Een yerrader.
De gestolen handschoen.
Hot oiffer der grootmoeder
UIT DE
MOPPENTROMMEL
Nina Camuso was de dochter van een
visscher, en ook haar broeders oefenden
hetzelfde bedrijf uit. Hun eenvoudige
woning aan het uiterste eind van Porto-
fine, keek als een wit stipje tusschen het
groen der olijf- en vijgeboomen uit het
was het eenige huisje op de hobbelige
helling der rots, waartegen de zee dag en
nacht haar golven met dof geluid doet
bleken. Het was een armoedige hut, als
het ware hangende tusschen den blauwen
hemel en de groene golven.
In die woeste eenzaamheid, sedert haar
vroegste teugd van de zorg eener moeder
beroofd, had Nina met haar vader en
broeder gewoond en was zij van kind tot
jong meisje opgegroeid. Andere ïnensche-
lijke wezens zag zij niet.
De vader en de broeder waren, zooals
hun beroep medebracht, dikwijls langen
tijd van huis. Dikwijls ook gingen zij al
leen 's nachts uit en brachten dan in
Jilaats van visch, balen tabak, vaten petro-
eum of sterken drank en zakken koffie
mede. Waar haalden zij die vreemde vis-
schen vandaan
Die vraag is gemakkelijk beantwoord.
Uit zekere kleine vaartuigen, een groot
soort van visschersschuiten, die tegen
den avond, als bevreesd voor storm,
dicht bij den wal het anker-lieten vallen.
En als het dan geheel donker was gewor
den, kwamen de visschers er met hun
booten naar toe. Stil en vlug werden de
goederen aan wal gebracht en verborgen
in een soort kelder in het hutje. Den vol
genden nacht kwamen er dan over de
rotsen mannen, die iets op hun schouders
of op ezels laadden en alles medenamen.
Dit ging zoo jaren achtereen en Nina
was er aan gewoon geraakt. Haar vader
had haar gezegd nooit over hun zaken
te spreken en zij had gehoorzaamd. Hij
had haar ook bevolen een wakend oog op
de kustwachters te houden, en het meisje
trachtte dan met haar scherpe oogen de
nachtelijke duisternis te doorboren, of zij
ook ergens de glinstering van een geweer
loop of het gele kwastje op de muts der
kustwachters kon ontdekken.
In Mei had de overheid besloten om
de posten te verdubbelen, teneinde het
smokkelen op die kust voor goed te doen
ophouden. Een van die posten werd een
plaats aangewezen in de nabijheid van de
hut van Camuso. Dat was een harde slag
voor de mannen. De werkelijke visch
werd ook schaarsch en was moeilijk te
vangen, en hun vangst was vaak gering,
ofschoon zij soms dagen achtereen op
zee bleven.
Tot de voor dien post aangewezen
mannen behoorde 'n zekere Gigi Campel-
lo, een knappe, jonge man, met blonden
knevel, schitterende oogen, vleiende stem
en indringende manieren. Hij had daar
drie dagen en twee nachten per week de
wacht.
Hoe kwam het toch? Het meisje wist
het zelve niet, maar spoedig ontstond er
tusschen de visschersdochter en den jon
gen kustwachter groote sympathie. Zij
spraken elkander voor het eerst, toen'
Nina haar waschgoed op de rots te
drogen ging hangen. En hun vertrouwe
lijkheid werd spoedig grooter en grooter.
Als Gigi wist, dat Nina's vader en
broeders op zee waren of op weg naar
Camogli of Porfofiilo om de visch die
zij nooit vingen, te verkoopen, verliet
htj zijn post en ging hij naar de hut. En
soms, als er op de zee aan hun voeten geen
enkele vischboot te zien was, piets dan
aan den horizon de rook der stoomboo-
ten, die naar Genua gingen, nam Gigi
Nina's arm en wandelde met haar door de
olijfboschjes.
Van zijn verloofde vernam Gigi, dat
dienzelfden avond vele balen tabak in
het huis haars vaders zouden worden
binnengesmokkeld.
Den volgenden middag bevond hij zich
in het wachthuisje, toen de luitenant der
compagnie binnenkwam.
Zonder veel inleiding roept hij zijn
mannen bijeen en spreekt hen aan: „Van
nacht is er een lading 'tabak aart deze kust
gebracht door een boot, van Malta ko
mende. De rang van onderbrigadier en
de bclooning, door het gouvernement
uitgeloofd eenige honderden franks
vallen ten deel aan den man, die ze be
machtigt natuurlijk moet hij voorzichtig
handelen, teneinde den argwaan der boe
ren in den omtrek niet te wekken, die,
naar ik geloof, tUrn tot ie smokkelaars
'\r betrekking staan. Wie biedt zich aan
herhaalde de brigadier op meesterachtigen
toon zijn superieur nabootsende.
