Een yerrader. De gestolen handschoen. Hot oiffer der grootmoeder UIT DE MOPPENTROMMEL Nina Camuso was de dochter van een visscher, en ook haar broeders oefenden hetzelfde bedrijf uit. Hun eenvoudige woning aan het uiterste eind van Porto- fine, keek als een wit stipje tusschen het groen der olijf- en vijgeboomen uit het was het eenige huisje op de hobbelige helling der rots, waartegen de zee dag en nacht haar golven met dof geluid doet bleken. Het was een armoedige hut, als het ware hangende tusschen den blauwen hemel en de groene golven. In die woeste eenzaamheid, sedert haar vroegste teugd van de zorg eener moeder beroofd, had Nina met haar vader en broeder gewoond en was zij van kind tot jong meisje opgegroeid. Andere ïnensche- lijke wezens zag zij niet. De vader en de broeder waren, zooals hun beroep medebracht, dikwijls langen tijd van huis. Dikwijls ook gingen zij al leen 's nachts uit en brachten dan in Jilaats van visch, balen tabak, vaten petro- eum of sterken drank en zakken koffie mede. Waar haalden zij die vreemde vis- schen vandaan Die vraag is gemakkelijk beantwoord. Uit zekere kleine vaartuigen, een groot soort van visschersschuiten, die tegen den avond, als bevreesd voor storm, dicht bij den wal het anker-lieten vallen. En als het dan geheel donker was gewor den, kwamen de visschers er met hun booten naar toe. Stil en vlug werden de goederen aan wal gebracht en verborgen in een soort kelder in het hutje. Den vol genden nacht kwamen er dan over de rotsen mannen, die iets op hun schouders of op ezels laadden en alles medenamen. Dit ging zoo jaren achtereen en Nina was er aan gewoon geraakt. Haar vader had haar gezegd nooit over hun zaken te spreken en zij had gehoorzaamd. Hij had haar ook bevolen een wakend oog op de kustwachters te houden, en het meisje trachtte dan met haar scherpe oogen de nachtelijke duisternis te doorboren, of zij ook ergens de glinstering van een geweer loop of het gele kwastje op de muts der kustwachters kon ontdekken. In Mei had de overheid besloten om de posten te verdubbelen, teneinde het smokkelen op die kust voor goed te doen ophouden. Een van die posten werd een plaats aangewezen in de nabijheid van de hut van Camuso. Dat was een harde slag voor de mannen. De werkelijke visch werd ook schaarsch en was moeilijk te vangen, en hun vangst was vaak gering, ofschoon zij soms dagen achtereen op zee bleven. Tot de voor dien post aangewezen mannen behoorde 'n zekere Gigi Campel- lo, een knappe, jonge man, met blonden knevel, schitterende oogen, vleiende stem en indringende manieren. Hij had daar drie dagen en twee nachten per week de wacht. Hoe kwam het toch? Het meisje wist het zelve niet, maar spoedig ontstond er tusschen de visschersdochter en den jon gen kustwachter groote sympathie. Zij spraken elkander voor het eerst, toen' Nina haar waschgoed op de rots te drogen ging hangen. En hun vertrouwe lijkheid werd spoedig grooter en grooter. Als Gigi wist, dat Nina's vader en broeders op zee waren of op weg naar Camogli of Porfofiilo om de visch die zij nooit vingen, te verkoopen, verliet htj zijn post en ging hij naar de hut. En soms, als er op de zee aan hun voeten geen enkele vischboot te zien was, piets dan aan den horizon de rook der stoomboo- ten, die naar Genua gingen, nam Gigi Nina's arm en wandelde met haar door de olijfboschjes. Van zijn verloofde vernam Gigi, dat dienzelfden avond vele balen tabak in het huis haars vaders zouden worden binnengesmokkeld. Den volgenden middag bevond hij zich in het wachthuisje, toen de luitenant der compagnie binnenkwam. Zonder veel inleiding roept hij zijn mannen bijeen en spreekt hen aan: „Van nacht is er een lading 'tabak aart deze kust gebracht door een boot, van Malta ko mende. De rang van onderbrigadier en de bclooning, door het gouvernement uitgeloofd eenige honderden franks vallen ten deel aan den man, die ze be machtigt natuurlijk moet hij voorzichtig handelen, teneinde den argwaan der