Zware beproeving. Blanche. W0. UIT DE MOPPENTROMMEL Kees, met de verzekering dat het tweetal komen kon wanneer het wilde. In een paar dagen was alles in orde. Nadat hij bij Trina smakelijk gegeten had, stapte hij op het wagentje van bakker Korting, nam hartelijk afscheid van de goede Trina en haar kinderen en beloofde, Leentje en mijnheer Woudenstijn te Zullen k men brengen. In Arnhem kwam Kees tijdig genoeg voor den laatsten trein en baas Korting gaf hem een stevige hand, „alsof hij het brooddeeg aan het kneden was", ver telde Kees later thuis, en verliet hem om zijn meel te gaan halen en nog tijdig naar zijn dorp terug te keeren. Daar sprak hij met Trina nog lang over den flinken vent, die uit Kees ge worden was, en de goeie vrouw vertelde toen, hoe Kees en Leentje er altijd op gehoopt hadden, dat zij hun tweede moe der zou worden. „Dan zou je trotsch op je stiefkinderen geweest zijn," plaagde de bakker. „O, ik denk, dat er dan niet zooveel van hen terecht gekomen was. Juist dat Kees op eigen kracht was aangewezen, heeft hem het leven van twaalf ambach ten en dertien ongelukken in gedreven en hij is er wonderlijk goed doorheen ge komen." „In elk geval zsu ik jou dan niet ge kregen hebben en dat was het ergste van alles geweest," zei de bakker en hij kuste zijn dikke Trina, waar hij nog even veel van hield als toen hij als jongen naar haar gevrijd had en later toen hij haar tot zijn tweede vrouw maakte. Een week later kwam Leentje met haar pleegvader in het dorp. De oude heer vond het er prachtig, zat graag onder de oude olmen in den tuin te lezen, of als 't regende in de antiek gemeubelde boere- kamer. Later, toen hij sterker werd en aan het buitenleven gewoon raakte deed hij kleine wandelingen en die werden steeds langer. Hij liep niet meer gebogen en schuw, alsof hij vreesde voor een of ander ongeluk. De apgst die hem in de stad was bijgebleven verdween langzamerhand ge heel en haast was hij weer als vroeger. Alleen zijn haar was sneeuwwit geworden. Dagelijks schreef Leentje naar Kees en die gaf haar trouw antwoord en kwam af en toe een dag in het dorp waar het twee-tal den ganschen zomer verblijven zou. Kees at bij mevrouw Jelgersma, de dienstboden kregen om beurten een week vrij-af omdat een van hen voldoende was om het huishouden en de zorg voor Kees op zich te nemen. Nu kwam Kees dus dagelijks met, Ida in aanraking en het meisje was werkelijk allerliefst. Hij kwam geheel onder de be koring van haar lieftailigneid, haar sierlijk figuurtje, haar muzikaal talent en het einde was dat^hij haar, op een zomeravond, vroeg zijn vrouw te willen worden. Wat het antwoord was, is wel te begrijpen. Kees schreef terstond aan mijnheer Woudenstijn en Leentje over zijn groot ge luk en beloofde den volgenden week met Ida bij hen' te komen om hun verloving feestelijk te vieren. Leentje nam de tijding tamelijk koel op. Zij hield niet van Ida, wist, dat Kees verblind was door haar uiterlijke hoeda nigheden, maar dat Ida een zeer egoïst en eigenzinnig karakter had. Dat Kees haar opeens veel aardiger vond kwam in hoofdzaak omdat Ida niet meer onaardig was tegen Leentje, wat zii moeilijk wezen kon als het meisje ver weg was. Dat zij Leentje ooit onvriendelijk tegemoet ge komen was, vergat hij natuurlijk of hij hoopte dat, wanneer Ida haar schoon zuster was, alles wel veranderen zou. Ida schreef, op verzoek van Kees, een allerliefst briefje aan Leentje, die daar door werkelijk een oogenblik van meening veranderde en de hoop herleefde in haar dat „de Liefde" Ida tot een ander meisje had gemaakt. Zij ontving de aanstaande schoonzuster dan ook zeer hartelijk en Ida was een en al lieftalligheid, stelde belang in het leven van de twee „buitenmenschen" zooals zij Leentje en haar pleegvader noemde, ging met hen naar de