VOOR DE 4BJ 0 B mm® o n n n o ™™™mgiiaMBinmaiimaimagBmBgnaaa §n m m m H' If 29x40 "'HBDaDpqpDBDGnaassiKxamansxisxsD •--*-o- o MURIEL'S VLUCHT ONS DAMBORD. UiJU H Ml -JBLJÖLJEJBLM H 'W, 6.JUi V 2° 24x35 NUMMER 3 VIERDE JAARGANG 1924 S3 U O OOOO U Ade correspondentie deze rubriek be treffende te zenden aan den heer W, N. Stuifbergen, adres bureau van dit blad Oplossing van vraagstuk No. 43. (P. G. van Engelen) is als volgt Wit: 40—34, 18—12,32x12, 28—22, 25—20, 37—31, 41x5. Vraagstuk No 44. (S. E. v. d. Meer.) Wit 27—21, 2822, 29—24, (17 x 39A 49—43, (20x29 of 19x30) 43x1. A. (20x38) 48—43, 43x1. Vraagstuk No 45. Auteur M, J. Belinfante. Wit: 39—33, 28x39 gedw, 26—21, 17x26, gedw. 36—31, 26x48, 4943, 34x25, 43x34, 48x30, 35x2. Hieronder geven wij het slot eener par tij gespeeld tusschen de heeren, J. P. van Eyk en P. G. v. Engelen. Het is verras send hoe in deze stand door zwart (J. P. v. Eyk) de winst verkregen wordt. 26x37 15. 42x31 20—25 Sterker is 2126, wit 4137 als de beste en wit's lange vleugel is niet zco goed ontwikkeld. Schijf 41 staat niet gunstig. 16. 31—26 10—14 17. 26x17 12x21 18. 47—42 Op 3934 volgt 2430 met schijf winst. 7—12 19. 41—37 2— 7 20. 36—31 De beste. Zwart beschikt over meer tempo's op 3731 volgt 21—26 en wit moet een minder sterke zet doen. De heer B. Springer Jr. vond de volgende leuke afwikkeling bij foutief slaan van zwart. Wit: 40—34, 34—30, 39x30, 28—22 22—17, 27—22, 32x21, 17—11, 33—29, 38x7, 7x9, 37—31, 42x22. Zwart 14—20, 25x34, 20—25, 25 X 34, 21—26, 18x27 a), 16x27, 7x16 gedw. 24 x 33, 8—12 gedw. 3x14, 26 x 37 en wintjeen stuk. a). Zwart moet natuurlijk 12x21 slaan. 21—26 35—30, 39—33, 27 x20, 25—20 met voor- deelig spel van wit, 2934, 16—21, 15x35. 29x40 42. 35x44 15—20 43. 38—33 20—24 44. 48—43 12—18 45. 3328 1117? Zwak 1 veel sterker is. Wit 44—40, 25—20, 20x13, 31—26, 26—21. Zwart: 24—29, 18—23, 23x21, 21— 27 07ao Wit: 22x31, 31—26. Zwart: 16x27, 18x17, 29—33, met groote winstkans voor zwart. Wat wij voor wit speelden is het sterkste, daar al het andere direct verliest. 46. 22x11 16x 7 47. 27—22 18x27 48. 31x22 712 49. 36—31 6—11 50. 4338 12—18 yyyy. way/ 7—11 Wit. Zwart. 2. 25—20 19—24 3. 20x29 3540 4. 29—24 40—44 5. 24—20 4450 6. 20—14 18—22 t en wint in alle varianten. PARTIJ. Gespeeld tusschen de heeren M. Ko- perberg met wit en A. K. W. Damme met Kwart, in den meesterwedstrijd 1915. 1. 33-28 17-21 2. 34-30 Zwakke voortzetting. Aangewezen is 39 33, 4439, 3429. Het logisch gevolg van den tekstzet is, dat 30—25 wordt ge speeld, waardoor zwart gelegenheid krijgt zoo noodig door 1923 sterk op het mid den uit te ruilen. 21—26 3. 30—25 18—23 Door deze onregelmatige voortzetting komt de partij in een regelmatige variant van de Fransche opening, de voorkeur verdient 1117, 7—11, 1—7 om af te wachten of 1721 en 2127 of 1722, 11x22 het vervolg moet zijn. 4. 40—34 20—24 5. 34—30 12—18 5- 39—33. Sterker is 3127. Zie derden zet van zwart. 11—17 l 31-27 17-21 8. 44—39 712 9. 5044 17 10. 4440 1420 Sterker was 7—11, de volgende varia tie is dan mogelijk Wjt- Zwart. 27—22 18x27 25—20 14 x 34 40 x 7 24—29 33x24 19x30 35x24 8—12 7x18 13x44 49 x 40 en zwart behoudt den beteren stand. Maakt wit dezen uitruil niet, dan blijft zwart tempo voordeel behouden. 11. 25x14 9x20 12. 30—25 4— 9 13. 25x14 9x20 14. 37—31 Sterker is 3631, 41-36 om te juister tijd 27 22 te spelen. Door den tekstzet krijgt wit hetzelfde nadeel als zwart. n.l. dat zoo zwart 21—26 speelt, de lange vleu gel niet gunstig ontwikkeld kauworden. Op 24 x 30, 20 x 29, 19 x 30, 13 x 24 speelt wit 4035. De opsluiting van wits langen vleugel is on den dtiur niet te handhaven. 14—20 21. 