De mannen zien elkaar zwijgend aan,
niet wetende wat te antwoorden. Na een
korte aarzeling treedt Gigi Campello
naar voren, salueert eerbiedig en zegt
„Ik luitenant."
„Wat, jij I"
«Laat het maar aan mij over, mijnheer.
Geef mij vijf gewapende manschappen en
morgenavond is de vangst binnen."
„Toegestaan, maar bedenk wel, dat
jij bij niet slagen gestraft wordt met veer
tien dagen gevangenisstraf, eenzame op
sluiting."
„Ik zal slagen, mijnheer."
De nacht was kalm en helder. Nina,
die dien avond den slaap niet kon vatten,
zat aan het kleine venster en volgde met
de oogen de boot haars vaders, wier lan
taarn hier en daar tusschen de rotsen
opdook.
Plotseling verbrak het geluid van na
derende voetstappen de stilte van den
nacht. Het meisje sidderde in bange
verwachting. Een oogenblik later stonden
een groep mannen voor de deur.
„Doe open, in naam der wet 1" riep een
-bekende stem.
„Wie is daar?" riep het meisje terug,
haar ooren niet geloovende en zich aan
het venster vertoonende,
Gigi Campello antwoordde „Er is
hier gesmokkelde tabak verborgen, die
willen wij in beslag nemen."
„In beslag nemen," herhaalde Nina
werktuigelijk, terwijl zij haar verschrikten
blik naar de zee wendde, zij zag dat het
licht der boot, waarin haar vader en haar
broeders waren, het strand naderde.
Nina's gedachten vlogen zij "wist, dat
zij na korten tijd aan wal zouden zijn,
en geen gevaar duchtende, naar huis
zouden komen, en zoo den vijand in
handen zouden vallen. Zij begreep den
staat van zaken volkomen, zij begreep
al het verraad van Gigi en voelde haar
hart bijna breken. Al haar moed bijeen
roepende, riep zij
„U vergist u, er is hier geen tabak 1"
„Doe open," antwoordde Campello,
„of wij gebruiken geweld 1"
„Gigi 1" riep het arme kind uit, de
handen smeekend naar hem uitstrekken
de.
„Gigi heeft u niet noodig zeide een
der kustwachters met een spottend lachje,
„heden zult gij naar de stem der wet
luisteren."
De mannen barstten in lachen uit en
namen hun geweren in de hand.
„Schurk 1" gilde Nina, diep beleedigd
door het gesprokene en het gelach en
steeds keek zij naar het licht der boot,
dat nader en nader kwam.
„Doe open Ja of neen riep Gigi
weder
„Neen antwoordde Nina.
„Dat zullen wij eens zien 1" en een der
mannen sloeg met den kolf van zijn ge
weer tegen de wrakke deur.
Nina, half waanzinnig van vrees en
hartstocht snelde naar de andere kamer,
greep een oud geweer, dat naast haars
vaders bed stond, en keerde er mede
naar het venster terug.
„Gigi, ga weg, je weet wel, dat hier
niets verborgen is, ga heen 1"
„Neen, ik ga niet heen. De tabak is wel
hier, ik weet het zeker. Doe nu open, er
moet een eind aan de zaak komen."
„Goed zie dan maar hoe het eindigt."
Zij steunde het geweer op de vensterbank,
gaf vuur, en Gigi Campello stortte leven
loos op den grond.
De kustwachters verdrongen zich om
den doode, in ijlende vaart sloop het
ongelukkige meisje de achterdeur uit,
waar zij door haar vader en haar broeders,
die, gewaarschuwd door het schot, op
hun hoede waren, in een logge boot ont
vangen werd.
„Hij is dood 1" zuchtte het meisje en
viel haar vader bewusteloos in de armen.
De tabak werd elders aan wal gebracht.
De kustwachters zwoeren hun kame
raad te wreken.
Tot nu toe hebben zij echter de gele
genheid niet gehad.
Nina, haar vader, haar broeders zijn
verdwenen.
En toch zegt men, dat zij in 't holle
van den nacht te Porrofino nog steeds
tabak aan wal brengen, wanneer de lucht
somber en de maan achter dikke wolken
verborgen is.
Geen nieuwe verrader heeft hen echter
nog weten te betrappen.
De oude heer Briggs was een man ip
bonis, en een oud vriend onzer familie.
Des zomers bracht hij enkele maanden
buiten door, en toen ik nog student was,
ging ik daar geregeld gedurende de va-
cantie enkele dagen logeeren, dagen van
vroolijke uitspanning en onschuldig genot.
De heer Briggs en zijn vrouw hadden
steeds allerlei attenties voor mij en ik
speelde vroolijk met de kleine Celestine,
het eenig kind der oude lui, die op haar al
hun hoop gevestigd hadden.
