk 1920; 410 A.; 41-50; 2 a 1000 Dollars Intern.; rub ber certificaten, 51057230; fr. 3/500 5 pCt., Tabak Bulgarije 37940—121, 13379— 14119; fr. 3/500 5 pCt. Tabak Bulgarije 143; L. 5/20; 5 pCt. Staat Para 1901; 8662—9628, 13203—13379—14119; Rb. 1/125; 3 pCt. Rus land 1889; 12906; 500 Hellingman Bouw- Maatschappij 1901 A.; Kr. 1/200 Juli rente 132829: L. 20, 5 pCt. Staat Para 1901; 14213. Een schilder vond dezer dagen op den weg tusschen Sloten en Balk (Friesl.) een portefeuille met 30.000. Hij ontving van den eigenaar als belooning een bedankje. Hbld. Zondagavond té circa half tien bevond zich een autobus van de firma Van HoutSpie- rings op den Geldropschenweg in de nabij heid van het gehucht Poeyers (N. B.). In de bus waren verschillende reizigers, van wie één aldaar wou afstappen. Deze reiziger had een rijwiel, bij zich, hetwelk de chauffeur op den imperial van de bus had geborgen. De chauffeur klom op den wagen. Tegelijkertijd kwam echter een personentram uit de rich ting Eindhoven aangereden. De chauffeur, die zijn wagen.naast de lijn had geplaatst, tracht te nog bij het stuur te komen om verder den weg op te rijden. Hij kon echter niet meer voorkomen, dat de tram de autobus van vo ren aanreed, ten gevolge waarvan dezen naar den anderen kant van den weg werd geslingerd, waarna zij omkantelde. Wonder lijk genoeg bekwamen slecht! twee inzitten den een paar schrammen. De anderen kwa men met den schrik vrij. De autobus is groo- tendeels vernield. De politie stelt een nader onderzoek in. De politie te Weesp ontving van de Am sterdamsche politie bericht, dat bij ten rij wielhersteller aan den Overkant van het IJ een motorrijwiel ter reparatie was aangebo den, dat geheel beantwoordde aan de be schrijving, van het de vorige week uit een pakhuis te Weesp ontvreemde motorrijwiel. De politie van het bureau aan de overzijde van het IJ slaagde er in een der twee ver moedelijke daders van dien diefstal aan te houden. Maandagavond werd de verdachte van Amsterdam naar Weesp vervoerd, ten eïnde met verschillende personen te 'woTÏJêÊ geconfronteerd. 4 Maandagmorgen omstreeks tien uur brak 'n ernstige brand uit in het blindeninstituut Bartimeus aan het Zusterplein te Zeist. De onderwijzer, die tevens huisbewaarder is, wil de op een der zolderkamers water warmen op een gascomfoor. Eensklaps raakte de gas slang los en deze vatte vlam. Al spoedig stond het vertrek in lichte laaie. De brand liet zich ernstig aanzien. De politie en de vrijwillige brandweer kwamen met al het be schikbare materiaal aanrukken doch in den aanvang scheen het alsof zij niet bij machte waren het vuur te bdwingen. Daarom werd assistentie gevraagd van de Biltsche brand weer. Door den enormen voorraad water die in het groote gebouw werd gespoten, zoo wel aan den voor- als aan den achterkant, werd men den brand spoedig meester, hoewel om half een nog steeds moest worden gespo ten, Verschillende autoriteiten waren aanwe zig benevens een zeer talrijk publiek. Door dat de vacantie .nog niet was geëindigd be vond alleen de huisbewaarder zich in het ge bouw. Het dak en de zoldervertrekken brandden geheel uit. De waterschade is zeer groot, ook bij het belendende woonhuis. Van den inboedel kon nog veel in veilig heid worden gebracht. Verzekering dekt de schade. Tijdens het blusschingswerk kwam een tromp van het dak omlaag terwijl een lange ladder omviel. Gelukkig werd niemand getroffen. Zaterdag en Zondagnacht zijn te Valkens- waard en omgeving verschillende inbraken gepleegd. Vermoedelijk heeft men hier met dezelfde personen te doen, die kort geia- den te Valkenswaard en Veldhoven de om geving onveilig maakten. Meestal kiezen zij café's en winkels