^CHHOEK BINNENLAND. ƒ-/„ RADIO- OMROEP Ontdekte misdaad. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. j Tweede Blad Woensdag 1 October 1924' HET DEBAT SNIJDERS—VAN EMBDEN. DE REDE VAN PROF, v. EMBDEN. Programma van heden. PRIMA RADIO CONCERTTOESTELLEN Desverlangd vanaf f 6.— per maand, Bureau Meijer - Haarlem. Kleine Houtweg 69. - Tel. 3468. FEUILLcTON. I In. de stampvolle groote zaal van den Dierentuin te 's-Hage had Dinsdagavond het debat plaats tusschen prof. van Embden en generaal Snijders over nationale ontwa pening. Op het podium hadden de hoofdbesturen van den Vrijz. Democratischen Bond, van „Ons Leger" en een groote schare persver tegenwoordigers plaats genomen. In de zaal bevonden zich tal van bekende politieke en militaire persoonlijkheden uit alle streken van het land. Eerste en Tweede Kamerleden, leden van den Haagschen Raad e.a. Minis ters daarentegen zagen wij niet. De hoofd commissaris van politie, de heer VAN 'T SANT, had in een gereserveerde loge plaats genomen. De vrouwen vormden een belang rijk percentage van het gehoor. DE OPENING. Even na achten opende de voorzitter varf bet H. B. van den Vrijz. Democratischen Bond, mr. W. Werker, de vergadering, waar in hij er op wees, hoe velen in den lande deze bijeenkomst met belangstelling hebben tegemoet gezien. Spr. herinnerde aan de tot standkoming van dit debat, naar aanleiding van een rede van generaal Snijders voor „Ons Leger" gehouden. Spr. dankte generaal Snijders voor de aanvaarding van de uitnoo- I diging tot dit debat en verzocht tenslotte de toehoorders nadrukkelijk zich van goed- of afkeuringen te onthouden. Prof. van Embden trad vervolgens, onder applaus, dat de voorzitter dadelijk poogde te smoren, naar voren en ving zijn rede aan, die ook in den tuin, door middel van den loudspeaker door velen werd gevolgd. De klanken daarvan drongen herhaaldelijk door tot in de zaal. Af en toe, als het publiek zijn goedkeuring bij passages in de rede van prof. Van Embden wilde doen hooren, greep de voorzitter met gehamer onmiddellijk in. Spr. begon met te zeggen: Over één punt kunnen de heer Snijders en ik het terstond ééns zijn: wij verlangen beiden de onafhan kelijkheid van Nederland bewaard te zien, ons beiden drijft de liefde voor ons land en wii willen daarvoor offers brengen. Maar zij verschillen over de zakelijke vraag of het otter der gewapende verdediging nog doeltreffend is. Waar de zaken zoo staan, zouden dus ver wijten als: gebrek aan vaderlandsliefde, slap heid, partijzucht of erger, misplaatst zijn. Ik verwacht dan ook dat zulke kwalificaties achterwege zullen blijven. Ik verwacht en verlang dat. Wat zijn de grondgedachten van mijn be toog? Ge hebt ze vóór u in 'n twintigtal stellingen. Sommigen ervan dunken mij elk op zichzelf voldoende om tot nationale ont wapening te besluiten, vele ervan vereischen geen toelichting en spreken voor zichzelf. Ik zal de belangrijkste toelichten. Indien een nieuwe wereldoorlog uitbreekt, indien de nationale bewapening, dat is het stelsel van vrees, wantrouwen en bedreiging, opnieuw den oorlog voortbrengt, dan zal die in hoofdzaak worden gevoerd met chemische middelen. Ja misschien zelfs zal het een krijgvoering zijn, waarin de generale staven zich ook de ziektebacillen tot bondgenoot hebben genomen. Maar in elk geval zal het overwegend zijn een chemische krijgvoering: de gassenoorlog, de stikgassen als hoofdwapen. Waarin bestaat dat? Hierin. Er zal, bij dit chemische uitroeien van menschen geen on derscheid gemaakt worden tusschen soldaten en burgerbevolking. Om drie redenen niet: lo. Men zal bij voorkeur de groote steden willen treffen. In den modernen oorlog im mers vechten de volken met al hun econo mische krachten. Elk economisch nuttig mensch, el kproduceerend burger heeft mili taire vaarden. In de steden zijn tal van fa brieken, kantoren, banken, dagbladen en de centrale verkeers- en bestuursorganen. Al die producten, zoo mogelijk, moeten met de doodelijke gassen worden aangepakt, wil men den strijd winnen. 2o. De steden zal men aanvallen, want door de terreur van den massamoord breekt men ook den wil tot weerstand, noopt men tot overgave. En in de 3e plaats alleen dan voorkomt men onzen aanval op buitenlandsche steden. De moderne landsverdediging wordt een stelsel van wederzijdsch terrorisme op de meest afschuwelijke schaal. De oorlogsgassen bewerken: Tijdelijke blindheid en soms duurzame blindheid. Zeer veelvuldig: ontstekingen over het geheele lichaam, pijnlijke wonden, die ui terst langzaam genezen. Een andermaal: hartverlamming en plot selinge dood. Dikwijls: snelle vernieling der longen, zoodat de stervende de benauwdheden lijdt van den verdrinkingsdood. Maar in vele andere gevallen: de lang zame vernieling der longen, zoodat de ge troffene