^CHHOEK
BINNENLAND.
ƒ-/„
RADIO-
OMROEP
Ontdekte misdaad.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. j
Tweede Blad Woensdag 1 October 1924'
HET DEBAT SNIJDERS—VAN EMBDEN.
DE REDE VAN PROF, v. EMBDEN.
Programma van
heden.
PRIMA RADIO
CONCERTTOESTELLEN
Desverlangd vanaf f 6.— per maand,
Bureau Meijer - Haarlem.
Kleine Houtweg 69. - Tel. 3468.
FEUILLcTON.
I
In. de stampvolle groote zaal van den
Dierentuin te 's-Hage had Dinsdagavond
het debat plaats tusschen prof. van Embden
en generaal Snijders over nationale ontwa
pening.
Op het podium hadden de hoofdbesturen
van den Vrijz. Democratischen Bond, van
„Ons Leger" en een groote schare persver
tegenwoordigers plaats genomen. In de zaal
bevonden zich tal van bekende politieke en
militaire persoonlijkheden uit alle streken
van het land. Eerste en Tweede Kamerleden,
leden van den Haagschen Raad e.a. Minis
ters daarentegen zagen wij niet. De hoofd
commissaris van politie, de heer VAN 'T
SANT, had in een gereserveerde loge plaats
genomen. De vrouwen vormden een belang
rijk percentage van het gehoor.
DE OPENING.
Even na achten opende de voorzitter varf
bet H. B. van den Vrijz. Democratischen
Bond, mr. W. Werker, de vergadering, waar
in hij er op wees, hoe velen in den lande
deze bijeenkomst met belangstelling hebben
tegemoet gezien. Spr. herinnerde aan de tot
standkoming van dit debat, naar aanleiding
van een rede van generaal Snijders voor
„Ons Leger" gehouden. Spr. dankte generaal
Snijders voor de aanvaarding van de uitnoo-
I diging tot dit debat en verzocht tenslotte
de toehoorders nadrukkelijk zich van goed-
of afkeuringen te onthouden.
Prof. van Embden trad vervolgens, onder
applaus, dat de voorzitter dadelijk poogde te
smoren, naar voren en ving zijn rede aan,
die ook in den tuin, door middel van den
loudspeaker door velen werd gevolgd. De
klanken daarvan drongen herhaaldelijk door
tot in de zaal. Af en toe, als het publiek zijn
goedkeuring bij passages in de rede van
prof. Van Embden wilde doen hooren, greep
de voorzitter met gehamer onmiddellijk in.
Spr. begon met te zeggen: Over één punt
kunnen de heer Snijders en ik het terstond
ééns zijn: wij verlangen beiden de onafhan
kelijkheid van Nederland bewaard te zien,
ons beiden drijft de liefde voor ons land en
wii willen daarvoor offers brengen.
Maar zij verschillen over de zakelijke vraag
of het otter der gewapende verdediging nog
doeltreffend is.
Waar de zaken zoo staan, zouden dus ver
wijten als: gebrek aan vaderlandsliefde, slap
heid, partijzucht of erger, misplaatst zijn.
Ik verwacht dan ook dat zulke kwalificaties
achterwege zullen blijven. Ik verwacht en
verlang dat.
Wat zijn de grondgedachten van mijn be
toog? Ge hebt ze vóór u in 'n twintigtal
stellingen. Sommigen ervan dunken mij elk
op zichzelf voldoende om tot nationale ont
wapening te besluiten, vele ervan vereischen
geen toelichting en spreken voor zichzelf.
Ik zal de belangrijkste toelichten.
Indien een nieuwe wereldoorlog uitbreekt,
indien de nationale bewapening, dat is het
stelsel van vrees, wantrouwen en bedreiging,
opnieuw den oorlog voortbrengt, dan zal die
in hoofdzaak worden gevoerd met chemische
middelen. Ja misschien zelfs zal het een
krijgvoering zijn, waarin de generale staven
zich ook de ziektebacillen tot bondgenoot
hebben genomen.
Maar in elk geval zal het overwegend zijn
een chemische krijgvoering: de gassenoorlog,
de stikgassen als hoofdwapen.
Waarin bestaat dat? Hierin. Er zal, bij dit
chemische uitroeien van menschen geen on
derscheid gemaakt worden tusschen soldaten
en burgerbevolking. Om drie redenen niet:
lo. Men zal bij voorkeur de groote steden
willen treffen. In den modernen oorlog im
mers vechten de volken met al hun econo
mische krachten. Elk economisch nuttig
mensch, el kproduceerend burger heeft mili
taire vaarden. In de steden zijn tal van fa
brieken, kantoren, banken, dagbladen en de
centrale verkeers- en bestuursorganen. Al
die producten, zoo mogelijk, moeten met de
doodelijke gassen worden aangepakt, wil men
den strijd winnen.
2o. De steden zal men aanvallen, want
door de terreur van den massamoord breekt
men ook den wil tot weerstand, noopt men
tot overgave.
En in de 3e plaats alleen dan voorkomt men
onzen aanval op buitenlandsche steden.
De moderne landsverdediging wordt een
stelsel van wederzijdsch terrorisme op de
meest afschuwelijke schaal.
De oorlogsgassen bewerken: Tijdelijke
blindheid en soms duurzame blindheid.
Zeer veelvuldig: ontstekingen over het
geheele lichaam, pijnlijke wonden, die ui
terst langzaam genezen.
Een andermaal: hartverlamming en plot
selinge dood.
Dikwijls: snelle vernieling der longen,
zoodat de stervende de benauwdheden lijdt
van den verdrinkingsdood.