46—41 Wij spelen liever 1217. 22. 41—36 23. 27—22 Heeft niet veel beters. 18x27 24. 31x22 510 Speelt op een aardige schijfwinst, in dien wit 3934 speelt, volgt Wit 39—34, 33 x 24, 28x19 a), 43 X 34, 34 x 23, 35 x 24, 32 x 21. Zwart 24—29, 19x39, 13x24, 24— 29, 25—30, 20 x 27, 26x17. q a) 43x34, 34x23 enz, wint een schijf, 23—29, 25—30. 25. 4944 1 1014 Speelt zwart hier 1217 dan wit 33—29, 29x30, 40x29, 28x39, 32x5 23x34 gedw. 25x34, 24x33, 17x28. 26. 33—29 Wit tracht uit de nadeelige stelling te komen. 51. 31—27 18—23 52 38—32 23—29 Zwart forceert het eindspel pra htig maar winst is niet mogelijk. 53. 4440 1116 54. 22-17 1318 55. 2822 2933 56- 22x13 19 x 8 57. 4034 1 2430 58. 34-29. S'dW- REMISE, Analyse B. SPRINGER, M. KOPERBERG. bewijzen gestaafd werden, dan door de notities van Laclef, hoe aannemelijk deze ook zijn. Men zou met des te meer kracht kunnen baseeren op deze feiten, die overigens in den grond zeer wel mogelijk en zeer waarschijnlijk zijn. Het zou ook wel aangenaam geweest zijn als Laclef had verteld, van wie hij die mededee- lingen had hetzij hij den naam van den officier of dien van den Pool genoemd had, of dat ten minste maar een van de tijdgenooten die ik raadpleegde zich iets herinnerde, ofschoon de notitie van Laclef het eenige bewijs is, waarop men steu nen kan, zijn er voor mij zoovele redenen om het bewijs als deugdelijk te te ac cepteeren, dat men als oorsprong van het Poolsche damspel gerust kan aan nemen, wat Laclef ons in zijn notitie daarover vertelt. Vooreerst kan men niet ontkennen, dat de grootste waarschijn lijkheid in haar voordeel is en men niet moet veronderstellen, dat deze jonge man die louter voor eigen voldoening overal inlichtingen in won en zijn bevindingen boekstaafde, zichzelf voor den gek heeft willen houden. Er is zelfs alle reden om te gelooven dat eenige van zijn latere notities voorgaanden' hebben opgeleverd door het noemen van personen of de ge tuigen, want hij noteerde gedurig. Eeni- gen tijd nadat de heer.van de notities kennis genomen had, vertrok Laclef naar de eilanden, waar hij zich vestigde en eenige jaren daarna stierf. Hij had een zeer zwak lichaamsgestel. Een zijner volle neven met wien de heervaak sa menkomt en wien hij verzocht had bij de familie te informeeren of zij bij den dood van Laclef niets gevonden hadden van notities, die voor ons zoo kostbaar zijn, had medegedeeld dar men er niets van wist. (Wordt vervolgd). De volgende stand kwam voor in den partij tusschen de heeren J. P. v. Eijk met wit en Ed. Engels met zwart. Wit speelt een aardige lokzet. Zwart vloog er in en verloor daardoor de partij. 23x34 25 x 34 24x33 19—23 14—19 27. 39x30 28. .40x29 29. 28x39 30. 32—27 31. 37—31 Versterkt schijf 22 door dezen afruil. 26x37 32. 42 x 31 23—29 De voorkeur verdient 1117, 6x17; door dezen uitruil geraken de schijven 27, 31, 36 in een minder gunstige stand 33. 4440 19—24 Merkwaardig is, dat de partij in een simetrische stand is gekomen. 35. 45 x 34 1319 36. 34—30 3_ 9 Sterker is 8—13, om als wit 30—25 speelt, 1117 te laten volgen, hetgeen voordeel brengt. 37. 30—25 Sterker is 3833. Op 2025 volgt 4842. Op 813 dan wit 3328. De tekstzet is zwak, daar het gemakkelijk is te voorzien dat niet voorkomen kan wor den, dat zwart 2429 soeelt. 9—14 38. 39—33 8—13 39. 4339 2429 40. 33x24 20x29 41. 39—34. Een belangwekkende stand, zoo wit meent een schijf te winnen, komt hij bedrogen uit bijv. 35—30, 22x11, 31—26 a) 27 x 20. 