VOOR DE
m>
hAA»"
y^Ar>
W..W£'r
mmml mw,
ONS DAMBORD.
féfÉ-
II W/i
m
m ij H ij m
NUMMER 5
VIERDE JAARGANG 192'
KEES MELDERS
ONZE DIENSTBODEN.
Mevrouw „Marie, kijk me toch die
stoelen eens aan er ligt wel een duim
dik stof op."
Dienstbode „Maar mevrouw l Dat
spreekt toch vanzelf, daar heeft immers
ook nog niemand op gezeten. Nee, die's
goed, hoor 1"
UIT EEN ONZER SCHOLEN.
Onderwijzer„Piet, noem jij eens
eenige houtsoorten."
Piet „Eikenhout, dennenhout, beuken
hout, hout van een beroerte."
Onderwijzer: „Wabliefje? Hout van
een beroerte
Piet„Ja, mijnheer, een oom van me
heeft laatst een tak van een beroerte
gehad."
EEN AFGEWEND GEVAAR.
Zij„Karei, ie zei vroeger altijd, dat
je mij het huwelijk tot een hemel zou
maken, en nu weiger je mij dit zijden
kleed 1"
Hij„Maar, lieveling, in den hemel
kan je toch geen zijden kleed gebruiken I"
GEDACHTEN EN WENKEN.
Als men zijn plicht jegens zijn ouders
vervullen wil, zijn er reeds dood.
Poog in alle levensomstandigheden uw
opgewektheid en goeden luim te behou
den. Dat is de beste waarborg voor een
gelukkig en lang leven.
Alcohol is een belangrijke bijdrage tot
voeding van de vlam der sociale ontevre
denheid.
Menigeen gebruikt de eerste helft van
zijn leven, om de tweede helft te bederven.
Een scherpe tong is een gevaarlijk
wapen, ook voor dengene, die het han
teert.
De vader der leugen is altijd bezig
onkruid onder de tarwe te zaaien.
Eenmaal zien is beter dan honderdmaal
hooren.
Wilt gij een vrouw aan 't spreken krij
gen, erger haar dan, en al de grendels
harer ziel zullen springen.
Als de zieke niet sterft, heeft de dokter
hem genezen.
Als ge geen net hebt, gaat dan niet
visschen.
Het grootste talent weegt niet tegen
gezond verstand en tact van handelen op.
Een ons voorzichtigheid is meer waard
dan een pond kracht.
De jeugd vonnist, de grijsheid spreekt
vrij.
Spreek wat waar is, drink wat klaar is,
eet wat gaar is.
De booze gaat duizend mijlen ver, de
goede blijft binnenshuis.
Alle correspondentie deze rubriek be
treffende, te zenden aan den heer W.N.
Stuifbergen, adres Bureau van dit blad.
De oplossing van oefenprobleem No, 48
[auteur P. H. Duijndatn) is als volgt:
Wit43—39, 25—20. 21—17, 26 X
28, 34 X 1.
Zwart44 x 22, 14 X 25, 12 X 21,
23 x 32.
Partijstand No. 49 (N. v. d. Maas
Scherpenisse).
Wit 34—29, 37—31, 32 x 41, 33—29,
38 x 9. 25 x 5.
Partijstand no. 50 (E. van Rees).
Wit 34—29, 45—40, 44—40, 37—31,
32 X 41. 22—18. 33—29. 49 x 7, 35 X 2.
PROBLEEM No. 51.
Auteur F. Raman, Amsterdam.
Zwart kan door 1621, 1419, 1823
op 41 komen, maar wit laat volgen 4237
enz., waardoor wit een schijf in het voor
deel komt.
17.44—40
Daar wit het voornemen heeft de hek
stelling in te nemen, moet deze randschijf
worden afgeruild.
35x44
18. 49x40 14—19
Op 13—19 volgt 29—23,31—27, 33 x 4.
19. 40—35
Veel sterker is 3732. Nu kan zwart
1621, 1823, 12x41 spelen. Wit moet
dan 4237, 38 x 27 laten volgen, waar
door zwart voordeeliger stand verkrijgt.
10—14
Zie voorgaande opmerking.