familie Korting, gaf den twee kinderen een mooi stuk speelgoed, dat ze voor hen in Amsterdam gekocht had, en viel ook zeer in de smaak van den bakker. Maar juffrouw Korting schudde het hoofd, en zei, toen het bezoek afge- loopen was, dat zij zich de vrouw van Kees héél, héél anders had voorgesteld, veel eenvoudiger en hartelijker. Zij had Zeer goed het verschil gezien, tusschen de hartelijkheid van Leent<« en die, zoo neer buigende vriendelijkheid van Ida. Die soort vriendelijkheid kende zij nog zeer goed van de gasten, uit het hotel waar ze vroeger werkte. Nee, zij geloofde niet dat het de ware vrouw voor Kees zou worden. Enfin, de jongen moest het zelf weten en was mis schien de laatste jaren ook wel veranderd zoodat hij zich meer in die zoogenaamd hoogere kringen had ingeleefd dan Leentje, die nog altijd even eenvoudig was, ondanks hdar keurige kleedjes en hoedjes. Want, om door 'n ringetje te halen," zei de bak ker. „En niks geen tierlantijntjes en strikjes en hurkjes hoor De dagen die Kees en Ida op de hoeve doorbrachten waren toch niet van onver mengd geluk. De twee geliefden gingen geheel in elkander op, spraken over hun spoedig huwelijk en mijnheer Wouden stijn vond het dan ook noodig den zake- lijken kant met Kees te behandelen. Dan zaten de heeren uren lang bijeen en cijfer den en rekenden en op een dag kwam er een notaris die een acte opmaakte waarbij mijnheer Woudenstijn als direc teur en eigenaar van de fabriek aftrad, en Kees als zoodanig werd benoemd. Wel bleef mijnheer aandeel houden in den fa briek en dat aandeel was later de erfenis van zijn dochter in Indië maar hij wilde verder met de zaak niet meer te doen heb ben. Het geld dat Ida ten huwelijk bracht Zou voor een deel gebruikt worden om de fabriek uit te breiden. Zoo was dus Kees fabrikant, een voornaam mensch met groot inkomen en een lieve vrouw zou spoedig de zijne wezen. Hij had toch veel geluk op de wereld. Toch voelde Kees zich na het onderhoud met zijn bescher mer volstrekt niet opgewekt. Het deed hem innig leed te zien hoe oud en verval len de oude heer er uit zag, hoe moe en lusteloos hij was, hoe alle belangstel ling voor 't leven verdwenen was. „Als ik nu nog maar een paar jaren op mijn lauweren mag rusten in gezel schap van onze lieve Leentje, zal ik heel tevreden dit leven verlaten," had hij aan het eind van hun onderhoud gezegd „Maar u bent toch pas twee en Zestig jaar. U moet werkelijk nog wat van het le ven genieten, zoodra u geheel beter bent, zou u 'n beetje op reis moeten gaan meende Kees. „Ik op reis. Nee hoor. Ik koop 'n aardig huis buiten de stad, in Haarlem of Heemstede en ga er rentenieren. Leen tje zal goed voor mij zorgen Wij zullen er 'n fijn leventje hebben, als mijn goeie vriend Vroom het meisje tenminste niet van mij weg haalt." „Vroom Hoe komt u daarbij „Wel hij schrijft Leentje zoovaak! Hij heeft haar mooie struisveeren gezonden en nog wat fraaie dingen uit Amerika en ik geloof dat, nu hij weg is, Leentje van hem gaat houden. Zij spreekt heel vaak over hem." „O, maar Leentje zal u toch niet verla ten. Dat weet ik zeker." „Het zou me werkelijk een kwelling zijn, te denken dat ik het geluk van 't lieve kind in den weg sta. Want dat ze met Vroom gelukkig zal worden geloof ik stel lig, zij is geknipt voor hem." „We zullen het haar op den man af vragen en ik weet stellig dat u zich niet behoeft te kwellen, want Leentje is zoo trouw 1" „Juist, dat is het. Ik weet hoe trouw zij is, uit wat je vertelde van je jeugd. Hoe ze haar vader niet wilde verlaten omdat ze wist, dat hij dan nog dieper zou zinken. En mij zal ze ook niet verlaten omdat ze weet hoe lief ze mij is." Kort na dit gesprek ontmoette Kees zijn Zuster in den boomgaard, waar zij fruit voor het dessert had geplukt. Hij stak zijn arm door dien