Hoe ik aan mijn meisje kwam. Een soliede firma. UIT DE MOPPENTROMMEL eigenlijk wel gelijk, Charles. Het dier fcraode hem in zijn gezicht en heeft hem vreeselijk gebeten, maar ze zeggen, dat de schok hem gedood heeft. Zijn hart was zwak, vertelde de dokter aan mijnheer Mayberlie, en hij moet onmiddellijk ge storven zijn. Den Hemel zij daarvoor ge dankt Hij heeft nooit geweten, wat hem in den nacht aanviel. Dat is de eenige troost, welke de arme mijnheer Mayberlie heeft. Hij is er wanhopig door." „Nu lieveling," zei Charles, toen hij al les gehoord had, „er staat buiten een auto op ons te wachten. Lord Glowrie heeft me er een geleend. Pak nu gauw een koffertje en ga onmiddellijk met me mee. Je groote bagage kan dan later wel volgen." „Maar hoe kan ik nu van Enid weg gaan Ze is geheel overstuur door wat er gebeurd is. O, Charles, ik zou op dit oogenblik niet zoo weg kunnen loopen uit dit ongelukkige huis." Hij dacht een oogenblik na. Nu Cuth- bert Mayberlie dood was, zou er zeker geen kwaad geschieden met Muriel. Was daartoe nu niet alle reden verdwenen En toen, in een plotselingen ommekeer in zijn gedachten, besloot hij, dat ze, hoe de zaken ook stonden, met hem mee moest gaan. Alles was te ingewikkeld, dan dat hij het ineens goed kon overzien. En een ding was zeker, bij hem zou ze veilig wezen. „Je moet meegaan, liefste," zei hij ferm, „je moet me in alles geheel ver trouwen. Ik kan het je hier niet uitleggen, maar binnenkort zal ik het doen. En al is die arme Lady Stonehaven natuurlijk overstuur, het is toch zeker ook een heele verlossing voor haar." Plotseling schrokken ze beiden en stonden op van de sofa. De deur, welke naar een binnenkamer leidde was opengegaan, terwijl zij spraken, Zonder dat zij er iets van bemerkt hadden. En nu stond daar Lady Stonehaven. Haar gelaat was doodsbleek, haar oogen keken wild. Charles zag onmiddellijk, dat de schok te veel voor haar was geweest, na den langen zenuwachtigen tijd der laatste weken en dat op het oogenblik alle ge zond verstand uit haar geweken was. Zij hief een arm op, wees daarmee op hem en sprak toen met een verschrikkelijke, holle beschuldigende stem „Daar is de man, hij heeft het gedaan, daar is de man, die Cuthert Mayberlie doodde." (Slot volgt.) Het regende hard, toen ik het kantoor verliet en ik gevoelde me nogal terneer geslagen bij het vooruitzicht den avond eenzaam te moeten doorbrengen in mijn sombere kamer in Kilburn. Om me wat op te wekken besloot ik mijzelf een on schuldig genot te verschaffen door een diner in het restaurant Frascati en ver volgens een uurtje naar de muziek te luisteren. Ik had een halven sovereign in de beurs aan het eind van mijn hor logeketting en ik vond dan ook, dat ik me die weelde wel kon veroorloven. Ter wijl ik nog in de deur stond, herinnerde ik me, dat ik een half uur te voren mijn horloge met ketting en beurs uitgeleend Bart aan den jongen Applebee, om mijn horlogesleuteltje niet te hoeven los te maken, dat hij noodig had om zijn hor loge op te winden. De jonge Applebee is een onverbeterlijke grappenmaker en daardoor kwam de gedachte bij me op, dat hij wel eens voor de aardigheid het muntstuk er uit kon gehaald hebben ik deed het beursje open en werd ge rustgesteld door het gele schitteren van het metaal in het licht van een lantaarn. Als het schoon weer geweest was, zou ik geloopen zijn naar Oxford Street. Daar het evenwel regende dat het goot, sprong ik op een voorbijgaande omnibus. Die was bijna vol en ik had eën onpleizierig oogenblik, daar ik over de voeten van andere menschen viel en tegen hun natte parapluies aanliep, voor ik een zitplaats aan het andere.eind van de bus bereikte. «Toen