wordt doodgemarteld, doodgemar teld bij vol bewustzijn in een langzame ver worging, die dagen lang duurt. En hierin is dan de wreedaardigheid van de moderne krijgvoering op haar monster achtig hoogtepunt. Dat bedreigt ons allen, èn onze vrouwen èn onze kinderen als wij voortgaan met voorbereiding ten oorlog. En wat de strijders zelf betreft, voor de overgroote meerderheid zal er pok geen sprake meer zijn van persoonlijke dapper heid en nauwelijks van krijgskunde. De zoogenaamde verdediging van den va- derlandschen bodem zal in hoofdzaak be staan in één grootscheepsché uitroeiing van al wat leeft, hier en ginds. De militaire lei ders zullen slechts besturen één grootbe drijf van menschenslachting. Uit een en ander concludeerde spr., dat wij niet meer wagen mogen. Als er een nieuwe oorlog uitbreekt, dan zijn wij on herroepelijk verloren. Maar zijn al deze vreeselijke voorspel lingen nu geen schrikbeelden? Bijna al onze bewapenaars trachten den indruk te wek ken, dat wij met die schildering van den chemischen oorlog schromelijk overdrijven, dat wij maar wat verzinnen. Mijne mededeelingen berustten o.a. op de uitspraken van Fries, het hoofd van het de partement van chemische krijgsvoering der Vereenigde Staten, van generaal Sibert, van Dr. Wester, leeraar in de natuurweten schappen aan de Hoogere Krijgsschool ten onzent. Dr. Wester putte zelf uit een 8-tal groo- tere werken en uit een 35-tal tijdschrift artikelen. Maar bovenal staafde ik mijn rede in de Kamer en mijn brochure met gegevens, die tot voor korten tijd geheim waren. Dat geheim is thans opgeheven; onlangs zijn die gegevens grootendeels gepubliceerd. Vanwaar kwamen zij? Ik kan het thans zeg gen: van den Volkenbond, van zijn Ontwa peningscommissie. Maar hun publicatie is zeer vertraagd ge worden. Waarom? Omdat er in die commis sie te Genève een stille strijd is gevoerd tusschen twee groepen. Eenerzijds de pacifisten; zij wenschten zoo spoedig mogelijk te publiceeren, want zij wilden de volken inlichten omtrent de vree selijke bedreiging, die hun boven het hoofd hangt. Anderzijds, de militairisten; zij wilden uit stel, want ze begrepen hoe de volken, als die gruwelen bekend werden alle voorberei ding ten oorlog zouden gaan verfoeien, ook den z.g. verdedigingsoorlog. De chemische oorlog verandert alles. WERKT ONZE KRIJGSTOERUSTING PREVENTIEF? Maar nu beproeven onze bewapenaars dit alles te ontgaan door de bewering, dat onze krijgstoerusting een preventieve werking uitoefent. Haar taak is niet allereerst den oorlog te voeren, maar hem voor ons te voorkomen. Onderzoeken wij deze stelling. Ik stel voorop, dat voor deze preventieve werking vereischt is, dat onze krijgsmidde- len een zeker minimum van weerkracht be zitten. Derhalve zal generaal Snijders, behalve de 9 chemische moeilijkheden van zooeven, ook nog deze 3 algemeene moeten oplos sen: le, Wijl onze huidige weermacht einde- looze leemten heeft: hoeveel honderden millioenen per jaar zijn noodig om dat ui terste minimum te bereiken, dat wereldbe roemde uiterste minimum? Immers zonder een globale kostenberekening zou de pre ventieve werking geen ernstig argument zijn 2e. Hoe voorkomt hij, dat deze offers terstond weer nutteloos worden door nieu we uitvindingen en uitgaven elders? 3e. Hoe waarborgt hij ons, dat niet de militaire leiders in het buitenland onze weermacht beneden minimum zullen ach ten. Indien zij een hóogeren maatstaf aan leggen is er geen preventieve werking! En wat dan? In deze leer van geweld en niets dan geweld heeft generaal Snijders het buitenland geleerd, wat er dan geschie den mag. Indien Nederland, zoo schreef hij in Juni j.l., zich weerloos maakt en waarvan dit afhangt zeide ik zoo even zou België „het moreele recht hebben", onze neutraliteit te schenden. Hoort ge, het moreele recht. België, dat in den Volkenbond onvoorwaardelijk be loofd heeft, ook ons grondgebied en onze neutraliteit te zullen eerbiedigen, wordt door een invloedrijk man ten onzent aan gemoedigd, de leer van het vodje papier te gaan toepassen die leer welke Duitschlan" zooveel aanzien en geluk heeft aange bracht! Een Belgische oorlogspartij zal zich te zijner tijd op dezen Nederlandschen schrijver kunnen beroepen. Hij heeft aan hen de wapens verschaft. Hij heeft de Bel gische vredespartij bij voorbaat verzwakt. Ik wil hier niet de grove woorden ge bruiken, die men in de Vereeniging „Ons Leger te mijnen aanzien gebezigd heeft. Ik zal er slechts van zeggen, dat men door deze ontkenning der moraal aan ons vaderland de gevaarlijkste stoot toebrengt, die slechts mogelijk is. Het is tragikomisch te zien, hoe weinig de bewapeners van hun eigen stelsel begrijpen. Ons land ziet met spanning tegemoet, hoe nu generaal Snijders de drie vragen van zooeven beantwoorden zal. Is dit op afdoende