De laatste twee jaren had ik om bizon-
dere redenen de familie niet meer bezocht,
doch kon thans, nu ik mijn studiën vol
tooid had, niet nalaten aan een vriende
lijke uitnoodiging gevolg te geven, alvorens
ik mij voor goed vestigde.
Wat was de toestand veranderd
Toch waren mijnheer en mevrouw
Briggs ongeveer dezelfden gebleven, even
vriendelijk als ooit.
Maar Celestine was tot een groote en
bevallige jonge dame opgegroeid, die als
bij tooverslag geheel mijn hart innam.
Merkten haar ouders iets van de gevoe
lens, die mij bestormden
Ik weet het niet.
Doch ik wil mijn verhaal voortzetten.
Juffrouw Celestine Briggs was een engel
geworden en ik hield eindeloos veel van
haar.
Maar ik durfde het meisje mijn liefde
niet bekennen.
En toch was er geen bizondere grond
om zoo terughoudend te zijn.
Maar ik was zeer verlegen, en deze
verlegenheid beheerschte mij zoo, dat
ik het niet wagen durfde mijn gevoelens
tegenover het voorwerp mijner liefde
bloot te leggen.
Twee a driemaal had ik gedacht haar
iets toe te fluiSteren van hetgeen mij zoo
zwaar op het hart lag, doch de woorden
waren mij steeds in de keel blijven steken,
en ik zag den dag reeds naderen, dat de een
of andere jonge, man mij onder de duiven
schieten en de beminnelijke Celestine een
tempel zou bouwen aan den huiselijken
haard, want ik wist maar al te goed, dat ik
nooit den moed zou hebben een huwelijks
aanzoek te doen.
Toch waren het zalige dagen, die ik
daar doorbracht. Haar vader en haar
moeder waren zeer gezellige personen en
ik onderhield mij op voortreffelijke wijze
met den ouden heer. Naderde ons echter
de lieve Celestine, dan stond ik gewoonlijk
tegenover haar met den mond vol tanden.
Natuurlijk wierp ik haar bewonderende
blikken toe en volgde haar, althans van
verre, op al haar wegen en paden.
In alle stilte maakte ik liefdeversjes,
doch had den moed niet deze het meisje
onder de oogen te brengen en op den dag
van mijn vertrek was ik nog geen stap ver
der gekomen.
Den laatsten dag dat ik daar was, kwam
de oude heer Briggs tot mij
„Perkins," zeide hij, „wanneer wij in
de stad teruggekeerd zijn, kom je ons
bezoeken, hoor 1"
De Briggs woonden in een groote fa
brieksstad, vier uur sporens van mijn ge
boorteplaats.
De woorden van den ouden heer boden
mij natuurlijk een zeer schoon uitzicht,
doch waarheen kon het leiden In den
geest zag ik al weer hoe een andere mijn
diep aangebeden Celestine naar het altaar
voerde en reeds bij voorbaat brak mij het
moedeloos hart.
Tot een zaak was ik echter vast beslo
ten. Ik zou alles aanwenden om mij een
aandenken van haar te verschaffen, dat
mij steeds in mijn eenzaamheid aan de ge
lukkige dagen zou herinneren in haar na
bijheid doorgebracht.
't Liefst had ik een lok harer glanzende
haren gehad, doch daar 't toch wat al te
erg zou geweest zijn op verraderlijke wijze
haar lief kopje te schenden, dacht ik
onwillekeurig aan haar kleine bruine
handschoenen, die zij geregeld droeg en bij
haar thuiskomst steeds met haar hoed in
de voorkamer op een tafeltje neerwierp.
Ik wilde met den trein van twee uur
naar huis terugkeeren. Om elf uur was
Celestine uitgegaan, doch ik wist, dat zij
tegen den middag terug zou zijn.
Ik stond in de gang, toen zij binnen
kwam, en groette bedeesd, doch thans
legde zij haar hoed met de handschoenen
niet op dezelfde plaats neder, maar trad
de kamer van haar moeder binnen met
de woorden
„Ma, waar is papa
Overigens hoorde ik niets, daar de deur
achter het meisje werd dichtgeslagen.
Ik geraakte in vertwijfeling.
De middagklok weerklonk en Celestine
trad de eetzaal binnen, door moeder en
vader gevolgd.
Hoed en handschoenen had zij in de
kamer harer moeder gelaten, die zorg
vuldig werd dichtgesloten.
Zou ik nu naar huis teruggaan zonder
den vurig verlangden handschoen Ge
heel mijn binnenste verzette zich daar
tegen.
De kamer, welke Celestine zooeven
had verlaten, ontving haar licht langs de
veranda. Allen waren thans in de eetzaal
vereenigd, die aan de andere zijde lag.
Haastig sloop ik naar een der vensters,
stak het hoofd binnen en zie daar lagen
voor mijn oogen de in elkaar gewikkelde
handschoenen met den hoed. Een sprong,
en ik stond in het vertrek Zonder een
oogenblik te aarzelen greep ik de glacé's,
stak ze ijlings in mijn borstzak en haastte
mij zoo spoedig mogelijk weg, daar ik eens
klaps naderende schreden meende tt
hooren.