20. 37—32 19—23
77/y/.rrrry7^yy,
W&
Wx Wf fzw.vmvm.
hoe weinig kans de hekstelling biedt.
Wit heeft uitmuntend gespeeld om zwart
in dezen stand te houden. Zwart daaren
tegen heeft niet steeds de sterkste zetten
gedaan en desniettemin is de winst uit
gesloten bij de aangegeven voortzetting.
711 is vermoedelijk gespeeld om als wit
4339 antwoordt 16—21, 13x44 te
spelen.
45.29—24! 11—17
46. 34—29
Deze voor de hand liggende voortzet
ting is vernietigend voor zwart.
25x34
Het maakt geen verschil hoe zwart
speelt.
47. 29x40 23—28
48. 37—32 28 x 37
49. 31x42 22x31
50. 26x37 17—22
Stand in cijfers
Wit 10 schijven op 21, 27, 30, 35, 36,
38, 40, 44, 46 en 48.
Zwart 10 schijven op T, 8, 9, 10, 12,
14, 17, 18, 26 en 29.
PARTIJ.
Gespeeld tusschen de heeren M. ten
Brink met wit en C. J. Lochtenberg met
Zwart in den Meesterwedstrijd van 1915.
1. 34—30 20—24
Zwart heeft verschillende goede ant
woorden, b.v. 20—25, 1823 of 1721.
De gekozen voortzetting is zwak. Geeft
wit gelegenheid het centrum te betwisten,
2. 30—25
De sterkste voortzetting om zwart het
midden te beletten. Op 1923 kan wit
desverkiezend 3228, 37 X 28, of 3329,
39x19 en 3228 spelen.
18—23
3. 32—28 23x32
4. 37 x 28 t
Het resultaat van de opening is, dat
wit het midden bezet. Bij goed tegenspel
is dit op den duur niet te handhaven,
maar het dwingt zwart steeds in den aan
vang zich tot het passieve spel te bepalen.
12—18
5. 41—37 7—12
6. 46—41 1— 7
7. 40—34 24—30
8. 35x24 19x30
Het ontwikkelen van den rand is niet
sterk, 1823 is de voortzetting. Door
19x30 geeft zwart het midden prijs.
9. 45—40 17—22
In de gegeven omstandigheden de
aangewezen voortzetting.
11. 31—26
Gespeeld met de bedoeling vroeg of laat
Zwart in de hekstelling te nemen. Dit is
niet sterk. Wij geven de voorkeur aan
5045 en vervolgens 3732. Bezet zwart
veld 23, dan zou wit door 3429 sterk
uitruilen.
13—19
12. 37—31 19—23
Op 7—11 volgt 26—21,33—28, 31 X 35.
13. 41—37 9—13
14. 50—45 4— 9
15. 34—29 23x34
16. 40 X 2° 30—35
21. 32—27 23x34
22. 39x30 14—19
Op 13—19 volgt 27—21,33—28, 31x4.
23. 45—40 9—14
24. 40—34 '19-23
25. 34—29 23x34
26. 30x39 14—19
27. 39—34 5—10
28. 34—30 10—14
29. 33—29 19—23
Vrijwel gedwongen bijv. op 2924
volgt 1419 met gunstig spel voor zwart.
30. 47—41 23x34
31. 30x39 13—19
Profiteert terecht van de gelegenheid om
deze rij in het spel te brengen,
32. 41—37 19—23
33. 38—33 14—19
Aangewezen is 2328, hetgeen voor-
deelig spel aan zwart geeft b.v, op
33—29 op 43—38
51. 2420
52. '35—30
53. 20—15
54. 40—35
55. 15—10
56. 10—5.
Zwart geeft op.
13—19
16—21
22—27
19—23
21—26
28—23 28—32,12x34
Op 4238 met uitmuntend spel
12—17.
34. 33—29 23x34
35. 39x30 3— 9
Op 19—23 volgt 27—21, 25—20,
30x17, 31x13.
36. 42—38
Op 4339 had de volgende fraaie slag
kunnen volgen
Zwart 16—21, 19-24, 8—13, 18—22,
712, 3x44. Een aardige slag hoewel
een beetje duur.
9—14
37. 3024- 19 x 30
38. 25x34 8—13
39. 38—33 14—19
40. 43—39 2— 8
41. 34—30
Op 33—29 volgt 16—21, 19—23, 13
X44.
