■rass?*52 B G- «i cias s
a Sffwirisisss sa
m m m m
m m m ju
m m m m m
VOOR DE
m.
m in
m m
i
EEN GOEDE MANIER VAN
WERKEN.
fm.HlÉH'm
m. m. y<&
ONS DAMBORD.
op ïo
m
*M v mé mL w*
l! fÜL ÉÉI
NüMMER 6
VIERDE JAARGANG 1921
KEES MELDERS
EERLIJK. 2025 volgt van den witten Kant aazv
Jantje i „Wel bedankt, lieve tantevoor met versterking van den korten vleugel,
het mooie cadeau." 7. 4137 712
Tante „O, lieveling, het is de moeite 8. 4641 1014
niet waard. 9. 4439 410?
Jantje „Kijk dat zeien pa en moe ook." Deze zet is bepaald af te keuren. Aller
eerst kan hier schijf 5 zeer goed in het spel
VERSCHIL VAN INZICHT. gebracht worden, in de tweede plaats doet
Gevangenbewaarder, in de cel bij een ge- zich een mooie gelegenheid voor om den
auz% zo ïu, iu zy, vj wj, mng aeeit mj een voorval meae, aat merk-
waardig genoeg is. Twee spelers, hij
14, noemde ze niet, die zich niet alleen voor
sterk uitgaven, doch beweerden den sleu
tel van het spel in hun bezit te hebben,
omdat zij zeer bedreven waren in het uit
voeren van een aantal slagzetten, lieten
24—29, 19 39, 29—34, 39—44,
10 19. 38 29, Heei fraai_
13 33, 18—22, enz.
27. 37—31
4339 kan niet wegens zwart 1621, op een dag overal in Parijs per aan-
712, 2329, 18:29, 13 44. Op 30-25 plakbiljet bekend maken, dat zij door
vangene komende „Weet ge niet, dat topzwaren korten vleugel te ontlasten naar volgt 1420 en 9 20, waarna het ont- meetkundige demonstratie onderricht in
gij moet opstaan, als ik binnenkom." den niet al te sterken langen vleugel, die breken van een schijf op 45 sterk uit- het dammen zouden geven. Verscheidene
Gevangene „Ik dacht, dat ik tot zit- zich bevindt tegenover een niet jd te komt. sterke spelers gingen er heen en gaven
voor les te willen nemen, doch zij troffen
ten veroordeeld was.'
Mevrouw {tot dienstbode) „Heb ie
ook onder het karpet s geveegd
Dienstbode „Ja, mevrouw, ik veeg al
tijd alles onder het karpet."
ONDANKBAARHEID.
Een oude dame wandelde kalm in een
wei, toen ze ineens zag, dat een stier op
haar af kwam rennen. Zij liep zoo vlug
mogelijk om zich buiten het hek in veilig
heid te brengen en toen haar dit gelukt
was, riep ze uit
„Jou ondankbaar dier Nu ben ik nog
wel mijn geheele leven vegetariër ge
weest en dit is nu de dank 1"
sterken vijandelijken korten vleugel. Daar
om 13—19, 8—13, 2—8.
10. 50—44 14—19
28. 31—26
7—12
11—17??
UIT. OPSTELLEN VAN GYMNA
SIASTEN.
„De Grieken verloren den eenen vasten
voet na den anderen.
11. 31—27?
Ons positiegevoel wijst hier aan 3228
en 37 28. Door den tekstzet is wit ge-
„Toen 1n'deVHarz de bergwerken dwongen veld 28 te laten bezetten door
geen erts meer leverden, klampten zich "n der. f hoven rechts. Zooveel staan er hinderen,
de bewoners aan kanarievogels vast en ge- nietVan een uitruil b.v. 37 31 30. 30
bruikten deze als hefboomvoor hun levens- f 3 7°° die vaak links voor-
onderhoud. komt, zal wel geen sprake zijn wegens het
„De bewoners van deze landstreek voe- ongedekt zijn van veld 46. Wit moet dus
den zich met houtsnijwerk dat ze daar van de" langen vleugel opkomen. Ant-
niet erg dik van worden is te begrijpen." woordt zwart na den afruil door 18-23,
6 dan speelt wit 3832, 4238 met voor
treffelijk, althans gelijkwaardig spet.
10—14
Niet de beste. Zwart spele 1721,
waarna 3731 beantwoord wordt met
2126. Nu moet wit sluiten. Zwart gaat
door met 1014, verhindert 2722,
in dè leeraren zeer zwakke spelers aan.