boe ren in den omtrek niet te wekken, die, naar ik geloof, tUrn tot ie smokkelaars '\r betrekking staan. Wie biedt zich aan herhaalde de brigadier op meesterachtigen toon zijn superieur nabootsende. De mannen zien elkaar zwijgend aan, niet wetende wat te antwoorden. Na een korte aarzeling treedt Gigi Campello naar voren, salueert eerbiedig en zegt „Ik luitenant." „Wat, jij I" «Laat het maar aan mij over, mijnheer. Geef mij vijf gewapende manschappen en morgenavond is de vangst binnen." „Toegestaan, maar bedenk wel, dat jij bij niet slagen gestraft wordt met veer tien dagen gevangenisstraf, eenzame op sluiting." „Ik zal slagen, mijnheer." De nacht was kalm en helder. Nina, die dien avond den slaap niet kon vatten, zat aan het kleine venster en volgde met de oogen de boot haars vaders, wier lan taarn hier en daar tusschen de rotsen opdook. Plotseling verbrak het geluid van na derende voetstappen de stilte van den nacht. Het meisje sidderde in bange verwachting. Een oogenblik later stonden een groep mannen voor de deur. „Doe open, in naam der wet 1" riep een -bekende stem. „Wie is daar?" riep het meisje terug, haar ooren niet geloovende en zich aan het venster vertoonende, Gigi Campello antwoordde „Er is hier gesmokkelde tabak verborgen, die willen wij in beslag nemen." „In beslag nemen," herhaalde Nina werktuigelijk, terwijl zij haar verschrikten blik naar de zee wendde, zij zag dat het licht der boot, waarin haar vader en haar broeders waren, het strand naderde. Nina's gedachten vlogen zij "wist, dat zij na korten tijd aan wal zouden zijn, en geen gevaar duchtende, naar huis zouden komen, en zoo den vijand in handen zouden vallen. Zij begreep den staat van zaken volkomen, zij begreep al het verraad van Gigi en voelde haar hart bijna breken. Al haar moed bijeen roepende, riep zij „U vergist u, er is hier geen tabak 1" „Doe open," antwoordde Campello, „of wij gebruiken geweld 1" „Gigi 1" riep het arme kind uit, de handen smeekend naar hem uitstrekken de. „Gigi heeft u niet noodig zeide een der kustwachters met een spottend lachje, „heden zult gij naar de stem der wet luisteren." De mannen barstten in lachen uit en namen hun geweren in de hand. „Schurk 1" gilde Nina, diep beleedigd door het gesprokene en het gelach en steeds keek zij naar het licht der boot, dat nader en nader kwam. „Doe open Ja of neen riep Gigi weder „Neen antwoordde Nina. „Dat zullen wij eens zien 1" en een der mannen sloeg met den kolf van zijn ge weer tegen de wrakke deur. Nina, half waanzinnig van vrees en hartstocht snelde naar de andere kamer, greep een oud geweer, dat naast haars vaders bed stond, en keerde er mede naar het venster terug. „Gigi, ga weg, je weet wel, dat hier niets verborgen is, ga heen 1" „Neen, ik ga niet heen. De tabak is wel hier, ik weet het zeker. Doe nu open, er moet een eind aan de zaak komen." „Goed zie dan maar hoe het eindigt." Zij steunde het geweer op de vensterbank, gaf vuur, en Gigi Campello stortte leven loos op den grond. De kustwachters verdrongen zich om den doode, in ijlende vaart sloop het ongelukkige meisje de achterdeur uit, waar zij door haar vader en haar broeders, die, gewaarschuwd door het schot, op hun hoede waren, in een logge boot ont vangen werd. „Hij is dood 1" zuchtte het meisje en viel haar vader bewusteloos in de armen. De tabak werd elders aan wal gebracht. De kustwachters zwoeren hun kame raad te wreken. Tot nu toe hebben zij echter de gele genheid niet gehad. Nina, haar vader, haar broeders zijn verdwenen. En toch zegt men, dat zij in 't holle van den nacht te Porrofino nog steeds tabak aan wal brengen, wanneer de lucht somber en de maan achter dikke wolken verborgen is. Geen nieuwe verrader heeft hen echter nog weten te betrappen. De oude heer Briggs was een man ip bonis, en een oud vriend onzer familie. Des zomers bracht hij enkele maanden buiten door, en toen ik nog student was, ging ik daar geregeld gedurende de va- cantie enkele dagen