15—20
42. 48—43
Natuurlijk niet 3025, zwart kan dan
laten volgen 1924, 1319, 18x38.
19—23
43. 39—34
Op 4338 kwam zwart 2024, 12 x 34
een schijf voor.
20—25
44. 33—29 7—11
Niet sterk. Aangewezen is 1319,
813 hetgeen zwart een vrij zekere remise
geeft. Het zou ons te ver voeren al deze
varianten te behandelen. Men onderzoeke
dit maar eens. Deze stand is een voorbeeld
MANOURY EN Z'N WERK.
Uit het laatste stuk hebben wij gezien,
dat als plaats van uitvinding van het Pool-
sche damspel, het Palais Royal te Parijs
moet worden aangenomen. Het spel werd
daar geboren als resultaat van ae studie
van een onbekenden Pool en een hoofd
officier. Het stuk in ons nummer van vori
ge week werd, als volgt besloten „Heeft
men niet een veertig jaren geleden onge
veer, bijna hetzelfde zien gebeuren in
ik weet niet welk café, waar twee beoefe
naren van het Poolsche spel, terwijl zij
aan het spelen waren en een slag uitvoer
den, een nieuwen spelgang en een com
binatie uitvoerden Manoury verhaalt
ons daaromtrent verder In hun spel
schoof en sloeg men in alle lichtingen,
naar voren en naar achteren, zijdelings
en recht vooruit. Deze speelwijze, die
men, zonder eigenlijk te weten waarom,
de Babylonische noemde, leende zich
meer voor combinaties en leverde heel
zonderlinge slagen op. Gedurende eenigeu
tijd heeft dit spel, het Poolsche spel wer
kelijk verdrongen en wellicht zou dit
heelemaal in vergetelheid geraakt zijn,
als men voor het nieuwe een dambord
had vervaardigd, dat meer in overeenstem
ming was met de uitgebreidheid van de
spelgang. Het terrein op hét huidige dam
bord is te klein voor dit spel. Men had
hier het aantal schijven naar verhouding
moeten vermeerderen, zooals men deed
toen men het Fransche spel voor het
Poolsche vaarwel zei. Het terrein van den
strijd was te klein, het aantal strijders te
beperkt dit alles was een beletsel voor
de ontwikkeling van dien speelgang. Het
spel kwam daardoor niet tot volmaaktheid
en verschafte bijgevolg niet het hoogste
genot. Misschien heeft men het ook wel
niet voortgezet om de groote moeilijk
heden. Niet iedereen kon het spelen, want
het vereischte een bijzondere studie en
veel combinatievermogen, benevens een
groote accuratesse bij de berekening. Men
zag het alleen spelen door hen, die in
het Poolsche spel van zekere kracht waren.
Ten slotte heeft dit spel gezegevierd,
gelijk het deed boven het Fransche spel.
In vergelijking met het Poolsche dam
spel, is het oude Fransche spel wel zeer
geborneerd. Het wordt gespeeld op een
bord met 64 ruiten en 24 schijven, 12
tegen 12. De schijven mogen slechts
vooruit en gaan slechts een schrede (ruit)
tegelijk, tenzij bij het slaan. In plaats
daarvan wordt het Poolsche op een dam
bord gespeeld met lOOruitenen 40schijven.
De schijven slaan voor- en achteruit en
een dam gaat over verscheidene ruiten.
Dit geeft diepere, meer varieerende en
talrijker combinaties.
Hoe- geborneerd dit oude Fransche
spel ook is,'het heeft evengoed zijn fines
ses en moeilijkheden en om het goed te
spelen vereischt het verstand en talent.
