VOOR DE
4BJ
0
B
mm®
o
n
n
n
o
™™™mgiiaMBinmaiimaimagBmBgnaaa
§n m m m
H' If 29x40
"'HBDaDpqpDBDGnaassiKxamansxisxsD
•--*-o-
o
MURIEL'S VLUCHT
ONS DAMBORD.
UiJU
H Ml
-JBLJÖLJEJBLM
H 'W,
6.JUi
V 2° 24x35
NUMMER 3 VIERDE JAARGANG 1924
S3
U
O
OOOO
U
Ade correspondentie deze rubriek be
treffende te zenden aan den heer W, N.
Stuifbergen, adres bureau van dit blad
Oplossing van vraagstuk No. 43. (P.
G. van Engelen) is als volgt
Wit: 40—34, 18—12,32x12, 28—22,
25—20, 37—31, 41x5.
Vraagstuk No 44. (S. E. v. d. Meer.)
Wit 27—21, 2822, 29—24, (17 x 39A
49—43, (20x29 of 19x30) 43x1.
A. (20x38) 48—43, 43x1.
Vraagstuk No 45. Auteur M, J.
Belinfante.
Wit: 39—33, 28x39 gedw, 26—21,
17x26, gedw. 36—31, 26x48, 4943,
34x25, 43x34, 48x30, 35x2.
Hieronder geven wij het slot eener par
tij gespeeld tusschen de heeren, J. P. van
Eyk en P. G. v. Engelen. Het is verras
send hoe in deze stand door zwart (J. P.
v. Eyk) de winst verkregen wordt.
26x37
15. 42x31 20—25
Sterker is 2126, wit 4137 als de
beste en wit's lange vleugel is niet zco
goed ontwikkeld. Schijf 41 staat niet
gunstig.
16. 31—26 10—14
17. 26x17 12x21
18. 47—42
Op 3934 volgt 2430 met schijf
winst.
7—12
19. 41—37 2— 7
20. 36—31
De beste. Zwart beschikt over meer
tempo's op 3731 volgt 21—26 en wit
moet een minder sterke zet doen. De
heer B. Springer Jr. vond de volgende
leuke afwikkeling bij foutief slaan
van zwart.
Wit: 40—34, 34—30, 39x30, 28—22
22—17, 27—22, 32x21, 17—11, 33—29,
38x7, 7x9, 37—31, 42x22.
Zwart 14—20, 25x34, 20—25, 25 X
34, 21—26, 18x27 a), 16x27, 7x16
gedw. 24 x 33, 8—12 gedw. 3x14, 26 x
37 en wintjeen stuk.
a). Zwart moet natuurlijk 12x21
slaan.
21—26
35—30, 39—33, 27 x20, 25—20 met voor-
deelig spel van wit, 2934, 16—21,
15x35.
29x40
42. 35x44 15—20
43. 38—33 20—24
44. 48—43 12—18
45. 3328 1117?
Zwak 1 veel sterker is.
Wit 44—40, 25—20, 20x13, 31—26,
26—21.
Zwart: 24—29, 18—23, 23x21, 21—
27 07ao
Wit: 22x31, 31—26.
Zwart: 16x27, 18x17, 29—33, met
groote winstkans voor zwart. Wat wij
voor wit speelden is het sterkste, daar al
het andere direct verliest.
46. 22x11 16x 7
47. 27—22 18x27
48. 31x22 712
49. 36—31 6—11
50. 4338 12—18
yyyy. way/
7—11
Wit. Zwart.
2. 25—20 19—24
3. 20x29 3540
4. 29—24 40—44
5. 24—20 4450
6. 20—14 18—22
t en wint in alle varianten.
PARTIJ.
Gespeeld tusschen de heeren M. Ko-
perberg met wit en A. K. W. Damme met
Kwart, in den meesterwedstrijd 1915.
1. 33-28 17-21
2. 34-30
Zwakke voortzetting. Aangewezen is 39
33, 4439, 3429. Het logisch gevolg
van den tekstzet is, dat 30—25 wordt ge
speeld, waardoor zwart gelegenheid krijgt
zoo noodig door 1923 sterk op het mid
den uit te ruilen.
