VOOR DE m> hAA»" y^Ar> W..W£'r mmml mw, ONS DAMBORD. féfÉ- II W/i m m ij H ij m NUMMER 5 VIERDE JAARGANG 192' KEES MELDERS ONZE DIENSTBODEN. Mevrouw „Marie, kijk me toch die stoelen eens aan er ligt wel een duim dik stof op." Dienstbode „Maar mevrouw l Dat spreekt toch vanzelf, daar heeft immers ook nog niemand op gezeten. Nee, die's goed, hoor 1" UIT EEN ONZER SCHOLEN. Onderwijzer„Piet, noem jij eens eenige houtsoorten." Piet „Eikenhout, dennenhout, beuken hout, hout van een beroerte." Onderwijzer: „Wabliefje? Hout van een beroerte Piet„Ja, mijnheer, een oom van me heeft laatst een tak van een beroerte gehad." EEN AFGEWEND GEVAAR. Zij„Karei, ie zei vroeger altijd, dat je mij het huwelijk tot een hemel zou maken, en nu weiger je mij dit zijden kleed 1" Hij„Maar, lieveling, in den hemel kan je toch geen zijden kleed gebruiken I" GEDACHTEN EN WENKEN. Als men zijn plicht jegens zijn ouders vervullen wil, zijn er reeds dood. Poog in alle levensomstandigheden uw opgewektheid en goeden luim te behou den. Dat is de beste waarborg voor een gelukkig en lang leven. Alcohol is een belangrijke bijdrage tot voeding van de vlam der sociale ontevre denheid. Menigeen gebruikt de eerste helft van zijn leven, om de tweede helft te bederven. Een scherpe tong is een gevaarlijk wapen, ook voor dengene, die het han teert. De vader der leugen is altijd bezig onkruid onder de tarwe te zaaien. Eenmaal zien is beter dan honderdmaal hooren. Wilt gij een vrouw aan 't spreken krij gen, erger haar dan, en al de grendels harer ziel zullen springen. Als de zieke niet sterft, heeft de dokter hem genezen. Als ge geen net hebt, gaat dan niet visschen. Het grootste talent weegt niet tegen gezond verstand en tact van handelen op. Een ons voorzichtigheid is meer waard dan een pond kracht. De jeugd vonnist, de grijsheid spreekt vrij. Spreek wat waar is, drink wat klaar is, eet wat gaar is. De booze gaat duizend mijlen ver, de goede blijft binnenshuis. Alle correspondentie deze rubriek be treffende, te zenden aan den heer W.N. Stuifbergen, adres Bureau van dit blad. De oplossing van oefenprobleem No, 48 [auteur P. H. Duijndatn) is als volgt: Wit43—39, 25—20. 21—17, 26 X 28, 34 X 1. Zwart44 x 22, 14 X 25, 12 X 21, 23 x 32. Partijstand No. 49 (N. v. d. Maas Scherpenisse). Wit 34—29, 37—31, 32 x 41, 33—29, 38 x 9. 25 x 5. Partijstand no. 50 (E. van Rees). Wit 34—29, 45—40, 44—40, 37—31, 32 X 41. 22—18. 33—29. 49 x 7, 35 X 2. PROBLEEM No. 51. Auteur F. Raman, Amsterdam. Zwart kan door 1621, 1419, 1823 op 41 komen, maar wit laat volgen 4237 enz., waardoor wit een schijf in het voor deel komt. 17.44—40 Daar wit het voornemen heeft de hek stelling in te nemen, moet deze randschijf worden afgeruild. 35x44 18. 49x40 14—19 Op 13—19 volgt 29—23,31—27, 33 x 4. 19. 40—35 Veel sterker is 3732. Nu kan zwart 1621, 1823, 12x41 spelen. Wit moet dan 4237, 38 x 27 laten volgen, waar door zwart voordeeliger stand verkrijgt. 10—14 Zie voorgaande opmerking. 20. 37—32 19—23 77/y/.rrrry7^yy, W& Wx Wf fzw.vmvm. hoe weinig kans de hekstelling biedt. Wit heeft uitmuntend gespeeld om zwart in dezen stand te houden. Zwart daaren tegen heeft niet steeds de sterkste zetten gedaan en desniettemin is de winst uit gesloten bij de aangegeven voortzetting. 