Na tafel wilde ik Celestine verzekeren,
hoe hard het mij viel haar nabijheid te ver
laten, doch ik slaagde er slechts in enkele
onverstaanbare woorden te uiten, waar
over ik hevig bloosde tegenover het arge-
looze meisje.
Toen ik echter uit het in de onmiddellij
ke nabijheid liggend station de in de
veranda verzamelde familie met den zak
doek een laatst vaarwel toewuifde, beant
woordde zij op dezelfde wijze mijn groet
uit de verte en mijn arm hart klopte.
Met de handschoenen op het hart keer
de ik naar huis. Zij verkregen hun vaste
plaats in een mijner zakken en verlieten
mij nooit, noch op mijn kantoor, noch
op de wandeling, noch te huis.
In den loop der tweede week na mijn
terugkeer ontmoette ik een goede vriendin
van Celestine, die met haar op pensionaat
was geweest.
Zij deelde mij mede, dat het lieve meisje
schandelijk bestolen was. Haar vader
had haar een banknoot geschonken van
twintig dollar en deze was uit haar kamer
ontvreemd terwijl allen" aan de middag
tafel waren gezeten.
„Ellendige schurk riep ik uit, „die
het wagen durft 1"
,,'t Is akelig te moeten denken," voegde
er Miss Willburg bij, „dat een dergelijke
schurk wellicht onder hetzelfde dak
woont als mijn goede Celestine. Ik houd
mij overtuigd, dat het iemand van 't dienst
doend personeel moet zijn."
Toen ik dien avond Celestine's hand
schoenen te voorschijn haalde, dacht ik
onwillekeurig
„Ach, ware ik maar bij je geweest, lieve,
om je eigendom te beschutten 1"
Niettegenstaande de eigenlijke zomer
tijd reeds voorbij was, scheen de zon nog
zeer warm en ik droeg nog geregeld een
licht zomerpak met een wit vest.
's Maandagsmorgens kwam mijn wasch-
vrouw steeds mijn waschgoed halen voor
ik naar kantoor ging. Zij was een goede
oude vrouw van onbesproken gedrag, de.
eerlijkheid zelve.
En dat was zeer gelukkig voor mij, want
ik had de lieve handschoentjes in het vest
zakje laten steken, waarin zij zoo veilig
geborgen waren.
Zoo kwamen zij bij de waschvrouw
terecht.
O, wat een schrik overviel me, toen ik
er op het kantoor aan dacht en wegens
bizonder drukke omstandigheden den
tijd niet vinden kon mijn werkzaamheden
een uurtje te verlaten, om zoo spoedig
mogelijk weer in het bezit van mijn ver
loren schat te komen.
Niet voor zes uur had ik gedaan. Haastig
ijlde ik weg, en 't scheelde maar weinig of
ik viel boven aan de trap over een vreemde
gestalte, die mij den weg versperde, hals
over kop haar beneden.
Op het geroep der vrouw 't was een
vrouw, die daar zat wist ik nog tijdig
in te houden en een plotselingen val te
voorkomen.
Zij, die daar zat, was mijn waschvrouw
in eigen persoon.
„Mijnheer," zeide het goede mensch,
„wat bent u toch lichtzinnig Ik had
werkelijk niet van den heer Perkins ge
dacht, dat hij zoo iets in zijn vestzak zou
laten steken
„Ja goede ziel," antwoordde ik. ,,'t Is
mij pas later ingevallen. Doch ik was
bang dat alles al in de waschtobbe zou
gestopt zijn. Daar zouden mijn hand
schoenen zeker niet beter op zijn ge
worden."
„Ik heb twintig jaar gewasschen, mijn
heer. Ongeveer zoo lang is mijn man zali
ger al dood, en Levasher, zoo heette hij,
had steeds de gewoonte te Zeggen Vrouw,
kijk alle zakken eens goed na, alvorens
je aan de wasch gaat, want de goede man
was even eerlijk en voorzichtig als ik."
Met deze woorden bracht zij de bruine
handschoenen uit haar zak te voorschijn.
„O, wat een geluk riep ik in ver
voering uit.
„Zij zijn meer dan half afgedragen,
dacht ik, terwijl ik met een onverschillig
oog op de handschoenen blikte. En wat
heeft mijnheer Perkins toch een klein
handje," ging de vrouw onwillekeurig
voort, en sloeg de handschoenen op een
der tafels uit.
Ik lachte.
„En zie, mijnheer, daar valt voor mijn
voeten een banknoot neer van twintig
pond. 't Scheelde maar weinig of deze
kwam in de waschtobbe terecht en had
zoo heel licht kunnen verloren gaan
Maar wat mankeert u, mijnheer Perkins?