logeeren, dagen van vroolijke uitspanning en onschuldig genot. De heer Briggs en zijn vrouw hadden steeds allerlei attenties voor mij en ik speelde vroolijk met de kleine Celestine, het eenig kind der oude lui, die op haar al hun hoop gevestigd hadden. De laatste twee jaren had ik om bizon- dere redenen de familie niet meer bezocht, doch kon thans, nu ik mijn studiën vol tooid had, niet nalaten aan een vriende lijke uitnoodiging gevolg te geven, alvorens ik mij voor goed vestigde. Wat was de toestand veranderd Toch waren mijnheer en mevrouw Briggs ongeveer dezelfden gebleven, even vriendelijk als ooit. Maar Celestine was tot een groote en bevallige jonge dame opgegroeid, die als bij tooverslag geheel mijn hart innam. Merkten haar ouders iets van de gevoe lens, die mij bestormden Ik weet het niet. Doch ik wil mijn verhaal voortzetten. Juffrouw Celestine Briggs was een engel geworden en ik hield eindeloos veel van haar. Maar ik durfde het meisje mijn liefde niet bekennen. En toch was er geen bizondere grond om zoo terughoudend te zijn. Maar ik was zeer verlegen, en deze verlegenheid beheerschte mij zoo, dat ik het niet wagen durfde mijn gevoelens tegenover het voorwerp mijner liefde bloot te leggen. Twee a driemaal had ik gedacht haar iets toe te fluiSteren van hetgeen mij zoo zwaar op het hart lag, doch de woorden waren mij steeds in de keel blijven steken, en ik zag den dag reeds naderen, dat de een of andere jonge, man mij onder de duiven schieten en de beminnelijke Celestine een tempel zou bouwen aan den huiselijken haard, want ik wist maar al te goed, dat ik nooit den moed zou hebben een huwelijks aanzoek te doen. Toch waren het zalige dagen, die ik daar doorbracht. Haar vader en haar moeder waren zeer gezellige personen en ik onderhield mij op voortreffelijke wijze met den ouden heer. Naderde ons echter de lieve Celestine, dan stond ik gewoonlijk tegenover haar met den mond vol tanden. Natuurlijk wierp ik haar bewonderende blikken toe en volgde haar, althans van verre, op al haar wegen en paden. In alle stilte maakte ik liefdeversjes, doch had den moed niet deze het meisje onder de oogen te brengen en op den dag van mijn vertrek was ik nog geen stap ver der gekomen. Den laatsten dag dat ik daar was, kwam de oude heer Briggs tot mij „Perkins," zeide hij, „wanneer wij in de stad teruggekeerd zijn, kom je ons bezoeken, hoor 1" De Briggs woonden in een groote fa brieksstad, vier uur sporens van mijn ge boorteplaats. De woorden van den ouden heer boden mij natuurlijk een zeer schoon uitzicht, doch waarheen kon het leiden In den geest zag ik al weer hoe een andere mijn diep aangebeden Celestine naar het altaar voerde en reeds bij voorbaat brak mij het moedeloos hart. Tot een zaak was ik echter vast beslo ten. Ik zou alles aanwenden om mij een aandenken van haar te verschaffen, dat mij steeds in mijn eenzaamheid aan de ge lukkige dagen zou herinneren in haar na bijheid doorgebracht. 't Liefst had ik een lok harer glanzende haren gehad, doch daar 't toch wat al te erg zou geweest zijn op verraderlijke wijze haar lief kopje te schenden, dacht ik onwillekeurig aan haar kleine bruine handschoenen, die zij geregeld droeg en bij haar thuiskomst steeds met haar hoed in de voorkamer op een tafeltje neerwierp. Ik wilde met den trein van twee uur naar huis terugkeeren. Om elf uur was Celestine uitgegaan, doch ik wist, dat zij tegen den middag terug zou zijn. Ik stond in de gang, toen zij binnen kwam, en groette bedeesd, doch thans legde zij haar hoed met de handschoenen niet op dezelfde plaats neder, maar trad de kamer van haar moeder binnen met de woorden „Ma, waar is papa Overigens hoorde ik niets, daar de deur achter het meisje werd dichtgeslagen. Ik geraakte in vertwijfeling. De middagklok weerklonk en Celestine trad de eetzaal binnen, door moeder en vader gevolgd. Hoed en handschoenen had zij in de kamer harer moeder gelaten, die zorg vuldig werd dichtgesloten. Zou ik nu naar huis