711 is vermoedelijk gespeeld om als wit 4339 antwoordt 16—21, 13x44 te spelen. 45.29—24! 11—17 46. 34—29 Deze voor de hand liggende voortzet ting is vernietigend voor zwart. 25x34 Het maakt geen verschil hoe zwart speelt. 47. 29x40 23—28 48. 37—32 28 x 37 49. 31x42 22x31 50. 26x37 17—22 Stand in cijfers Wit 10 schijven op 21, 27, 30, 35, 36, 38, 40, 44, 46 en 48. Zwart 10 schijven op T, 8, 9, 10, 12, 14, 17, 18, 26 en 29. PARTIJ. Gespeeld tusschen de heeren M. ten Brink met wit en C. J. Lochtenberg met Zwart in den Meesterwedstrijd van 1915. 1. 34—30 20—24 Zwart heeft verschillende goede ant woorden, b.v. 20—25, 1823 of 1721. De gekozen voortzetting is zwak. Geeft wit gelegenheid het centrum te betwisten, 2. 30—25 De sterkste voortzetting om zwart het midden te beletten. Op 1923 kan wit desverkiezend 3228, 37 X 28, of 3329, 39x19 en 3228 spelen. 18—23 3. 32—28 23x32 4. 37 x 28 t Het resultaat van de opening is, dat wit het midden bezet. Bij goed tegenspel is dit op den duur niet te handhaven, maar het dwingt zwart steeds in den aan vang zich tot het passieve spel te bepalen. 12—18 5. 41—37 7—12 6. 46—41 1— 7 7. 40—34 24—30 8. 35x24 19x30 Het ontwikkelen van den rand is niet sterk, 1823 is de voortzetting. Door 19x30 geeft zwart het midden prijs. 9. 45—40 17—22 In de gegeven omstandigheden de aangewezen voortzetting. 11. 31—26 Gespeeld met de bedoeling vroeg of laat Zwart in de hekstelling te nemen. Dit is niet sterk. Wij geven de voorkeur aan 5045 en vervolgens 3732. Bezet zwart veld 23, dan zou wit door 3429 sterk uitruilen. 13—19 12. 37—31 19—23 Op 7—11 volgt 26—21,33—28, 31 X 35. 13. 41—37 9—13 14. 50—45 4— 9 15. 34—29 23x34 16. 40 X 2° 30—35 21. 32—27 23x34 22. 39x30 14—19 Op 13—19 volgt 27—21,33—28, 31x4. 23. 45—40 9—14 24. 40—34 '19-23 25. 34—29 23x34 26. 30x39 14—19 27. 39—34 5—10 28. 34—30 10—14 29. 33—29 19—23 Vrijwel gedwongen bijv. op 2924 volgt 1419 met gunstig spel voor zwart. 30. 47—41 23x34 31. 30x39 13—19 Profiteert terecht van de gelegenheid om deze rij in het spel te brengen, 32. 41—37 19—23 33. 38—33 14—19 Aangewezen is 2328, hetgeen voor- deelig spel aan zwart geeft b.v, op 33—29 op 43—38 51. 2420 52. '35—30 53. 20—15 54. 40—35 55. 15—10 56. 10—5. Zwart geeft op. 13—19 16—21 22—27 19—23 21—26 28—23 28—32,12x34 Op 4238 met uitmuntend spel 12—17. 34. 33—29 23x34 35. 39x30 3— 9 Op 19—23 volgt 27—21, 25—20, 30x17, 31x13. 36. 42—38 Op 4339 had de volgende fraaie slag kunnen volgen Zwart 16—21, 19-24, 8—13, 18—22, 712, 3x44. Een aardige slag hoewel een beetje duur. 9—14 37. 3024- 19 x 30 38. 25x34 8—13 39. 38—33 14—19 40. 43—39 2— 8 41. 34—30 Op 33—29 volgt 16—21, 19—23, 13 X44. 15—20 42. 48—43 Natuurlijk niet 3025, zwart kan dan laten volgen 1924, 1319, 18x38. 19—23 43. 39—34 Op 4338 kwam zwart 2024, 12 x 34 een schijf voor. 20—25 44. 33—29 7—11 Niet sterk. Aangewezen is 1319, 813 hetgeen zwart een vrij zekere remise geeft. Het zou ons te ver voeren al deze varianten te behandelen. Men onderzoeke dit maar eens. Deze stand is een voorbeeld MANOURY EN Z'N WERK. Uit het laatste stuk hebben wij gezien, dat als plaats van uitvinding van het Pool- sche damspel, het Palais Royal te Parijs moet worden aangenomen. Het spel werd daar geboren als resultaat van ae studie van een onbekenden Pool en een hoofd officier. Het stuk in ons nummer van