van het meisje en wandelde lang met haar heen en weer, ver telde hoe slecht hij over den toestand van den ouden man dacht, en hoe zij het zou vinden hem voor te stellen bij Kees en Ida in huis te komen zoodra het huwelijk had plaats gehad. „En ik? Zou ik dan ook bij je moeten komen Wel, ik dacht eigenlijk, dat je dan met Vroom zou trouwen, maar dat je weigerde om den ouden heer." „O nee, dat is in 't geheel niet waar. Ik houd heel veel van mijnheer Vroom, hij schrijft echt hartelijke brieven, maar tot mijn spijt kan ik ze niet met de zelfde hartelijkheid beantwoorden. Hij is voor mij een vriend, een goed vriend meer niet en mijnheer Woudenstijn is mij een vader, ja meer dan een vader, dien ik voor geen anderen man verlaten zal. Daarom Kees laat mij met mijnheer Woudenstijn en ga jij met je vrouw je eigen weg." Ja, ik weet, dat je niet van Ida houdt en dus niet bij ons wilt komen," zei Kees 'n beetje verdrietig. „Dat is ook niet noodig, jelui hebt el kaar en Ida zou het ook niet prettig vin den. Als je me ooit noodig mocht hebben Kees, kom ik bij je, dat weet je 1" Broer en zuster gaven elkaar een hand en toen had Kees het gevoel, alsof hij zijn zuster ging verliezen voor iets, dat veel minder waard was, en hij nog eens ver langend de armen naar haar uit zou strek ken om bij haar troost en liefde te vinden. (Wordt voortgezet.) Hij had hetzelfde gevoel, alsof midden in den nacht plotseling een schitterende zon hem had beschenen met haar ver» blindend licht. Zijn oogen sloten zich onwillekeurig voor die heldere klaarheid. Maar weldra opende zich zijn hart voor de weldoende stralen, die zijn arme ver ijsde ziel verwarmden met haar vuur en hoopvolle verwachtingen op bijna wonder dadige wijze weder deden ontluiken. Hoe Had de deur zijner gevangenis zich weder geopend En stroomde het helle licht in de diepe duisternis Stak de vrijheid hem weder glimlachend haar hand toe, hem lokkend mede naar een geluk, dat hij nauwelijks meer had durven hopen en dat hem nog toescheen als een bedriegelijke luchtspiegeling Eén gedachte, zoeter dan alle andere zweefde naar boven „Ik zal mijn moeder terugzien en Magdalena De herinnering aan deZe twee schep selen, zoo teeder bemind, was de ster geweest in zijn nacht van lijden, de ster, die hem het symbool was der hoop van over het graf. Naar haar richtten zich zijn geheele hart en zijn geest, als hij bad tot God haar kracht te geven tot berusting in de verwachting van het weerzien, waar van hij niet durfde vragen het uur te verhaasten, omdat hij vreesde, dat dit weerzien niet meer zou plaats hebben dan aan de andere zijde van het graf. Van haar kant wenschte mevrouw de Marsan met al het vuur der moederlijke liefde haar zoon Gilbert weder te zien. Het hart eener moeder heeft het voor recht eener eeuwige jeugd. Zonder op houden wordt het verjeugdigd door de liefde en steeds verschijnt voor haar het kind in de wieg, als zij haar zoon voor zich ziet, al had hij sneeuwwitte haren. Mevrouw de Marsan verwachtte de terugkomst van haar zoon met het onge duld der jeugdige moeder, aan wie men haar kind teruggeeft, van wie wreede omstandigheden haar hebben gescheiden en dat zij vreesde nimmer weder te zien. Zeker, haar hart bleef bloeden door de kruisiging. Maar de verrijzenis was nabij, het op stijgen in het hemelsch azuur zou volgen en dan zou zij herboren zijn door een geluk dat niet meer zou eindigen. Den laatsten nacht had zij de ocgen niet geloken de toovermacht van haar werkelijken droom had haar doen waken. Nu verwachtte zij de aankomst van haar zoon in een eerbiedige stilte. Zij zat bij het venster van het kleine salon, dat spoedig al de bekoorlijkheid zou herne men van vroeger en in dit gezegende uur hervond zij, de gelukkige moeder, al de zoetheid der jeugd. Gelijk in haar