Maar in vele andere gevallen: de lang
zame vernieling der longen, zoodat de ge
troffene wordt doodgemarteld, doodgemar
teld bij vol bewustzijn in een langzame ver
worging, die dagen lang duurt.
En hierin is dan de wreedaardigheid van
de moderne krijgvoering op haar monster
achtig hoogtepunt. Dat bedreigt ons allen,
èn onze vrouwen èn onze kinderen als wij
voortgaan met voorbereiding ten oorlog.
En wat de strijders zelf betreft, voor de
overgroote meerderheid zal er pok geen
sprake meer zijn van persoonlijke dapper
heid en nauwelijks van krijgskunde.
De zoogenaamde verdediging van den va-
derlandschen bodem zal in hoofdzaak be
staan in één grootscheepsché uitroeiing van
al wat leeft, hier en ginds. De militaire lei
ders zullen slechts besturen één grootbe
drijf van menschenslachting.
Uit een en ander concludeerde spr., dat
wij niet meer wagen mogen. Als er een
nieuwe oorlog uitbreekt, dan zijn wij on
herroepelijk verloren.
Maar zijn al deze vreeselijke voorspel
lingen nu geen schrikbeelden? Bijna al onze
bewapenaars trachten den indruk te wek
ken, dat wij met die schildering van den
chemischen oorlog schromelijk overdrijven,
dat wij maar wat verzinnen.
Mijne mededeelingen berustten o.a. op de
uitspraken van Fries, het hoofd van het de
partement van chemische krijgsvoering der
Vereenigde Staten, van generaal Sibert, van
Dr. Wester, leeraar in de natuurweten
schappen aan de Hoogere Krijgsschool ten
onzent.
Dr. Wester putte zelf uit een 8-tal groo-
tere werken en uit een 35-tal tijdschrift
artikelen.
Maar bovenal staafde ik mijn rede in de
Kamer en mijn brochure met gegevens, die
tot voor korten tijd geheim waren.
Dat geheim is thans opgeheven; onlangs
zijn die gegevens grootendeels gepubliceerd.
Vanwaar kwamen zij? Ik kan het thans zeg
gen: van den Volkenbond, van zijn Ontwa
peningscommissie.
Maar hun publicatie is zeer vertraagd ge
worden. Waarom? Omdat er in die commis
sie te Genève een stille strijd is gevoerd
tusschen twee groepen.
Eenerzijds de pacifisten; zij wenschten zoo
spoedig mogelijk te publiceeren, want zij
wilden de volken inlichten omtrent de vree
selijke bedreiging, die hun boven het hoofd
hangt.
Anderzijds, de militairisten; zij wilden uit
stel, want ze begrepen hoe de volken, als
die gruwelen bekend werden alle voorberei
ding ten oorlog zouden gaan verfoeien, ook
den z.g. verdedigingsoorlog.
De chemische oorlog verandert alles.
WERKT ONZE KRIJGSTOERUSTING
PREVENTIEF?
Maar nu beproeven onze bewapenaars dit
alles te ontgaan door de bewering, dat onze
krijgstoerusting een preventieve werking
uitoefent. Haar taak is niet allereerst den
oorlog te voeren, maar hem voor ons te
voorkomen. Onderzoeken wij deze stelling.
Ik stel voorop, dat voor deze preventieve
werking vereischt is, dat onze krijgsmidde-
len een zeker minimum van weerkracht be
zitten.
Derhalve zal generaal Snijders, behalve
de 9 chemische moeilijkheden van zooeven,
ook nog deze 3 algemeene moeten oplos
sen:
le, Wijl onze huidige weermacht einde-
looze leemten heeft: hoeveel honderden
millioenen per jaar zijn noodig om dat ui
terste minimum te bereiken, dat wereldbe
roemde uiterste minimum? Immers zonder
een globale kostenberekening zou de pre
ventieve werking geen ernstig argument zijn
2e. Hoe voorkomt hij, dat deze offers
terstond weer nutteloos worden door nieu
we uitvindingen en uitgaven elders?
3e. Hoe waarborgt hij ons, dat niet de
militaire leiders in het buitenland onze
weermacht beneden minimum zullen ach
ten. Indien zij een hóogeren maatstaf aan
leggen is er geen preventieve werking!
En wat dan? In deze leer van geweld en
niets dan geweld heeft generaal Snijders
het buitenland geleerd, wat er dan geschie
den mag. Indien Nederland, zoo schreef hij
in Juni j.l., zich weerloos maakt en
waarvan dit afhangt zeide ik zoo even
zou België „het moreele recht hebben",
onze neutraliteit te schenden.
Hoort ge, het moreele recht. België, dat
in den Volkenbond onvoorwaardelijk be
loofd heeft, ook ons grondgebied en onze
neutraliteit te zullen eerbiedigen, wordt
door een invloedrijk man ten onzent aan
gemoedigd, de leer van het vodje papier te
gaan toepassen die leer welke Duitschlan"
zooveel aanzien en geluk heeft aange
bracht! Een Belgische oorlogspartij zal zich
te zijner tijd op dezen Nederlandschen
schrijver kunnen beroepen. Hij heeft aan
hen de wapens verschaft. Hij heeft de Bel
gische vredespartij bij voorbaat verzwakt.
Ik wil hier niet de grove woorden ge
bruiken, die men in de Vereeniging „Ons
Leger te mijnen aanzien gebezigd heeft. Ik
zal er slechts van zeggen, dat men door deze
ontkenning der moraal aan ons vaderland
de gevaarlijkste stoot toebrengt, die slechts
mogelijk is.
Het is tragikomisch te zien, hoe weinig de
bewapeners van hun eigen stelsel begrijpen.
Ons land ziet met spanning tegemoet, hoe
nu generaal Snijders de drie vragen van
zooeven beantwoorden zal.