wijze geschied, dan hebben wij dus een preventieve macht. Maar het is er een, die bij feitelijke aanwending den gebruiker zelf vernietigt. Dan hebben wij het vermaarde „slot op de deur", dat in werkelijkheid een helsche machine is. Wie het slot gebruikt, doet 't geheele huis in de lucht vliegen. Het groote gevaar zoo vervolgde spr. is, dat de moderne wapens, ook de onze, alle ook offensief kunnen gebruikt worden en ten deele, zelfs ter verdediging, offensief moeten gebruikt worden. Zeker, niemand verdenkt Nederland van een offensief in politieken zin; ieder weet, dat Nederland geen gebied wil gaan verove ren en dat het niet in vollen vredestijd een aanval zal gaan ondernemen. Maar geheel anders staat het, indien een oorlog van anderen op het punt staat om uit te breken of reeds uitgebroken is. Dan en bovenal, nu aanvallen met stikgassen een verdedigingsmiddel geworden is, op zulk een tijdstip kan niemand er zeker van zijn, dat Nederland niet op een bepaald moment zich zal inbeelden, dat zijn eenige kans op red ding gelegen is in spoedig aangrijpen, ten einde den vermeenden aanval van een ander nog af te wenden. Dan wordt het een wed ijver in snelheid en in zenuwachtigheid. Eén uur te laat kan de militaire nederlaag be- teekenen, neen, erger nog, kan de uitmoor ding der bevolking beteekenen. Het stelsel van bewapening blijkt volko men te zijn vastgeloopen, moreel en tech nisch. WAAROM ONTWAPENING? Het punt nu, waar alles op aan komt, is: bij ontwapening volk valt niets meer te vreezen, niets meer onschadelijk te maken. In 1923 schreef wijlen prof. Struycken o.m.: „Alles wel gewogen, schijnt de handha ving van het tot nu toe gevolgde verdedi gingsstelsel, zoolang de mogelijkheid daar toe ons zal worden gelaten, de voorkeur te verdienen. En: „W*j hebben ook den indruk, dat de groote belanghebbende mogendheden vooralsnog geen andere politiek van ons verwachten". Dien indruk had Struycken. Maar als niet temin de regeerders in het buitenland straks eens wél anders van ons verwachten? Als zij toch maar aan het gissen gaan bij wie Nederland zich eventueel zal aansluiten. (En er zijn bewijzen van dat zij, op dit oogenblik reeds zulke berekeningen maken, juist om dat Nederland nog gewapend is en nieuwe wapenplannen aankondigt). Wat dan? Dan gebeurt ons te eeniger tijd het volgende: Er woedt een oorlog: Nederland is er nog buiten, maar het heeft zijn moordtuig drei gend gereed. Wij zijn paraat, roepen wij, met kinderlijken trots. Nu zendt een der bellige- renten, indien hij humaan is, ons een ultima tum en sommeert ons, onverwijld partij te kiezen. Antwoord: Nederland, zijt ge vóer of tegen ons: het risico der onzekerheid kan ik niet hebben. Wat antwoorden wij? Doodelijk ontsteld gaan wij uitleggen, dat wij er een geheel an dere theorie op na houden. Nederland, zot, zeggen wij, heeft vredelievende wapens. Gtj, afzender van het ultimatum, kent uw roi niet; ge behoort nu juist gerustgesteld to zijn. Dat hebben onze bewapenaars ons al tijd voorgespiegeld. Wij hebben slechts wei- willende kanonnen en onze vriendschappe lijke stikgassen bevorderen alleen den vre de. Wij antwoorden dus, dat wij geen partij wenschen te kiezen. Vertrouw ons toch, zo» roepen wij jammerend uit, na eerst zelf van de daken té hebben geschreeuwd, dat nie mand te vertrouwen is. Alsnu repliceert de zender van het ulti matum: uw ontwijkende praatjes zijn dui delijk. Gij heult met mijn tegenpartij. Ge wilt u niet vóór mij verklaren, dan moet I>: om eigen veiligheid aannemen, dat gij tegen mij zijt. En hij komt afrekenen met onzo weermacht. Zoo doet de humane belligerent. De hard vochtige daarentegen, de kort aangebon- dene, hij komt onverhoeds, zonder ultima tum en zonder oorlogsverklaring. Alweder, wij hebben met eigen hand 't onheil in huls gehaald. Ontwapend daarentegen, bouwen wij op recht en vertrouwen en vinden de grootst mogelijke beveiliging. Want nog eens: bij een ontwapend volk valt niets te verden ken, valt niets onschadelijk te maken. Bij ontwapening echter is er, zeg 90 pCt. kans, geheel buiten den oorlog te blijven. Ons dan te ontzien, zal voor de belligerenlen een moreel belang zijn, een economisch en zelfs een strategisch belang. Zou niettemin schending en gevecht van twee sterken te onzent plaats vinden, dan zal voorzeker er plaatselijk groot leed ge leden worden. Maar niet het geheele land zal met stikgassen worden bezocht. Immers, dit heeft alleen zin, indien Ne derland zijn weerstand bewust georgani seerd heeft, zoodat het geheele volk moet worden aangepakt met moord en terreur, om dien weerstand te breken Prof. v. Embden eindigde zijn rede met het gehoor toe te roepen den kleinmoedigen angst, de eeuwige argwaan, de geniepige spi- onnage van het verfoeilijk moordtuig van zich af te