Het is zeker, dat in ieder combinatiespel
Zeer grove miskenning van den stand, het nooit de routine is, maar de geest en
De zet is 16. Wat rest wit nu de bekwaamheid, die de grootere spelers
Op 3833 volgt 2329 etc. maken. Welnu dan, aldus Manoury, in-
Op 3025 volgt 1420 en 9:20. dien deze beide kwaliteiten noodzakelijk
Op 4237 speelt zwart 1217. Na zijn voor het Fransche damspel, hoeveel
4842 zet zwart zijn tegenpartij vast zijn er dan niet noodig voor het Poolsche
door 1721, 11:33 en 14:25, zekere waarbij de berekening en de variaties aan
winst. Na 2721 breekt zwart wel, wit zienlijk grooter zijn. In beide spelen is het
niet door naar dam. Ook na 4944 speelt doel de schijven van den tegenstander te
zwart 12—17, dwingend tot 2721 veroveren, of ze vast te zetten, maar welk
2721,32 12, 4439a), 38 27, 27 18, een ontzaglijk onderscheid is er evenwel
tusschen het eene spel en het andere. In
16 27, 8 17, 23 32, 1822, 13 22 het Fransche spel behoort het tot de zeld-
met overwegend spel voor zwart. zaamheden, wanneer meö meer dan 2
a) op 3832 heeft zwart ook superieur schijven tegelijk slaat, terwijl slagen van
spel. 4, 5 en meer schijven in het Poolsche spel
ri;;ft a-x xq menigvuldig voorkomen. Dat is het ef-
hZof g fect van het g'ootere terrem in de ver-
eveneens nadeel brengt. meni g vul digi ng der stukken, dat biige-
Dit alles toont aan, dat 16 de zet was. f *zZ
29 4237 1420 een grooter doorzicht eischt die groo*
M,. iZ17 li l,.,.. av te slagen zijn de vrucht van bekwame
Nu is 17—21 beter, om 37—31 te ver- h.v
-25 gedw. 24—29?
31. 25 14 9 20
Na 19 10 wint wit een stuk.
Alle correspondentie deze rubriek be-
treffende, te zenden aan den heer W.N. dwingt tot 3328, brengt dan schijf
32. 28—22!
33. 38—33
34. 35 15
Om 1510 te
18—22 en 3:5.
35. 40—35
17 28
28 :.30
1—7
beantwoorden
19—24
Stuifbergen, adres Bureau van dit blad.
De oplossing van probleem No. 51
(Auteur F. Raman, Amsterdam) is als
volgt
Wit 30—24, 36—31, 44—39, 27—21,
38—32, 39—33, 40—34, 35x13.
-26 26 >17 a"u" 3328 en 39:28, voortgezet met
15 op naar 24 en houdt den forceerenden
zet 1217 in petto.
12. 37—31 15—20
Nu komt uit, wat ik hierboven aangaf:
1721 zou slechts 3126 tengevolge P0Sltle\
hebben en na den uitruil zou wit best
spel hebben.
13. 41—37
Wij geven aan 3328 de voorkeur.
combinatie, die dikwijls behalve schijven-
winst, winst van de partij verschaft, 't zij
door de overmacht van het aantal, het zij
door positievoordeel, 't zij door het doen
van een damslag op een gunstig gelegen
vak vanwaar de dam in staat is het spel
van den tegenstander snel te vernietigen.
t Deze soort slagen komen om zoo te zeg
gen eerst tot hun volle recht, nadat van
beide kanten verscheidene schijven zijn
opgespeeld, maar het is de speler die den
Mooi gespeeld. Na 4842 neemt zwart slag heeft gecombineerd, die door het on-
dam door 2430, 2328, 1621, 12:21 vermijdelijk effect van zijn combinatie
en 18 47. zijn tegenstander forceert, de schijven in
36. 2722 18 38 de gewenschte richting te spelen. Eerst
37. 43 32 2934 daaruit blijkt de groote bekwaamheid en
Ook had hier 39 kunnen dienen, wit herkent men den meester en alle boeken
dwingend tot 1510. Met 914 (10:30) van de wereld kunnen dit niet leeren als
en 13—19 hield zwart een te verdedigen men hiervoor geen aanleg bezit wanneer
men niet, indien ik het zoo mag uitdruk-
38. 1510 2430 ken, de kiem voor. deze kunst bij zich
Hardinxveld).