Wat ziet u er uit
Ik kon geen woord spreken. De gan-
sche waarheid trof mij eensklaps als een
onverwachte bliksemstraal. Ik had de
banknoot mijner geliefde Celestine gesto
len!.... Ik had wel meer gezien, dat
dames vaak haar papieren geld opgerold
in den handschoen steken, en kon mij dus
over niets meer verwonderen.
Groote God, wat zou ik nu aanvangen
Ik ljet vrouw Levasher zoo wijs als zij
was, dankte de goede vrouw en schonk
haar een dollar. Dan haastte ik mij voort
om den avondtrein nog te bereiken en
spoorde met bevend hart naar de lieve
buitenplaats.
Nauwelijks was de zon des anderen
daags opgegaan, toen ik reeds in de veran
da stond.
Alles scheen nog te slapen.
Reeds geruimen tijd zat ik daar, toen
eensklaps de deur des huizes geopend
werd, en frisch als een ontloken roos stap
te Celestine vooruit, terwijl zij met haar
aangename stem een vroolijk morgen
liedje zong.
Toen zij mij plotseling voor zich zag
staan, riep de jonge dame eensklaps vol
verbazing uit
„Mijnheer Perkins 1 O, welke verras
sing 1"
En ik, die nooit in staat was een enkel
woord tot haar te spreken, antwoordde
thans met bizonderen moed 5
„Hier is de gestolen banknoot, juffrouw
Celestine."
„Maar waar hebt u deze toch gevon
den, mijnheer Perkins," vroeg zij.
„Ik.ik heb.ze gestolen," luidde
mijn antwoord, „zij stak in uw handschoe-
nen."
„Ja, dat weet ik," antwoordde zij, „doch
hoe kan
„Ik sprong door de veranda de kamer
uwer moeder binnen, juffrouw Briggs,
en ik...."
Zij staarde mij met een paar zonder
linge oogen aan.
„Om mijn handschoenen weg te ne
men...."
Zij scheen zooveel wantrouwen in mijn
gezond verstand te koesteren, dat haar
bezorgde blik eensklaps al mijn schuchter
heid overwon.
„Ik wilde iets in mijn bezit hebben,
juffrouw, dat u zelf gedragen hadt,"
stotterde ik, „doch durfde het niet wagen
u er naar te vragen. Heden morgen eerst
vond ik de banknoot in uw handschoen.
Ik bemin u zoo innig, dierbare Celestine,
dat ik het niet zeggen kan.Ik durfde
het u niet zeggen. Ware deze omstandig
heid niet voorgevallen, dan zoudt u het
misschien nooit ervaren hebben 1"
Dan brak Celestine in een vroolijk
lachen uit.
„Dwaze vriend," riep zij op aanmoedi
genden toon uit. „Maar waarom mocht ik
er dan niets van vernemen
Sinds'dien tijd heb ik mijn schuchter
heid volkomen overwonnen.
Mevrouw Briggs was beleefd genoeg
te verklaren, dat schuchterheid een deugd
is, die zij in een man hoog waardeerde en
haar man stemde met alles in wat me
vrouw vooruitzette.
Celestine en ik zijn thans getrouwd
en vrouw Levasher is onze keukenmeid.
Voor de wasch krijgen wij iemand
anders.
„Was jij er niet geweest," zeg ik haar
dikwijls, „dan had ik mijn vrouw niet
gekregen."
„En mijn man zou wellicht een oude
j ngen en een brompot geworden zijn,"
voegde Celestine er dan lachend bij.
i.
Als altijd zat zij voor haar deur in de
zon, de oude grootmoeder Nanette en
spon met haar oude, vlugge vingers de
fijne draden, bijna zoo glinsterend en
blank als haar sneeuwwitte, zilveren haren,
die in rijken overvloed haar oude hoofd
omlijstten. Vóór haar stond de koopman
Antoine Hutin.
„Kom, loop heen, Hutin. Wat Ik,
e:n oude vrouw van bijna tachtig jaar,
ik zou mijn haar gaan verkoopen als een
jonge meid voor een handvol geld
„Je moet het zelf weten, grootmoeder
Nanette. Ik zeg u nog eens, ik heb er
tweehonderd franken voor over. Ziet gij,
blond haar, zwart haar, dat kan ik krijgen
zooveel als ik wil alle dagen maar
zoo'n zilverwit haar gelijk het uwe,
dat is zeldzaam en ik zeg je nog eens, je
kunt er alle dagen bij mij tweehonderd
franken voor krijgen 1 Denk eens, twee
honderd franken 1 Het is een heele som 1"
„Welnu, als het zoo zeldzaam is, moet
ik het zorgvuldig bewaren. En ik heb uw
tweehonderd franken niet noodig. Ik
verdien mijn brood met spinnen en mijn
kleinzoon, mijn brave Jean, heeft een
goede plaats te Parijs gevonden. Hij zal
wat besparen dan komt hij terug bij zijn
grootmoeder en dan moet hij mij terug
vinden, zooals hij mij verlaten heeft, met
mijn grijze haren, de kroon van mijn eer
lijk Jeven 1 Neen, neen, Hutin, er kan
niets van komen."