werpen. Verzaakt het misdadige stelsel, dat Nederlands belang meent te kun nen dienen door middel van een afzichte lijken massamoord. Betreedt ook tegenover andere volken den weg der moraal en grijpt moedig en met al uw krachten die taak aan, zoolang het voor u dag is. Dan, wanneer door den steun van u en van velen met u Nederland besluit tot na tionale ontwapening, dan zult ge hebben gewerkt aan het eenige. dat ons land en alle volken beveiligen kan. de heerschappij van het vertrouwen, het recht en de soli dariteit. Dan zult gij hebben gediend èn vader land èn menschheid. DE REDE VAN GENERAAL SNIJDERS. Het mag, zoo begon de generaal, niet zeer vriendelijke klinken, da! ik de ont- wapenings- en weerbaarheidspropaganda van Prof. Dr. v. Embden onzinnig en ver derfelijk genoemd heb. mijn oordeel toch mag gematigd hceten, vergeleken met de minachtende en wegwerpende wijze, waarop de heer Van Embden en zijn anti-militaris tische medeleden der Staten-Generaal ge woon zijn, zich over het standpunt en de meeningen hunner tegenstanders in het ont- wapenings-vraagstuk uit te spreken. Inderdaad acht ik deze ontwapenings- en weerbaarheidspropaganda „verderfelijk" om dat zij uitgaande van onjuiste grondsla gen en als zoodanig du3 „onzinnig" in den lande een strooming dreigt te doen ontstaan, welke noodlottig voor ons vader land zou kunnen worden, DE GAS- EN LUCHTOORLOG. Ik zal deze uiteenzetting niet op den voet volgen, maar mij allereerst bezighou den met den gas- en luchtoorlog. Prof. van Embden verklaarde toch in de Eerste Ka mer, dat dit het hoofdpunt, het nieuwe was. In schrille kleuren schildert prof. Van Embden de afschuwelijkheid van den gas- oorlog, de wreede folteringen, waaraan ern stige gaszieken blootstaan, het gruwelijke en onmenschelijke van dit nieuwe wapen. Maar ik wil vrager.: is en was niet altijd de geheele oorlog wreed, gruwelijk en onmen- j schelijk? Zijn andere wapens zooveel hu- I maner? Wie dit meent, vergeet of heeft nim mer gekend de aangrijpende schilderingen van het onbeschrijfelijk lijden, dat zich in de ambulances achter de slagfronten reeds vóór de invoering van den chemischen oor log afspeelde. Is het zooveel minder wreed, wanneer een zware brisantgranaat in eene troepencolonne inslaat of indringt in een schuilplaats of in een oorlogsschip en door hare ontploffing in één slag 40. 80. 100 ge zonde en levenslustige mannen doodt, jam merlijk verwondt, of door brandende en gif tige ontploffingsgassen verzengt of verstikt. De invoering der chemische strijdmiddelen was waarlijk niet nood:g om bij elk be schaafd en zedelijk mensch afschuw van den oorlog te wekken. Zij zijn in dit opzicht geen nieuw element. Integendeel, hoe vreeselijk het lijden van ernstig door het gas getroffenen ook zijn moge, allen, die tot oordeelen bevoegd zijn, verklaren, dat de gasoorlog minder wreed is dan die met andere moderne wa pens, zooals die reeds vóór 1914 werden gebruikt. Wij hebben een beteren maatstaf ter be oordeeling en vergelijking van de relatieve menschelijkheid van de verschillende fei telijk zonder onderscheid onmenschelijke wapens dan de verliezenstatistieken, de verhoudingen tusschen de aantallen com battanten en slachtoffers, de mortaliteit, de percentages langdurig en blijvend onge- schikten en de verplegingsduur der in de ziekeninrichtingen opgenomen patiënten. Nu is het wel zeer opvallend, dat alle bronnen, welke men raadpleegt, daaronder de officieele rapporten en statistieken en de verklaringen der deskundigen, die den gas oorlog hebben meegemaakt en daarin een leidende rol hebben vervuld, volmaakt een stemmig zijn in hun uitspraak, dat: a. de soldaat te velde een aanzienlijk kleinere kans loopt op gasvergiftiging dan op verwonding of dood door andere wa pens; b. de sterfte door gasvergiftiging naar verhouding zeer belangrijk geringer is dan die door verwonding of beleediging door andere wapens; c. de gemiddelde verplegingsduur der gaszieken in de ziekeninrichtingen korter is dan die van andere gewonden; d. de genezing der gaszieken over 't al gemeen gunstig en tamelijk snel verloopt en dat blijvende nadeelige gevolgen zeld zaam zijn; en dat e. het aantal der door gasvergiftiging geheel of gedeeltelijk blijvend ongeschik- ten slechts een zeer gering percentage van het geheele aantal in den oorlog on geschikt gewordenen bedraagt, terwijl de relatieve ongeschiktheid van hen, die dat zeer geringe percentage uitmaken, slechts voor enkelen meer dan 50 pCt. bedraagt. Gegrond op de ervaring van een driejari gen gasoorlog, bewijzen deze uitkomsten dat de chemische strijdmiddelen niet wree- der, in menig opzicht zelfs humaner zijn dan andere wapens. Zoo getuigen alle be voegde schrijvers, ook die naar welke prof. Van Embden verwijst, doch wier verklarin gen hij verzuimt