21—26
3. 30—25 18—23
Door deze onregelmatige voortzetting
komt de partij in een regelmatige variant
van de Fransche opening, de voorkeur
verdient 1117, 7—11, 1—7 om af te
wachten of 1721 en 2127 of 1722,
11x22 het vervolg moet zijn.
4. 40—34 20—24
5. 34—30 12—18
5- 39—33.
Sterker is 3127. Zie derden zet van
zwart.
11—17
l 31-27 17-21
8. 44—39 712
9. 5044 17
10. 4440 1420
Sterker was 7—11, de volgende varia
tie is dan mogelijk
Wjt- Zwart.
27—22 18x27
25—20 14 x 34
40 x 7 24—29
33x24 19x30
35x24 8—12
7x18 13x44
49 x 40 en zwart behoudt den beteren
stand. Maakt wit dezen uitruil niet, dan
blijft zwart tempo voordeel behouden.
11. 25x14 9x20
12. 30—25 4— 9
13. 25x14 9x20
14. 37—31
Sterker is 3631, 41-36 om te juister
tijd 27 22 te spelen. Door den tekstzet
krijgt wit hetzelfde nadeel als zwart. n.l.
dat zoo zwart 21—26 speelt, de lange vleu
gel niet gunstig ontwikkeld kauworden.
Op 24 x 30, 20 x 29, 19 x 30, 13 x 24
speelt wit 4035. De opsluiting van
wits langen vleugel is on den dtiur niet te
handhaven.
14—20
21. 46—41
Wij spelen liever 1217.
22. 41—36
23. 27—22
Heeft niet veel beters.
18x27
24. 31x22 510
Speelt op een aardige schijfwinst, in
dien wit 3934 speelt, volgt
Wit 39—34, 33 x 24, 28x19 a), 43 X
34, 34 x 23, 35 x 24, 32 x 21.
Zwart 24—29, 19x39, 13x24, 24—
29, 25—30, 20 x 27, 26x17. q
a) 43x34, 34x23 enz, wint een schijf,
23—29, 25—30.
25. 4944 1 1014
Speelt zwart hier 1217 dan wit
33—29, 29x30, 40x29, 28x39, 32x5
23x34 gedw. 25x34, 24x33, 17x28.
26. 33—29
Wit tracht uit de nadeelige stelling
te komen.
51. 31—27 18—23
52 38—32 23—29
Zwart forceert het eindspel pra htig
maar winst is niet mogelijk.
53. 4440 1116
54. 22-17 1318
55. 2822 2933
56- 22x13 19 x 8
57. 4034 1 2430
58. 34-29. S'dW-
REMISE, Analyse
B. SPRINGER,
M. KOPERBERG.
bewijzen gestaafd werden, dan door de
notities van Laclef, hoe aannemelijk deze
ook zijn. Men zou met des te meer kracht
kunnen baseeren op deze feiten, die
overigens in den grond zeer wel mogelijk
en zeer waarschijnlijk zijn. Het zou ook
wel aangenaam geweest zijn als Laclef
had verteld, van wie hij die mededee-
lingen had hetzij hij den naam van den
officier of dien van den Pool genoemd
had, of dat ten minste maar een van de
tijdgenooten die ik raadpleegde zich iets
herinnerde, ofschoon de notitie van Laclef
het eenige bewijs is, waarop men steu
nen kan, zijn er voor mij zoovele redenen
om het bewijs als deugdelijk te te ac
cepteeren, dat men als oorsprong van
het Poolsche damspel gerust kan aan
nemen, wat Laclef ons in zijn notitie
daarover vertelt. Vooreerst kan men niet
ontkennen, dat de grootste waarschijn
lijkheid in haar voordeel is en men niet
moet veronderstellen, dat deze jonge man
die louter voor eigen voldoening overal
inlichtingen in won en zijn bevindingen
boekstaafde, zichzelf voor den gek heeft
willen houden. Er is zelfs alle reden om
te gelooven dat eenige van zijn latere
notities voorgaanden' hebben opgeleverd
door het noemen van personen of de ge
tuigen, want hij noteerde gedurig. Eeni-
gen tijd nadat de heer.van de notities
kennis genomen had, vertrok Laclef
naar de eilanden, waar hij zich vestigde
en eenige jaren daarna stierf. Hij had een
zeer zwak lichaamsgestel. Een zijner volle
neven met wien de heervaak sa
menkomt en wien hij verzocht had bij de
familie te informeeren of zij bij den dood
van Laclef niets gevonden hadden van
notities, die voor ons zoo kostbaar zijn,
had medegedeeld dar men er niets
van wist.