vori ge week werd, als volgt besloten „Heeft men niet een veertig jaren geleden onge veer, bijna hetzelfde zien gebeuren in ik weet niet welk café, waar twee beoefe naren van het Poolsche spel, terwijl zij aan het spelen waren en een slag uitvoer den, een nieuwen spelgang en een com binatie uitvoerden Manoury verhaalt ons daaromtrent verder In hun spel schoof en sloeg men in alle lichtingen, naar voren en naar achteren, zijdelings en recht vooruit. Deze speelwijze, die men, zonder eigenlijk te weten waarom, de Babylonische noemde, leende zich meer voor combinaties en leverde heel zonderlinge slagen op. Gedurende eenigeu tijd heeft dit spel, het Poolsche spel wer kelijk verdrongen en wellicht zou dit heelemaal in vergetelheid geraakt zijn, als men voor het nieuwe een dambord had vervaardigd, dat meer in overeenstem ming was met de uitgebreidheid van de spelgang. Het terrein op hét huidige dam bord is te klein voor dit spel. Men had hier het aantal schijven naar verhouding moeten vermeerderen, zooals men deed toen men het Fransche spel voor het Poolsche vaarwel zei. Het terrein van den strijd was te klein, het aantal strijders te beperkt dit alles was een beletsel voor de ontwikkeling van dien speelgang. Het spel kwam daardoor niet tot volmaaktheid en verschafte bijgevolg niet het hoogste genot. Misschien heeft men het ook wel niet voortgezet om de groote moeilijk heden. Niet iedereen kon het spelen, want het vereischte een bijzondere studie en veel combinatievermogen, benevens een groote accuratesse bij de berekening. Men zag het alleen spelen door hen, die in het Poolsche spel van zekere kracht waren. Ten slotte heeft dit spel gezegevierd, gelijk het deed boven het Fransche spel. In vergelijking met het Poolsche dam spel, is het oude Fransche spel wel zeer geborneerd. Het wordt gespeeld op een bord met 64 ruiten en 24 schijven, 12 tegen 12. De schijven mogen slechts vooruit en gaan slechts een schrede (ruit) tegelijk, tenzij bij het slaan. In plaats daarvan wordt het Poolsche op een dam bord gespeeld met lOOruitenen 40schijven. De schijven slaan voor- en achteruit en een dam gaat over verscheidene ruiten. Dit geeft diepere, meer varieerende en talrijker combinaties. Hoe- geborneerd dit oude Fransche spel ook is,'het heeft evengoed zijn fines ses en moeilijkheden en om het goed te spelen vereischt het verstand en talent. Al zijn er ook geen groote slagen mogelijk zooals in het Poolsche spel. toch zijn er, die niet minder combinatievermogen ver gen. Het vereischt bovenal een fijn schij- venspel en een groote kunde in tempospel, alsmede de kunst om den tegenstander in te sluiten of hem in lastige posities te brengen, hetgeen zelfs de ware kunde uitmaakt in het Poolsche spel. Mallet, die dit oude spel in den grond bestudeerd had. die er zeer sterk in was en den geest ervan volmaakt onder de knie had, be weert, dat er in dit spel een zoo groote en diepe winstberekeningen mogelijk zijn, dat er in zijn tijd niemand was. die het volmaakt goed speelde, hoe geleerd men ook was, in de theorie of practijk van kunsten en wetenschappen, zelfs in de monstratieve wetenschappen, zooals wis kunde, en dat men nog geen partij had kunnen ontwerpen waarmee men alle andere winnen kon, hetgeen Mallet zelf voor onmogelijk hield. Mallet gaat