sloeg ik mijn oogen op en zag ik, dat ik tegenover een jonge dame zat, die ik datjelij k beschouwde en nog beschouw als dë liefste jonge dame, dié ik ooit ge- fclen heb. Ze zat naast een net oud heertje en even net oud dametje, die ik haar hoorde aanspreken als „oom" en „tante." Ik was zoo vol aandacht voor haar en zoo druk bezig haar steelsgewijze te bezien, dat het een.igen tijd duurde, voor ik be merkte dat de conducteur op mijn rech tervoet stond en mij op ruwen toon om geld vroeg. De man werd er hoorbaar ongeduldig bij terwijl ik in mijn spoorzakje nog een koperstukje zocht. Ik merkte, dat ik geen kopergeld bij mij had. Ik strekte mijn onderzoekingen uit over mijn broek- Zakken, wat een lastig werk is in een volle omnibus. De onverholen kwaadheid van den conducteur maakte mij zenuwachtig en mijn ongerustheid nam toe, toen ik merkte dat ik ook geen zilvergeld bij mij had. Ik kreeg een gevoel alsof iedere passagier mijn pogingen gadesloeg in het bizonder de jonge dame, de oude dame en de oude heer tegenover mij. Ten slotte gaf ik het op. „Ik heb geen kopergeld," zeide ik. „Ik vrees dat ik het niet kleiner heb dan een halven sovereign. Kunt u hem wis selen. Ik zag hem smeekend aan. „Neen, ik kan niet wisselen," antwoord de hij ruw. Ik gevoelde me te veel neergeslagen om verder over de zaak te redeneeren. „Dan zal ik er uitgaan," zei ik. Hij ging achteruit om plaats voor mij te maken en met een spijtigen blik naar den plasregen stond ik op. Toen raakte het oude heertje tegenover mij mijn arm aan. „Mag ik u vragen, hoever u gaat," Zei hij met een scherpe stem. „Naar Frascati," antwoordde ik ver baasd. „Dat wil zeggen tot aan Tot tenham Court Road." „Hé, wij ook," antwoordde hij. „Goed zoo. Ik zal uw rit wel betalen. U kunt dien halven sovereign dan wel wisselen als we uitstappen en mij mijn penny teruggeven." „Ik ben u werkelijk zeer verplicht, mijnheer," zeide ik, terwijl ik me weer op mijn plaats liet vallen. Hij knikte en betaalde den norschen conducteur, de kleine oude dame glim lachte vriendelijk ten teeken van goed keuring en de jonge dame glimlachte ook. Ik voelde me wat minder teneergeslagen en glimlachte terug. Ik wilde in dien glimlach dankbaarheid leggen en ik hoop, dat ik er in geslaagd ben. Hij was een praatlustig heertje en we waren wel dra in een diep gesprek gewikkeld over de verdiensten^ of de gebreken (ik ben vergeten welke van de twee van den pre mier. Ik was het in alles met hem eens en werd daarvoor beloond met een blik, een woord of een glimlach van de lieve jonge dame naast hem. We waren nog aan het praten, toen de omnibus stilhield op mijn plaats van bestemming en de hunne. Ik stapte het eerst uit en hielp de dames bij het uitstappen. „Als u een oogenblik wilt wachten, mijnheer," zeide ik, „zal ik het geld wisselen en mijn kleine schuld betalen. „Denkt u, dat ik in den regen op een penny zal wachten juist als een bedelaar," zeide hij grinnekend. „Spraakt ge niet van Frascati Ik zei van ja. „Nu we dachten er juist over om er zelf een stukje te gaan eten. U kunt wel wachten tot u uw diner betaald hebt om uw schuld aan mij af te doen. Wat- blief Ik nam het aan. Ik was treurig ge stemd geworden bij de gedachte, dat ik nu al aanstonds afscheid zou moeten nemen. Als door een tooverslag was mijn stemming beter geworden. Ik zag naar de jonge dame ze scheen blij te zijn. Als ze blij schijnt te zijn, is ze bekoor lijker dan ooit. We gingen allen te zamen het restau rant binnen. Ik vroeg me zelf af, hoe dicht ik bij hen kon gaan zitten zonder indringerig te schijnen, toen het oude heertje den knoop doorhakte door te Zeggen: „Goed zoo. Hier hebben we een