(Wordt vervolgd).
De volgende stand kwam voor in den
partij tusschen de heeren J. P. v. Eijk
met wit en Ed. Engels met zwart. Wit
speelt een aardige lokzet. Zwart vloog er
in en verloor daardoor de partij.
23x34
25 x 34
24x33
19—23
14—19
27. 39x30
28. .40x29
29. 28x39
30. 32—27
31. 37—31
Versterkt schijf 22 door dezen afruil.
26x37
32. 42 x 31 23—29
De voorkeur verdient 1117, 6x17;
door dezen uitruil geraken de schijven
27, 31, 36 in een minder gunstige stand
33. 4440 19—24
Merkwaardig is, dat de partij in een
simetrische stand is gekomen.
35. 45 x 34 1319
36. 34—30 3_ 9
Sterker is 8—13, om als wit 30—25
speelt, 1117 te laten volgen, hetgeen
voordeel brengt.
37. 30—25
Sterker is 3833. Op 2025 volgt
4842. Op 813 dan wit 3328. De
tekstzet is zwak, daar het gemakkelijk
is te voorzien dat niet voorkomen kan wor
den, dat zwart 2429 soeelt.
9—14
38. 39—33 8—13
39. 4339 2429
40. 33x24 20x29
41. 39—34.
Een belangwekkende stand, zoo wit
meent een schijf te winnen, komt hij
bedrogen uit bijv.
35—30, 22x11, 31—26 a) 27 x 20.
11—17 gedw. 6x17, 17—22, 15 x 35.
a) 39—33 volgt 17—21.
Eigenaardig genoeg op 35—30, is 11—
17, gedwongen. Wit moet dan spelen als
sterksten zet 39—34, 30—24, 25 x 45 het
geen hem goed spel geeft, daarom is de
voortzetting 35—30 enz. sterker dan de
tekstzet. De volgende variant geeft w it
voordeelig spel
MANOURY EN Z'N WERK.
(Vervolg).
Een der hoofdofficieren van den Re
gent, bekwaam in het oude Fransche
damspel, speelde het gewoonlijk in zijn
appartement, met een vreemdeling van
gelijke kracht, een zeer bereisd man.
Men weet niet of hij inderdaad uit Polen
kwam of dat hij zijn naam dankte aan
zijn wijze van doen, doch men kende hem
alleen als „de Pool."
Op zekeren dag, dat genoemde of
ficier en de Pool weer damd«n, deed zich
in hun partij een stand voor, die den offi
cier aanleiding gaf tot een opmerking.