tot hun operatieterrein, maar er zijn ook inbraken gepleegd in ge meentehuizen. Overal wordt op dezelfde wijze te werk gegaan. De dieven verschaf fen zich toegang tot woningen door middel van opschuiving van ramen met behulp van een schop. Bij een inbraak te Valkenswaard werd de schop achtergelaten. Deze is nu door de politie in beslag genomen, bene vens twee stukken hout, welke als stuf voor het zakken van het raam hebben gediend. De dieven schijnen barrevoets te loopen, te oordeelen naar de sporen, die hier en daar zijn waargenomen. Van Valkenswaard heb ben zij de richting Leende gekozen, wat in middels bevestigd werd door het feit, dat ook daar op niet minder dan vijf plaatsen bleek te zijn ingebroken. Dusver is nog niet vastgesteld wat er ontvreemd is. Groote bedragen heeft men nog niet gemist. Te Leende is ook ingebroken in het raadhuis, doch daar zijn de dieven blijkbaar in hun werk gestoord. De rijkspolitie te Valkenswaard stelt een uitgebreid onderzoek in. Bij de inbraken te Valkenswaard en te Veldhoven is o.a. een rijwiel gestolen, hetwelk thans door de rijkspolitie te Valkenswaard bij zekeren W. in beslag is genomen. W. blijkt het gekocht te hebben van zekeren S. Deze S. is reeds gearresteerd. Men vermoedt, dat men op deze manier de bende op het spoor kan komen. Een paard zakt er in. Zaterdagavond reed Dr. Homan te Coe- vorden met zijn rijtuig door het Tuindorp Eensklaps zakte de grond onder de voor- pooten van zijn paard weg. waardoor het dier kwam te vallen. Toen men het paaro weer overeind had geholpen bleek dat het dier zich erg had bezeerd. Het eenspar was geheel verbrijzeld. In den weg bevindt zich thans een gat van meer dan een metei diep. Men vermoedt dat in de nabijheid eet rioolbuis lekt en het zand daardoor is weg gespoeld. Toen het ongeluk in de stad bekend werd, kwamen zeer velen een kijkje nemen in het Tuindorp naar het gat in den weg, waarbij gesprekken over geheime gangen en onderaardsche gewelven gevoerd wer den, alsof we nog in den riddertijd leefden'. Zondagavond omstreeks negen uur heeft een aanrijding met doodelijken afloop plaats gehad 'op het Spui te 's-Hage. Een tot nog toe onbekend gebleven vrouw van onge veer 60 jaar wilde plotseling de straat over steken. Zij werd toen door een passeerende taxi gegrepen. Toen een dokter van den Geneeskundigen Dienst ter plaats^ kwam, kon hij slechts den dood constateeren. De auto en de bestuurder, zekere Dc R., wer den naar 't hoofdbureau van politie ge bracht, Uit een onderzoek door deskundi gen ingesteld, bleek dat de auto in orde was. Ook is niet gebleken, dat de chaul- feur schuld aan het ongeval zou hebben. Na het onderzoek is de chauffeur weer vrij gelaten. Het lijk van de vrouw Is naar het lijkenhuis op de algemeene begraafplaats vervoerd. Haar signalement luidt als volgt Zij had grijs haarv een spitse neus en inge vallen mond, ze is» ongeveer 1 M. 65 lang en haar kleeding bestond uit: Zwarte man tel, zwa'rte hoed, donkere japon, lage zwar te schoenen, wit flanellen hemd, Vit katoe nen, hemd, grijs flanellen pantalon, wit ka toenen borstrok, grijs flanellen onderrok, wit katoenen zak en zwarte kousen, alles ongemerkt. Bij zich droeg zij een rozenkrans, een relequie en een emaille kruis als speldic, benevens een parapluie. De 6c bloemendag van „Sobriëtas" z? worden gehouden op Zondag 21 Septembei a.s. en wel in alle bisdommen, behalv» Haarlem. 