teruggaan zonder den vurig verlangden handschoen Ge heel mijn binnenste verzette zich daar tegen. De kamer, welke Celestine zooeven had verlaten, ontving haar licht langs de veranda. Allen waren thans in de eetzaal vereenigd, die aan de andere zijde lag. Haastig sloop ik naar een der vensters, stak het hoofd binnen en zie daar lagen voor mijn oogen de in elkaar gewikkelde handschoenen met den hoed. Een sprong, en ik stond in het vertrek Zonder een oogenblik te aarzelen greep ik de glacé's, stak ze ijlings in mijn borstzak en haastte mij zoo spoedig mogelijk weg, daar ik eens klaps naderende schreden meende tt hooren. Na tafel wilde ik Celestine verzekeren, hoe hard het mij viel haar nabijheid te ver laten, doch ik slaagde er slechts in enkele onverstaanbare woorden te uiten, waar over ik hevig bloosde tegenover het arge- looze meisje. Toen ik echter uit het in de onmiddellij ke nabijheid liggend station de in de veranda verzamelde familie met den zak doek een laatst vaarwel toewuifde, beant woordde zij op dezelfde wijze mijn groet uit de verte en mijn arm hart klopte. Met de handschoenen op het hart keer de ik naar huis. Zij verkregen hun vaste plaats in een mijner zakken en verlieten mij nooit, noch op mijn kantoor, noch op de wandeling, noch te huis. In den loop der tweede week na mijn terugkeer ontmoette ik een goede vriendin van Celestine, die met haar op pensionaat was geweest. Zij deelde mij mede, dat het lieve meisje schandelijk bestolen was. Haar vader had haar een banknoot geschonken van twintig dollar en deze was uit haar kamer ontvreemd terwijl allen" aan de middag tafel waren gezeten. „Ellendige schurk riep ik uit, „die het wagen durft 1" ,,'t Is akelig te moeten denken," voegde er Miss Willburg bij, „dat een dergelijke schurk wellicht onder hetzelfde dak woont als mijn goede Celestine. Ik houd mij overtuigd, dat het iemand van 't dienst doend personeel moet zijn." Toen ik dien avond Celestine's hand schoenen te voorschijn haalde, dacht ik onwillekeurig „Ach, ware ik maar bij je geweest, lieve, om je eigendom te beschutten 1" Niettegenstaande de eigenlijke zomer tijd reeds voorbij was, scheen de zon nog zeer warm en ik droeg nog geregeld een licht zomerpak met een wit vest. 's Maandagsmorgens kwam mijn wasch- vrouw steeds mijn waschgoed halen voor ik naar kantoor ging. Zij was een goede oude vrouw van onbesproken gedrag, de. eerlijkheid zelve. En dat was zeer gelukkig voor mij, want ik had de lieve handschoentjes in het vest zakje laten steken, waarin zij zoo veilig geborgen waren. Zoo kwamen zij bij de waschvrouw terecht. O, wat een schrik overviel me, toen ik er op het kantoor aan dacht en wegens bizonder drukke omstandigheden den tijd niet vinden kon mijn werkzaamheden een uurtje te verlaten, om zoo spoedig mogelijk weer in het bezit van mijn ver loren schat te komen. Niet voor zes uur had ik gedaan. Haastig ijlde ik weg, en 't scheelde maar weinig of ik viel boven aan de trap over een vreemde gestalte, die mij den weg versperde, hals over kop haar beneden. Op het geroep der vrouw 't was een vrouw, die daar zat wist ik nog tijdig in te houden en een plotselingen val te voorkomen. Zij, die daar zat, was mijn waschvrouw in eigen persoon. „Mijnheer," zeide het goede mensch, „wat bent u toch lichtzinnig Ik had werkelijk niet van den heer Perkins ge dacht, dat hij zoo iets in zijn vestzak zou laten steken „Ja goede ziel," antwoordde ik. ,,'t Is mij pas later ingevallen. Doch ik was bang dat alles al in de waschtobbe zou gestopt zijn. Daar zouden mijn hand schoenen zeker niet beter op zijn ge worden." „Ik heb twintig jaar gewasschen, mijn heer. Ongeveer zoo lang is mijn man zali ger al dood, en Levasher, zoo heette hij, had steeds de gewoonte te Zeggen Vrouw, kijk alle zakken eens goed na, alvorens je aan de wasch gaat, want de goede man was even eerlijk en voorzichtig als ik." Met deze woorden bracht zij de bruine handschoenen uit haar zak te voorschijn. „O, wat een geluk riep ik in ver voering uit. „Zij zijn meer dan half afgedragen, dacht ik, terwijl ik met een onverschillig oog op de handschoenen blikte. En wat heeft mijnheer Perkins toch een klein handje," ging de vrouw onwillekeurig voort, en sloeg de handschoenen op een der tafels uit. Ik lachte. „En zie, mijnheer, daar valt voor mijn voeten een banknoot neer van twintig pond. 