Hij maakte den vreemdeling, op een
mooien slagzet attent, welke alléén mo
gelijk was, als men ook achteruit mocht
slaan. In het oude Fransche spel mocht
men niet achteruit slaan. Nadat de Pool
geruimen tijd den stand had bestudeerd
en veel had gecombineerd, bemerkte hij
op z'n beurt, dat een nog mooiere slag
mogelijk was, indien het dambord 10
lijnen had inplaats van 8 en op iedere
lijn 5 ruiten bespeeld konden worden, in
plaats van 4. De daad bij het woord voe
gende teekende hij dadelijk op een stuk
papier het dambord, dat hij voor de uit
voering van den slag noodig had. Voor
het oogenblik bleef het daarbij, doch
veertien dagen later kwam de Pool in het
Koninklijk paleis terug. Hij, de Pool,
legde den officier tegelijkertijd het speel
plan voor, dat hij voor den gang van het
nieuwe spel ontworpen had, benevens
de spelregels. Verscheidene bijeen
komsten werden besteed aan het bestu-
deeren, arrangeeren en beproeven van
het nieuwe spel en als resultaat van dat
werken werd het spet geboren, dat wij
heden ten dage beoefenen 1 In het eerst
was dit spel slechts bekend bij de ont
werpers en hunne vrienden. Eenige jaren
daarna werd het pas bij het publiek be
kend onder den titel het Poolsche dam
spel, zonder twijfel zoo genoemd naar
den vreemdeling, die voor een Pool
doorging en aan wien de hoofdofficier
van den regent de eer wilde geven van
het ontwerp. Natuurlijk zou men gaarne
willen dat deze feiten nog door andere
Stand in cijfers
Wit 16 schijven op 27, 28, 31, 32, 33,
34, 35, 36, 37, 38, 40, 42, 43, 45, 48 en 49.
Zwart 16 schijven op 3, 4, 6, 7, 9, 10,
11, 12,13, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 23 en 24.
Inzendingen moeten binnen 7 dagen
in mijn bezit zijn.
PITTIGE GEZEGDEN.
Er zijn menschen die niet slapen kun
nen, wanneer ze anderen rustig zien slapen
Geen misdaad, die niet haar verdedigers
geen goede daad, die niet haar bespot
heeft.
Het is een slechte wijze, die niet door
de dwazen uitgelachen wordt.
Zwakheid vergeeft omdat zij moet,
sterkte omdat zij wil.
Er zijn lieden, die slechts daar hun
deelneming toonen, waar iets te deelen
en iets te nemen valt.
Als iedereen wist, hoeveel goeds na
Zijn dood van hem verteld wordt, zouden
er nog heel wat meer ijdele menschen
Zijn; 't is dus maar goed, dat de lof zoo
lang wordt opgezouten.
Bij het eerste glas drinkt de mensch den
wijn, bij het tweede drinkt de wijn den
wijn, bij het derde drinkt de wijn den
mensch.
Geld streeft naar geld.
-xxvdki- H'. Pt
HUISKAMER
(Slot.)
Terwijl Charles haar in grenzenlooze
verbazing aanstaarde, kwamen twee an
dere menschen, aangetrokken] door het
lawaai, vlug de kamer binnen.
De eene was Constantine Mayberlie,
een bleek wrak met een gezicht, mis
vormd door verdriet en vernietigde hoop,
de andere een groote, militair-uitziende
vreemdeling met een snor.
„Wat beteekent dit?" zei Mayberlie
met een krakende stem, terwijl hij een
vluggen blik vol haat op Charles en Mu
riel wierp. „Enid, je bent buiten jezelf,
ik heb je zoo gezegd, dat je je kamer niet
moest verlaten. Juffrouw St. Pierre,
waarom bent u niet bij haar gebleven,
Zooals ik u vroeg
Muriel wilde juist beginnen met dit uit
te leggen, toen Lady Stonehaven weer
sprak
„Mijnheer Mayberlie," zei ze met de-
Zelfde onnatuurlijke, beschuldigende stem,
„daar staat de man, die de oorzaak is van
alles. Gisteravond had Muriel een brief
van hem, waarin hij haar zei, mij te ver
tellen, dat ik nooit met Cuthbert zou
trouwen. Hij zei, dat hij het niet verder
kon uitleggen, maar dat ik er zeker van
kon zijn, dat ik nooit met Cuthbert zou
trouwen."
Mayberlie schrok hevig, toen kwam er
een vreemde uitdrukking in zijn oogen.
„Is dat waar vroeg hij kort aan Muriel.
„Ja," zei ze het woord ontviel haar,
zonder dat ze het wilde „maar maar,
ik kan het wel uitleggen. Charles, jij kan
het toch uitleggen...."
Een glinstering vim wreede vreugde
verscheen in de oogen van den bankier.