Is dit op afdoende wijze geschied, dan
hebben wij dus een preventieve macht. Maar
het is er een, die bij feitelijke aanwending
den gebruiker zelf vernietigt.
Dan hebben wij het vermaarde „slot op
de deur", dat in werkelijkheid een helsche
machine is. Wie het slot gebruikt, doet 't
geheele huis in de lucht vliegen.
Het groote gevaar zoo vervolgde spr.
is, dat de moderne wapens, ook de onze,
alle ook offensief kunnen gebruikt worden
en ten deele, zelfs ter verdediging, offensief
moeten gebruikt worden.
Zeker, niemand verdenkt Nederland van
een offensief in politieken zin; ieder weet,
dat Nederland geen gebied wil gaan verove
ren en dat het niet in vollen vredestijd een
aanval zal gaan ondernemen.
Maar geheel anders staat het, indien een
oorlog van anderen op het punt staat om uit
te breken of reeds uitgebroken is. Dan en
bovenal, nu aanvallen met stikgassen een
verdedigingsmiddel geworden is, op zulk een
tijdstip kan niemand er zeker van zijn, dat
Nederland niet op een bepaald moment zich
zal inbeelden, dat zijn eenige kans op red
ding gelegen is in spoedig aangrijpen, ten
einde den vermeenden aanval van een ander
nog af te wenden. Dan wordt het een wed
ijver in snelheid en in zenuwachtigheid. Eén
uur te laat kan de militaire nederlaag be-
teekenen, neen, erger nog, kan de uitmoor
ding der bevolking beteekenen.
Het stelsel van bewapening blijkt volko
men te zijn vastgeloopen, moreel en tech
nisch.
WAAROM ONTWAPENING?
Het punt nu, waar alles op aan komt, is:
bij ontwapening volk valt niets meer te
vreezen, niets meer onschadelijk te maken.
In 1923 schreef wijlen prof. Struycken
o.m.:
„Alles wel gewogen, schijnt de handha
ving van het tot nu toe gevolgde verdedi
gingsstelsel, zoolang de mogelijkheid daar
toe ons zal worden gelaten, de voorkeur te
verdienen. En: „W*j hebben ook den indruk,
dat de groote belanghebbende mogendheden
vooralsnog geen andere politiek van ons
verwachten".
Dien indruk had Struycken. Maar als niet
temin de regeerders in het buitenland straks
eens wél anders van ons verwachten? Als
zij toch maar aan het gissen gaan bij wie
Nederland zich eventueel zal aansluiten. (En
er zijn bewijzen van dat zij, op dit oogenblik
reeds zulke berekeningen maken, juist om
dat Nederland nog gewapend is en nieuwe
wapenplannen aankondigt).
Wat dan? Dan gebeurt ons te eeniger tijd
het volgende:
Er woedt een oorlog: Nederland is er nog
buiten, maar het heeft zijn moordtuig drei
gend gereed. Wij zijn paraat, roepen wij, met
kinderlijken trots. Nu zendt een der bellige-
renten, indien hij humaan is, ons een ultima
tum en sommeert ons, onverwijld partij te
kiezen. Antwoord: Nederland, zijt ge vóer
of tegen ons: het risico der onzekerheid kan
ik niet hebben.
Wat antwoorden wij? Doodelijk ontsteld
gaan wij uitleggen, dat wij er een geheel an
dere theorie op na houden. Nederland, zot,
zeggen wij, heeft vredelievende wapens. Gtj,
afzender van het ultimatum, kent uw roi
niet; ge behoort nu juist gerustgesteld to
zijn. Dat hebben onze bewapenaars ons al
tijd voorgespiegeld. Wij hebben slechts wei-
willende kanonnen en onze vriendschappe
lijke stikgassen bevorderen alleen den vre
de. Wij antwoorden dus, dat wij geen partij
wenschen te kiezen. Vertrouw ons toch, zo»
roepen wij jammerend uit, na eerst zelf van
de daken té hebben geschreeuwd, dat nie
mand te vertrouwen is.
Alsnu repliceert de zender van het ulti
matum: uw ontwijkende praatjes zijn dui
delijk. Gij heult met mijn tegenpartij. Ge
wilt u niet vóór mij verklaren, dan moet I>:
om eigen veiligheid aannemen, dat gij tegen
mij zijt. En hij komt afrekenen met onzo
weermacht.
Zoo doet de humane belligerent. De hard
vochtige daarentegen, de kort aangebon-
dene, hij komt onverhoeds, zonder ultima
tum en zonder oorlogsverklaring. Alweder,
wij hebben met eigen hand 't onheil in huls
gehaald.
Ontwapend daarentegen, bouwen wij op
recht en vertrouwen en vinden de grootst
mogelijke beveiliging. Want nog eens: bij
een ontwapend volk valt niets te verden
ken, valt niets onschadelijk te maken.
Bij ontwapening echter is er, zeg 90 pCt.
kans, geheel buiten den oorlog te blijven.
Ons dan te ontzien, zal voor de belligerenlen
een moreel belang zijn, een economisch en
zelfs een strategisch belang.
Zou niettemin schending en gevecht van
twee sterken te onzent plaats vinden, dan
zal voorzeker er plaatselijk groot leed ge
leden worden. Maar niet het geheele land
zal met stikgassen worden bezocht.
Immers, dit heeft alleen zin, indien Ne
derland zijn weerstand bewust georgani
seerd heeft, zoodat het geheele volk moet
worden aangepakt met moord en terreur,
om dien weerstand te breken
Prof. v. Embden eindigde zijn rede met
het gehoor toe te roepen den kleinmoedigen
angst, de eeuwige argwaan, de geniepige spi-
onnage van het verfoeilijk moordtuig van
zich af te werpen. Verzaakt het misdadige
stelsel, dat Nederlands belang meent te kun
nen dienen door middel van een afzichte
lijken massamoord. Betreedt ook tegenover
andere volken den weg der moraal en grijpt
moedig en met al uw krachten die taak
aan, zoolang het voor u dag is.