<mWo 29~23' 31—38—33 etc., doch dan dreigt toch 12—17.
*7« A O, OQ arv41 Na3328doetl721 geen kwaad b.v.:
17v*2 14x3 18x29, .8x31, 33__28, 39—33 a), 41—37, 27—22.
draagt, en dit is tenslotte het terrein waar-
op bijna altijd de middelmatige spelers en
c ii7 /c.oi fx Tq spelers van tweeden rang schipbreuk lij—
5 volgt 12-17 (5.2), 13-19, Nu eens is het een schijf die zij bij
PROBLEEM No. 53.
Auteur A. Eylers, Rotterdam.
17—21, 21—26, 20—24, etc.
Ook is interessant 34—39, met waar
schijnlijk remise op 94 volgt 3944
19 8.
39. 35 24. 23—28
gedwongen.
40. 32 23 34—40
41 10—5 40—45
42. 49—44 13—18?
hun verkeerde berekening op zijn plaats
wanen, terwijl die bij de uitvoering van
den slag verwijderd wordt, hetgeen de
foutieve combinatie veroorzaakt, dan weer
bij een vergissing in het omgekeerde ge-
',7/Ss
oa ïo 1» val is het een schijf, die zij bij de bere-
a) Niet 31—26, daar door.20—24 en de ken'door 18—23 en 45—50. De remise afbleve^en somtikk N^he't °no?eu
volgende 4 om 4 wit geheel ontwricht was te bereiken geweest door 45—50. 8 e somtijds is he og g
wordt.
20—24,.
14. 31—26 17—21
Neemt nu het nadeel van den tegenstan
der weg. Hoe voortreffelijk was niet b.v.
deze voortzetting
33 24, 32 23,37—32,
en 1014, doch de stand is dan niet
winnend.
Stand in cijfers
Wit 10 schijven op 11, 15, 18, 22,
27, 32, 37, 41, 47 en 48.
Zwart 11 schijven op 3, 5, 6, 8, 9, 13,
24, 25, 29, 33 en 39.
PARTIJ No. 189,
gespeeld in 1916, door de
A. Renooy met Wit en J. Geusebroek met meer"nut
24—29,23—28,18 20,19—23. 13—18,
8—13 etc.
15. 26 17 11 31
16. 36 27 24—29
Nu, dank zij zwart, het evenwicht in
wit's stand hersteld is, komt deze uitruil
zwart's langen vleugel wel ten goede.
Van voordeel is geen sprake meer.
17. 33 24 23—28
18. 32 23 18 20
19. 39—33 19—23!
Heel goed, maakt de schijven 30 en 35
van niet veel waarde.
20. 47—41 14—19,
Natuurlijk is dit goed, maar een op-
heeren brengen van 6, 1 en 12, is voorloopig van
komt dit voor Uit gebrek aan zuiver
heid van het gezichtsvermogen en nauw
keurigheid bij de berekening, doordat bij
de analyse een verwarring van de schij
ven plaats heeft, doordat de speler door
een zwak voorstellingsvermogen, altijd
ziet, hetgeen hij niet zien moet en niet
ziet wat moet blijven staan en dan zoo
doende bij het maken van de berekening
het spel bijster wordt, tenslotte omdat
hij de gave niet bezit, die men bezitten
moet om goed te soelen,
20—25
25 34
Zwart.
1. 34—30
2. 32—28
3. 40 29
Bekend is de variant, wanneer wit
39 3Q speelt, daar zwait dan met 1822
voortzet, iets wat nu minder sterk is door
het volgende 2923.
19—23
21. 37—32 20—24
Even overbodig als de vorige zet,
waarom behoudt zwart zich niet voor
achter schijf 30 te kunnen loopen
22. 44—39 2—7
Beter is 17 of 611.
23. 39—34.
Vanaf dit oogenblik gaat wit op combi
natie spelen, waarvan o.i. in een partij
Door dezen afruil is een stand ont- van d,t genre weinig resultaat verwacht
staan, die tot langdurig opbouwen aan- moet worden,
leiding geeft, zonder voor- of nadeel,
tenminste niet tastbaar. O.i. had zwart 45'4Q
43.26—21 lb 20
44. 44—40 45 34
of 16 27.
45. 5—19 45 34
of 16 27.
46. 19 14 geeft op.