„Ja," zei hij „mijnheer Atlee moet het
natuurlijk uitleggen, maar niet hier dunkt
me. Agent," hij wendde zich tot den
langen man met de snor „hebt u dit
gehoord
De man deed een stap vooruit, terwijl
Mayberlie iets in zijn oor fluisterde.
„Charles Atlee," zei hij, „ik arresteer u,
omdat u verdacht wordt, betrokken te
Zijn bij den dood van mijnheer Cuthbert
Mayberlie."
„Wat een onzin 1" riep Charles boos uit.
„Bent u dwaas, mijnheer Mayberlie, Mu
riel, sla er niet in het minst acht op, wat
die vent zegt.
De hand van den agent omvatte zijn
arm. „Het is mijn plicht u te zeggen,"
zei hij met'een Schotsch accent, „dat alles,
wat ,u "u te8en u gebruikt kan wor
den* ^.ijn stem was heesch van opwin
ding, hij zag een promotie in dit geval.
„Breng hem hierheen," zei Mayberlie
kwaadaardig. Charles verstond nauwe
lijks wat hij zeide, doch met een gerust
stellend woord tot Muriel, volgde hij hem
kalm de gang door een rookkamer in,
behangen met allerlei artikelen op de jacht
betrekking hebbende.
„Nu kijk eens aan," zei hij scherp, zoo
gauw de deur gesloten was. „Alles wat er
gebeurd is, heb ik nu net van juffrouw St.
Pierre gehoord toen ik vanmorgen vol
gens afspraak hier kwam om haar te be
zoeken, wist ik er niet het minste van af,
Doch, daar men aanneemt, dat mijnheer
Cuthbert Mayberlie den dood gevonden
heeft tengevolge van een verschrikkelijk
ongeluk, hoe durft 11 er mij dan van te be
schuldigen, er iets mee te maken te heb
ben
De agent keek op zijn neus, werd rood
en krabde zich eens in het zandkleurige
haar.
„Deze heer zei mebegon hij, terwijl
hij naar Mayberlie keek.
„Ik denk, dat het je niet zoo gemakke
lijk zal vallen," zei Charles toen keerde
hij zich naar den financier
„U verstaat natuurlijk Fransch," zei hij
in die taal, en al gaf de ander geen ant
woord, zijn gezicht bevestigde de vraag
toch.
„Uitstekend dan," ging Charles voort,
„dan zal ik u eens een paar waarheden
vertellen, mijnheer. U hebt een kuil ge
graven voor een ander en bent er zelf in
gevallen. U wierp met een wapen in het
donker, om een onschuldig meisje te ver
moorden, dat u geen kwaad gedaan heeft.
Het ging haar voorbij en doodde uw zoon.
Mijn vriend, het spel is verloren. Ik en
anderen in Londen weten alles."
Hij wachtte een oogenblik. Mayberlie
had zich steeds meer van hem verwijderd
en staarde hem met een paar betooverde,
slangachtige oogen aan. Het w^ duidelijk
te zien, dat hij op de grens van krankzin
nigheid was. Doch nu begreep hij alles,
hij ging nog meer achteruit, naar den muur
foe, terwijl hij zijn glinsterende oogen geen
oogenblik van zijn beschuldiger afwend
de. „Ook uw medeplichtigen kennen we.
We weten, wie de gravin van Stonehaven
in werkelijkheid is en ook wie juffrouw
St. Pierre is. U hebt uw laatste streek uit
gehaald op deze wereld."
Een zwakke kreet weerklonk en de ge
broken man viel als een blok op den grond.
De agent liep ijlings naar hem toe, ea
juist terwijl hij dit deed, ging de deur open
en kwam er iemand in de uniform van een
inspecteur binnen, gevolgd door een
huisknecht.
„Mijnheer Mayberlie is plotseling ziek
geworden," zei Charles op een toon van
gezag. „Ik ben Charles Atlee, zoon van
Sir Augustus Atlee, den Londenschen ad
vocaat. Ik logeer bij Lord Glowrie in Lu-
verdrumjen ben juist met de auto hierheen
gekomen, daar ik een heeleboel van dit
zaakje weet. Deze dwaas hij wees naar
den agent vond het geschikt me te
arresteeren, zoodra ik aankwam, me ver
denkend betrokken te zijn bij den dood
van mijnheer Cuthbert Mayberlie."