zelfs zoover, dat hij dit Fransche spel de voor keur gaf boven het schaakspel, omdat een goed schaakspeler het stuk kan aangeven waarmede hij mat zal zetten, terwijl het in het damspel niet mogelijk is de schijf of de dam aan te wijzen, die den laatsten zet zal doen en de partij zal winnen. Zonder hier een verhandeling te geven over het gevoelen van Mallet, met betrekking tof den voorrang van een det beide spelen, hetgeen mij wellicht te ver zou voeren, staat het vast, dat de voortreffelijkheid van een speler in het Fransche spel, op een bijzonder talent wees, want die be kwaamheid gaf den sterken spelers een zekere beroemdheid en zij werden met onderscheiding genoemd, zooals die van onzen tijd. PROBLEEM No. 52. Auteur B. G. Stevens, Hardinxveld, WX MM Stand in cijfers Wit 12 schijven op 25, 29, 30, 31, 36, 37, 38, 39, 43, 46, 47 en 50. Zwart 12 schijven op 6, 7, 8, 10, 11, 13, 14, 15, 18, 20, 21 en 28. Gaarne houd ik mij aanbevolen voor problemen enz. De oplossingen moeten binnen 7 dagen in mijn bezit zijn. Goede oplossingen mocht ik ontvangen van H. Dietz, G. Numan, A. H. v. d. Geest. I. de Haas, N. v. d. Poel. HUISKAMER DOOR TINK LANGERHORST TWEEDE HOOFDSTUK. Eenige weken later ontvingen mevrouw Jelgersma en haar dochter een uitnoodi- ging voor een avond bij mijnheer Wouden- stijn, welke uitnoodiging door de beide dames met verschillende gevoelens werd ontvangen. „Da's aardig. Natuurlijk gaan we er heen Ida," zei mevrouw, maar Ida schud de het hoofd en riep „Nee hoor ma, we moeten zien eraf te komen." „Waarom? Het is goed voor ons af en toe weer eens uit te gaan en een ouden goeden vriend van je vader mag zeker wel het eerst voor een bezoek in aanmer king komen." „O, maar ik zou den ouden heer ook graag bezoeken als die Leentje er maar niet was." „Maar kind, wat heb je tegen Leentje. Ze was onlangs op ons middagbezoek al lerliefst, gedroeg zich werkelijk als 'n dame en „Het neemt niet weg, dat ze toch vroe ger onze dienstbode was, en juist dat ze de manieren van de dame aannam, vond ik zoo onuitstaanbaar van haar." „Maar ze kan tegen ons toch niet meer doen alsof ze onze dienstbode is. Het doet me werkelijk genoegen voor haar, dat ze bij mijnheer Woudenstijn als 'n kind des huizes wordt beschouwd en dat ze zich zoo wonderlijk goed in dien omstandig heid kan schikken zonder aanstellerij of overdreven deftig doen." „Nou, en ik vind ze een geweldige aan stelster en bedank er voor als 'n soort mindere van dat meisje te worden be schouwd." Mevrouw Jelgersma schudde het hoofd en zei toen kordaat „Je weet Ida, dat ik je niet dwingen wil ergens heen te gaan waar je geen lust in hebt maar in dit geval moet ik je toch zeg gen, dat je verkeerd bent, en dat je mee moet gaan ook, tegen je zin, om niet den schijn op je te Iaden dat je iets tegen Leen tje hebt." „Leentje, alleen die naam is al genoeg om te rillen 1" zei Ida met 'n hatelijk lachje en ze stond op om naar haar kamer te gaan en zoodoende een eind te maken aan het gesprek, maar me vrouw Jelgersma hield haar terug en zei kalmpjes: „Schrijf even een antwoord op de in vitatie en wel, dat wij beiden graag de uit noodiging aannemen „Enfin, als u 't absoluut wilt moet het, maar u moet me niet kwalijk nemen als ik onaangenaam ben," klonk het boos. „Ik weet, dat mijn