11—17 gedw. 6x17, 17—22, 15 x 35. a) 39—33 volgt 17—21. Eigenaardig genoeg op 35—30, is 11— 17, gedwongen. Wit moet dan spelen als sterksten zet 39—34, 30—24, 25 x 45 het geen hem goed spel geeft, daarom is de voortzetting 35—30 enz. sterker dan de tekstzet. De volgende variant geeft w it voordeelig spel MANOURY EN Z'N WERK. (Vervolg). Een der hoofdofficieren van den Re gent, bekwaam in het oude Fransche damspel, speelde het gewoonlijk in zijn appartement, met een vreemdeling van gelijke kracht, een zeer bereisd man. Men weet niet of hij inderdaad uit Polen kwam of dat hij zijn naam dankte aan zijn wijze van doen, doch men kende hem alleen als „de Pool." Op zekeren dag, dat genoemde of ficier en de Pool weer damd«n, deed zich in hun partij een stand voor, die den offi cier aanleiding gaf tot een opmerking. Hij maakte den vreemdeling, op een mooien slagzet attent, welke alléén mo gelijk was, als men ook achteruit mocht slaan. In het oude Fransche spel mocht men niet achteruit slaan. Nadat de Pool geruimen tijd den stand had bestudeerd en veel had gecombineerd, bemerkte hij op z'n beurt, dat een nog mooiere slag mogelijk was, indien het dambord 10 lijnen had inplaats van 8 en op iedere lijn 5 ruiten bespeeld konden worden, in plaats van 4. De daad bij het woord voe gende teekende hij dadelijk op een stuk papier het dambord, dat hij voor de uit voering van den slag noodig had. Voor het oogenblik bleef het daarbij, doch veertien dagen later kwam de Pool in het Koninklijk paleis terug. Hij, de Pool, legde den officier tegelijkertijd het speel plan voor, dat hij voor den gang van het nieuwe spel ontworpen had, benevens de spelregels. Verscheidene bijeen komsten werden besteed aan het bestu- deeren, arrangeeren en beproeven van het nieuwe spel en als resultaat van dat werken werd het spet geboren, dat wij heden ten dage beoefenen 1 In het eerst was dit spel slechts bekend bij de ont werpers en hunne vrienden. Eenige jaren daarna werd het pas bij het publiek be kend onder den titel het Poolsche dam spel, zonder twijfel zoo genoemd naar den vreemdeling, die voor een Pool doorging en aan wien de hoofdofficier van den regent de eer wilde geven van het ontwerp. Natuurlijk zou men gaarne willen dat deze feiten nog door andere Stand in cijfers Wit 16 schijven op 27, 28, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 40, 42, 43, 45, 48 en 49. Zwart 16 schijven op 3, 4, 6, 7, 9, 10, 11, 12,13, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 23 en 24. Inzendingen moeten binnen 7 dagen in mijn bezit zijn. PITTIGE GEZEGDEN. Er zijn menschen die niet slapen kun nen, wanneer ze anderen rustig zien slapen Geen misdaad, die niet haar verdedigers geen goede daad, die niet haar bespot heeft. Het is een slechte wijze, die niet door de dwazen uitgelachen wordt. Zwakheid vergeeft omdat zij moet, sterkte omdat zij wil. Er zijn lieden, die slechts daar hun deelneming toonen, waar iets te deelen en iets te nemen valt. Als iedereen wist, hoeveel goeds na Zijn dood van hem verteld wordt, zouden er nog heel wat meer ijdele menschen Zijn; 't is dus maar goed, dat de lof zoo lang wordt opgezouten. Bij het eerste glas drinkt de mensch den wijn, bij het tweede drinkt de wijn den wijn, bij het derde drinkt de wijn den mensch. Geld streeft naar geld. -xxvdki- H'. Pt HUISKAMER (Slot.) Terwijl Charles haar in grenzenlooze verbazing aanstaarde, kwamen twee an dere menschen, aangetrokken] door het lawaai, vlug de kamer binnen. De eene was Constantine Mayberlie, een bleek wrak met een gezicht, mis vormd door verdriet en vernietigde hoop, de andere een groote, militair-uitziende vreemdeling met een snor. „Wat beteekent dit?" zei Mayberlie met een krakende stem, terwijl hij een vluggen blik vol haat op Charles en Mu riel wierp. „Enid, je bent buiten jezelf, ik heb je zoo gezegd, dat je je kamer niet moest verlaten. Juffrouw