Hij haalde zijn kaartje te voorschijn en
overhandigde het den inspecteur.
„Het spijt me, mijnheer," zei deze, „deze
man is nog pas in dienst van een dwaas.
We hebben een ontzettende ontdekking
gedaan, mijnheer Atlee, kijk eens hier."
De knecht, een stoere kerel, trad tot
midden in de kamer en hield iets omhoog.
Toen Charles het zag, uitte hij een kreet
van schrik en afschuw en ging onwille
keurig achteruit.
Dat, wat de knecht vasthield, was een
geweldig groote gestreepte kat, een man
nelijk exemplaar, grooter dan elke an
dere kat, die Charles ooit gezien had. Het
dier was nu stijf door den dood, de vier
krachtige klauwen waren wijd uitgespreid,
de sterke witte tanden stonden dreigend
in zijn bek, welke rondom de samenge
trokken lippen besmeerd was met iets, dat
e:n purperachtig teer geleek. Het was ver
schrikkelijk om aan te zien.
„Twee uur geleden op de hei doodge
schoten," zei de bediende, „Dit is het dier
dat het 'm gedaan heeft, vast en zeker."
„Het is een vreeselijk gezicht, mijn
heer," zei de inspecteur, „doch bekijk het
nog eens goed."
Charles deed zulks, zich verwonderd
over den eigenaardigen toon, waarop het
verzoek gedaan werd, toen riep hij plot
seling uit: „Lieve hemel Het heeft een
halsband om
Inderdaad, de bediende hield het doo-
de wilde dier omhoog bij een lederen hals
band met koperen knopjes.
„Ja," zei de inspecteur ernstig, „en dat
Zal ons op't spoor van den dader brengen;
doch hij heeft één klein foutje gemaakt,
hij vergat dit dingetje in zijn opwinding,
Zooals dat zoo vaak gebeurt. Hij liet dit
stuk leer en koper om den hals van zijn
vriend. Neem dat er af, Donald, het is zoo
geen aangenaam gezicht en pas op, dat
geen vrouwen het te zien krijgen."
„Ik wilde gaarne even alleen met u spre
ken," zei Charles. „We kunnen wel een
bediende bellen om voor mijnheer May
berlie te zorgen."
Zijn manier van spreken was zoo drin
gend, dat de inspecteur onmiddellijk toe
gaf, en terwijl ze den ongelukkigen Conjj
stantine aan den butler en den agent over
lieten, liepen ze samen de gang in.
„Inspecteur," fluisterde Charles, „deze
zaak is van groote beteekenis, veel groo
ter dan u kunt denken. Ik kan u dit ver
tellen. Er was heelemaal geen plan om
den jongen mijnheer Mayberlie te doo-
den. De bedoeling was, dat er een geheel
andere persoon getroffen zou worden. In
Londen waren we al bang, dat er zooiets
zou gebeuren en alleen om die reden ben
ik nu in Schotland. Ik moet nu juffrouw
St. Pierre hier weg halen en naar Lord
Glowrie's huis brengen. Ik kan daarvan
binnen een uur terug zijn. Er wacht bui
ten een auto van Lord Glowrie op me."
„Dat zag ik toen ik hier binnenging en
ik dacht al dat zijn Lordschap hier zou
wezen," zei de inspecteur. „Heel goed van
mijnheer, ik verwacht u dan over een uur
terug. Maar zeg u me dan vast, wie heeft
het gedaan, wie heeft dat beest midden in
den nacht in het huis gelaten
„Dat kan ik u niet met-zekerheid zeg
gen, doch doet zonder een oogenblik op
onthoud, overal in den omtrek navraag Of
ergens een vreemdeling gezien is. De man,
die gezocht moet worden is zes voet lang
en zeer corpulent. Hij heeft een breed
glad geschoren gezicht, dat duidelijk zijn
sluwheid weergeeft, zijn manieren zijn
heel beminnelijk. Indien u iemand van
die beschrijving te pakken krijgt, dan
hebt u den man, die het gedaan heeft."