't Scheelde maar weinig of deze kwam in de waschtobbe terecht en had zoo heel licht kunnen verloren gaan Maar wat mankeert u, mijnheer Perkins? Wat ziet u er uit Ik kon geen woord spreken. De gan- sche waarheid trof mij eensklaps als een onverwachte bliksemstraal. Ik had de banknoot mijner geliefde Celestine gesto len!.... Ik had wel meer gezien, dat dames vaak haar papieren geld opgerold in den handschoen steken, en kon mij dus over niets meer verwonderen. Groote God, wat zou ik nu aanvangen Ik ljet vrouw Levasher zoo wijs als zij was, dankte de goede vrouw en schonk haar een dollar. Dan haastte ik mij voort om den avondtrein nog te bereiken en spoorde met bevend hart naar de lieve buitenplaats. Nauwelijks was de zon des anderen daags opgegaan, toen ik reeds in de veran da stond. Alles scheen nog te slapen. Reeds geruimen tijd zat ik daar, toen eensklaps de deur des huizes geopend werd, en frisch als een ontloken roos stap te Celestine vooruit, terwijl zij met haar aangename stem een vroolijk morgen liedje zong. Toen zij mij plotseling voor zich zag staan, riep de jonge dame eensklaps vol verbazing uit „Mijnheer Perkins 1 O, welke verras sing 1" En ik, die nooit in staat was een enkel woord tot haar te spreken, antwoordde thans met bizonderen moed 5 „Hier is de gestolen banknoot, juffrouw Celestine." „Maar waar hebt u deze toch gevon den, mijnheer Perkins," vroeg zij. „Ik.ik heb.ze gestolen," luidde mijn antwoord, „zij stak in uw handschoe- nen." „Ja, dat weet ik," antwoordde zij, „doch hoe kan „Ik sprong door de veranda de kamer uwer moeder binnen, juffrouw Briggs, en ik...." Zij staarde mij met een paar zonder linge oogen aan. „Om mijn handschoenen weg te ne men...." Zij scheen zooveel wantrouwen in mijn gezond verstand te koesteren, dat haar bezorgde blik eensklaps al mijn schuchter heid overwon. „Ik wilde iets in mijn bezit hebben, juffrouw, dat u zelf gedragen hadt," stotterde ik, „doch durfde het niet wagen u er naar te vragen. Heden morgen eerst vond ik de banknoot in uw handschoen. Ik bemin u zoo innig, dierbare Celestine, dat ik het niet zeggen kan.Ik durfde het u niet zeggen. Ware deze omstandig heid niet voorgevallen, dan zoudt u het misschien nooit ervaren hebben 1" Dan brak Celestine in een vroolijk lachen uit. „Dwaze vriend," riep zij op aanmoedi genden toon uit. „Maar waarom mocht ik er dan niets van vernemen Sinds'dien tijd heb ik mijn schuchter heid volkomen overwonnen. Mevrouw Briggs was beleefd genoeg te verklaren, dat schuchterheid een deugd is, die zij in een man hoog waardeerde en haar man stemde met alles in wat me vrouw vooruitzette. Celestine en ik zijn thans getrouwd en vrouw Levasher is onze keukenmeid. Voor de wasch krijgen wij iemand anders. „Was jij er niet geweest," zeg ik haar dikwijls, „dan had ik mijn vrouw niet gekregen." „En mijn man zou wellicht een oude j ngen en een brompot geworden zijn," voegde Celestine er dan lachend bij. i. Als altijd zat zij voor haar deur in de zon, de oude grootmoeder Nanette en spon met haar oude, vlugge vingers de fijne draden, bijna zoo glinsterend en blank als haar sneeuwwitte, zilveren haren, die in rijken overvloed haar oude hoofd omlijstten. Vóór haar stond de koopman Antoine Hutin. „Kom, loop heen, Hutin. Wat Ik, e:n oude vrouw van bijna tachtig jaar, ik zou mijn haar gaan verkoopen als een jonge meid voor een handvol geld „Je moet het zelf weten, grootmoeder Nanette. Ik zeg u nog eens, ik heb er tweehonderd franken voor over. Ziet gij, blond haar, zwart haar, dat kan ik krijgen zooveel als ik wil alle dagen maar zoo'n zilverwit