De koopman ging heen, maar toch
wendde hij zich nog eens om en riep
„Denk er aan, grootmoeder Nanette, de
tweehonderd franken liggen altijd voor
u klaar."
Maar de oude vrouw wierp hem een
blik toe vol verontwaardiging.
Het was Zaterdag. De oude vrouw
bracht het gesponnen garen weg naar de
boerderij, waarvoor zij werkte en tegen
den avond keerde zij weder, opgeruimd
en vroolijk, want zij droeg het verdiende
brood onder den arm, en in haar zak het
stuk zilvergeld, dat zij opsparen zou voor
haar kleinzoon.
Op den drempel van haar huisje stond
haar buurvrouw Mariette, de vrouw van
den klompenmaker, die haar een brief
overreikte, welke de bode dien middag
gebracht had. Er kwam een uitdrukking
van geluk op het nog rozige aangezicht
der oude.
„Ha, die komt van mijn kleinzoon, van
Jean."
De buurvrouw haalde twijfelend de
schouders op.
„Ik weet het niet. Ik herken zijn schrift
niet. En hij zou zich ook niet in het adres
vergist hebben, uw kleinzoon Jean Kijk
eens, het is zoo slecht leesbaar, dat de
brief naar verschillende plaatsen is ge
weest voor hij hier kwam 1"
Zij gaf den brief aan de grootmoeder.
Hij zag er vuil beduimeld uit. Er kwam
een duister gevoel in het hart der grijze
vrouw. Zij werd bleek, haar knieën knik
ten.
„Toch, Mariette, hij is van Jean. Wie
Zou mij anders schrijven Maar zie, zijn
hand heeft gebeefd Hij is zeker ziek.
Mijn arm kind, ziek 1 hij, de eenige,
die mij is overgebleven. Daar, Mariette,
lees, gauw 1"
Zij waren samen het huisje der buur
vrouw binnengegaan. De oude moeder
liet zich op een krukje neerglijden. En, de
buurvrouw opende den brief en las
Mijn lieve, oude moedertje.
Wij waren te gelukkig, weet je!..
Dat kon zóó niet blijven Ik had een
goede plaats gevonden weldra zou ik
bij u teruggekomen zijn en ik zou u nooit
meer verlaten hebben 1 Maar het was
te zwaar voor mij. U weet niet hoe zwaar
het is te Parijs te werken 1 Altijd naar
boven klimmen en dan naar beneden en
dan weer naar boven 1 Als de dag om is,
heeft men geen beenen meer en het hoofd
loopt om Ik had beter gedaaan, maar
dadelijk naar huis te komen. Daar heeft
men tenminste lucht en licht.
Dat alles dient om u te zeggen dat ik
ziek ben geworden. De dokter gelooft,
dat het van vermoeidheid is en van heim
wee 1 O, ja, ik zou zoo gaarne ons dorp
nog eens hebben willen zien en ook u,
grootmoedertje 1
En jiu te denken, dat alles voorbij is 1
De patroons hebben mij niet kunnen
houden zij hebben mij naar het hospitaal
gezonden, en de oude werkmeester heeft
het hoofd geschud, toen ik heen ging.
Men zegt, dat hij zich nooit vergist. Daar
om zeg ik u vaarwel, grootmoedertje 1
Ach, sterven zonder u te kunnen om
helzen, mijn God, dat is hard. Maar wij
zijn te arm, u kan niet komen. Wij moeten
ons in ons lot schikken. Door dit papier
Zult u weten, dat uw kind tot zijn laatsten
snik aan u gedacht heeft.
Uw kleinzoon, die u lief heeft
Jean Tauzia
Hospitaal der Liefdadigheid, te Parijs.
De oude vrouw bleef roerloos zitten,
versteend. Er moest een heele tijd
voorbij gaan, eer zij het begreep. Haar
kleinzoon, ziek, stervende, alleen te Pa
rijs 1 Dan stond zij eensklaps open vlucht
te in haar eigen huisje.
II
Daar lagen zij voor haar op de tafel, de
weinige geldstukken, die zij had opge
spaard Maar het waren er niet genoeg.
Alleen de reis naar Parijs kostte meer dan
dertig franken Waar zou ze die vandaan
halen Neen, zij was te arm, om haar
ziek, haar stervend kind te Parijs te gaan
opzoeken. Dertig franken 1 Voor het eerst
in haar leven voelde Me oude vrouw haar
armoede
Maar daar schoot haar een gedachte
door het hoofd.