Zwart geeft een aardig slot aan deze
partij, die, ondanks de verschillende
positiefouten, toch belangwekkend bleef
door de wisseling van voordeel bij beide
tegenstanders.
S. DE JONG.
r'KOBLEEM No. 54.
Auteur A. F. Hoogvelt, Haarlem.
5—10
10—14
MANOURY BN Z'N WERK.
Mallet noemt er verschillende, onder
Stand in cijfers
Wit 9 schijven op 28, 29, 32, 33, 34, 35,
39, 41 en 43.
Zwart 10 schijven op 5, 7, 10, 17, 18,
centriüv.spel in te leiden, daar zwart met dat alontwricht wit zijn stónd wie een zekeren Lhoste, die in het oude 20, 24, 25 en 37.
schijf 19 eerder het veld 23, dan wit met ?°-25 kan met gespeeld worden 33-29 spel a le mogelijke wijzen van spelen had Een de oplossing mocht ik 0ntvan-
37 veld 28 bereiken kan. Bovendien was 18 niet aanlokkelijk. bestudeerd, die een ongelooflijk aantal van A> Ro£k.
611 geheel verschillende partijen van buiten 6
Zeker, 14—20 heeft geen haast. kende, doch die de partij niet gevonden Oplossingen moeten binnen 7 dagen
26. 33—28 12—18 had, waarmee alle andere feilloos konden in mijn bezit zijn. Voor alle problemen
De heer Renooy merkte op, dat, ver- worden gewonnen. Hij ontkent evenwel geldt: wit zet en wint. Gaarne houd ik mij
plaatsen we schijf 11 naar 18, zwart een en terecht, dat routine en onderricht vol- aanbevolen voor problemen, eindspelen
lokzet kan doen. We vermoeden, dat hij doende zijn om het sp 1 te spelen. Talent enz.
pa den rangegeven uitruil het plaatsen
van een schijf op 24 niet gemakkelijk,
althans, voor zwart zonder gevaar.
4. 28 19 14 34
5. 39 30 18—23
6. 37—32 12—18
Niet veel beteekent 1520, immers na dit op het oog had.;
is daartoe noodig. Tu steun van zijn mee-
HUISKAMER
DOOR Tl 17 E UNOERHORST
III.
Zij drukte sterk op het woordje „ik",
mijnheer Woudenstijn begreep haar. Hij
nam Leentje weer met zich mee naar het
salon waar mevrouw Brandes het meisje
bij zich riep en zei
„Lieve kind, toen ik je daar zoo zag
staan in je wit japonnetje-en 't. licht van
de lamp op je gouden haar, was je net 'n
persoontje om den engelenzang te zingen."
„O mevrouw wat overdrijft u nu. Ik
een engel. En mijn haar is niet goud, maar
rood, en die japon is toch lang niet zoo
mooi als die van juffrouw Jelgersma
of van uw dochter."
„Nou, da's verschil van smaak. Ik voor
mij wilde wel dat mijn brutaal donker
harig dochtertje zoo'n blond teer meiske
was."
„Ja, da's verschil van smaak. Kees vindt
uw dochter gewoonweg 'n snoes I"
„O ja, de jongelui mogen haar wel,
maar op 't oogenblik geloof ik toch dat
Ida haar een beetje verdrongen heeft.
Enfin zij haalt haar schade in, en laat zich
rustig 't hof maken door mijnheer Vroom,
die er zijn kaartclubje voor in den steek
heeft gelaten."
Mijnheer .Vroom was een oude jonge
heer, zoowat om en nabij de veertig/statig
en knap ondanks zijn leeftijd, Hij was al
tijd even vroolijk en dus was het geen
wonder, dat hij zich tot 't vroolijke Mientje
voelde aangetrokken.
Ida zat nu aan de piano en speelde een
sonate en Kees stond in een hoekje en
luisterde. Hij had het gesprek tusschen
Ida en Leentje gehoord en het had hem
een onaangenaam gevoel gegeven dat
Ida zoo hooghartig deed tegen zijn zus.
Zijn lieve kleine Leen „Neen, van dat
meisje zou hij nooit kunnen houden. Die
niet van Leentje houdt zal nooit zijn
vriendschap bekomen."
Zoo dacht Kees en in een opwelling van
teederheid voor zijn zusje, ging hij naar het
salon, zette zich aan de tafel bij de cosy-
corner waar Leentje met de dames zat,
en vroeg om een glas wijn en een gebakje
en om het genoegen de dames te mogen
gezelschap houden.