dochter zich in ge zelschap weet te gedragen en ben dus voor dat dreigement niet bang," zei de moeder glimlachend er zat voor Idnniet anders op dan te zwijgen en het briefte te schrij ven. Een paar dagen later zou het feestje plaats hebben. Er waren slechts weinig gasten genoodigd en wel de heel goede vrienden, vrienden die gewoon waren af af en toe eens 'n gezellig babbeltje te ko men maken, een paar heeren waarmee mijnheer Woudenstijn zaken deed, en waarmee hij wist, een prettig partijtje bridge of whist te kunnen spelen, terwijl de jongelui muziek maakten en de oudere dames babbelden. Kort voor de komst van de gasten was Leentje in het salon ge komen om te zien of alles in orde was en zij was door haar braven pleegvader met bewondering aangekeken. Was Leentje, het eenvoudige Leentje? Zij zag er stra lend uit in haar roodkleurig zijden kleedje met geen ander versiersel als bonten sjerp en bontgekleurde halsketting. Het dikke, roodblonde haar was keurig opge maakt, en een enkele kam, in dezelf de bonte kleuren als de halsketting was in haar wrong gestoken. „Smaakvol hoor kind," zei mijnheer Woudenstijn die werkelijk nieuwsgierig geweest was, hoe het meisje zich voor dien avond zou kleeden. „Jammer, dat je mijn zus bent I" riep Kees „Waarom jammer, is 't niet naar je smaak „Nee, 't is juist zeer naar mijn smaak en je ziet er zoo lief uit, dat ik stellig ver liefd op je zou worden als je mijn zus niet was „O, is 't dat. Nou, er komt vanavond een jonge dame die veel mooier is dan ik en zich veel beter weet te kleeden. Dan moet je daar maar verliefd op worden." „Mooier, dat kan, maar beter ^gekleed dat kan niet," plaagde Kees terug. „Ida Jelgersma is werkelijk heel mooi en zou een goede partij voor je zijn Kees", zei mijnheer Woudenstijn. „Ze is erg rijk hè vroeg Kees. „Ja, heel rijk, en de eenige dochter al leen een beetje verwend maar dat kan jij dan voortzetten als je getrouwd bent." „Ik vrees, dat 't rijke, verwende doch tertje zoo'n jongen van geringen afkomst niet zal aankijken." „Dat zou heel dwaas van Ida zijn, want haar eigen vader is ook 'n gewoon man. Hij werd geboren in een armoedig verf- winkeltje, waarin vader en moeder en la ter hij zelf zoo hard werkten dat ze kon den verhuizen naar een grootere zaak op goeden stand. De zoon erfde alles, 'ver kocht de zaak en kocht een verffabrick, vond een nieuw soort lak uit, en werd rijk met het vervaardigen ervan. Ida zal dat waarschijnlijk wel weten." Leentje had met belangstelling geluis terd en zei toen „Ik had niet gedacht dat mijnheer Jel gersma een gewoon winkelhuis heeft ge had. Hij was zeer trotsch en uit de hoogte, en als mevrouw niet zoo'n lief eenvoudig vrouwtje geweest was, zou ik het er zeker niet zoo lang uitgehouden hebben." „En Ida?" vroeg Kees belangstellend. „Ja, daar moet je zelf maar over oordee- len, als je haar hebt leeren kennen. Ik kan dat zoo moeilijk, voor haar is het te ho pen, dat zij den aard van haar moeder ge- erfd heeft," meende mijnheer Wouden stijn en toen stond hij op om een paar van zijn vrienden tegemoet te gaan. Kees haalde wat muziek te voorschijn en schoof dc deuren open naar de de klei ne muziekkamer achter het salon. Hij had den laatsten tijd hard gestudeerd en zijn leeraar stond verbaasd over wat de jonge man, die nog maar