aan te halen. De chemische oorlog heeft zich bij beide oorlogvoerende partijen stelselmatig ont wikkeld, zoowel ten opzichte van het ac tief verweer en het offensief gebruik van het gaswapen, als met betrekking tot de passieve bescherming tegen de gaswerking des vijands. De middelen tot bescherming tegen gas zijn naar het tegenwoordig stand punt volkomen bevredigend. Ik heb uit de practijk der wapenwerking en de studie van den oorlog geleerd: a. dat er een diepe en wilde klove ligt tusschen laboratorium- en oorlogsuitkoms ten; b. dat er nog nimmer een aanvalswapen is bedacht geworden, waartegen ook niet weldra bescherming gevonden werd; en c. dat geen enkel oorlogsmiddel, hetzij tot aanval, hetzij tot afweer, geheim blijft. Allerminst in den oorlog, als gewonden, ge vangenen, spionnen en overloopers, de ge wichtigste onthullingen doen. De wereld oorlog heeft dit op overtuigende wijze be wezen. Maar nu verrijzen er andere schrikbeel den. Het is de bedreiging onzer burger-be volking met gevaren, welker overdreven schildering er op berekend is, op de onna denkende en ondeskundige menigte zooda- nigen indruk te maken, dat velen zich af vragen, of dan toch maar niet van zelfs de meest rechtmatige zelfverdediging tegen het grofste onrecht moet worden afgezien, lie ver dan een geheele natie, met weerlooze vrouwen en kinderen, te laten uitmoorden en slachten en het geheele land te laten verwoesten. Ik bedoel de toepassing van den chemischen bacteriologischen oorlog, in verband met den luchtoorlog, tot het terroriseeren van de burgerbevolking. Prof. van Embden heeft van dit middel tot intimidatie van zijn weinig of niet-deskun- dig gehoor in de Eerste Kamer en tot schrikaanjaging van ons volk een onbe schroomd gebruik gemaakt en heeft het vraagstuk zeer eenzijdig en overdreven ge steld. Er is o.a. aangevoerd, dat Edison zou be weerd hebben (wat ik niet gelooven kan en niet voor hem zou hopen), dat de bevol king van geheel Londen, met behulp van het nieuwe Leveside-gas in enkele uren uit niet meer dan 20 a 50 vliegtuigen uitgeroeid kan zijn. Damer en Heeren. Dat is jammerlijke onzin, die slechts kan opkomen in het fan- taseerende brein van iemand, die niet het flauwste begrip heeft van de grenzenlooze hoeveelheden amunitie en vliegtuigen, welke practisch voor het verkrijgen van een der gelijke^ opzet noodig zouden zijn; fanta sieën, welke door Prof. Van Embden zon der eenige critiek of controle, met emphase worden overgenomen. Tegenover de gewaardeerde Fransche luchtvloot van 2000 of 3000 vliegtuigen be zitten wij er volgens Prof. van Embden, slechts 112, waarmede Z. H. G. blijkbaar wil doen uitkomen, dat wij niets tot tegen weer zouden kunnen uitrichten. Maar deze tegenstelling is onjuist. Zij berust op de volstrekt onaannemelijke onderstelling, dat Nederland alleen en geïsoleerd oorlog zou moeten voeren met een groote mogendheid. Dit is ongerijmd. Gij, ontwapenaars, be- hoordet de laatsten te zijn om te ontkennen dat wanneer ons land met een groote mogendheid in een ernstig conflict mocht geraken gegeven de uiterst vredelievende gezindheid van Nederlands volk' en regee ring en de bestaande machtsverhoudingen, de volkenrechtelijke instellingen van arbi trage, volkenbond en internationale justitie aan de Nederlandsche regeering alle gele genheid zouden bieden en deze door haar ook gretig zou worden aanvaard, om tot een vreedzame oplossing van het geschil te geraken. Het eenige gevaar voor Nederland is, te worden meegesleept in een oorlog tusschen andere West-Europeesche Staten onderling en dit is ook de eenige reden van bestaan voor zijn weerbaarheid. In zoodanig geval is het uit een politiek en strategisch oogpunt volkomen uitgesloten dat een der oorlog voerenden zijn geheele luchtvloot zou kun nen zenden naar een neven-operatie-too- neel, als ons land in zulk een geval slechts zal zijn. Zij, die als ik de verzekering onzer nationale veiligheid in een West-Europeesch conflict een dringenden plicht achten, zul len voor een gezond, krachtig en welva rend volk als het Nederlandsche een uit gaaf voor éénmaal van 15 millioen op een jaarbudget van bijna 700 millioen niet over dreven achten, om daarvoor een degelijken waarborg tegen luchtgevaar te verkrijgen. DE BACTERIËN-OORLOG. Maar de bacteriën-oorlog dan? Ook hier omtrent beschikt mijn geachte tegenstander over: „volstrekt betrouwbare gegevens", die de mogelijkheid van luchtbombardementen met microhen schilderen. Het denkbeeld van het moedwillig teweeg brengen van be smettingsgevaar voor de troepen en dieren der tegenpartij en dus ook noodwendig voor de vijandelijke bevolking is een product van den oorlogslasten Gedurende den geheelen wereldoorlog is er geen schijn van eenig bewijs geweest, dat een poging tot toepassing dezer duivelsche