In een oogwenk was het een gezellig
hoekje. De boekhouder, die om de mu
ziek zijn meisje een poosje verwaarloosd
had, schoof ook een stoel bij en begon
de twee jonge meisjes te plagen. Kees
vertelde een paar grappige voorvallen van
de fabriek en mijnheer Woudenstijn, vanaf
Zijn bridgetafeltje, wierp er af en toe een
paar woorden tusschen.
In de muziekkamer speelde nu Mien
een paar leuke liedjes, met woorden van
Clinge Doorenbos of Manna de Wijs-
Mouton, die bij mijnheer Vroom veel bij
val vonden. Ida sloeg de bladen om en
stond zoo, dat zij in het salon de datnes
kon zien, maar geen oogenblik keek Kees
naar haar kant. Hij had het veel te druk
met de andere dames. En voor het eerst
van haar leven voelde Ida zich wat veron-
achtzaamd. Zij was altijd gewoon een paar
jongelui om zich heen te hebben, maar
die Kees scheen toch een lompe vlegel
te zij.i.
Eindelijk op verzoek van mijnheer
Woudenstijn ging Kees weer na. r de mu
ziekkamer en speelde een paar vioolscla's,
m^ar geen verzoek om met haar samen te
spelen volgde en toen werden de gasten
aan tafel genoodigd voor eén klein maar
"u tgezocht soupeetje, waar het het! ;;el-
lig toeging. Mijnheer Vroom tusschen
Leentje en Mien gezeten, putte zich uit
in hoffelijkheden tegen de twee jonge
dames, zoodat mijnheer Woudenstijn zijn
buurvrouw, mevrouw Jelgersma toeflui
sterde, dat Vroom van plan scheen zijn
vrijgezellenleven adieu te zeggen.
„Ja ja, son coeur balance entre ces
deux," zei mevrouw lachend.
„Als hij mijn Leentje maar niet van
me wegneemt," zei mijnheer Wouden
stijn, en het viel mevrouw Jelgersma op,
hoe hartelijk hij dat zei.
„U bent wel egoist. Als 't meisje een
goeden man kan vinden
„Nu ja, dan zal ik er haar natuurlijk
niet van terug houden, maar u weet niet
half hoe ik dat meisje waardeer."
„O, dat kan ik me wel voorstellen.
Toen ze een jaar of wat jonger was, had
Ze al zoo iets echts moederlijks en zorg
zaams over zich. Je moest werkelijk van
haar houden en ik kon soms boos op Ida
worden, die wel eens onaardig tegen haar
was."
„Ik geloof dat Ida nóg niet veel met
haar op heeft."
„O, dat zal wel veranderen."
„Ik wil het hopen voor...."
„Voor wie.
„Nu ja, voor allemaal, voor Ida en
voor Kees
Verder werd door die twee over dat
onderwerp niet meer gesproken, maar zij
hadden elkaar zeer goed begrepen. Ida
tusschen Kees en mijnheer den Graaf in,
was zwijgzaam en sprak meer met den
Graaf als met Kees, die zich alle moeite
gaf hartelijk en onbevangen te zijn.
Opeens vroeg hij
„Waarom wilt u mijn zuster geen Leen
tje noemen?"
Op die onverwachte vraag wist Ida
niet dadelijk te antwoorden. Zij haalde
de schouders op en zei toen langzaam
„Omdat ik Leentje zoo'n leelijken
naam vindt."
„O zoo Kees is ook niet mooi, vindt
u niet?"
„Neen, ook niet," zei Ida en begon toen
over iets anders. Zij was blij toen het
souper voorbij was en zij behoorde tot de
eersten, die het sein gaven tot vertrekken.
Toen zij met haar moeder in de auto
zat en deze haar vroeg of zij zich geamu
seerd had zei ze onverschillig
„Och, ik houd niet van die avondjes.
Je ontmoet er zelden menschen, waar je
eens echt mee praten kan."
„Ik dacht, dat je met mijnheer Melders
nog al kon opschieten."
Hij valt in elk geval echt mee. Is niet
zoo burgerlijk als zijn zuster 1"
„Leentje is volstrekt niet burgerlijk
en als je hoort hoe mijnheer Wouden
stijn haar prijst.
„O, die Ze is natuurlijk een model
huishoudster."