haar gelijk het uwe, dat is zeldzaam en ik zeg je nog eens, je kunt er alle dagen bij mij tweehonderd franken voor krijgen 1 Denk eens, twee honderd franken 1 Het is een heele som 1" „Welnu, als het zoo zeldzaam is, moet ik het zorgvuldig bewaren. En ik heb uw tweehonderd franken niet noodig. Ik verdien mijn brood met spinnen en mijn kleinzoon, mijn brave Jean, heeft een goede plaats te Parijs gevonden. Hij zal wat besparen dan komt hij terug bij zijn grootmoeder en dan moet hij mij terug vinden, zooals hij mij verlaten heeft, met mijn grijze haren, de kroon van mijn eer lijk Jeven 1 Neen, neen, Hutin, er kan niets van komen." De koopman ging heen, maar toch wendde hij zich nog eens om en riep „Denk er aan, grootmoeder Nanette, de tweehonderd franken liggen altijd voor u klaar." Maar de oude vrouw wierp hem een blik toe vol verontwaardiging. Het was Zaterdag. De oude vrouw bracht het gesponnen garen weg naar de boerderij, waarvoor zij werkte en tegen den avond keerde zij weder, opgeruimd en vroolijk, want zij droeg het verdiende brood onder den arm, en in haar zak het stuk zilvergeld, dat zij opsparen zou voor haar kleinzoon. Op den drempel van haar huisje stond haar buurvrouw Mariette, de vrouw van den klompenmaker, die haar een brief overreikte, welke de bode dien middag gebracht had. Er kwam een uitdrukking van geluk op het nog rozige aangezicht der oude. „Ha, die komt van mijn kleinzoon, van Jean." De buurvrouw haalde twijfelend de schouders op. „Ik weet het niet. Ik herken zijn schrift niet. En hij zou zich ook niet in het adres vergist hebben, uw kleinzoon Jean Kijk eens, het is zoo slecht leesbaar, dat de brief naar verschillende plaatsen is ge weest voor hij hier kwam 1" Zij gaf den brief aan de grootmoeder. Hij zag er vuil beduimeld uit. Er kwam een duister gevoel in het hart der grijze vrouw. Zij werd bleek, haar knieën knik ten. „Toch, Mariette, hij is van Jean. Wie Zou mij anders schrijven Maar zie, zijn hand heeft gebeefd Hij is zeker ziek. Mijn arm kind, ziek 1 hij, de eenige, die mij is overgebleven. Daar, Mariette, lees, gauw 1" Zij waren samen het huisje der buur vrouw binnengegaan. De oude moeder liet zich op een krukje neerglijden. En, de buurvrouw opende den brief en las Mijn lieve, oude moedertje. Wij waren te gelukkig, weet je!.. Dat kon zóó niet blijven Ik had een goede plaats gevonden weldra zou ik bij u teruggekomen zijn en ik zou u nooit meer verlaten hebben 1 Maar het was te zwaar voor mij. U weet niet hoe zwaar het is te Parijs te werken 1 Altijd naar boven klimmen en dan naar beneden en dan weer naar boven 1 Als de dag om is, heeft men geen beenen meer en het hoofd loopt om Ik had beter gedaaan, maar dadelijk naar huis te komen. Daar heeft men tenminste lucht en licht. Dat alles dient om u te zeggen dat ik ziek ben geworden. De dokter gelooft, dat het van vermoeidheid is en van heim wee 1 O, ja, ik zou zoo gaarne ons dorp nog eens hebben willen zien en ook u, grootmoedertje 1 En jiu te denken, dat alles voorbij is 1 De patroons hebben mij niet kunnen houden zij hebben mij naar het hospitaal gezonden, en de oude werkmeester heeft het hoofd geschud, toen ik heen ging. Men zegt, dat hij zich nooit vergist. Daar om zeg ik u vaarwel, grootmoedertje 1 Ach, sterven zonder u te kunnen om helzen, mijn God, dat is hard. Maar wij zijn te arm, u kan niet komen. Wij moeten ons in ons lot schikken. Door dit papier Zult u weten, dat uw kind tot zijn laatsten snik aan u gedacht heeft. Uw kleinzoon, die u lief heeft Jean Tauzia Hospitaal der Liefdadigheid, te Parijs. De oude vrouw bleef roerloos zitten, versteend. Er moest een heele tijd voorbij gaan, eer zij het begreep. Haar kleinzoon, ziek, stervende, alleen te Pa rijs 1 Dan stond zij eensklaps open vlucht te in haar eigen huisje. II Daar lagen zij voor haar op de tafel, de weinige geldstukken, die zij had opge spaard Maar het waren er niet genoeg. Alleen de reis naar Parijs kostte meer dan dertig franken