jeugd beschouwde zij als werktuigelijk het gouden stofgewriemel in de stralen der zon, die op de draperieën speelden en de werkelijkheid was voor haar zóó wonder lijk, dat zij een feeënsprookje meende te hooren vertellen. Plotseling een geluid van stappen op de trap. De moeder springt op en vergeet plotseling al haar droomen. De deur gaat open. Dat is Gilbert 1 Hij werpt zich in de armen zijner aan gebeden moeder. Geen kreet, geen woord Zij en hij zijn nog slechts één, zoo vast houden zij elkander omsloten. De harten kloppen geweldig, maar de lippen blijven gesloten. De moeder weent niet. Ook niet de zoon. De tranen kunnen niet opstijgen naar het oog, als het dichtgeknepen hart ze gevangen houdt. Nu zitten zij naast elkander, hand in hand. „O, Gilbert!" „O moeder, lieve moeder 1" Gelijk in ae dagen zijner jeugd, rust zijn hoofd tegen den schouder zijner moeder, die het streelt, half waanzinnig, oneindig gelukkig. Zoo'n terugkomst is als een geluk, ge smaakt op den rand van een afgrond waarin men op het punt was neder te storten, toen de hand van een vriend reddende hulp bracht. Nu komen de tranen, tranen van vreug de, even zoet als de andere bitter waren. Zij ontlasten de bedrukte harten en nu wisselen moeder en zoon enkele woorden, kort, gehaast. „U hebt aan mijn onschuld geloofd, niet waar „Vraag je dat nog O, niemand had je in mijn tegenwoordigheid durven be schuldigen, of...." Een welsprekend gebaar onderstreepte deze woorden. Gilbert glimlachte, toen hij haar zoo gereed zag zich op den vijand te werpen om hem te verdedigen. Hij bewonderde de heldhaftigheid zijner moeder. Toen begonnen zij te praten. Zij hadden elkander zoo veel te zeggen 1 Hij vroeg naar de gezondheid zijner moeder. Zij stelde hem direct gerust. „Och," zeide zij, „ik heb over niets te klagen gehad. Maar jij hebt zeker veel geleden, onder de barbaarsche behande ling, die men je onschuldig heeft aange daan." „Och, neen, niet zoo heel erg. Zie, ik ben nog al flink en krachtig," antwoordde hij opgewekt, om de ongerustheid zijner moeder te verdrijven.. Mevrouw de Marsan schudde het hoofd ongeloovig. Zij vond haar zoon vreeselijk veranderd. Ja, zijn lijden moest gruwelijk geweest zijn, om hem zoo te kunnen ver anderen. Al verborg zij haar ontroering, Gilbert had ze ^opgemerkt 1 Om ze te verdrijven zeide hij met een glimlach, die zijn ver magerd gelaat verhelderde „O, mijn eerherstel is schitterend ge weest ik verbeeldde mij een held te zijn, terugkeerende na de overwinning. U zult het lezen, moeder, en de heer Richeroy zal u de bizonderheden vertellen van de- Zen onvergetelijken dag 1" Op een toon van vurige dankbaarheid voegde hij er bij „Die goede heer Richeroy is als een broeder voor mij geweest 1 Hij heeft mij geen oogenblik verlaten. Ik ben hem den grootsten dank schuldig 1" Mevrouw de Marsan knikte goedkeu rend en prees op haar beurt mevrouw de Richeroy, die ook voor haar een ware vriendin was geweest in haar droevige omstandigheden. De jonge man zag haar aan, hij wond zich op en langzaam sprak hij, met een trilling in zijn stem van diepe ont roering getuigend „En Magdalena? Arme Magdalena! Wat moet zij van mij denken „Van je denken herhaalde de moeder en sprong op, als maakte zij zich reeds gereed om haar zoon te verdedigen, zij kon niet aannemen dat iemand zou twij felen aan de onschuld van haar zoon. „O, ik ben er zeker van, dat zij mij nog altijd lief heeft," zeide Gilbert pein zend. „Ja, zij heeft je nog altijd lief, dubbel, omdat je onschuldig geleden hebt. Zij is bewonderenswaardig geweest en ik zal nooit vergeten, wat zij in deze dagen voor mij geweest is. Mijn zoon, je mag trotsch zijn op haar genegenheid." Gilbert glimlachte droefgeestig en zeide kinderlijk eenvoudig „Moeder, wat zal ik gelukkig zijn, als ik Magdalena