Hiermee eindigde het gesprek, want
de auto stopte voor het huis.
Toen Ida op haar kamer was, zat ze
nog heel lang in gedachten. Ze vond Kees
een aardigen jongen en het speet haar, dat
hij niet voorkomender tegen haar was
geweest. Zou hij gezien hebben hoe ze
Leentje had behandeld? Enfin het was
nu eenmaal niet anders en dat meisje
zou nooit, nooit haar schoonzuster worden.
Voor Kees een ander Toen ging zij
naar bed, maar sliep niet dadelijk in.
DERDE HOOFDSTUK.
„V/at jammer, dat u ons gaat verlaten,
mijnheer Vroom," zei Leentje tot haar
bezoeker, die verteld had, dat hij kwam
afscheid nemen en naar Amerika ging.
„Och, ik heb hier niemand, die mijn
vertrek zal gevoelen. Dat gaat zoo als
men ongetrouwd is," zei mijnheer Vroom
een beetje spijtig.
„Ja, maar men is dan ook vrij om te
doen wat men wil," meende Leentje.
„Tenzij men getrouwd is met 'n vrouw
die ook wil wat men wil, of liever, die
lust heeft, lief en leed met den man te
deelen."
„En zoo'n vrouw heeft u nooit ontmoet?"
„Och, om u de waarheid te zeggen,
heb ik er nooit moeite voor gedaan. Ik
heb jaren Lng met mijn moeder samen ge
woond en toen die stierf bleef de huis
houding juist zooals het was door de zor
gen van onze oude meid. Zoo komt men
er vanzelf toe een vrijgezel te blijven."
„En nu u naar Amerika gaat, neemt
u de oude meid zeker mee plaagde
Leentje.
„Nee hoor. Zoo erg is 't niet. Ik zal mij
daar aan 't hotel- of pensionleven moeten
gewennen en Doortje heb ik goed verzorgd
voor haar ouden dag aan haar familie
overgelaten."
„Zij was zeker ook wel oud genoeg om
gepensioneerd te worden."
„O ja, al acht en zestig en toch heeft
ze gehuild van ergernis, dat ik met mijn
vertrek nog maar niet een paar jaar ge
wacht heb. Ze had zoo graag haar zeven
tigste geboortedag nog- in ons huis ge
vierd
„Dat kan ik mij voorstellen."
„Maar ik heb zoo'n prachtig aanbod in
Amerika gekregen als technisch direc
teur van een fabriek, dat ik 't aanbod
onmogelijk kan weigeren. Het is voor
mij in elk geval heel goed om uit het sleur-
leven los te raken en misschien nog eens.
jong te worden."
„Maar u bent volstrekt nog niet oud."
„Denkt u? Toch te oud, om een lief
jong meisje wiar ik zeer veel van houd, te
vragen mijn vrouw te worderr."
-;,Och, u kunt het toch probeeren
Bent u zoo bang een blauwtje te loopen,
mijnheer Vroom?"
„Dat niet, maar ik ben bang, dat de
jonge dame zich beleedigd zal voelen,
door zoo'n ouden man als jk gevraagd te
worden."
„Dat kan nooit. Elk jong meisje, hoe
jong zij ook is, moet zich vereerd gevoelen
de liefde te hebben opgewekt bij een man
zoo als u." Leentje wilde nog meer zeg
gen, maar zweeg opeens verlegen, want
zij zag hoe het gelaat van mijnheer Vroom
opklaarde en hoe hij haar met zijn trbuw-
hartige bruine oogen aankeek. Opeens
begreep zij, dat zij 't voorwerp van zijn
vereering was.
Vroom was opgestaan, liep een paar maal
het vertrek heen en wee^*, bleef toen voor
het verlegen meisje staan en zei
„Lieve juffrouw Melders, nu ik weet
hoc u over mijn aanzoek denkt, nu ik
weet dat u mij niet zult uitlachen of u be
leedigd zult gevoelen, ben ik zoo vrij
uw hand te vragen. Wilt u mij het onbe
schrijfelijk genoegen doen, mijn vrouw te
worden
Leentje wist niet, wat te antwoorden.