88. „Hij moet daar een enorme som hebben, dacht hij bij zichzelf, „anders zou hij zoo vroolijk niet zijn. Hij is geen man, om voor een beetje zoo opgetogen te geraken. Wat zal hij met die kostelijke papieren doen Het antwoord op die vraag liet zich niet lang wachten/ Een oud portret in olieverf, vuil en vol scheuren, hing tegen den muur. Rodille nam dit portret weg en ontblootte een deurtje, dat daarachter in het behangsel was aangebracht. „Zoo, zoo" dacht Lcuraine, „h-t is goed dat ik dat weet" en hij verdubbelde zijn aan dacht Rodille droeg een zilveren horlogeketing, allereenvoudigst bewerkt en weinig van waarde. Aan" dien ketting hing een klein stalen sleuteltje; hij maakte dit los en be diende er zich van, om het kastje te ope nen, waaruit hij vervolgens een ijzeren kof- I fertje haalde, dat, ofschoon niet groot zijn de, evenwel zeer zwaar bleek te zijn. Dit koffertje, ouderwetsch van vorm en met uitgewerkte randen, vertoonde nergens zichtbare teekenen van éen slot. Na eenige# oogenblikken zoekens, drukte Rodille met zijn vinger op eene veer, die hij alleen ken-j de. Het deksel ging dadelijk open Een flauwe glans, die uit het koffertje te voor schijn kwam, deed de aanwezigheid van een groot aantal gouden muntstukken ver moeden. Louraine hield den adem-in. Ro dille voegde bij dien schat de goudstuk ken en de bankbiljetten, die hij had mede gebracht; bovenop legde hij de roode porte feuille, waarin hij al de effecten weder ge borgen had, en sloot vervolgens het koffer tje dicht. Een oogenblik later was ook het kastje in den muur weder gesloten en het portret op zijn oude plaats gehangen. Louraine wreef zich in de handen. „Ik wachtte op een goede gelegenheid," zeide hij tot zichzelf, om mij te wreken over al de beleedigingen, die ilé dagelijks Van Ro dille ondervinden moet, en ik geloof, dat ik "ie nu gevonden heb Zoolang het licht in de kamer daar naast bleef branden, hield Louraine niet op, zijn buurman te begluren, ofschoon hij niets van belang meer te zien kreeg. Eindelijk ging het licht uit. Rodille had zich haastig ont kleed en te bed begeven Louraine volgde zijn voorbeeld, maar kon gedurende den ganschen nacht geen oog dicht doen. Twee dagen verliepen, waarin Rodille zich druk bezig hield met het nazien en in orde brengen der menigte papieren, waarop de informatiën geschreven stonden, die zijn speurhonden overal voor hem hadden inge wonnen. zoodat hii het kantoor bijna niet verliet. Louraine gaf van zijne zijde even zeer blijk van eene buitengewone werk zaamheid. Hij zat tot over zijne ooren in dc stofferige kartons begraven en verzuimde zelfs, om zijn gewoon bezoek te gaan bren gen aan het kroegje in de rue du Chantre. Op den derden dag eindelijk, kwam Rodille uit zijn kamer met een pak papieren onder den arm en zijn hoed op het hoofd. Lou raine trilde van vrtugde. Die hoed en dat pak papieren bewezen, dat Rodille wilde uitgaan. „Kameraad," zeide Rodille, „ik veronder stel, dat je, je niet van hier zult behoeven te verwijderen „Neen, volstrekt niet," antwoordde Lou raine op den natuurlijksten, onverschillig sten toon." „Ik kan er dus op rekenen, dat je hier blijft, totdat ik terug kom „Daar kun je vast op rekenen. Wanneer er kliënten mochten komen, zullen zij mij hier vinden." „Zoo behoort het. Ik ben tevreden over je, Louraine. Binnen kort zal ik je eene extra-belooning geven." „Dank je wel, kameraad," sprak de ex- deurwaarder. „Eén vraag slechts: hoe laat denk je thuis te komen „Wacht eens het is nu haast twaalf uur; ik heb verscheidene belangrijke zaken af te doen; het kan wel vijf uur worden." „Dan weet ik genoeg; ik blijf op mijn post." Rodille vertrok. Het was voor hem van belang te weten, wat men in het openbaar van de zonderlinge verdwijning van den burggraaf Hector de Coursolles zeide #n hij ging daarom het eerst naar de Rue du Colysée. Een groep men- schen stond voor den ingang van het huis. Rodille trad onder den hoop en vroeg wat 'er te doen was. Hij