Dan, wanneer door den steun van u en
van velen met u Nederland besluit tot na
tionale ontwapening, dan zult ge hebben
gewerkt aan het eenige. dat ons land en
alle volken beveiligen kan. de heerschappij
van het vertrouwen, het recht en de soli
dariteit.
Dan zult gij hebben gediend èn vader
land èn menschheid.
DE REDE VAN GENERAAL SNIJDERS.
Het mag, zoo begon de generaal, niet
zeer vriendelijke klinken, da! ik de ont-
wapenings- en weerbaarheidspropaganda
van Prof. Dr. v. Embden onzinnig en ver
derfelijk genoemd heb. mijn oordeel toch
mag gematigd hceten, vergeleken met de
minachtende en wegwerpende wijze, waarop
de heer Van Embden en zijn anti-militaris
tische medeleden der Staten-Generaal ge
woon zijn, zich over het standpunt en de
meeningen hunner tegenstanders in het ont-
wapenings-vraagstuk uit te spreken.
Inderdaad acht ik deze ontwapenings- en
weerbaarheidspropaganda „verderfelijk" om
dat zij uitgaande van onjuiste grondsla
gen en als zoodanig du3 „onzinnig" in
den lande een strooming dreigt te doen
ontstaan, welke noodlottig voor ons vader
land zou kunnen worden,
DE GAS- EN LUCHTOORLOG.
Ik zal deze uiteenzetting niet op den
voet volgen, maar mij allereerst bezighou
den met den gas- en luchtoorlog. Prof. van
Embden verklaarde toch in de Eerste Ka
mer, dat dit het hoofdpunt, het nieuwe was.
In schrille kleuren schildert prof. Van
Embden de afschuwelijkheid van den gas-
oorlog, de wreede folteringen, waaraan ern
stige gaszieken blootstaan, het gruwelijke
en onmenschelijke van dit nieuwe wapen.
Maar ik wil vrager.: is en was niet altijd de
geheele oorlog wreed, gruwelijk en onmen-
j schelijk? Zijn andere wapens zooveel hu-
I maner? Wie dit meent, vergeet of heeft nim
mer gekend de aangrijpende schilderingen
van het onbeschrijfelijk lijden, dat zich in
de ambulances achter de slagfronten reeds
vóór de invoering van den chemischen oor
log afspeelde. Is het zooveel minder wreed,
wanneer een zware brisantgranaat in eene
troepencolonne inslaat of indringt in een
schuilplaats of in een oorlogsschip en door
hare ontploffing in één slag 40. 80. 100 ge
zonde en levenslustige mannen doodt, jam
merlijk verwondt, of door brandende en gif
tige ontploffingsgassen verzengt of verstikt.
De invoering der chemische strijdmiddelen
was waarlijk niet nood:g om bij elk be
schaafd en zedelijk mensch afschuw van den
oorlog te wekken. Zij zijn in dit opzicht
geen nieuw element.
Integendeel, hoe vreeselijk het lijden van
ernstig door het gas getroffenen ook zijn
moge, allen, die tot oordeelen bevoegd
zijn, verklaren, dat de gasoorlog minder
wreed is dan die met andere moderne wa
pens, zooals die reeds vóór 1914 werden
gebruikt.
Wij hebben een beteren maatstaf ter be
oordeeling en vergelijking van de relatieve
menschelijkheid van de verschillende fei
telijk zonder onderscheid onmenschelijke
wapens dan de verliezenstatistieken, de
verhoudingen tusschen de aantallen com
battanten en slachtoffers, de mortaliteit, de
percentages langdurig en blijvend onge-
schikten en de verplegingsduur der in de
ziekeninrichtingen opgenomen patiënten.
Nu is het wel zeer opvallend, dat alle
bronnen, welke men raadpleegt, daaronder
de officieele rapporten en statistieken en de
verklaringen der deskundigen, die den gas
oorlog hebben meegemaakt en daarin een
leidende rol hebben vervuld, volmaakt een
stemmig zijn in hun uitspraak, dat:
a. de soldaat te velde een aanzienlijk
kleinere kans loopt op gasvergiftiging dan
op verwonding of dood door andere wa
pens;
b. de sterfte door gasvergiftiging naar
verhouding zeer belangrijk geringer is
dan die door verwonding of beleediging
door andere wapens;
c. de gemiddelde verplegingsduur der
gaszieken in de ziekeninrichtingen korter
is dan die van andere gewonden;
d. de genezing der gaszieken over 't al
gemeen gunstig en tamelijk snel verloopt
en dat blijvende nadeelige gevolgen zeld
zaam zijn; en dat
e. het aantal der door gasvergiftiging
geheel of gedeeltelijk blijvend ongeschik-
ten slechts een zeer gering percentage
van het geheele aantal in den oorlog on
geschikt gewordenen bedraagt, terwijl de
relatieve ongeschiktheid van hen, die dat
zeer geringe percentage uitmaken, slechts
voor enkelen meer dan 50 pCt. bedraagt.
Gegrond op de ervaring van een driejari
gen gasoorlog, bewijzen deze uitkomsten
dat de chemische strijdmiddelen niet wree-
der, in menig opzicht zelfs humaner zijn
dan andere wapens. Zoo getuigen alle be
voegde schrijvers, ook die naar welke prof.
Van Embden verwijst, doch wier verklarin
gen hij verzuimt aan te halen.