„Denk er aan, grootmoeder Nanette,
dat ik er altijd tweehonderd franken voor
over heb
En snel als de gedachte, was haar be
sluit. Zij stormde het huisje uit, zij vergat
Zelfs de deur te sluiten en liet het weinige
geld op de tafel liggen.
Zij ijlde voort in één adem door tot aan
het huis van den koopman. Zonder aarze
len stapte zij binnen erf nog half buigen
adem, riep zij den koopman toe«Antoine
Hutin, je hebt gezegd, dat je tweehonderd
franken wilde geven voor mijn haar 1"
„Ja, grootmoeder Nanette, tweehonderd
franken dadelijk 1"
,Goed, haast je dan wat en knip ze af."
EEN HANDIGE KOOPMAN.
Een marktventer verkoopt allerlei uit-
eenloopende artikelen, verguldsel om
i IJ vCllIOUUCIlUC dl UAvlvU; VClEUlUoCl UU1
Zij had zich reeds neergezet en had met dg lijst van den spiegel weer te doen glan_
bevende hand haar afgezet en het z haarwater tegen roos en grijs worden,
haar losgemaakt. In blinkende golven viel zalf tegeD eelt en knobbels.
de zilveren stroom over de schokkende Èen jongmensch nadert schuchter den
schouders van het oudje. Of de koopman )oo2en k an en vraagt
Zich haastte, bang, dat de begeerde schat Hebt u £ijgeval ook een middei tegen
hem nog zou ontsnappen. Toen de koude zomersproetenV'
schaar het witte hoofd aanraakte en de ffTegen zomersproeten zegt de koop-
sneeuwwitte lokken neergleden in den m nee dat niet mijnheer, maar wel
schoot van den koopman, toen blonk er heb -k een das, die er prachtig bij kleurt."
een traan in de oude oogen, maar haar
Zielskracht dwong ze terug en haar oude,
bevende lippen murmelden „voor mijn
jongen 1"
III.
EEN WAAGHALS.
Bram, met een leertje op zijn schouder,
komt op straat zijn vriend tegen. Deze
zegt tot hem „Wat moet jij met dat leer-
Daar stond ze, op de binnenplaats van tje op je schouder
het hospitaal, de oude vrouw, met de on- Bram: „Weet ie dat niet, ik ben toch
afscheidelijke mand der Fransche boeren- glazenwasscher geworden?"
vrouwen onder den arm. Zij was als ver- Vriend „Wat heb je dan aan dat kleine
doofst van al het geraas en gewoel om haar laddertje
heen, zij was afgemat, bijna moedeloos. Bram „Over wat zal ik zoo hoog klim-
Zij keek rond, of zij nergens kon gaan men. Ik doe aljeen de soi s-terrains.'
Zitten, zij had wel willen schreien. Maar
opeens riep zij al haar krachten te zamen, TOPPUNT VAN LUIH zID.
zij verzamelde al haar moed zij dacht „Een kennis van mij," sprak een heer
aan naar kind, aan haar Jean, die leed, die tot zjjn vriend, „is nu eenvoudig te lui
misschien stierf op dit oogenblik, zondei>om te werken, hij heeft in de laatste 4 ja-
haar ts hebben vaarwel gekust» JVlaar hoe geen steek uitgevoerd»"
zou zij haar kind vinden in dat groote. „O. dat is nog niet zoo heel erg."ant-
onmetelijke gebouw. Daarr kwam een man woordde de ander.
op haar aan, die het uniform droeg van „Mijn broer is nu al 5 jaar zonder
het Ziekennuis werk en toen hij onlangs koorts had. waa
„Kom morgen terug, vrouwtje, dit is b- n te [u; om te bibberen."
het uur met voor de bezoeken.
De oude vrouw wrong de handen. VERSPROKEN.
„Mijnheer, heb medelijden met mij. Ik
kom uit mijn dorp, ver, ver weg Ik heb Een jonge dame is lid van een korfbal
den geheelen dag en nacht gereisd, omdat club geworden. Daar het aantal dames in
mijn kind hier ligt te sterven. En ik heb die vereeniging niet groot is, vraagt een der
hem maar alleen, mijnheer 1" bestuursleden of haar zuster ook geen lid
Die man was koud geworden voor alle wil worden, waarop zij antwoordt„Die
mogelijke tranen en betuigingen, maar er is al verloofd mijnheer."
lag iets in den toon der oude vrouw, dat
KINDERGEDACHTE.
Neefje tot zijn oom „Oom u en
hem in het hart drong.
„Welnu," zeide hij, „beproef maar eens,
j r J 11WJC tS_»l Z,11U Wilt
daar rechts, of men u naar boven wil samen één bonk if f
laten gaan. -
Men liet haar naar boven gaar*.
Een jonge man met een verstandig en
welwillend voorkomen geleidde haar.