St. Pierre, waarom bent u niet bij haar gebleven, Zooals ik u vroeg Muriel wilde juist beginnen met dit uit te leggen, toen Lady Stonehaven weer sprak „Mijnheer Mayberlie," zei ze met de- Zelfde onnatuurlijke, beschuldigende stem, „daar staat de man, die de oorzaak is van alles. Gisteravond had Muriel een brief van hem, waarin hij haar zei, mij te ver tellen, dat ik nooit met Cuthbert zou trouwen. Hij zei, dat hij het niet verder kon uitleggen, maar dat ik er zeker van kon zijn, dat ik nooit met Cuthbert zou trouwen." Mayberlie schrok hevig, toen kwam er een vreemde uitdrukking in zijn oogen. „Is dat waar vroeg hij kort aan Muriel. „Ja," zei ze het woord ontviel haar, zonder dat ze het wilde „maar maar, ik kan het wel uitleggen. Charles, jij kan het toch uitleggen...." Een glinstering vim wreede vreugde verscheen in de oogen van den bankier. „Ja," zei hij „mijnheer Atlee moet het natuurlijk uitleggen, maar niet hier dunkt me. Agent," hij wendde zich tot den langen man met de snor „hebt u dit gehoord De man deed een stap vooruit, terwijl Mayberlie iets in zijn oor fluisterde. „Charles Atlee," zei hij, „ik arresteer u, omdat u verdacht wordt, betrokken te Zijn bij den dood van mijnheer Cuthbert Mayberlie." „Wat een onzin 1" riep Charles boos uit. „Bent u dwaas, mijnheer Mayberlie, Mu riel, sla er niet in het minst acht op, wat die vent zegt. De hand van den agent omvatte zijn arm. „Het is mijn plicht u te zeggen," zei hij met'een Schotsch accent, „dat alles, wat ,u "u te8en u gebruikt kan wor den* ^.ijn stem was heesch van opwin ding, hij zag een promotie in dit geval. „Breng hem hierheen," zei Mayberlie kwaadaardig. Charles verstond nauwe lijks wat hij zeide, doch met een gerust stellend woord tot Muriel, volgde hij hem kalm de gang door een rookkamer in, behangen met allerlei artikelen op de jacht betrekking hebbende. „Nu kijk eens aan," zei hij scherp, zoo gauw de deur gesloten was. „Alles wat er gebeurd is, heb ik nu net van juffrouw St. Pierre gehoord toen ik vanmorgen vol gens afspraak hier kwam om haar te be zoeken, wist ik er niet het minste van af, Doch, daar men aanneemt, dat mijnheer Cuthbert Mayberlie den dood gevonden heeft tengevolge van een verschrikkelijk ongeluk, hoe durft 11 er mij dan van te be schuldigen, er iets mee te maken te heb ben De agent keek op zijn neus, werd rood en krabde zich eens in het zandkleurige haar. „Deze heer zei mebegon hij, terwijl hij naar Mayberlie keek. „Ik denk, dat het je niet zoo gemakke lijk zal vallen," zei Charles toen keerde hij zich naar den financier „U verstaat natuurlijk Fransch," zei hij in die taal, en al gaf de ander geen ant woord, zijn gezicht bevestigde de vraag toch. „Uitstekend dan," ging Charles voort, „dan zal ik u eens een paar waarheden vertellen, mijnheer. U hebt een kuil ge graven voor een ander en bent er zelf in gevallen. U wierp met een wapen in het donker, om een onschuldig meisje te ver moorden, dat u geen kwaad gedaan heeft. Het ging haar voorbij en doodde uw zoon. Mijn vriend, het spel is verloren. Ik en anderen in Londen weten alles." Hij wachtte een oogenblik. Mayberlie had zich steeds meer van hem verwijderd en staarde hem met een paar betooverde, slangachtige oogen aan. Het w^ duidelijk te zien, dat hij op de grens van krankzin nigheid was. Doch nu begreep hij alles, hij ging nog meer achteruit, naar den muur foe, terwijl hij zijn glinsterende oogen geen oogenblik van zijn beschuldiger afwend de. „Ook uw medeplichtigen kennen we. We weten, wie de gravin van Stonehaven in werkelijkheid is en ook wie juffrouw St. Pierre is. U hebt uw laatste streek uit gehaald op deze wereld." Een zwakke kreet