De chemische oorlog heeft zich bij beide
oorlogvoerende partijen stelselmatig ont
wikkeld, zoowel ten opzichte van het ac
tief verweer en het offensief gebruik van
het gaswapen, als met betrekking tot de
passieve bescherming tegen de gaswerking
des vijands. De middelen tot bescherming
tegen gas zijn naar het tegenwoordig stand
punt volkomen bevredigend.
Ik heb uit de practijk der wapenwerking
en de studie van den oorlog geleerd:
a. dat er een diepe en wilde klove ligt
tusschen laboratorium- en oorlogsuitkoms
ten;
b. dat er nog nimmer een aanvalswapen
is bedacht geworden, waartegen ook niet
weldra bescherming gevonden werd; en
c. dat geen enkel oorlogsmiddel, hetzij
tot aanval, hetzij tot afweer, geheim blijft.
Allerminst in den oorlog, als gewonden, ge
vangenen, spionnen en overloopers, de ge
wichtigste onthullingen doen. De wereld
oorlog heeft dit op overtuigende wijze be
wezen.
Maar nu verrijzen er andere schrikbeel
den. Het is de bedreiging onzer burger-be
volking met gevaren, welker overdreven
schildering er op berekend is, op de onna
denkende en ondeskundige menigte zooda-
nigen indruk te maken, dat velen zich af
vragen, of dan toch maar niet van zelfs de
meest rechtmatige zelfverdediging tegen het
grofste onrecht moet worden afgezien, lie
ver dan een geheele natie, met weerlooze
vrouwen en kinderen, te laten uitmoorden
en slachten en het geheele land te laten
verwoesten. Ik bedoel de toepassing van
den chemischen bacteriologischen oorlog,
in verband met den luchtoorlog, tot het
terroriseeren van de burgerbevolking.
Prof. van Embden heeft van dit middel tot
intimidatie van zijn weinig of niet-deskun-
dig gehoor in de Eerste Kamer en tot
schrikaanjaging van ons volk een onbe
schroomd gebruik gemaakt en heeft het
vraagstuk zeer eenzijdig en overdreven ge
steld.
Er is o.a. aangevoerd, dat Edison zou be
weerd hebben (wat ik niet gelooven kan
en niet voor hem zou hopen), dat de bevol
king van geheel Londen, met behulp van het
nieuwe Leveside-gas in enkele uren uit niet
meer dan 20 a 50 vliegtuigen uitgeroeid kan
zijn. Damer en Heeren. Dat is jammerlijke
onzin, die slechts kan opkomen in het fan-
taseerende brein van iemand, die niet het
flauwste begrip heeft van de grenzenlooze
hoeveelheden amunitie en vliegtuigen, welke
practisch voor het verkrijgen van een der
gelijke^ opzet noodig zouden zijn; fanta
sieën, welke door Prof. Van Embden zon
der eenige critiek of controle, met emphase
worden overgenomen.
Tegenover de gewaardeerde Fransche
luchtvloot van 2000 of 3000 vliegtuigen be
zitten wij er volgens Prof. van Embden,
slechts 112, waarmede Z. H. G. blijkbaar
wil doen uitkomen, dat wij niets tot tegen
weer zouden kunnen uitrichten. Maar deze
tegenstelling is onjuist. Zij berust op de
volstrekt onaannemelijke onderstelling, dat
Nederland alleen en geïsoleerd oorlog zou
moeten voeren met een groote mogendheid.
Dit is ongerijmd. Gij, ontwapenaars, be-
hoordet de laatsten te zijn om te ontkennen
dat wanneer ons land met een groote
mogendheid in een ernstig conflict mocht
geraken gegeven de uiterst vredelievende
gezindheid van Nederlands volk' en regee
ring en de bestaande machtsverhoudingen,
de volkenrechtelijke instellingen van arbi
trage, volkenbond en internationale justitie
aan de Nederlandsche regeering alle gele
genheid zouden bieden en deze door haar
ook gretig zou worden aanvaard, om tot
een vreedzame oplossing van het geschil te
geraken.
Het eenige gevaar voor Nederland is, te
worden meegesleept in een oorlog tusschen
andere West-Europeesche Staten onderling
en dit is ook de eenige reden van bestaan
voor zijn weerbaarheid. In zoodanig geval
is het uit een politiek en strategisch oogpunt
volkomen uitgesloten dat een der oorlog
voerenden zijn geheele luchtvloot zou kun
nen zenden naar een neven-operatie-too-
neel, als ons land in zulk een geval slechts
zal zijn.
Zij, die als ik de verzekering onzer
nationale veiligheid in een West-Europeesch
conflict een dringenden plicht achten, zul
len voor een gezond, krachtig en welva
rend volk als het Nederlandsche een uit
gaaf voor éénmaal van 15 millioen op een
jaarbudget van bijna 700 millioen niet over
dreven achten, om daarvoor een degelijken
waarborg tegen luchtgevaar te verkrijgen.
DE BACTERIËN-OORLOG.
Maar de bacteriën-oorlog dan? Ook hier
omtrent beschikt mijn geachte tegenstander
over: „volstrekt betrouwbare gegevens", die
de mogelijkheid van luchtbombardementen
met microhen schilderen. Het denkbeeld van
het moedwillig teweeg brengen van be
smettingsgevaar voor de troepen en dieren
der tegenpartij en dus ook noodwendig
voor de vijandelijke bevolking is een
product van den oorlogslasten Gedurende
den geheelen wereldoorlog is er geen schijn
van eenig bewijs geweest, dat een poging tot
toepassing dezer duivelsche methode door
een der partijen zou zijn beproefd.