tafel. Juist plaats voor vier," en daar zat ik zoowaar tegenover de jonge dame met haar oom en tante aan/weerszijden, alsof ik de familie al jaren gekend had. Iets dergelijks scheen ook bij hem op te komen. „Mijn kaartje, als 't u- belieft," zeide hij plechtig, terwijl hij er mij een toereikte. Ik las M. Jasper Manderville en een adres in Bayswater, Ik vertelde hem op mijn beurt mijn naam en maakte mijn excuus er over, dat ik geen kaartje bij mij had. „Goed, goed," zeide hij. „Dit is mijn vrouw, mevrouw Manderville," ik boog, „Mijn nicht, juffrouw Melissa Mander ville." Ik boog weer en zij bloosde. „Zie zoo, nu kennen we elkander en kunnen we met een gerust geweten eten." Ik spande al mijn krachten in om me aangenaam voor te doen. Ik vertelde alle kluchten, die ik bedenken kon en gaf ongeveer alle raadseltjes op, die ik me kon herinneren. Ik haalde een heele hoop flauwiteiten uit om ze te doen lachen en deed een heele hoop andere dingen, echter zonder een bepaalde be doeling. Een van de laatste was om ma caroni te bestellen. Ik houd zeer veel van macaroni, maar het kan moeilijk een ge recht genoemd worden, dat Bestemd is om een eleganten indruk te maken op nieuwe kennissen. Ik voelde, hoe zij mij bij iederen hap bezagen ik werd er ze nuwachtig van. Toen ontmoetten mijn oogen die van Melissa Manderville en werd ik wat kalmer. „Vervelend als je geen klein geld hebt in een omnibus," zeide haar oom na een poosje, toen het gesprek stokte. „Vooral in zulk vreeselijk weer," zeide de tante. „Het was heel vriendelijk van u om mij te helpen," zeide ik. „De meeste men schen zouden er geen acht op geslagen hebben." „De meeste menschen zijn voorzich tiger," antwoordde het oude heertje. „De meeste menschen zouden gedacht heb ben, dat het een truc was." „Mijn waarde heer," protesteerde ik. „O, oom," zeide miss Melissa. „All right, mijn jongen," zeide mijnheer Mandeville grinnekend, „maar een mensch moet tegenwoordig oppassen." Ik was nogal op mijn teenen getrapt en was gedurende den verderen maaltijd minder hartelijk tegen hem. Maar ik was zijn nicht dankbaar voor haar ver ontwaardigden uitroep en we konden het best met elkander vinden. Ik richtte mijn gesprek tegen haar en haar tante en gaf geen acht meer op „oom." Hij werd wat koeler tegenover mij, maar dwaas genoeg, lette ik daar niet op. Ik was nijdig over zijn zinspeling. Ten slotte zag mevrouw Manderville op haar horloge en begon haar hand schoenen aan te trekken. We waren allen klaar. Oom riep „kellner," en deze waar- digheidsbekleeder kwam naar ons toe. „Alles bij elkaar, mijnheer," vroeg hij met een handgebaar. „Neen," zeide ik dadelijk, „ik afzon derlijk," en mijnheer Manderville mom pelde ook iets ten teeken van instemming. Ik zag naar mijn rekening op het bord naast mij, terwijl haar oom de èijne nauw keurig door zijn bril bekeekdaarna haalde ik mijn eenige muntstuk uit mijn beurs en wierp het op het bord. Mijn heer Manderville zat nog steeds naar de rekening te zien, daarom nam de kellner mijn rekening en mijn geld en ging heen. Ik leunde voorover en begon aan miss Melissa te vragen, of zij er bezwaar te gen had dat ik rookte, toen ik merkte, dat de kellner weer naast mij stond. „Neem me niet kwalijk," zeide hij. „Wat is er," vroeg ik terwijl ik ver baasd opzag. „Dit geld, mijnheer," ging hij voort en zette het bord weer op tafel. „Nu, wat zou dat," vroeg ik ongeduldig. Het lag op h'et bord juist waar ik het neergeworpen had ik kon mijn oogen haast niet gelooven. Het wjs geen halve sovereign Het was een farthing het vierde van een penny een doodgewone bronzen farthing, die schoon glimmend was opgepoetst. Die zeldzame idioot van een