methode door een der partijen zou zijn beproefd. Het is wel merkwaardig, aldus ging spr. voort, dat in het betoog van den heer Van Embden met betrekking tot het terrorisee ren eener weerlooze bevolking door gas- bombardement en bacillengevaar, hoege naamd geen invloed wordt toegekend aan deze drie factoren: het volkenrecht, de openbare meening en de vrees voor repre sailles. Van een volkenrechtelijk verbod verwacht de professor niets. Er zijn twee groote menschlievende begin selen, die zich in den loop der eeuwen lang zamerhand in het zedelijk bewustzijn der beschaafde volken hebben baan gebroken: 1. dè- onschendbaarheid van gewonden en gevangenen; en 2. de onschendbaarheid der weerlooze niet daadwerkelijk aan het krijgsbedrijf deelnemende bevolking. Voorzeker werd ook hiertegen nog menigmaal gezondigd. Maar nimmer als stelsel, immer als rechtmatig erkende oor- I logspractijk. Het voorafgaande samenvattende, is mijne slotsom, dat noch in den chemischen oorlog, noch in den luchtoorlog eenige aanleiding kan worden gevonden, om aan onze weer baarheid hare groote waarde en hooge be- teekenis als preventief wapen ter verzeke ring onzer onzijdigheid in een aanstaand West-Europeesch conflict te ontzeggen. Echter onder een tweeledig voorbehoud: 1. dat ook onze land- en zeemacht op den chemischen oorlog deugdelijk voorbe reid zij; en 2. dat onze 'luchtverdediging deugdelijk, zij 't op bescheiden voet worde georgani seerd. Een strijdmacht, welke niet op afweer i van den gar.oorlog afdoende is voorbereid, j is verloren Naar ook het eigen gebruik der chemische strijdmiddelen is voor ons een dringende eisch sedert alle legers daarvan voorzien zijn. De rede van generaal Snijders werd, her haaldelijk onderbroken door fluiten, sissen en geroep. Vooral bij de bespreking over den gasoorlog. Bij den uitroep dat de actie van de ont wapenaars er toe leidt, dat onze weer macht nog verder naar beneden wordt ge haald, brak een luid applaus los. Van toen af regende het interrupties. Een juffrouw riep: „ik heb geen eten voor mijn kind!", een ander riep: „ik heb maanden lang ar moede geleden!" Op de woorden van gene raal Snijders, dat de voorstelling, die prof. van Embden gaf, op fantasie berust, be tuigden de medestanders van den generaal door applaus hun instemming. Tegen het einde van zijn rede namen echter de paci fisten weder het woord. Felle interrupties en rauwe kreten werden om een haverklap door de z al geslingerd. Uitroepen als: „Dus nog meer millioenen! „Sijmen zal wel be talen.' Wij will-n geen oorlog meer! „Arme moeders werden afgewisseld door drillende vermaningen van den voor zitter om stilte. Aan het einde vau de redevoering van den generaal tfreerlonk luid applaus en gefluit. Een pauze van vijf minuten werd met het zingen van anti-militaristische liederen ge vuld. REPLIEK EN LAWAAI. Prof. van Embden die om kwart over elf zijn repliek aanving, begon met het verzoek bij de repliek van generaal Snijders, niet door interrupties te hinderen. Daarop ging hij de rede van generaal Snijders na. Spr. betoogde daarna, dat het onmogelijk is, volgens door spr. met name genoemde deskundigen, onder wie de heer Wester, leeraar aan de Hoogere Krijgsschool, gasmas kers in voorraad te hebben tegen alle gassen. De voorbeelden, door gen. Snijders uit den afgeloopen oorlog aangehaald ten bewijze van zijn meening ten aanzien van den gas oorlog, zijn niet geldende voor den gasoor- DE POT VERWIJT.... Eerste student„Waarom is je hand verbonden, heb je je bezeerd?" Tweede student„Och ja, stel je voor, toen ik gisteravond naar huis ging, heeft me de een of andere dronkelap op m'n hand getrapt." NIET VOOR HEN BEDOELD. Agent tot twee dronken mannen „Wee' je wel, dat het verboden is om 's nachts bij het naar huis gaan zoo'n leven te maken?" Ja maar, wij gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet.... KLASSE-HAAT. „Stel u voor, meneer," zucht de moedef tot den meester, „Jetje wil niet meer naar school hoe mag ie toch an die klasse- haat komme?" (Voor andere Stations raadplege men 's Maandags de volledige lijst) WOENSDAG 1 OCTOBER. Radio-Paris 1780 M. 9.20 u. Testlva# Mendelssohn 1020 u. Dansmuziek. Smith Hooghoudt 1050 M. 810 u. waarschijnlijk Piano-Concert. Chelmsford 1600 M. 8.50 u. Concert Kamermuziek o.a. Sonate op 47 piano en viool, van Beethoven; Prelude E. kl. t. van Mendelssohn, Sonate in G op 13 van Grieg. Brussel. 