Al zijn er ook geen groote slagen mogelijk
zooals in het Poolsche spel. toch zijn er,
die niet minder combinatievermogen ver
gen. Het vereischt bovenal een fijn schij-
venspel en een groote kunde in tempospel,
alsmede de kunst om den tegenstander
in te sluiten of hem in lastige posities
te brengen, hetgeen zelfs de ware kunde
uitmaakt in het Poolsche spel. Mallet,
die dit oude spel in den grond bestudeerd
had. die er zeer sterk in was en den geest
ervan volmaakt onder de knie had, be
weert, dat er in dit spel een zoo groote en
diepe winstberekeningen mogelijk zijn,
dat er in zijn tijd niemand was. die het
volmaakt goed speelde, hoe geleerd men
ook was, in de theorie of practijk van
kunsten en wetenschappen, zelfs in de
monstratieve wetenschappen, zooals wis
kunde, en dat men nog geen partij had
kunnen ontwerpen waarmee men alle
andere winnen kon, hetgeen Mallet zelf
voor onmogelijk hield. Mallet gaat zelfs
zoover, dat hij dit Fransche spel de voor
keur gaf boven het schaakspel, omdat een
goed schaakspeler het stuk kan aangeven
waarmede hij mat zal zetten, terwijl het in
het damspel niet mogelijk is de schijf of
de dam aan te wijzen, die den laatsten zet
zal doen en de partij zal winnen. Zonder
hier een verhandeling te geven over het
gevoelen van Mallet, met betrekking
tof den voorrang van een det beide spelen,
hetgeen mij wellicht te ver zou voeren,
staat het vast, dat de voortreffelijkheid
van een speler in het Fransche spel, op
een bijzonder talent wees, want die be
kwaamheid gaf den sterken spelers een
zekere beroemdheid en zij werden met
onderscheiding genoemd, zooals die van
onzen tijd.
PROBLEEM No. 52.
Auteur B. G. Stevens, Hardinxveld,
WX MM
Stand in cijfers
Wit 12 schijven op 25, 29, 30, 31, 36,
37, 38, 39, 43, 46, 47 en 50.
Zwart 12 schijven op 6, 7, 8, 10, 11, 13,
14, 15, 18, 20, 21 en 28.
Gaarne houd ik mij aanbevolen voor
problemen enz. De oplossingen moeten
binnen 7 dagen in mijn bezit zijn.
Goede oplossingen mocht ik ontvangen
van H. Dietz, G. Numan, A. H. v. d.
Geest. I. de Haas, N. v. d. Poel.
HUISKAMER
DOOR TINK LANGERHORST
TWEEDE HOOFDSTUK.
Eenige weken later ontvingen mevrouw
Jelgersma en haar dochter een uitnoodi-
ging voor een avond bij mijnheer Wouden-
stijn, welke uitnoodiging door de beide
dames met verschillende gevoelens werd
ontvangen.
„Da's aardig. Natuurlijk gaan we er
heen Ida," zei mevrouw, maar Ida schud
de het hoofd en riep
„Nee hoor ma, we moeten zien eraf te
komen."
„Waarom? Het is goed voor ons af en
toe weer eens uit te gaan en een ouden
goeden vriend van je vader mag zeker
wel het eerst voor een bezoek in aanmer
king komen."
„O, maar ik zou den ouden heer ook
graag bezoeken als die Leentje er maar
niet was."
„Maar kind, wat heb je tegen Leentje.
Ze was onlangs op ons middagbezoek al
lerliefst, gedroeg zich werkelijk als 'n dame
en
„Het neemt niet weg, dat ze toch vroe
ger onze dienstbode was, en juist dat ze
de manieren van de dame aannam, vond
ik zoo onuitstaanbaar van haar."
„Maar ze kan tegen ons toch niet meer
doen alsof ze onze dienstbode is. Het doet
me werkelijk genoegen voor haar, dat ze
bij mijnheer Woudenstijn als 'n kind des
huizes wordt beschouwd en dat ze zich
zoo wonderlijk goed in dien omstandig
heid kan schikken zonder aanstellerij of
overdreven deftig doen."
„Nou, en ik vind ze een geweldige aan
stelster en bedank er voor als 'n soort
mindere van dat meisje te worden be
schouwd."
Mevrouw Jelgersma schudde het hoofd
en zei toen kordaat
„Je weet Ida, dat ik je niet dwingen wil
ergens heen te gaan waar je geen lust in
hebt maar in dit geval moet ik je toch zeg
gen, dat je verkeerd bent, en dat je mee
moet gaan ook, tegen je zin, om niet den
schijn op je te Iaden dat je iets tegen Leen
tje hebt."