zoo kort les had, reeds spelen kon. Zijn grootste genoegen was, zijn leerling te begeleiden op de piano en Kees was dat samenspel goed gewend. Hij hoopte nu maar dat hij met Ida even goed zou kunnen spelen, want Leentje had hem verteld, dat Ida op dien bezoekmiddag haar verlangen had te kennen gegeven met Kees te spelen. Nadat nog een paar gasten ontvangen waren, verscheen mevrouw Jelgersma met haar dochter. Kees bloosde toen hij het meisje zag. Zoo iets moois had hij niet verwacht Het donker krulhaar was smaakvol ge kapt, en trots stond het ovale kopje op den slanke hals met een prachtige snoer parels versierd. De rijk-groen-zijden ja pon kleurde goed bij haar donkeren tint en de zilverkant waarmee het kleed ver sierd was gaven het meisje iets vorstelijks. „Net een sprookjes-prinses," dacht Kees, en hij stamelde verward een paar banale woorden toen hij aan Ida werd voorgesteld. Ida van haar kant vond Kees echt knap en een heer. Zij had gedacht een gewonen jongen te zien links en hou terig en leelijk, maar Kees beviel haarze er goed. Er kwamen nog een paar jongelui, na melijk de boekhouder van mijnheer Woudenstijn met zijn verloofde, en een echtpaar met zoon en dochter en de jon gelui verzamelden zich spoedig in het mu zieksalon. Leentje bleef bij de oudere dames, eer stens omdat zij geen verstand van mu ziek had, en verder om 'n oogje te houden op de dienstmeisjes die de gasten bedien den. Weldra zaten eenige heeren en dames aan twee speeltafeltjes en Leentje met me vrouw Jelgersma en nog 'n dame gezeten op de gezellige Cosy-corner, babbelden over het geliefde onderwerp van de da mes, de huishouding en de dienstboden. In de muziekzaal was de boekhouder en mijnheer de Graaf aan de piano gaan zit ten en toen hij een paar vroolijke stukken gespeeld had, volgden ook de anderen. Kees hield zich wat achteraf maar wel dra stond Ida bij hem en stelde voor, dat ze samen iets zouden spelen. „Ik weet niet of 't gaan zal. Tot nu toe heb ik alleen nog maar met mijn muziek leeraar samen gespeeld," zei Kees aarze lend. „Wij kunnen het toch probeeren „Liever op 'n dag dat er geen andere gasten zijn." Juffrouw Brandes, een leuk jong ding had het gesprek gehoord en zij ging naar het tweetal toe en vroeg vleiend „Ach toe, mijnheer -Melders, laat ons 's hooren, hoe u speelt. Ida is zoo handig. Zij kan, geloof ik terstond met iedereen spelen." „Nu ja, als die „iedereen" genoeg van muziek weet. „Begin dan met 'n eenvoudig ding. Weet u wat mijn lievelingsstukje is?" „Het spijt me werkelijk, juffrouw Bran des, dat ik nog niet het genoegen heb ge had, u zoo vaak te ontmoeten, dat ik daar van op de hoogte ben. Wilt u 't ons zeg gen. „O ja. Speel als u blieft „La Serenata" van Braga. Ik weet dat u die bij uw mu ziek heeft." „Zoo, heeft de jongedame in mijn mu ziek gesnuffeld," lachte Kees, die 't vroo lijke jonge meisje, dat hij al eenige malen ontmoet had, graag mocht. Hij zag hoe Ida een beetje hooghartig toeluisterde alsof het gebabbel van dat kind, haar verveelde. Dat was ook werkelijk zoo. Ida had spijt dat Mien Brandes haar gesprek met Kees gestoord had. Zij knikte slechts toe stemmend, toen Kees vroeg of zij „la Sere nata" met hem wilde spelen en een oogen- blik later klonken de heerlijke too?len van Braga's schepping door het zaaltje. In