Het is wel merkwaardig, aldus ging spr.
voort, dat in het betoog van den heer Van
Embden met betrekking tot het terrorisee
ren eener weerlooze bevolking door gas-
bombardement en bacillengevaar, hoege
naamd geen invloed wordt toegekend aan
deze drie factoren: het volkenrecht, de
openbare meening en de vrees voor repre
sailles. Van een volkenrechtelijk verbod
verwacht de professor niets.
Er zijn twee groote menschlievende begin
selen, die zich in den loop der eeuwen lang
zamerhand in het zedelijk bewustzijn der
beschaafde volken hebben baan gebroken:
1. dè- onschendbaarheid van gewonden
en gevangenen; en
2. de onschendbaarheid der weerlooze
niet daadwerkelijk aan het krijgsbedrijf
deelnemende bevolking.
Voorzeker werd ook hiertegen nog
menigmaal gezondigd. Maar nimmer als
stelsel, immer als rechtmatig erkende oor-
I logspractijk.
Het voorafgaande samenvattende, is mijne
slotsom, dat noch in den chemischen oorlog,
noch in den luchtoorlog eenige aanleiding
kan worden gevonden, om aan onze weer
baarheid hare groote waarde en hooge be-
teekenis als preventief wapen ter verzeke
ring onzer onzijdigheid in een aanstaand
West-Europeesch conflict te ontzeggen.
Echter onder een tweeledig voorbehoud:
1. dat ook onze land- en zeemacht op
den chemischen oorlog deugdelijk voorbe
reid zij; en
2. dat onze 'luchtverdediging deugdelijk,
zij 't op bescheiden voet worde georgani
seerd.
Een strijdmacht, welke niet op afweer
i van den gar.oorlog afdoende is voorbereid,
j is verloren Naar ook het eigen gebruik der
chemische strijdmiddelen is voor ons een
dringende eisch sedert alle legers daarvan
voorzien zijn.
De rede van generaal Snijders werd, her
haaldelijk onderbroken door fluiten, sissen
en geroep. Vooral bij de bespreking over
den gasoorlog.
Bij den uitroep dat de actie van de ont
wapenaars er toe leidt, dat onze weer
macht nog verder naar beneden wordt ge
haald, brak een luid applaus los. Van toen
af regende het interrupties. Een juffrouw
riep: „ik heb geen eten voor mijn kind!",
een ander riep: „ik heb maanden lang ar
moede geleden!" Op de woorden van gene
raal Snijders, dat de voorstelling, die prof.
van Embden gaf, op fantasie berust, be
tuigden de medestanders van den generaal
door applaus hun instemming. Tegen het
einde van zijn rede namen echter de paci
fisten weder het woord. Felle interrupties
en rauwe kreten werden om een haverklap
door de z al geslingerd. Uitroepen als: „Dus
nog meer millioenen! „Sijmen zal wel be
talen.' Wij will-n geen oorlog meer!
„Arme moeders werden afgewisseld
door drillende vermaningen van den voor
zitter om stilte.
Aan het einde vau de redevoering van den
generaal tfreerlonk luid applaus en gefluit.
Een pauze van vijf minuten werd met het
zingen van anti-militaristische liederen ge
vuld.
REPLIEK EN LAWAAI.
Prof. van Embden die om kwart over elf
zijn repliek aanving, begon met het verzoek
bij de repliek van generaal Snijders, niet
door interrupties te hinderen. Daarop ging
hij de rede van generaal Snijders na.
Spr. betoogde daarna, dat het onmogelijk
is, volgens door spr. met name genoemde
deskundigen, onder wie de heer Wester,
leeraar aan de Hoogere Krijgsschool, gasmas
kers in voorraad te hebben tegen alle gassen.
De voorbeelden, door gen. Snijders uit den
afgeloopen oorlog aangehaald ten bewijze
van zijn meening ten aanzien van den gas
oorlog, zijn niet geldende voor den gasoor-
DE POT VERWIJT....
Eerste student„Waarom is je hand
verbonden, heb je je bezeerd?"
Tweede student„Och ja, stel je voor,
toen ik gisteravond naar huis ging, heeft me
de een of andere dronkelap op m'n hand
getrapt."
NIET VOOR HEN BEDOELD.
Agent tot twee dronken mannen „Wee'
je wel, dat het verboden is om 's nachts
bij het naar huis gaan zoo'n leven te maken?"
Ja maar, wij gaan nog niet naar huis, nog
lange niet, nog lange niet....
KLASSE-HAAT.
„Stel u voor, meneer," zucht de moedef
tot den meester, „Jetje wil niet meer
naar school hoe mag ie toch an die klasse-
haat komme?"
(Voor andere Stations raadplege men
's Maandags de volledige lijst)
WOENSDAG 1 OCTOBER.
Radio-Paris 1780 M. 9.20 u. Testlva#
Mendelssohn 1020 u. Dansmuziek.
Smith Hooghoudt 1050 M. 810 u.
waarschijnlijk Piano-Concert.
Chelmsford 1600 M. 8.50 u. Concert
Kamermuziek o.a. Sonate op 47 piano en
viool, van Beethoven; Prelude E. kl. t.
van Mendelssohn, Sonate in G op 13 van
Grieg.
Brussel. 265 M. 8.35 u. Concert, gedeel
ten uit „Als ik Koning was" van Adam.
log der toekomst. Het gewezen hoofd van
den gasmaskerdienst -elf heeft geschreven,
dat zoowel de burgerbevolking als de solda
ten tegen gas-aanvallen beveiligd moeten
worden. En hij weet er toch iets van.
In het recente Amerikaansche ontwa
peningsplan wordt gewaagd van de vernieti
ging van geheele bevolkingen. In de commis
sie, die dit plan heeft uitgewerkt, hadden
militaire deskundigen zitting als gen. Bliss.