Applebee had hem zeker voor de klucht erin gedaan met de bedoeling mij den volgenden dag mijn halven sovereign terug te geven. Een mooie boel 1 Daar zat ik nu, zon der een „roode cent" in mijn zak, in gezelschap van betrekkelijk onbekenden, bij wie ik al in schuld was voor een rit met de omnibus, met een restaurant rekening van vier shilling en drie pence en de kolossale som van een farthing om die rekening te betalen. Het zou slechts een flauw beeld geven van wat ik op dat oogenblik voelde, als ik zei, dtt ik er naar verlangde, dat de aarde zich onder mijn voeten zou openen en mij in zich op zou nemen. Ik hunkerde naar een vulkanische uitbarsting, een dynamietontploffing of een revolutie. De Zaal, het licht, de Mandervilles en de kell ner draaiden om me heen in het rond en maakten me angstig en duizelig. Allerlei wanhopige uitwegen warrelden, door mijn brein daarvan was het meest uitvoerbare om door de ruiten te springen en de straat op te vluchten. Toen kwam ik tot de ont dekking dat de Mandervilles opgestaan waren, dat mijnheer Manderville zijn re kening betaald had en nu het woord tot mij richtte. „Dat gaat niet 1" zeide hij. „Ik ben een te oude vogel, jonge vriend. Die omnibusrit kan er nog mede door een penny zal me niet ruïneeren maar dit gaat toch een beetje al te ver." „Gij vergist u geheel en al, mijnheer," begon ik op een wanhopigen toon. „Heel waarschijnlijk," zeide hij met een grijns, „of ik heb me vergist, wat meer waarschijnlijk is. Ik heb er meer van gehoord. Lieve dames," zei hij tegen Zijn vrouw en z'n nicht, „als je klaar bent." Ik deed een laatste wanhopige poging. „Het is niets dan een grap," zeide ik, maar hij sneed me den pas af. „Ik vrees, dat ik er het aardige niet van inzie," antwoordde hij „we zullen u alleen laten om er van te genieten. Goe den dag." Hij draaide zich om en liep weg. De dames volgden hem langzaam. Ik durfde mijn oogen niet opslaan, maar ik voelde toch, dat ze me minder onvriendelijk bezagen dan hij. „De rekening," zei de kellner, minder beleefd dan daareven. Ik herkreeg mijn kalmte. „Het spijt me zeer," zeide ik, „maar tengevolge van een ongeluk merk ik, dat ik geen geld bij me heb." „Zal den chef halen," zeide hij, en ging heen. Ik bleef stil zitten en zag voor me uit op het tafellaken. Toen merkte ik eens klaps een paar handschoenen, die naast het bord tegenover me lagen. Ik strekte de hand uit om ze op te nemen, toen ik merkte, dat er iemand naast mij stond. Ik stond op, daar stond zij voor mij. Ze had een kleur en hijgde alsof ze hard ge- loopen had. „Ik.... ik heb mijn handschoenen vergeten.... ten minste.... ik heb z'e hier laten liggen. O, ik dank u wel. En. en ik, geloof het niet.... wat oom zei de.... En het spijt meheel erg voor u en ik hoop, dat het in orde komt. Vaar wel, ze wachten op me." Zij stak me haar hand toe en ik stond haastig op en drukte ze dankbaar. Ik kon niet spreken. Daarna ging ze naar buiten en ik viel somber op mijn stoel neer. Zij was weg en ik zou haar nooit weerzien, bovendien stond me een onaan genaam onderhoud met den chef te wach ten. Op dat oogenblik werd mijn oog door iets getroffen een klein, glimmend muntstukje, dat juist op de plaats van haar handschoen lag. Buiten adem nam ik het op; 'n halve sovereign'n echte gouden halve sovereign. Ik staarde er naar, half bevreesd, dat het plotseling in een far thing zou veranderen. Maar dat gebeurde niet en toen schoot me de gedachte door het hoofd, dat zij het daar had laten lig gen, toen ze haar handschoenen opnam. Toen de chef kwam, vertelde ik hem met gefronste wenkbrauwen, dat ik het in mijn vestzakje gevonden had en hij ging glimlachend heen. Ik betaalde