weerklonk en de ge broken man viel als een blok op den grond. De agent liep ijlings naar hem toe, ea juist terwijl hij dit deed, ging de deur open en kwam er iemand in de uniform van een inspecteur binnen, gevolgd door een huisknecht. „Mijnheer Mayberlie is plotseling ziek geworden," zei Charles op een toon van gezag. „Ik ben Charles Atlee, zoon van Sir Augustus Atlee, den Londenschen ad vocaat. Ik logeer bij Lord Glowrie in Lu- verdrumjen ben juist met de auto hierheen gekomen, daar ik een heeleboel van dit zaakje weet. Deze dwaas hij wees naar den agent vond het geschikt me te arresteeren, zoodra ik aankwam, me ver denkend betrokken te zijn bij den dood van mijnheer Cuthbert Mayberlie." Hij haalde zijn kaartje te voorschijn en overhandigde het den inspecteur. „Het spijt me, mijnheer," zei deze, „deze man is nog pas in dienst van een dwaas. We hebben een ontzettende ontdekking gedaan, mijnheer Atlee, kijk eens hier." De knecht, een stoere kerel, trad tot midden in de kamer en hield iets omhoog. Toen Charles het zag, uitte hij een kreet van schrik en afschuw en ging onwille keurig achteruit. Dat, wat de knecht vasthield, was een geweldig groote gestreepte kat, een man nelijk exemplaar, grooter dan elke an dere kat, die Charles ooit gezien had. Het dier was nu stijf door den dood, de vier krachtige klauwen waren wijd uitgespreid, de sterke witte tanden stonden dreigend in zijn bek, welke rondom de samenge trokken lippen besmeerd was met iets, dat e:n purperachtig teer geleek. Het was ver schrikkelijk om aan te zien. „Twee uur geleden op de hei doodge schoten," zei de bediende, „Dit is het dier dat het 'm gedaan heeft, vast en zeker." „Het is een vreeselijk gezicht, mijn heer," zei de inspecteur, „doch bekijk het nog eens goed." Charles deed zulks, zich verwonderd over den eigenaardigen toon, waarop het verzoek gedaan werd, toen riep hij plot seling uit: „Lieve hemel Het heeft een halsband om Inderdaad, de bediende hield het doo- de wilde dier omhoog bij een lederen hals band met koperen knopjes. „Ja," zei de inspecteur ernstig, „en dat Zal ons op't spoor van den dader brengen; doch hij heeft één klein foutje gemaakt, hij vergat dit dingetje in zijn opwinding, Zooals dat zoo vaak gebeurt. Hij liet dit stuk leer en koper om den hals van zijn vriend. Neem dat er af, Donald, het is zoo geen aangenaam gezicht en pas op, dat geen vrouwen het te zien krijgen." „Ik wilde gaarne even alleen met u spre ken," zei Charles. „We kunnen wel een bediende bellen om voor mijnheer May berlie te zorgen." Zijn manier van spreken was zoo drin gend, dat de inspecteur onmiddellijk toe gaf, en terwijl ze den ongelukkigen Conjj stantine aan den butler en den agent over lieten, liepen ze samen de gang in. „Inspecteur," fluisterde Charles, „deze zaak is van groote beteekenis, veel groo ter dan u kunt denken. Ik kan u dit ver tellen. Er was heelemaal geen plan om den jongen mijnheer Mayberlie te doo- den. De bedoeling was, dat er een geheel andere persoon getroffen zou worden. In Londen waren we al bang, dat er zooiets zou gebeuren en alleen om die reden ben ik nu in Schotland. Ik moet nu juffrouw St. Pierre hier weg halen en naar Lord Glowrie's huis brengen. Ik kan daarvan binnen een uur terug zijn. Er wacht bui ten een auto van Lord Glowrie op me." „Dat zag ik toen ik hier binnenging en ik dacht al dat zijn Lordschap hier zou wezen," zei de inspecteur. „Heel goed van mijnheer, ik verwacht u dan over een uur terug. Maar zeg u me dan vast, wie heeft het gedaan, wie heeft dat beest midden in den nacht in het huis gelaten „Dat kan ik u niet met-zekerheid zeg gen, doch doet zonder een oogenblik op onthoud, overal