Het heeft geen zin te zeggen, dat de
wreedheid van den gasoorlog overdreven is
door op de middelen tot beveiling te wijzen.
Want zelfs bij beveilingsmogelijkheden is de
wreedheid der gasaanvallen niet minder.
Dat Nederland geen offensief zal beginnen,
zooals spr.'s tegenstander zeide, is niet te
vereenigen met de woorden van minister
van Dijk, die verklaarde, dat, hoewel het le
ger in de eerste plaats defensief moet zijn,
het in zijn beweging geheel vrij moet blijven.
Men mag wijzen op de invloeden van mo
raal en volksvertegenwoordiging bij dreigend
oorlogsgevaar, maar dan is het voor die in
vloeden reeds te Iaat. Ook het wijzen op het
volkenrecht heeft weinig beteekenis, omdat
het niet in staat is de voorbereiding tot den
oorlog te verhinderen. Wanneer de volken
elkaar in hartstocht naar de keel vliegen,
dan helpen geen reglementen. Hetzelfde
vindt men immers in de burgermaatschappij.
Wanneer men daar met revolvers en lange
messen rondliep, wat zou het dan helpen of
men voorschriften gaf voor de wijze waarop
men elkaar mag toetakelen!
De kleine staten, die in den oorlog be
trokken werden, zijn alle onder den voet ge-
loopen, betoogde spr. vervolgens, om daarna
te zeggen, dat de vrijz. democraten strijden
tegen de bewapening, omdat het z.g. mini
mum een bodemloos vat is, waarin de mil
lioenen verdwijnen.
De voorbereiding ten oorlog heeft altijd
oorlog opgeleverd en toch hebben de be
wapenaars den treurigen moed op bewape
ning aan te dringen. Net zoo lang tot één
volk den zedelijken moed heeft le zeggen:
nu is het uit
De nat. ontwapening nadert: Denemarken
en Zweden gaan voor, in ons land wordt de
strooming voor de ontwapening steeds ster
ker, in de heele wereld wordt de idee ster
ker. De militairisten vechten voor een ver
loren zaak! (Daverend applaus).
Generaal Snijders vangt zijn repliek aan
onder groot rumoer.
De vergadering begint te verloopen.
De spreker is volkomen onverstaanbaar
en ziet onder lawaai en gefluit van he4
woord af.
Een deel der vergadering zingt de Inter
nationale.
Als (je voorzitter eindelijk zich verstaan
baar weet te maken spreekt hij een slot
woord, dat echter weldra weer in rumoer
verloren gaat.
Wanneer hij zegt, dat de vergadering alle
reden heeft tevreden te zijn, wordt van de
bestuurstafel van „Ons Leger" herhaalde
lijk geroepen: „schandaal! schande!"
Onder het zingen van de Internationale en
het anti-militairistenlied gaat de vergadering
uiteen.
117.
„Ik ga naar Quimper," sprak hij, „en ik
bied u gaarne een plaatsje aan op mijn
wagen; alleen moet ik u vooruit zeggen, dat
ik heel langzaam rijd."
„Ik dank u duizendmaal voor dit aanbod,"
antwoordde Paul, „maar ik kan het niet
aannemen."
„Wat belet het u?"
„De tijd. Wanneer zult gij te Quimper
aankomen?"
„Het is acht en twintig mijlen; ik zal er
over drie dagen zijn."
„Drie dagen!" sprak Paul, „dat is te lang.
In dat geval, mijnheer, kan ik tot mijn groot
leedwezen van uw aanbod geen gebruik
maken. Ik zal er te voet spoediger komen."
„Zijt gij daar wel zeker van?"
„Heb ik u niet gezegd, dat ik gisteren
vijftien mijlen heb afgelegd?"
„Daarom juist zult gij het heden of mor
gen niet doen."
„Ik wil en willen ^s kunnen."
„Helaas! daareven hebt gij een bewijs van
het tegendeel ondervonden. Beproef het
overigens maar eens om te loopen en gij
zult dadelijk kunnen zien of gij er in staat
toe zijt."
Edmond stak Paul zijn hand toe, om hem
op te helpen. De jongeling deed wankelend
eenige schreden voorwaarts en zou onge
twijfeld gevallen zijn, wanneer hij niet door
een krachtige hand ondersteund was.
„Mijn God!" riep hij wanhopig uit; „ik
kan niet, ik kan niet!"
„Ziet gij wel, beste jongen, dat gij mijn
voorstel zult moeten aannemen? Gij zult
een paar dagen op het stroo in mijn wagen
uitrusten en dan zullen de krachten lang
zamerhand terugkeeren. Komaan, ik zal een
plaatsje voor u maken!"
Paul weerstreefde niet langer. Hij liet zich
door Edmond in den wagen helpen, die hem
zorgvuldig zijn hoofd op een bos stroo deed
nederleggen, zeggende: „Slaap maar, als gij
kunt, dat zal u gord doen, doch ga niet e
veel naar achteren liggen, dat is alles, wat
ik u te verzoeken heb, want al wat ik bezit,
mijn broodwinning, mijn_ wassenbeelden lig
gen daar en wassenbeelden zijn broos.
Daarna nam de man met de wassenbeel
den zijn paard bij den teugel en ging lang
zaam voort.
Zoo had dan het toeval de vader en ver
loofde van Agnes vereenigd!
ZEVENENZESTIGSTE HOOFDSTUK.
Rodille en Fritz Werner, vreezende de
nieuwsgierigheid der naburige bewoners op
te wekken, lieten drie of vier dagen voor
bijgaan, voordat zij met de uitvoering be
gonnen van hun geheimzinnige voornemen,
Rodille gebruikte dien tijd om zich de noo-
dige gereedschappen aan te schaffen, om de
muren te kunnen doorbreken en opgravin
gen te doen.