Bedeesd vroeg zij, waar haar Jean lag,
Jean Tauzia
„Wie, Jean Tauzia No. 22. Die
ligt op mijn zaal Ik pas hem op. U
bent zeker zijn grootmoeder 1"
Het oudje knikte, bewogen tot in de ziel.
Oom (verschrikt) „Wat bedoel je
kind? Vergif!!!"
Neefje „Ja oom, want Pappie zegt dat
Nicotine vergif is.
Nou u heet toch Nico en tante Tine,
dus...."
Moeder
EEN BEZWAAR.
Waarom in vredesnaam
„Ach, die arme jongen," vervolgde de heb je Jhr. X. een blauwtje gegeven Zijn
oppasser blijde, „dat zal hem meer goed verleden is onberispelijk, zijn toekomst is
doen dan alle medicijnen van onze knappe schitterend.
dokters. Hij durfde niet meer hopen. Dochter Ja, maar zijn tegenwoor-
dat u zou komen. Wacht, ik zal u wij- digheid is onverdragelijk
Zeti. Maar zacht, zacht want hij
slaaptWat zal dat een gelukkig ont
waken zijn, als hij zijn oud moedertje zal
zien, waar hij zoo om geroepen heeft. Hij
EEN BOODSCHAP BIJ DEN
SLAGER.
- Een heertje moest voor zijn vrouw lever
kan er wel in eens beter van worden r WOfSt hakn bij den varkensslager, en
Daar lag hij, bleek, een'doode gelijk. kree„ de uitdrukkelijke boodschap mede
Hoe schrok het arme grootmoedertje op d5op te letten dat hij door den baas zelf
het gezicht van haar jongen. O, wat dat |eholp£n werd. Hij treedt den winkel bin-
leelijke Parijs van de sterke jongens van nerl) en vraagt 0p geaffecteerden toon aan
het dorp maakt! den dikken man, die in een witte kiel ach-
Zi) vouwde de handen en bad. tef de toonbank staat)iBent u hieT 00k
De oppasser bewoog zacht de gordijnen. de baas waar0p de slager antwoordt
De Zieke ontwaakte. Hij keek en wist niet ja-yel, of dacht u soms, dat ik hier het
wat hij zag. Hij durfde zijn oogen met vaJj[en ^as
vertrouwen.
„Ja, ja," zeide de oppasser bemoedi- ZIJN TIJD VOORUIT,
gend, „zij is het wel, je oude grootmoeder-
tje, die jij niet meer verwacht hadt. Om- A „Ik maak u opmerkzaam, dat u
hels haar, maar bedaard hoor Niet je spreekt met een man, die zijn tijd ver voor
opwinden. En niet veel praten. Anders uit is."
zet ik grootmoedertje aan de deur 1" Huisheer „Durft u uzelf vooruit te
De oude voelde de tranen niet, die haar noemen om te beginnen bent u met de
langs de wangen lekten. Zii kp<0: de ver- huur al drie kwartalen ten achter,
magerde trekken van haar kind en luis-
terde naar zijn kinderlijk fluisteren. VEILIG.
„Grootmoedertje ach grootmoe- tipje menschcn lachen je achter je rug
"**9,? uit," sprak mevrouw Z.
Hij vroeg nieuwsgierig „Daar hebben ze groot gelijk in," sprak
„Hoe hebt u het toch aangelegd, om de sterke man „dat is de eenige veilige
hier te komen, wi, zijn-toch zoo arm 1 nlanier voor hen.»
Maar zij toog heldhaftig, het oude
vrouwtje. DE LUITENANT IN CIVIEL. v
„Ik had nog een spaarduitje, mijn lieve
Jean. Kijk maar eens 1" Luitenant „Hoe Zie ik er in civiel uit.
En trotsch toonde zij de nog overge- mejuffrouw?"
schoten goudstukken, maar dwong den Jonge dame „Eenvoudig als een ge-
traan terug, die in haar oog opwelde bij de plukte pauw, mijnheer de luitenant,
gedachte aan den verloren zilveren schat. _Cn
Maar troost u, trouwe grootmoeder. GEEN WONDER.
De oppasser heeft geliik gehad. Het te- Zeer dikke heer in de volle tram :„Ze
rugzien zijner grootmoeder he°C\ een keer duwen m€f 2C stooten me, ze trappen me
gebracht in de ziekte van uw Jean Hij Conducteur „Ta. beste meneer, ma;
zal terugkeeren naar zijn dorpje, hij
zal bij u blijven tot aan het einde uwer
dagen en zijn zorgzame liefde zal een
schoonere kroon vlechten om uw be
sneeuwde slapen, dan de schitterendste
haartooi ooit vermocht J
Conducteur „Ja, beste meneer, maas
u is ook overal."
HIJ WIST HET.
Sergeant„Korporaal Jansen, sigtlaal,
hoe wordt dat geschreven
Jansen „Dat wordt niet geschreven»
sergeantdat wordt geblazen."