in den omtrek navraag Of ergens een vreemdeling gezien is. De man, die gezocht moet worden is zes voet lang en zeer corpulent. Hij heeft een breed glad geschoren gezicht, dat duidelijk zijn sluwheid weergeeft, zijn manieren zijn heel beminnelijk. Indien u iemand van die beschrijving te pakken krijgt, dan hebt u den man, die het gedaan heeft." „Ik ga onmiddellijk aan het werk," ant woordde de inspecteur, en Charles ging op zoek naar Muriel. Hoe hij haar het huis uit kreeg wist hij Zelf niet, doch hij had het binnen vijf mi nuten klaar gespeeld en liet Lady Stone haven aan de zorg van haar meid over. „Muriel, liefste," zei hij, „het is nood zakelijk, dat je nu naar Glowrie gaat en dat je daar een paar uur blijft, tot ik teiug- kom. Rijd zoo hard als je kan," zei hij tegen den chauffeur. De groote wagen reed weg 'van het zoo droevig bezochte huis en kwam op den grooten weg, welke zich als een wit lint door de heide slingert. Zij konden mijlen ver vooruit zien in de richting van Lu- verdrum de heele groote vlakte scheen zonder menschen te wezen, alleen zagen ze een klein stipje op het midden van den weg, een mijl of twee vóór hen, niet groo ter dan een vlieg. Als wist ze instinctmatig, dat hij niet wilde spreken nu, en zijn bleek vastbe raden gezicht ziende, leunde Muriel ach terover en zei niets. Er weerklonk geen geluid, behalve dat van de auto en de stem men der leeuwerikken, welke hoog in de lucht zongen. Plotseling leunde Charles voorover, Zij haalden het kleine donkere stipje op den weg vlug in en zagen nu, dat het ook een auto was, vlug rijdend, doch niet zoo snel als zij. „Ik moet die auto voorbij komen," zei Charles en de chauffeur liet zijn klaxon weerklinken. Terwijl hij dit deed, keek de bestuur der, tevens de eenige inzittende van de - eerste auto, om. De helft van zijn gezicht was verborgen door een lederen motor- cap en autobril, doch in die eene halve seconde herkende Charles hem. Men kon zich niet vergissen in die hooge stevige schouders en dat bleeke pafferige gezicht met zijn drie kinnen. Hij stootte een luiden kreet van groote woede en opwinding uit, en de chauffeur, doodelijk verschrikt, reed haast met zijn wagen de heide in, doch Charles pakte met een ijzeren greep zijn schouders vast. „Kalm, man, kalm," siste hij in zijn oor. „Het spijt me, dat ik je deed schrik ken. Doch kijk naar dien wagen en den man erin. Hij is een sluwe, wreede moor denaar. De politie zoekt hem nu en we moeten zien hem te pakken te krijgen. Volg hembliksemsnel! Rijd hem onderste boven en je krijgt honderd pond, als we hem krijgen 1" De andere wagen sloeg nu vooruit. De zwenking en de tijd om weer op den weg te komen, hadden Radney een grooter voorsprong gegeven. Ieder oogenblik werd zijn auto, klaarblijkelijk een zeer goede, kleiner en kleiner en was ten laat ste haast geheel verborgen door een wolk stof. „Dat is een zeer snelle auto, mijnheer," zei Lord Glowrie's chauffeur, „en het zal zeer moeilijk zijn die in te halen, maar ik zal tn'n best doen." De groote machine schoot vooruit als een pijl uit een boog. Het lawaai van- de motor nam steeds toe, en ondanks de hitte van den dag woei hen nu een zeer koude wind in het gezicht, en de naald van den snelheidsmeter ging met sprongetjes voor- uit. Veertig, vijfenveertig, vijftig in ra zende vaart ging het over de hei. Drie envijftig en toen een lange helling, die alles daarachter verborg. Met een laatste stof wolk verdween R.dwey's auto. „Er is e en helling van vier mijl naar be neden aan den anderen kant," zei de chauffeur. „Daar zal hij wel goed gebruik van maken, denk ik."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 7