den kellner, die zich uitputte in verontschul digingen. Het xaartje van mijnheer Manderville lag op tafel. Ik nam het op, stak het in den Zak tegelijk met den noodlottigen farthing en ging met een verliefd hart naar huis. Den volgenden dag had ik hooggaande ruzie met den jongen Applebee. Zonder in bizonderheden af te dalen, vertelde ik hem, dat zijn gemeene grap me bijna in groote moeilijkheden gebracht had en dat hij bijna mijn goeden naam verwoest had. Hij lachte me uit en maakte ruwe en on- noodige opmerkingen over mijn repu tatie, maar hij gaf me mijn halven so- verein terug. Dienzelfden avond ging ik op weg om het geldstuk aan zijn schoone eigenares terug te geven. Ik was er achter gekomen, dat zij een wees was, die bij haar oom en tante inwoonden daarom ging ik naar de laatste toe. Ik vond de wo ning, die op het kaartje aangewezen stond een net ouderwetsch huisje, dat veel op zijn eigenaar geleek. Een nette oude dienstbode deed open en liet me in een gezellig gemeubileerde kamer. Ik had naar miss Manderville gevraagd en nadat ik haar mijn kaartje gegeven had, ging ze heen. Nadat ik enkele minuten gewacht had, ging de deur open en niet alleen miss Mandeville kwam binnen, maar haar oom ook. „O, bent u het toch werkelijk?" aldus begroette de laatste me. Ik zeide „goeden avond," zoo beleefd ik kon. „Nu en wat wenscht u vroeg hij. „Ik wilde een woordje spreken met uw nicht," antwoordde ik. Ik zag naar haar en zij knikte bemoedi gend. Mijnheer Manderville was verbaasd. „Wel heb ik van mijn leven 1" riep hij uit. „Gaat uw gang maar spreek op.i „Het gaat haar alleen aan," antwoordde ik met waardigheid. „Ik wilde haar iets teruggeven, dat ze gisteren heeft laten liggen." Ik haalde het muntstuk uit mijn vest zak en drukte het in de hand die ze uit stak. Mijnheer Manderville wendde zich tot zijn nicht. „Melissa 1" riep hij uit. „Heb jij hem. geld geleend „Ja oom," antwoordde zij uitdagend en u ziet, dat ik gelijk had met hem te vertrouwen." Hij haalde diep adem en wendde zich tot mij. „Die meisjes tegenwoordig," zeide hij met zwakke stem. „Nu, mijnheer.Hoe heet u ook weer, ik veronderstel, dat ik u verkeerd beoordeeld heb. Ik heb spijt van wat ik gezegd heb" en hij stak de hand toe. Ik drukte die met warmte. Was hij niet haar oom „Het is alles in orde," zeide ik hartelijk „en hier is uw penny." Hij lachte. „U bent vreeselijk eerlijk," zeide hij, „ik had het bijna vergeten." Maar ik ben er zeker van, dat het niet Zoo was. Toen ik het huis verliet, was ik op den besten voet met hemen mezelf en had ik beloofd hem nog eens te komen bezoeken. Toen ik dien avond naar bed ging, leeg de ik mijn zakken op de toilettafel. Onder den inhoud was ook diezelfde farthing, „Je hebt me toch nog geluk aange bracht," zeide ik er tegen, en zweeg toen eensklaps. Het was geen farthing, maar een halve sovereign. En ik kon de farthing nergens anders vinden. Ik had geweigerd hem aan den jongen Applebee terug te geven. En toen besefte ik ineens wat ik gedaan had. Ik had hem aan Melissa aan miss Man derville gegeven. Ik barstte in lachen uit. Zou ik nooit in staat zijn de zaak in het reine te bren gen Moest ik altijd door dat verwenschte geldstuk vervolgd worden Toen werd ik ernstig. Misschien dacht ze wel, dat ik probeerde haar te bedriegen. In ieder geval zou ik niet gerust zijn voor ik eens voor al mijn schuld voldaan had. Den volgenden dag het was een Zaterdag was ik weer aan de woning der Mandervilles. Ditmaal werd ik dade lijk in een kamer gelaten waar ze allen bij elkander zaten haar tante, haar oom en zijzalve. „Wel, drommels," zeide mijnheer Man derville, „daar heb je hem al weer. Wel, 't is al minstens