Waar zou ze die vandaan halen Neen, zij was te arm, om haar ziek, haar stervend kind te Parijs te gaan opzoeken. Dertig franken 1 Voor het eerst in haar leven voelde Me oude vrouw haar armoede Maar daar schoot haar een gedachte door het hoofd. „Denk er aan, grootmoeder Nanette, dat ik er altijd tweehonderd franken voor over heb En snel als de gedachte, was haar be sluit. Zij stormde het huisje uit, zij vergat Zelfs de deur te sluiten en liet het weinige geld op de tafel liggen. Zij ijlde voort in één adem door tot aan het huis van den koopman. Zonder aarze len stapte zij binnen erf nog half buigen adem, riep zij den koopman toe«Antoine Hutin, je hebt gezegd, dat je tweehonderd franken wilde geven voor mijn haar 1" „Ja, grootmoeder Nanette, tweehonderd franken dadelijk 1" ,Goed, haast je dan wat en knip ze af." EEN HANDIGE KOOPMAN. Een marktventer verkoopt allerlei uit- eenloopende artikelen, verguldsel om i IJ vCllIOUUCIlUC dl UAvlvU; VClEUlUoCl UU1 Zij had zich reeds neergezet en had met dg lijst van den spiegel weer te doen glan_ bevende hand haar afgezet en het z haarwater tegen roos en grijs worden, haar losgemaakt. In blinkende golven viel zalf tegeD eelt en knobbels. de zilveren stroom over de schokkende Èen jongmensch nadert schuchter den schouders van het oudje. Of de koopman )oo2en k an en vraagt Zich haastte, bang, dat de begeerde schat Hebt u £ijgeval ook een middei tegen hem nog zou ontsnappen. Toen de koude zomersproetenV' schaar het witte hoofd aanraakte en de ffTegen zomersproeten zegt de koop- sneeuwwitte lokken neergleden in den m nee dat niet mijnheer, maar wel schoot van den koopman, toen blonk er heb -k een das, die er prachtig bij kleurt." een traan in de oude oogen, maar haar Zielskracht dwong ze terug en haar oude, bevende lippen murmelden „voor mijn jongen 1" III. EEN WAAGHALS. Bram, met een leertje op zijn schouder, komt op straat zijn vriend tegen. Deze zegt tot hem „Wat moet jij met dat leer- Daar stond ze, op de binnenplaats van tje op je schouder het hospitaal, de oude vrouw, met de on- Bram: „Weet ie dat niet, ik ben toch afscheidelijke mand der Fransche boeren- glazenwasscher geworden?" vrouwen onder den arm. Zij was als ver- Vriend „Wat heb je dan aan dat kleine doofst van al het geraas en gewoel om haar laddertje heen, zij was afgemat, bijna moedeloos. Bram „Over wat zal ik zoo hoog klim- Zij keek rond, of zij nergens kon gaan men. Ik doe aljeen de soi s-terrains.' Zitten, zij had wel willen schreien. Maar opeens riep zij al haar krachten te zamen, TOPPUNT VAN LUIH zID. zij verzamelde al haar moed zij dacht „Een kennis van mij," sprak een heer aan naar kind, aan haar Jean, die leed, die tot zjjn vriend, „is nu eenvoudig te lui misschien stierf op dit oogenblik, zondei>om te werken, hij heeft in de laatste 4 ja- haar ts hebben vaarwel gekust» JVlaar hoe geen steek uitgevoerd»" zou zij haar kind vinden in dat groote. „O. dat is nog niet zoo heel erg."ant- onmetelijke gebouw. Daarr kwam een man woordde de ander. op haar aan, die het uniform droeg van „Mijn broer is nu al 5 jaar zonder het Ziekennuis werk en toen hij onlangs koorts had. waa „Kom morgen terug, vrouwtje, dit is b- n te [u; om te bibberen." het uur met voor de bezoeken. De oude vrouw wrong de handen. VERSPROKEN. „Mijnheer, heb medelijden met mij. Ik kom uit mijn dorp, ver, ver weg Ik heb Een jonge dame is lid van een korfbal den geheelen dag en nacht gereisd, omdat club geworden. Daar het aantal dames in mijn kind hier ligt te sterven. En ik heb die vereeniging niet groot is, vraagt een der hem maar alleen, mijnheer 1" bestuursleden of haar zuster ook geen lid Die man was koud geworden voor alle wil worden, waarop zij antwoordt„Die mogelijke tranen en betuigingen, maar er is al verloofd mijnheer." lag iets in den toon der oude vrouw, dat KINDERGEDACHTE. Neefje tot zijn oom „Oom u en hem in het hart drong. „Welnu," zeide hij, „beproef maar eens, j r J 11WJC tS_»l Z,11U Wilt daar