hoorde toen, dat dc be' oner van het hotel, een beruchten dief, die zich onder een adellijken naam verbor gen en als een groot heer geleefd had, voor drie dagen 's nachts gevlucht was, en dat hij eerst zijn kamerdienaar, die pas een dag bij hem gediend had en dien men nergens terug kon vinden, buiten twijfel vermoord moest hebben. Deze plotselinge vlucht was zeker veroorzaakt door een brief, die hem met gevangenneming bedreigde en die hij in de haast in ziin kamer had laten liggen. Toen de politie van dit alles op de hoogte was gekomen, had zij zich gehaast, bezit te nemen van het huis en de meubelen en pa pieren te laten verzegelen. Rodille wist nu genoeg. Hij wenschte zich- zelven nogmaals geluk met zijne behendig heid, waardoor hij zoo volkomen zijn doel had bereikt. De brief, door ham aan den burggraaf de Coursolies gericht en die zoo duidelijk diens identiteit met den beruchten dief Vlieg in de wind aantoonde, moest on getwijfeld de politie op een dwaalspoor brengen. Terwijl Rodille op die wijze bezig is met een rechtmatige hulde aan ziin eigen be kwaamheden toe te brengen, willen wij eens zien hoe Louraine zich intusschen den tijd weet te korten. De ex-deurwaarder begon met een half uur te wachten, om zich te verzekeren, dat zijn kompagnon voor goed weg was en niet onverwachts terug zou keeren. Daarna be lastte hij de jongelieden van het kantoor, den een na den anderen, met boodschappen naar verafgelegen gedeelten der stad. Toen zij allen weg waren, deed hij de deur op slot en grendelde haar van binnen; evenzoo handelde hij met den geheimen uitgang van het huwelijkskabinet. Toen dit gedaan was, ging hij, zonder een oogenblik te verliezen, naar de kamer van Rodille. Deze kamer was gesloten, maar Louraine verstond de kunst, om sloten te openen door middel van een stukje omge bogen ijzerdraad, veel te goed, dan dat een eenvoudig slot hem eenige moeite zou heb ben gekost. Hij trad dan ook spoedig binnen, nam de schilderij van den muur, vond het deurtje en duwde met zijn ijzerdraadje in het sleutelgat. De uitslag beantwoordde evenwel niet aan zijn verwachting. Hij kon er'maar niet in slagen, het slot om te draaien en hoe gaarne hij ook wenschte, geen enkel spoor van inbraak achter te laten, was hij toch ten slotte genoodzaakt, tot geweld zijn toevlucht te nemen. Met eenige moeite gelukte het hem dan ook, om het slot te doen springen: het deur tje ging open en bevend van vreugda legde Louraine de hand op het koffertje, dat zulk een grooten schat inhield. Gedurende eenige seconden zocht hij te vergeefs naar de ge heime veer, waarmede het deksel werd ge opend, maar toen hij die niet kon vinden, mompelde hij: „Dat zal later wel 'terecht komen; laten wij eerst zorgen voor «hetgeen het meeste haast heeft. Hij trachtte nu zooveel mogelijk de sporen van inbraak te doen verdwijnen, hing de schilderij weer op zijn plaats, verliet de kamer van Rodille met het koffertje, dat hij geheel in oude papieren wikkelde, en sloop het kantoor en daarna het huis uit, terwijl hij mompelde: „Vanavond zal ik reeds ver van Parijs zijn en morgen zal ik den gastvrijen bodem van Engeland hebben betreden. Mijn slavernij is geëindigd! Ik ben rijk! Vriend Rodille, well wat denk je van mijn wraak?" VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Het was bijna negen uur toen Rodille. die tegen zijn wil langer, dan hij gedacht had, was opgehouden, thuis kwam. Hij vond Paul Mercier alleen op het kantoor bij een wal mende lamp zitten schrijven. De jongelinC woonde op een ellendig zolderkamertje ir hetzelfde huis. n „Hoe, ben je nog zoo laat aan het werk?' vroeg Rodille. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 5