Intusschen deed Werner met Agnes da
gelijks groote wandelingen in den omtrek.
Het jonge meisje begreep niets van deze
geheel nieuwe levenswijze en zij zou zich
ongetwijfeld gelukkig gevoeld hebben, zon
der de vrees van Paul, die wellicht haar
brief niet ontvangen had, nooit weder te
zullen zien. Met welgevallen ademde zij met
volle teugen de frissche zeelucht in, die
haar tegenwoei en die een weldadige uit
werking op haar gestel had. Drie dagen wa
ren nauwelijks voorbijgaan en reeds begon
een rooskleurige tint de bleekheid harer
wangen te vervangen.
Den vierden dag zeide Rodille tot den
magnetiseur:
„Het moet van avond geschieden."
„Goed, sprak Werner."
De avond kwam. Zacht en kalm rees de
maan aan 's hemels trans.
De twee deelgenooten wachtten tot mid
dernacht. Toen sprak Rodille, die sinds
eenigen tijd het meisje met de grootste
zachtheid behandelde, Agnes aldus aan:
„Het schoone weer lokt ons tot een wan
deling uit, maar wij kunnen u hier niet al
leen laten. Wilt gij met ons medegaan, mijn
kind?"
„Ik wil wel," sprak Agnes, „waar gaan wij
heen?"
„Och, niet ver vaa hier, naar den heu
vel. Het blauwachtige schijnsel der maan
moet een heerlijk effect in de ruine maken.
Doe spoedig een chale om, knoop een doek
om uw hoofd en dan gaan wij."
Agnes verwonderde zich wel een weinig
over de dichterlijke denkbeelden van Ro
dille, maar daarin was in elk geval niets
wat haar verontrusten kon. Zij kleedde zich
dus spoedig aan en volgde de beide mannen,
die den heuvel bekommen en zich spoedig
boven op het plateau bevonden.
Het klapwieken van een paar vleugels
deed zich hooren. Een buitengewoon groote
nachtuil vloog met een droevig gehuil uit
een der torens, waarvan de spits neergestort
was. Agnes sidderde.
„O," sprak zij, „wat heeft die vogel mij
daar doen schrikken."
„Waarom?" vroeg Rodille. „Begrijpt gij
niet, dat het de geest der ruine is, die u
welkom heet!"
Onder het spreken dezer woorden waren
zij in een plaats gekomen, die geheel met
struiken begroeid, doch minder met puin
bedekt was dan het overige gedeelte van
het plateau.
Naar alle waarschijnlijkheid moest deze
plaats vroeger het voorplein geweest zijn.
Een groot blok graniet bevond zich in het
midden.
Zij staken het olateau dwars over en
kwamen aan den voet van een vierkanten
toren, waarvan de muren tot op de helft
der oorspronkelijke hoogte nog staan ge
bleven waren. Een weelderiger plantengroei
dan ergens elders in de ruïne verstopte den
ingang. Nergens waren de struiken zoo
dicht in elkander gegroeid. Rodille duwde
de takken ter zijde, en ging den toren bin
nen.
„Daar is het," zeide hij met doffe stem.
Rodille nam een steen op, boog zich
voorover en liet dien in den put vallen.
Verscheidene seconden verliepen. Eindelijk
liet zich flauw en onduidelijk het geplas
hooren van den steen, die de oppervlakte
van het water bereikt had.
ACHTENZESTIGSTE HOOFDSTUK.
De beide mannen keken elkander onge
rust aan.
„Drommels," sprak Rodille, „die put
schijnt mij toe zeer diep te zijn."
„Dat laat zich hooren," antwoordde Wer
ner, die put is kennelijk in de rots uitge
houwen en wij zijn hier op een aanmerke
lijke hoogte boven de zee."
„Het is onmogelijk, om een schat op den
bodem van dezen onpeilbaren afgrond te
gaan zoeken," ging Rodille voort.
„Dat zullen wij dadelijk zien," sprak
Werner.
Hij boog zich over den rand van den
put heen en was op het punt van duizelig
te worden.
„Ik zie in de duisternis ijzeren treden,
die 6p gelijke afstanden in den rotswand
gemeseld en besemd zijn, om tot steunpunt -
te dienen aan de handen en voeten der- I
genen, die het wagen durven in deze diepte
af te dalen," zeide hij.
„Wij moeten dus tt onder toe nederda
len."
„Neen. Op eene diepte van niet meer
dan twintig voet opent zich een verwelfde
galerij, die naar de gewelven voert.'
„Kunt gij vooruitgaan en ons den weg
wijzen?"
„Ja."
„Welnu, ga dan!"
Rodille bestudeerde nauwkeurig de an
dere dingen in het erkboek en knielde op
den rand van den put neder.
„Ik heb licht medegebracht."
„Met deze woorden haalde Rodille een
briquet Fumade en een paar waskaarsen
uit zijn zak. Twee dier waskaarsen stak hij
aan; hij gaf er een aan den magnetiseur en
behield de andere voor zichzelf.
„Ik waag het," sprak hij daarna.
Daarop daalde hij met behulp der ijzeren
treden vlug neder.
„Ik ben er," riep hij na eenige oogen-
blikken, „en zonder veel moeite, dat ver
zeker ik u."
Werner, door dit voorbeeld aangemoe
digd, klom op zijn beurt af en bevond zich
spoedig met Agnes en Rodille onder het
gewelf eener galerij, die in een der zijwan
den van den put uitkwam en zich over een
groote uitgestrektheid onder den grond
scheen uit te strekkan
(Wordt vervolgd.)