265 M. 8.35 u. Concert, gedeel ten uit „Als ik Koning was" van Adam. log der toekomst. Het gewezen hoofd van den gasmaskerdienst -elf heeft geschreven, dat zoowel de burgerbevolking als de solda ten tegen gas-aanvallen beveiligd moeten worden. En hij weet er toch iets van. In het recente Amerikaansche ontwa peningsplan wordt gewaagd van de vernieti ging van geheele bevolkingen. In de commis sie, die dit plan heeft uitgewerkt, hadden militaire deskundigen zitting als gen. Bliss. Het heeft geen zin te zeggen, dat de wreedheid van den gasoorlog overdreven is door op de middelen tot beveiling te wijzen. Want zelfs bij beveilingsmogelijkheden is de wreedheid der gasaanvallen niet minder. Dat Nederland geen offensief zal beginnen, zooals spr.'s tegenstander zeide, is niet te vereenigen met de woorden van minister van Dijk, die verklaarde, dat, hoewel het le ger in de eerste plaats defensief moet zijn, het in zijn beweging geheel vrij moet blijven. Men mag wijzen op de invloeden van mo raal en volksvertegenwoordiging bij dreigend oorlogsgevaar, maar dan is het voor die in vloeden reeds te Iaat. Ook het wijzen op het volkenrecht heeft weinig beteekenis, omdat het niet in staat is de voorbereiding tot den oorlog te verhinderen. Wanneer de volken elkaar in hartstocht naar de keel vliegen, dan helpen geen reglementen. Hetzelfde vindt men immers in de burgermaatschappij. Wanneer men daar met revolvers en lange messen rondliep, wat zou het dan helpen of men voorschriften gaf voor de wijze waarop men elkaar mag toetakelen! De kleine staten, die in den oorlog be trokken werden, zijn alle onder den voet ge- loopen, betoogde spr. vervolgens, om daarna te zeggen, dat de vrijz. democraten strijden tegen de bewapening, omdat het z.g. mini mum een bodemloos vat is, waarin de mil lioenen verdwijnen. De voorbereiding ten oorlog heeft altijd oorlog opgeleverd en toch hebben de be wapenaars den treurigen moed op bewape ning aan te dringen. Net zoo lang tot één volk den zedelijken moed heeft le zeggen: nu is het uit De nat. ontwapening nadert: Denemarken en Zweden gaan voor, in ons land wordt de strooming voor de ontwapening steeds ster ker, in de heele wereld wordt de idee ster ker. De militairisten vechten voor een ver loren zaak! (Daverend applaus). Generaal Snijders vangt zijn repliek aan onder groot rumoer. De vergadering begint te verloopen. De spreker is volkomen onverstaanbaar en ziet onder lawaai en gefluit van he4 woord af. Een deel der vergadering zingt de Inter nationale. Als (je voorzitter eindelijk zich verstaan baar weet te maken spreekt hij een slot woord, dat echter weldra weer in rumoer verloren gaat. Wanneer hij zegt, dat de vergadering alle reden heeft tevreden te zijn, wordt van de bestuurstafel van „Ons Leger" herhaalde lijk geroepen: „schandaal! schande!" Onder het zingen van de Internationale en het anti-militairistenlied gaat de vergadering uiteen. 117. „Ik ga naar Quimper," sprak hij, „en ik bied u gaarne een plaatsje aan op mijn wagen; alleen moet ik u vooruit zeggen, dat ik heel langzaam rijd." „Ik dank u duizendmaal voor dit aanbod," antwoordde Paul, „maar ik kan het niet aannemen." „Wat belet het u?" „De tijd. Wanneer zult gij te Quimper aankomen?" „Het is acht en twintig mijlen; ik zal er over drie dagen zijn." „Drie dagen!" sprak Paul, „dat is te lang. In dat geval, mijnheer, kan ik tot mijn groot leedwezen van uw aanbod geen gebruik maken. Ik zal er te voet spoediger komen." „Zijt gij daar wel zeker van?" „Heb ik u niet gezegd, dat ik gisteren vijftien mijlen heb afgelegd?" „Daarom juist zult gij het heden of mor gen niet doen." „Ik wil en willen ^s kunnen." „Helaas! daareven hebt gij een bewijs van het tegendeel ondervonden. Beproef het overigens maar eens om te loopen en gij zult dadelijk kunnen zien of gij er in staat toe zijt." Edmond stak Paul zijn hand toe, om hem op te helpen. De jongeling deed wankelend eenige schreden voorwaarts en zou onge twijfeld gevallen zijn, wanneer hij niet door een krachtige hand ondersteund was. „Mijn God!" riep hij wanhopig uit; „ik kan niet, ik kan niet!" „Ziet gij wel, beste jongen, dat gij mijn voorstel zult moeten aannemen? Gij zult een paar dagen op het stroo in mijn wagen uitrusten en dan zullen de krachten lang zamerhand terugkeeren. Komaan, ik zal een plaatsje voor u maken!" Paul weerstreefde niet langer. Hij liet zich door Edmond in den wagen helpen, die hem zorgvuldig zijn hoofd op een bos stroo deed nederleggen, zeggende: „Slaap maar, als gij kunt, dat zal u gord doen, doch ga niet e veel naar achteren liggen, dat is alles, wat ik u te verzoeken heb, want al wat ik bezit, mijn broodwinning, mijn_ wassenbeelden lig gen daar en wassenbeelden zijn broos. Daarna nam de man met de wassenbeel den zijn paard bij den teugel en ging lang zaam voort. Zoo had dan het toeval de vader en ver loofde van Agnes vereenigd! ZEVENENZESTIGSTE HOOFDSTUK. Rodille en Fritz Werner, vreezende de nieuwsgierigheid der naburige bewoners op te wekken, lieten drie of vier dagen voor bijgaan, voordat zij met de uitvoering be gonnen van hun geheimzinnige voornemen, Rodille gebruikte dien tijd om zich de noo- dige