„Ik ga onmiddellijk aan het werk," ant
woordde de inspecteur, en Charles ging
op zoek naar Muriel.
Hoe hij haar het huis uit kreeg wist hij
Zelf niet, doch hij had het binnen vijf mi
nuten klaar gespeeld en liet Lady Stone
haven aan de zorg van haar meid over.
„Muriel, liefste," zei hij, „het is nood
zakelijk, dat je nu naar Glowrie gaat en
dat je daar een paar uur blijft, tot ik teiug-
kom. Rijd zoo hard als je kan," zei hij
tegen den chauffeur.
De groote wagen reed weg 'van het zoo
droevig bezochte huis en kwam op den
grooten weg, welke zich als een wit lint
door de heide slingert. Zij konden mijlen
ver vooruit zien in de richting van Lu-
verdrum de heele groote vlakte scheen
zonder menschen te wezen, alleen zagen
ze een klein stipje op het midden van den
weg, een mijl of twee vóór hen, niet groo
ter dan een vlieg.
Als wist ze instinctmatig, dat hij niet
wilde spreken nu, en zijn bleek vastbe
raden gezicht ziende, leunde Muriel ach
terover en zei niets. Er weerklonk geen
geluid, behalve dat van de auto en de stem
men der leeuwerikken, welke hoog in de
lucht zongen.
Plotseling leunde Charles voorover,
Zij haalden het kleine donkere stipje op
den weg vlug in en zagen nu, dat het ook
een auto was, vlug rijdend, doch niet zoo
snel als zij.
„Ik moet die auto voorbij komen,"
zei Charles en de chauffeur liet zijn klaxon
weerklinken.
Terwijl hij dit deed, keek de bestuur
der, tevens de eenige inzittende van de -
eerste auto, om. De helft van zijn gezicht
was verborgen door een lederen motor-
cap en autobril, doch in die eene halve
seconde herkende Charles hem. Men kon
zich niet vergissen in die hooge stevige
schouders en dat bleeke pafferige gezicht
met zijn drie kinnen.
Hij stootte een luiden kreet van groote
woede en opwinding uit, en de chauffeur,
doodelijk verschrikt, reed haast met zijn
wagen de heide in, doch Charles pakte met
een ijzeren greep zijn schouders vast.
„Kalm, man, kalm," siste hij in zijn
oor. „Het spijt me, dat ik je deed schrik
ken. Doch kijk naar dien wagen en den
man erin. Hij is een sluwe, wreede moor
denaar. De politie zoekt hem nu en we
moeten zien hem te pakken te krijgen.
Volg hembliksemsnel! Rijd hem onderste
boven en je krijgt honderd pond, als we
hem krijgen 1"
De andere wagen sloeg nu vooruit. De
zwenking en de tijd om weer op den weg
te komen, hadden Radney een grooter
voorsprong gegeven. Ieder oogenblik
werd zijn auto, klaarblijkelijk een zeer
goede, kleiner en kleiner en was ten laat
ste haast geheel verborgen door een wolk
stof.
„Dat is een zeer snelle auto, mijnheer,"
zei Lord Glowrie's chauffeur, „en het zal
zeer moeilijk zijn die in te halen, maar ik
zal tn'n best doen."
De groote machine schoot vooruit als
een pijl uit een boog. Het lawaai van- de
motor nam steeds toe, en ondanks de hitte
van den dag woei hen nu een zeer koude
wind in het gezicht, en de naald van den
snelheidsmeter ging met sprongetjes voor-
uit. Veertig, vijfenveertig, vijftig in ra
zende vaart ging het over de hei. Drie
envijftig en toen een lange helling, die alles
daarachter verborg. Met een laatste stof
wolk verdween R.dwey's auto.
„Er is e en helling van vier mijl naar be
neden aan den anderen kant," zei de
chauffeur. „Daar zal hij wel goed gebruik
van maken, denk ik."