„Leentje, alleen die naam is al genoeg
om te rillen 1" zei Ida met 'n hatelijk
lachje en ze stond op om naar haar
kamer te gaan en zoodoende een eind te
maken aan het gesprek, maar me
vrouw Jelgersma hield haar terug en zei
kalmpjes:
„Schrijf even een antwoord op de in
vitatie en wel, dat wij beiden graag de uit
noodiging aannemen
„Enfin, als u 't absoluut wilt moet het,
maar u moet me niet kwalijk nemen als
ik onaangenaam ben," klonk het boos.
„Ik weet, dat mijn dochter zich in ge
zelschap weet te gedragen en ben dus voor
dat dreigement niet bang," zei de moeder
glimlachend er zat voor Idnniet anders
op dan te zwijgen en het briefte te schrij
ven.
Een paar dagen later zou het feestje
plaats hebben. Er waren slechts weinig
gasten genoodigd en wel de heel goede
vrienden, vrienden die gewoon waren af
af en toe eens 'n gezellig babbeltje te ko
men maken, een paar heeren waarmee
mijnheer Woudenstijn zaken deed, en
waarmee hij wist, een prettig partijtje
bridge of whist te kunnen spelen, terwijl
de jongelui muziek maakten en de oudere
dames babbelden. Kort voor de komst
van de gasten was Leentje in het salon ge
komen om te zien of alles in orde was en
zij was door haar braven pleegvader met
bewondering aangekeken. Was Leentje,
het eenvoudige Leentje? Zij zag er stra
lend uit in haar roodkleurig zijden kleedje
met geen ander versiersel als bonten
sjerp en bontgekleurde halsketting. Het
dikke, roodblonde haar was keurig opge
maakt, en een enkele kam, in dezelf
de bonte kleuren als de halsketting was
in haar wrong gestoken.
„Smaakvol hoor kind," zei mijnheer
Woudenstijn die werkelijk nieuwsgierig
geweest was, hoe het meisje zich voor dien
avond zou kleeden.
„Jammer, dat je mijn zus bent I" riep
Kees
„Waarom jammer, is 't niet naar je
smaak
„Nee, 't is juist zeer naar mijn smaak
en je ziet er zoo lief uit, dat ik stellig ver
liefd op je zou worden als je mijn zus niet
was
„O, is 't dat. Nou, er komt vanavond
een jonge dame die veel mooier is dan ik
en zich veel beter weet te kleeden. Dan
moet je daar maar verliefd op worden."
„Mooier, dat kan, maar beter ^gekleed
dat kan niet," plaagde Kees terug.
„Ida Jelgersma is werkelijk heel mooi
en zou een goede partij voor je zijn Kees",
zei mijnheer Woudenstijn.
„Ze is erg rijk hè vroeg Kees.
„Ja, heel rijk, en de eenige dochter al
leen een beetje verwend maar dat kan jij
dan voortzetten als je getrouwd bent."
„Ik vrees, dat 't rijke, verwende doch
tertje zoo'n jongen van geringen afkomst
niet zal aankijken."
„Dat zou heel dwaas van Ida zijn, want
haar eigen vader is ook 'n gewoon man.
Hij werd geboren in een armoedig verf-
winkeltje, waarin vader en moeder en la
ter hij zelf zoo hard werkten dat ze kon
den verhuizen naar een grootere zaak op
goeden stand. De zoon erfde alles, 'ver
kocht de zaak en kocht een verffabrick,
vond een nieuw soort lak uit, en werd rijk
met het vervaardigen ervan. Ida zal dat
waarschijnlijk wel weten."
Leentje had met belangstelling geluis
terd en zei toen
„Ik had niet gedacht dat mijnheer Jel
gersma een gewoon winkelhuis heeft ge
had. Hij was zeer trotsch en uit de hoogte,
en als mevrouw niet zoo'n lief eenvoudig
vrouwtje geweest was, zou ik het er zeker
niet zoo lang uitgehouden hebben."
„En Ida?" vroeg Kees belangstellend.
„Ja, daar moet je zelf maar over oordee-
len, als je haar hebt leeren kennen. Ik kan
dat zoo moeilijk, voor haar is het te ho
pen, dat zij den aard van haar moeder ge-
erfd heeft," meende mijnheer Wouden
stijn en toen stond hij op om een paar van
zijn vrienden tegemoet te gaan.