salon aan de speeltafeltjes verstomde zelfs het gesprek en de dames in hun babbel hoekje luisterden met welgevallen. Toen viool en piano zwegen riep mijnheer Wou denstijn bravo en mevrouw Brandes kwam naar den muzieksalon en vroeg Er zijn toch ook woorden bij die mu ziek. Een van de dames wil misschien wel zoo goed zijn die te zingen, dan hooren wij het stuk nog eens." „Er zijn woorden bij voor twee vrou wenstemmen. Die van de dochter is 'n alt, de stem van de moeder een lagen stem. De alt kan ik zingen maar de lage niet," zei Ida. Mien Brandes kende het lied wel, maar beweerde, niet goed genoeg te kunnen zingen om zich hier te laten hooren en omdat mijnheer de Graaf het lied ook kende en zeer goed zong, besloot men, dat die de moederpartij zou zingen. En weer klonk de klagende zang is viool, de engelenzang, waarnaar de zieke dochter ligt te luisteren, totdat zij aan haar moeder vraagt, vanwaar die toonen komen, die slechts door engelen gezongen konden worden. De moeder antwoordt dat zij niets hoort, slechts den wind die zingt in de geheimzinnige duisternis en dan tot slot de dochter, die zingt dat de stemmen van den hemel komen en haar roepen, tot hem te komen. Dan sterft de zang in een lang aangehouden toon zacht jes weg, en nog even zingt de viool de en gelenzang na. Ida met haar volle, prachtige stem zong de partij schitterend 1 Zij overtrof zich zeiven en haar moeder hoorde het en dacht Wat is 't kind goed bij stem vanavond. De ware rede echter was dat ze haar best deed bij Kees in den smaak te vallen en Zij bloosde van geluk toen Kees, na afloop, haar de hand toestak en zonder er 'n woord bij te voegen de hand stevig drukte. Leen tje had bij de verbindingsdeur van de twee vertrekken gestaan en toegeluisterd. Half verborgen achter de zware gordijnen zag ze hoe Kees en Ida met een enkele blik elkaar begrepen en zij geloofde dat dit niet alleen op muzikaal gebied was, maar dat ook andere gevoelens in 't spel waren. Ida haar schoonzuster. Dat trotsche meisje dat nog geen woord tegen haar ge sproken had 1 Enfin, 't kon nog verande ren of, zij kon zich vergissen. Mijnheer Woudenstijn was bij Leentje gekomen bood haar galant zijn arm, trad met haar op de jongelui toe en sprak „Mag ik, en de gastvrouw Ida en de heeren recht hartelijk danken, voor het genoegen dat zij ons geschonken hebben." De heeren bogen. Ida kreeg 'n hand van den ouden heer, „Het was verrukkelijk, juffrouw Jel gersma," zei Leentje met glinsterende oogen en Ida zei koeltjes „Ik wist niet dat u van muziek hield, juffrouw." „Men kan wel van muziek houden, zon der zelf te zingen of te spelen," zei Leen tje, die voelde dat Ida het zei met 't oog op haar weinige ontwikkeling. „En waarom noemen jelui elkaar eigen lijk niet bij den naam. je bent toch zoo wat even oud vroeg mijnheer Wouden stijn. „Och waarom zouden we. Het is toch zoo ook goed zei Ida. En toen mijnheer verbaasd keek, voegde ze eraan toe „We kennen elkaar nog te weinig." „O pardon. Ik dacht, ik meende...." Hij wilde iets vragen over vroeger toen Leentje hij hem in huis was maar Leentje voorkwam hemen zei „Ik ben gewoon juffrouw te zeggen al is de jonge dame ook een jaar^ jonger en dat r"»*t maar zoo bhiven ook." (Wordt voortgezet.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 11