vierentwintig uren ge leden sinds we u gezien hebben." Hij was goedig spottend, en blijkbaar geneigd tot vriendelijkheid mevrouw Manderville scheen ook blij te wezen, mij te zien. Melissa was met een hand werkje bezig en haar hoofd was gebogen, maar ik verbeeldde me dat ze lachte. „Ik heb gisteren avond weer een ver gissing begaan," zeide ik, de koe bij de horens pakkend. „Hier is de halve sove reign van miss Manderville. Ik maak u mijn oprechte verontschuldigingen. I>k legde het muntstukje op tafel. „He, Melissa," zeide haar oom, „wat heeft hij je dan gisteren gegeven." Dus ze had het hem niet verteld, ad toch in mij geloofd. We lachten er, allemaal hartelijk om en ik bracht een heel aangenamer, avond door wer kelijk heel plezierig. Toen ik „vaarwel" zeide, herinnerde ik mij, dat ik den vol genden dag Zondag eenzaam op mijn sombere vrijgezellenkamer zou eten, en ik werd eensklaps heel treurig ge stemd. Ik veronderstel, dat ik 't liet merken, want oom vroeg eensklaps „waar breng jij den Zondag door Ik vertelde hem mijn vooruitzichten voor den volgenden dag. „Wat, heelemaal alleen? Weet je wat, jongen, kom bij ons, antwoordde hij joviaal. Ja, ja, dat is allemaal een tijd geleden. Maar dat was het begin. Zoo is het ge komen, dat ik nu verloofd ben met miss Melissa Manderville en dat ik een dood- gewonen farthing aan mijn horlogeketting draag. Het vrouwtje van advocaat Peterman zat voor haar huishoudboek en telde de lange rijen cijfers op, terwijl haar man, in een gemakkelijken stoel liggend, zich verdiepte in het „Weekblad van het Recht". Van tijd tot tijd keek ze bedrukt naar hem op als hoopte ze, dat hij haar te hulp zou komen. Doch hij hoorde of zag blijkbaar niets. Eindelijk hield de jonge huisvrouw het niet langer uit, en haar pen met een hoorbaren smak op tafel werpend, riep ze uit „Zoo gaat het niet langer, Hendrik. Je moet mijn huishoudgeld met tien of vijftien gulden verhoogen, ik kan zoo niet uitkomen." Peterman fronste het voorhoofd. „Wees nu niet dwaas kind. Je weet heel goed, dat hef onmogelijk is, je huishoudgeld ook maar één gulden te vergrooten. Het moet zoo gaan. Een spaarzame huisvrouw weet zich te be helpen." Mevrouw Peterman trok een allerliefst pruilmondje. „Wiens schuld is het dan, dat het niet gaat.... van mij of van jou?" De advocaat liet het „Weekblad" op zijn knieën vallen. „Wat, is het dan mijn schuld soms Maar dat kan je toch niet meenen 1" „Zeker, als jij me toestond mijn benoodigdheden te koopen waar ik wil de, zou ik er wel kunnen komen, maar niet als je me dwingt alles bij dien Hezel- mans te koopen, die zoo verschrikkelijk duur is." De advocaat was opgestaan evenals wanneer hij een pleidooi begon scheen hij zich eens zoo groot te maken als om zijn tegenstander te overvleugelen. „Goedkoop en slecht, dat schijnt ook jou devies te zijn zooals van velen van je medezusters. Mijnheer Hezelmans mag met sommige artikelen een paar centen duurder zijn dan anderen, maar daarvoor ben je dan ook zeker, goede waar te krijgen. Vóór alles dien je er ech ter aan te denken dat je de vrouw van den officier van justitie bent en dus te zorgen hebt, niet met het gerecht in aanraking te komen of openlijk aanstoot te geven. Daarom sta ik er op, dat je je inkoopen alleen bij oude vertrouwde firma's doet, die je niet in moeilijkheden brengen kunnen, zooals die nieuwe fir ma's, die de dagbladkolommen met haar reclames vullen. Gelukkig heelt de wet al voor een gedeelte die laakbare knoeie rijen tegengegaan, maar ze geheel voor komen kan ze niet." Mijnheer Peterman ging naar zijn bureau en zijn vrouwtje bleef met haar huiselijken kommer alleen in de kamer achter. Haar man