Geen oogenblik had zij aan de mogelijk
heid gedacht, dat Vroom haar een hu
welijksaanzoek zou doen. Hij was altijd
voorkomend tegen haar geweest, had, met
mijnheer Woudenstijn mee, grapjes ge
maakt en haar geplaagd, geprezen om haar
huishoudelijke talenten, maar nooit laten
merken dat hij iets meer in haar zag,
dan de aangenomen dochter of 't huis
houdstertje van zijn ouden vriend. En
nu kwam dat opeens. En zij had zoojuist
zelf gezegd, dat ieder meisje vereerd
moest zijn met zoo'n aanzoek. Vereerd
was zij ook. Wat zag hij in haar, dat hij
haar tot zijn vrouw wilde maken? Zij,
de vrouw van een welgesteld fabrikant,
Toch moest zij eerlijk bekennen, dat
ze hem niet lief had. Ze hield van hem,
beschouwde hem als 'n vriend, meer
niet.
Toen mijnheer Vroom zag, dat Leentje
verlegen bleef zwijgen, vroeg hij
„Je hebt toch zooeven gezegd, dat
ieder meisje vereerd moest zijn,..."
„O ja mijnheer Vroom, ik vind het
werkelijk een. groote eer, dat u, zco knap,
zoo verstandig en goed, mij tot vrouw zoiL
willen hebben, maar ik heb er nooit aan
durven denken, dat het mogelijk was
enennu ja hoe zal ik 't zeggen,
ik heb u nooit beschouwd als een moge
lijken echtgenoot en ben niet zooveel
van u gaan houden als daartoe noodig is."
„Maar dat begrijp ik heel goed. Ik
veronderstel echter dat, nu je weet dat
het mijn hoogste wensch is, je vriend te
zijn, je je best zult doen, een beetje van
mij te gaan houden."
„Maar ik houd al van u, heel veel zelfs.
U is altijd zoo hartelijk voor mij geweest."
„Maar je vond mij te oud, nietwaar,
voor 'n*aanbidder."
„O nee, dat niet. Ik beschouwde u meer
als een ouderen broer en geef bovendien
niets om de jongelui. Als ik ooit trouw,
zal het toch zeker zijn met een, die.veel
ouder is dan ik want ik ben zelf geen jong
meisje, ondanks mijn leeftijd.
Eigenlijk ben ik nooit jong geweest!"
Dat laatste klonk zoo treurig, dat Joh.
Vroom, die Leentjes geschiedenis kende,
er door aangedaan werd. Hij zou 't lieve
kind in zijn armen hebben willen nemen
en zeggen Leentje lieve ga met mij mee.
Ik laat je van mijn geld genieten al wat
't leven je nog geven kan, en jij maakt me
met jou jeugd weer jong. Maar hij durfde
niet. Hij sprak alleen
„O als je je lot in mijn handen zou
willen leggeh. Wat zou je mij gelukkig
maken."
„Daar twijfel ik geen oogenblik aan;
maar ik zou toch ook zeer ondankbaar
wezen als ik mijnheer Woudenstijn ver
liet 11a al wat hij voor mij deed."
„Mijnheer Woudenstijn weet dat ik je
tot vrouw wensch. Hij weet dat ik je dit
vandaag kom Vragen, hij heeft mij ge
zegd dat hij zeer gelukkig zou zijn, als je
mij 't jawoord gaf. Hij is niet zoo zelf
zuchtig dat hij je geluk in den weg wil
staan."
„Maar ik weet niet, of het mijn en uw
geluk zal zijn. als ik uw vrouw word."
„Maar kindje, mijn geluk is het zeker
en mogelijk, als je er over na gedacht
hebt, zie je in dat je met mij nog niet zoo
ongelukkig zou zijn. Willen we afspreken
dat ik vóór ik heenga nog een antwoord
van je krijg. De boot vertrekt over tien
dagen."
„Ik geloof niet, dat tien dagen mijn
gevoelens zullen veranderen. Laten wij
als goeie vrienden van elkaar gaan en
afwachten."
„Afwachten? Enfin, ik heb al zoo lang
gewacht. Ik zal zonder vrouw naar Ame
rika vertrekken, maar ik mag je schrijven
en je belooft mij mijn brieven te beant
woorden, mij eerlijk te zeggen hoe je
over mij denkt en mijn raad te vragen
als je die noodig mocht hebben
„O ja, dat alles wil ik graag," zei Leen
tje en stak hem beide handen toe die hij
in één van zijn sterke handen sloot.
Toen drukte hij er een kus op en verliet
het meisje, dat verward en toch met een
g.-voel van geluk alleen bleef.
(Wordt voortgezet.)