Kees haalde wat muziek te voorschijn
en schoof dc deuren open naar de de klei
ne muziekkamer achter het salon. Hij had
den laatsten tijd hard gestudeerd en zijn
leeraar stond verbaasd over wat de jonge
man, die nog maar zoo kort les had, reeds
spelen kon. Zijn grootste genoegen was,
zijn leerling te begeleiden op de piano en
Kees was dat samenspel goed gewend. Hij
hoopte nu maar dat hij met Ida even goed
zou kunnen spelen, want Leentje had hem
verteld, dat Ida op dien bezoekmiddag haar
verlangen had te kennen gegeven met
Kees te spelen.
Nadat nog een paar gasten ontvangen
waren, verscheen mevrouw Jelgersma met
haar dochter.
Kees bloosde toen hij het meisje zag.
Zoo iets moois had hij niet verwacht
Het donker krulhaar was smaakvol ge
kapt, en trots stond het ovale kopje op
den slanke hals met een prachtige snoer
parels versierd. De rijk-groen-zijden ja
pon kleurde goed bij haar donkeren tint
en de zilverkant waarmee het kleed ver
sierd was gaven het meisje iets vorstelijks.
„Net een sprookjes-prinses," dacht
Kees, en hij stamelde verward een paar
banale woorden toen hij aan Ida werd
voorgesteld. Ida van haar kant vond Kees
echt knap en een heer. Zij had gedacht
een gewonen jongen te zien links en hou
terig en leelijk, maar Kees beviel haarze er
goed.
Er kwamen nog een paar jongelui, na
melijk de boekhouder van mijnheer
Woudenstijn met zijn verloofde, en een
echtpaar met zoon en dochter en de jon
gelui verzamelden zich spoedig in het mu
zieksalon.
Leentje bleef bij de oudere dames, eer
stens omdat zij geen verstand van mu
ziek had, en verder om 'n oogje te houden
op de dienstmeisjes die de gasten bedien
den.
Weldra zaten eenige heeren en dames
aan twee speeltafeltjes en Leentje met me
vrouw Jelgersma en nog 'n dame gezeten
op de gezellige Cosy-corner, babbelden
over het geliefde onderwerp van de da
mes, de huishouding en de dienstboden.
In de muziekzaal was de boekhouder en
mijnheer de Graaf aan de piano gaan zit
ten en toen hij een paar vroolijke stukken
gespeeld had, volgden ook de anderen.
Kees hield zich wat achteraf maar wel
dra stond Ida bij hem en stelde voor, dat
ze samen iets zouden spelen.
„Ik weet niet of 't gaan zal. Tot nu toe
heb ik alleen nog maar met mijn muziek
leeraar samen gespeeld," zei Kees aarze
lend.
„Wij kunnen het toch probeeren
„Liever op 'n dag dat er geen andere
gasten zijn."
Juffrouw Brandes, een leuk jong ding
had het gesprek gehoord en zij ging naar
het tweetal toe en vroeg vleiend
„Ach toe, mijnheer -Melders, laat ons
's hooren, hoe u speelt. Ida is zoo handig.
Zij kan, geloof ik terstond met iedereen
spelen."
„Nu ja, als die „iedereen" genoeg van
muziek weet.
„Begin dan met 'n eenvoudig ding.
Weet u wat mijn lievelingsstukje is?"
„Het spijt me werkelijk, juffrouw Bran
des, dat ik nog niet het genoegen heb ge
had, u zoo vaak te ontmoeten, dat ik daar
van op de hoogte ben. Wilt u 't ons zeg
gen.
„O ja. Speel als u blieft „La Serenata"
van Braga. Ik weet dat u die bij uw mu
ziek heeft."
„Zoo, heeft de jongedame in mijn mu
ziek gesnuffeld," lachte Kees, die 't vroo
lijke jonge meisje, dat hij al eenige malen
ontmoet had, graag mocht.
Hij zag hoe Ida een beetje hooghartig
toeluisterde alsof het gebabbel van dat
kind, haar verveelde.