was nauwelijks weg, of er werd gescheld. Vergenoegd sprong ze op van haar stoel, ze wist wie daar was. Haar vriendin mevrouw Penner, de echt- genoote van een dagbladredacteur kwam haar bezoeken. Zij hadden, samen altijd ernstige huiselijke aangelegenheden te be spreken en dikwijls wipte de een even bij de ander aan om het een of ander te vragen of te overleggen. Mevrouw Penner was nu eigenlijk op V7eg naar, aerr 'winkel van juffrouw Lin- Ciemann/' je twee maal in de week voor een prikje gevogelte en wild kon krijgen. „Een pond reebout voor een gulden, is dat niet goedkoop, Bertha vroeg mevrouw Penner. „Bij Hezelmans moet ik er een vijftig voor betalen, antwoordde mevrouw Peterman met bitterheid in de stem. „Hoe is 't mogelijk, dat maakt op de twee pond een gulden versciun Daar kun je bijna het verdere middagmaal voor koopen." Het advocatenvrouwtje knikte bedroefd met het hoofdje, terwijl een paar tranen over haar wangen rolden. Mevrouw Pen ner kon 't niet aanzien, haar hartsvriendin zoo bedroeft te zien. „Je man is een barbaar," zei ze toornig. „Ik zou me wel weten te behel pen als ik jou was. Wees nu verstandig en ga met me mee naar vrouw Lindeman. Niemand komt er achter, in je huishoud boek schrijf je eenvoudig: Drie pond reebout f 4.50 en de rest steek je in je Zak." Mevrouw Peterman had wel allerlei bedenkingen, doch de overredingskunst van mevrouw Penner behield de over hand en ze ging mee. Des Zondags sierde bij Peterman een heerlijk stuk reebout den disch evenals bij Penner. „Delicaat, werkelijk delicaat van Hezelmans, nietwaar vrouwtje zei Peterman. Zijn vrouwtje scheen den mond vol te hebben om te antwoorden, haar echt vriend merkte dit echter niet op. „Ja, ja," ging hij voort, „een solide firma is waard, dat men ze bevoordeelt. Daar hebben ze me gisteren weer gerechtelijk beslag gelegd bij zekere vrouw Lindeman, die zoo goedkoop wild en gevogelte wist te leveren. En wat blijkt achteraf? Dat dat allemaal gestroopt goed was. De voor naamste lui in de stad moeten in haar boeken als klanten gevonden zijn. 't Is een schandaal. Verbeeld je, dat jij daar van ook eens gekocht had." Mes en vork vielen mevrouw Peter man uit de handen. Zij was doodsbleek geworden. Den verschrokken echtgenoot bleven de brokken in de mond steken. „Wat scheelt er aan kind je tand? Je hebt zeker op een hagel korrel gebeten, ik heb er eens een inge slikt, drink toch een glaasje wijn, kind." De jonge vrouw kwam weer een beetje tot zich zelf, ze trachtte verder te eten, doch ieder brokje bleef in haar keel ste ken. De woorden van haar echgenoot klonken voortdurend in haar oor. „Ver beeld je dat je er ook eens gekocht had." Als het eens uitkwam, dat zij ook een klant was van vrouw Lindeman. Ze zou voor haar eigen man voor de rechtbank moeten verschijnen. De Zondagmiddagwandeling schoot er dezen keer bij in. Het kleintje mevrouw tje lag als een betrapte dievegge op haar sofa en gaf zich aan allerlei sombere ge dachten over. Het slot van haar overpeinzingen was, dat ze haar vriendin er over zou spieken, die moest haar helpen want door haar schuld was ze eigenlijk er ingeloopen. Nauwelijks was den volgenden dag haar man het huis uit of ze snelde naar haar vriendin. „Wat, voor het gerecht verschijnen, kom, wees wijzer, daar is immers geen sprake van, je hebt toch direct betaald en vrouw Lindeman wist niet wie je was. En in het ergste geval kan je alles nog ontkennen." Met deze redeneering stelde de verleidster haar gerust. Mevrouw Pe terman voelde zich aanmerkelijk ver licht en in vrij opgewekte stemming keer de ze huiswaarts. Geheel tegen zijn gewoonte kwam de heer Peterman bijna een half uur te laat