gereedschappen aan te schaffen, om de muren te kunnen doorbreken en opgravin gen te doen. Intusschen deed Werner met Agnes da gelijks groote wandelingen in den omtrek. Het jonge meisje begreep niets van deze geheel nieuwe levenswijze en zij zou zich ongetwijfeld gelukkig gevoeld hebben, zon der de vrees van Paul, die wellicht haar brief niet ontvangen had, nooit weder te zullen zien. Met welgevallen ademde zij met volle teugen de frissche zeelucht in, die haar tegenwoei en die een weldadige uit werking op haar gestel had. Drie dagen wa ren nauwelijks voorbijgaan en reeds begon een rooskleurige tint de bleekheid harer wangen te vervangen. Den vierden dag zeide Rodille tot den magnetiseur: „Het moet van avond geschieden." „Goed, sprak Werner." De avond kwam. Zacht en kalm rees de maan aan 's hemels trans. De twee deelgenooten wachtten tot mid dernacht. Toen sprak Rodille, die sinds eenigen tijd het meisje met de grootste zachtheid behandelde, Agnes aldus aan: „Het schoone weer lokt ons tot een wan deling uit, maar wij kunnen u hier niet al leen laten. Wilt gij met ons medegaan, mijn kind?" „Ik wil wel," sprak Agnes, „waar gaan wij heen?" „Och, niet ver vaa hier, naar den heu vel. Het blauwachtige schijnsel der maan moet een heerlijk effect in de ruine maken. Doe spoedig een chale om, knoop een doek om uw hoofd en dan gaan wij." Agnes verwonderde zich wel een weinig over de dichterlijke denkbeelden van Ro dille, maar daarin was in elk geval niets wat haar verontrusten kon. Zij kleedde zich dus spoedig aan en volgde de beide mannen, die den heuvel bekommen en zich spoedig boven op het plateau bevonden. Het klapwieken van een paar vleugels deed zich hooren. Een buitengewoon groote nachtuil vloog met een droevig gehuil uit een der torens, waarvan de spits neergestort was. Agnes sidderde. „O," sprak zij, „wat heeft die vogel mij daar doen schrikken." „Waarom?" vroeg Rodille. „Begrijpt gij niet, dat het de geest der ruine is, die u welkom heet!" Onder het spreken dezer woorden waren zij in een plaats gekomen, die geheel met struiken begroeid, doch minder met puin bedekt was dan het overige gedeelte van het plateau. Naar alle waarschijnlijkheid moest deze plaats vroeger het voorplein geweest zijn. Een groot blok graniet bevond zich in het midden. Zij staken het olateau dwars over en kwamen aan den voet van een vierkanten toren, waarvan de muren tot op de helft der oorspronkelijke hoogte nog staan ge bleven waren. Een weelderiger plantengroei dan ergens elders in de ruïne verstopte den ingang. Nergens waren de struiken zoo dicht in elkander gegroeid. Rodille duwde de takken ter zijde, en ging den toren bin nen. „Daar is het," zeide hij met doffe stem. Rodille nam een steen op, boog zich voorover en liet dien in den put vallen. Verscheidene seconden verliepen. Eindelijk liet zich flauw en onduidelijk het geplas hooren van den steen, die de oppervlakte van het water bereikt had. ACHTENZESTIGSTE HOOFDSTUK. De beide mannen keken elkander onge rust aan. „Drommels," sprak Rodille, „die put schijnt mij toe zeer diep te zijn." „Dat laat zich hooren," antwoordde Wer ner, die put is kennelijk in de rots uitge houwen en wij zijn hier op een aanmerke lijke hoogte boven de zee." „Het is onmogelijk, om een schat op den bodem van dezen onpeilbaren afgrond te gaan zoeken," ging Rodille voort. „Dat zullen wij dadelijk zien," sprak Werner. Hij boog zich over den rand van den put heen en was op het punt van duizelig te worden. „Ik zie in de duisternis ijzeren treden, die 6p gelijke afstanden in den rotswand gemeseld en besemd zijn, om tot steunpunt - te dienen aan de handen en voeten der- I genen, die het wagen durven in deze diepte af te dalen," zeide hij. „Wij moeten dus tt onder toe nederda len." „Neen. Op eene diepte van niet meer dan twintig voet opent zich een verwelfde galerij, die naar de gewelven voert.' „Kunt gij vooruitgaan en ons den weg wijzen?" „Ja." „Welnu, ga dan!" Rodille bestudeerde nauwkeurig de an dere dingen in het erkboek en knielde op den rand van den put neder. „Ik heb licht medegebracht." „Met deze woorden haalde Rodille een briquet Fumade en een paar waskaarsen uit zijn zak. Twee dier waskaarsen stak hij aan; hij gaf er een aan den magnetiseur en behield de andere voor zichzelf. „Ik waag het," sprak hij daarna. Daarop daalde hij met behulp der ijzeren treden vlug neder. „Ik ben er," riep hij na eenige oogen- blikken, „en zonder veel moeite, dat ver zeker ik u." Werner, door dit voorbeeld aangemoe digd, klom op zijn beurt af en bevond zich spoedig met Agnes en Rodille onder het gewelf eener galerij, die in een der zijwan den van den put uitkwam en zich over een groote uitgestrektheid onder den grond scheen uit te strekkan (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 5