rechts, of men u naar boven wil samen één bonk if f laten gaan. - Men liet haar naar boven gaar*. Een jonge man met een verstandig en welwillend voorkomen geleidde haar. Bedeesd vroeg zij, waar haar Jean lag, Jean Tauzia „Wie, Jean Tauzia No. 22. Die ligt op mijn zaal Ik pas hem op. U bent zeker zijn grootmoeder 1" Het oudje knikte, bewogen tot in de ziel. Oom (verschrikt) „Wat bedoel je kind? Vergif!!!" Neefje „Ja oom, want Pappie zegt dat Nicotine vergif is. Nou u heet toch Nico en tante Tine, dus...." Moeder EEN BEZWAAR. Waarom in vredesnaam „Ach, die arme jongen," vervolgde de heb je Jhr. X. een blauwtje gegeven Zijn oppasser blijde, „dat zal hem meer goed verleden is onberispelijk, zijn toekomst is doen dan alle medicijnen van onze knappe schitterend. dokters. Hij durfde niet meer hopen. Dochter Ja, maar zijn tegenwoor- dat u zou komen. Wacht, ik zal u wij- digheid is onverdragelijk Zeti. Maar zacht, zacht want hij slaaptWat zal dat een gelukkig ont waken zijn, als hij zijn oud moedertje zal zien, waar hij zoo om geroepen heeft. Hij EEN BOODSCHAP BIJ DEN SLAGER. - Een heertje moest voor zijn vrouw lever kan er wel in eens beter van worden r WOfSt hakn bij den varkensslager, en Daar lag hij, bleek, een'doode gelijk. kree„ de uitdrukkelijke boodschap mede Hoe schrok het arme grootmoedertje op d5op te letten dat hij door den baas zelf het gezicht van haar jongen. O, wat dat |eholp£n werd. Hij treedt den winkel bin- leelijke Parijs van de sterke jongens van nerl) en vraagt 0p geaffecteerden toon aan het dorp maakt! den dikken man, die in een witte kiel ach- Zi) vouwde de handen en bad. tef de toonbank staat)iBent u hieT 00k De oppasser bewoog zacht de gordijnen. de baas waar0p de slager antwoordt De Zieke ontwaakte. Hij keek en wist niet ja-yel, of dacht u soms, dat ik hier het wat hij zag. Hij durfde zijn oogen met vaJj[en ^as vertrouwen. „Ja, ja," zeide de oppasser bemoedi- ZIJN TIJD VOORUIT, gend, „zij is het wel, je oude grootmoeder- tje, die jij niet meer verwacht hadt. Om- A „Ik maak u opmerkzaam, dat u hels haar, maar bedaard hoor Niet je spreekt met een man, die zijn tijd ver voor opwinden. En niet veel praten. Anders uit is." zet ik grootmoedertje aan de deur 1" Huisheer „Durft u uzelf vooruit te De oude voelde de tranen niet, die haar noemen om te beginnen bent u met de langs de wangen lekten. Zii kp<0: de ver- huur al drie kwartalen ten achter, magerde trekken van haar kind en luis- terde naar zijn kinderlijk fluisteren. VEILIG. „Grootmoedertje ach grootmoe- tipje menschcn lachen je achter je rug "**9,? uit," sprak mevrouw Z. Hij vroeg nieuwsgierig „Daar hebben ze groot gelijk in," sprak „Hoe hebt u het toch aangelegd, om de sterke man „dat is de eenige veilige hier te komen, wi, zijn-toch zoo arm 1 nlanier voor hen.» Maar zij toog heldhaftig, het oude vrouwtje. DE LUITENANT IN CIVIEL. v „Ik had nog een spaarduitje, mijn lieve Jean. Kijk maar eens 1" Luitenant „Hoe Zie ik er in civiel uit. En trotsch toonde zij de nog overge- mejuffrouw?" schoten goudstukken, maar dwong den Jonge dame „Eenvoudig als een ge- traan terug, die in haar oog opwelde bij de plukte pauw, mijnheer de luitenant, gedachte aan den verloren zilveren schat. _Cn Maar troost u, trouwe grootmoeder. GEEN WONDER. De oppasser heeft geliik gehad. Het te- Zeer dikke heer in de volle tram :„Ze rugzien zijner grootmoeder he°C\ een keer duwen m€f 2C stooten me, ze trappen me gebracht in de ziekte van uw Jean Hij Conducteur „Ta. beste meneer, ma; zal terugkeeren naar zijn dorpje, hij zal bij u blijven tot aan het einde uwer dagen en zijn zorgzame liefde zal een schoonere kroon vlechten om uw be sneeuwde slapen, dan de schitterendste haartooi ooit vermocht J Conducteur „Ja, beste meneer, maas u is ook overal." HIJ WIST HET. Sergeant„Korporaal Jansen, sigtlaal, hoe wordt dat geschreven Jansen „Dat wordt niet geschreven» sergeantdat wordt geblazen."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 16