Dat was ook werkelijk zoo. Ida had
spijt dat Mien Brandes haar gesprek met
Kees gestoord had. Zij knikte slechts toe
stemmend, toen Kees vroeg of zij „la Sere
nata" met hem wilde spelen en een oogen-
blik later klonken de heerlijke too?len van
Braga's schepping door het zaaltje. In
salon aan de speeltafeltjes verstomde zelfs
het gesprek en de dames in hun babbel
hoekje luisterden met welgevallen. Toen
viool en piano zwegen riep mijnheer Wou
denstijn bravo en mevrouw Brandes kwam
naar den muzieksalon en vroeg
Er zijn toch ook woorden bij die mu
ziek. Een van de dames wil misschien wel
zoo goed zijn die te zingen, dan hooren
wij het stuk nog eens."
„Er zijn woorden bij voor twee vrou
wenstemmen. Die van de dochter is 'n alt,
de stem van de moeder een lagen stem.
De alt kan ik zingen maar de lage
niet," zei Ida.
Mien Brandes kende het lied wel, maar
beweerde, niet goed genoeg te kunnen
zingen om zich hier te laten hooren en
omdat mijnheer de Graaf het lied ook
kende en zeer goed zong, besloot men,
dat die de moederpartij zou zingen.
En weer klonk de klagende zang is
viool, de engelenzang, waarnaar de zieke
dochter ligt te luisteren, totdat zij aan
haar moeder vraagt, vanwaar die toonen
komen, die slechts door engelen gezongen
konden worden. De moeder antwoordt
dat zij niets hoort, slechts den wind die
zingt in de geheimzinnige duisternis en
dan tot slot de dochter, die zingt dat de
stemmen van den hemel komen en haar
roepen, tot hem te komen. Dan sterft de
zang in een lang aangehouden toon zacht
jes weg, en nog even zingt de viool de en
gelenzang na.
Ida met haar volle, prachtige stem
zong de partij schitterend 1 Zij overtrof
zich zeiven en haar moeder hoorde het en
dacht
Wat is 't kind goed bij stem vanavond.
De ware rede echter was dat ze haar best
deed bij Kees in den smaak te vallen en
Zij bloosde van geluk toen Kees, na afloop,
haar de hand toestak en zonder er 'n woord
bij te voegen de hand stevig drukte. Leen
tje had bij de verbindingsdeur van de twee
vertrekken gestaan en toegeluisterd. Half
verborgen achter de zware gordijnen zag
ze hoe Kees en Ida met een enkele blik
elkaar begrepen en zij geloofde dat dit
niet alleen op muzikaal gebied was, maar
dat ook andere gevoelens in 't spel waren.
Ida haar schoonzuster. Dat trotsche
meisje dat nog geen woord tegen haar ge
sproken had 1 Enfin, 't kon nog verande
ren of, zij kon zich vergissen.
Mijnheer Woudenstijn was bij Leentje
gekomen bood haar galant zijn arm, trad
met haar op de jongelui toe en sprak
„Mag ik, en de gastvrouw Ida en de
heeren recht hartelijk danken, voor het
genoegen dat zij ons geschonken hebben."
De heeren bogen. Ida kreeg 'n hand
van den ouden heer,
„Het was verrukkelijk, juffrouw Jel
gersma," zei Leentje met glinsterende
oogen en Ida zei koeltjes
„Ik wist niet dat u van muziek hield,
juffrouw."
„Men kan wel van muziek houden, zon
der zelf te zingen of te spelen," zei Leen
tje, die voelde dat Ida het zei met 't oog
op haar weinige ontwikkeling.
„En waarom noemen jelui elkaar eigen
lijk niet bij den naam. je bent toch zoo
wat even oud vroeg mijnheer Wouden
stijn.
„Och waarom zouden we. Het is toch
zoo ook goed zei Ida. En toen mijnheer
verbaasd keek, voegde ze eraan toe „We
kennen elkaar nog te weinig."
„O pardon. Ik dacht, ik meende...."
Hij wilde iets vragen over vroeger toen
Leentje hij hem in huis was maar Leentje
voorkwam hemen zei
„Ik ben gewoon juffrouw te zeggen al
is de jonge dame ook een jaar^ jonger en
dat r"»*t maar zoo bhiven ook."
(Wordt voortgezet.)