koffiedrinken. Hij zag er opgewonden uit, alsof hij zoo juist zes struikroovers onder handen had gehad. Iets onaange naams moest hem overkomen zijn. Me- vrouws hart begon ongerust te kloppen. De troostredenen harer vriendin ver stoven als kaf voor den wind bij den don keren blik van haar man, die zich aan tafel zette en met toorn in de stem zei, terwijl hij op het restant van den reebout wees. „Van Hezelmans niet waar Het werd haar rood en groen voor de oogen, geen twijfel, hij wist alles. Zou ze nog langer zwijgen? Neen, lkver alles eerlijk bekennen. Zij opende reeds den mond, toen haar echtvriend opstoof „Die bedrieger, die Hezelmans, voor geen cent haal je meer meer bij hem 1 Weet je waar die reebout vandaan komt Van vrouw Lindeman. Haar grootste afnemer was die bedrie ger." Weer ontvielen mes en vork de handen van mevrouw Peterman. „En bij vrouw Lindeman kostte het pond maar een gulden en bij Hezelmans moest je er één vijftig voor geven, de helft meer, 't is ongehoord." De advocaat keek verwonderd op. „Ja, een gulden, maar hoe weet je dat?" Mevrouw bloosde tot achter haar ooren toen zei ze aarzelend: „De meid vertelde meze had het van de meid van Penner gehoord." 's Middags kwam als naar gewoonte mevrouw Penner op visite en kreeg een omstandig verhaal van wat er was voor gevallen. Mevrouw Peterman haalde lachend haar huishoudboek voor den dag. „Kijk nu eens, riep ze plotseling."Daar stond drie pond reebout van Hezelmans f 4.50, en nu heeft mijn man zelf zijn naam met inkt doorgehaald. Foei, een advocaat een documenten-vervalscher, hoe vind je dat nu GETROEFD. Zij „Zou je er niets op tegen hebben, als ik na je dood nogmaals huwde Hij „Och, wat kan mij 't ongeluk van andere menschen schelen 1" TEEKEN DES TIJDS. „Hebt u van dien kolossalen diefstal bij den bankier Goudsteen gehoord De verdenking viel op de huishoudster van den bankier. Maar door de bekwame ver dediging van haar advocaat en gebrek aan directe bewijzen moest die sluwe vrouw worden vrijgesproken, hoewel ieder van 't publiek van haar schuld overtuigd was. Wat meent u nu, wat er met die vrouw geschiedde „Ze werd door het publiek veracht, mis schien wel gelyncht 1" „Neen, alleen maar met huwelijksaan- vragen overstelpt 1" OOK EEN COMPLIMENT. Galanterie van een getrouwd redac teur, die zijn vrouw een belangrijk hoofd artikel voorleest, dat bestemd is veel in druk te maken: „Louise, is je dat nu over al duidelijk en heb je alles goed begrepen, wat ik in dit stuk demonstreer Mevrouw „Zeker manlief, ik heb 't volkomen kunnen volgen." Meneer Dan is 't goed, dan ben ik Zeker dat iedereen 't begrijpt." DUBBELZINNIG. Een weduwnaar moest voor de courant een bericht opstellen van 't overlijden zijner vrouw. Hij wilde daarbij vermelden dat zij bijna 12% jaar gehuwd waren ge weest. En nu plaatste hij zijn kennisgeving aldus „Heden overleed mijn bijna 12)4 jaar bezetene echtgenoote" enz. AAN 'T RECHTE KANTOOR. Meijer, die een pandjeshuis houdt, wordt des nachts tegen half ten door een drfitig schellen uit zijn slaap gewekt. Woe dend staat hij op, opent de deur, die op den. ketting is, op 'n kier en zegt „Wat moet je met dat helsche lawaai Je bent hier niet terecht 1" Muller, (de rustverstoorder) „Ja wel, hie- woont immers Meijer Meijer „Hier woont Meijer. Wat zou dat?" Muller „Ik wou eens even komen vra gen hoe laat het is." Meijer „Ik zal je aanklagen wegens rustverstoring, moet je me daarvoor uit m'n bed halen Muller „Natuurlijk, je hebt immers m'n horloge 1" Menschen, die maar zorgeloos weg er op toe leven, lijken op roeiers, die de plaats waar ze heen gaan, den rug toe- keeren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 8