terugzie 1" „Je zult haar spoedig zien, hoop ik," antwoordde de moeder en glimlachte op haar beurt. Zij vertelde hem haar gesprekken met Magdalena, en prees haar edel eti edel moedig gedrag, dat de onthullingen van Pierre Landry had bewerkt, de waarheid had aan het licht gebracht en zijn eer herstel had mogelijk gemaakt. De jonge man was er diep door getrof fen. Hij meende in een betere wereld te zijn overgebracht en zegende de engel, die met Gods hulp zijn onschuld had doen uitschijnen. Terwijl mevrouw de Marsan sprak, hield Gilbert de handen zijner moeder in de zijne die handen, gerimpeld wel is waar, maar nog fijn en wit die handen, welke hem zoo vaak hadden geliefkoosd en die hij nu elk oogenblik aan zijn lippen bracht. Met veel beleid en een weinig vrees achtig, trachtte de jonge man zijn moe der te ondervragen omtrent de tegenwoor dige gezindheid van Magdalena's vader baron Volcaster, jegens hem. Mevrouw de Marsan wilde hem juist antwoorden, toen een elegant rijtuig voor het huis stil hield. Gilbert en zijn moeder naderden het venster. „Dat is het rijtuig van Magdalena.." zeide zij. En werkelijk. Magdalena stapte uit het rijtuig, gevolgd door.baron Volcaster. Er kwam een oogenblik van hevige ontroering. Het hart van Gilbert klopte, alsof het bersten zou. Mevrouw de Marsan was wat bedaarder en gaf bevel de be zoekers binnen te laten. Deze verschenen weldra. Magdalena was bleek van ont roering, maar zeer bekoorlijk in haar een voudig wandelkleed. Baron Volcaster glimlachte met zijn gewone welwillendheid en die -glimlach verzachtte de deftige correctheid van den diplomaat. Hij naderde het eerst, groette mevrouw de Marsan, reikte Gilbert de hand en sprak met zachte stem „Wij wilden de eersten zijn, die u komen gelukwenschen in uwe zeer ge wettigde vreugde. Ik heb er mij dubbel over verheugd ter wille der sympathie, welke Gilbert mij steeds heeft ingeboe zemd en omdat het herstel uwer eer elk eerlijk hart met vreugde vervult." Gilbert drukte de hand van den vader van Magdalena. Ja H'&Xl Sv-óOSO, Xn o «- o r>.3 e. „O, ik dank u voor uw genegenheid," stotterde hij. Magdalena naderde op haar beurt, maar het arme kind kon geen woord uit brengen, zoo zeer was zij ontroerd. Zij reikte aan Gilbert haar bevende hand en daar zij haar ontroering niet meester kon worden, barstte zij in tranen uit. Door een bijna onwillekeurige beweging bracht de jonge man- eerbiedig de hand van het meisje aan zijn lippen. En plotseling, ver getende bij wie zij stonden, ontvlood de geheimste gedachte van zijn hart aan zijn lippen met de woorden „Wat heb ik je lief Bij het hooren dier woorden trok Mag dalena haastig haar hand terug. Een pur pergloed kleurde haar liefelijk gelaat, de teederste snaren van haar hart waren be wogen. De baron, eerst een weinig ontroerd, herneemt zijn kalmte. Met een ernstig, bijna plechtig gelaat zegt hij tot mevrouw de Marsan, die een weinig verlegen schijnt door de plotselinge uitbarsting van haar zoon „Wel, als dat zóó is, gevoel ik mij ge lukkig u nogmaals te kunnen verzekeren, dat ik mij ten zeerste in uw geluk verheug en dat het geluk van Gilbert ook het geluk van Magdalena uitmaakt." De jonge man stond een oogenblik onbeweeglijk, zonder te antwoorden, als gehypnotiseerd. En werkelijk, hij mocht gelooven aan een magnetischen slaap, waarin een wil, machtiger dan de zijne, heerlijke droo men voor zijn geest tooverde. Hoe gisteren nog lag er voor hem een leven, zoo lang misschien, een leven van smart en schande 1 De vreeselijke toekomst kwam hem voor als een woestijn van slijk, waarboven een eeuwige nacht zweefde De dood scheen hem toen het eenige gewenschte goed de dood in de eenzaam heid, verzacht door moeder noch echt- genoote, door bruid, noch zuster, noch vriend, de dood van den uitgestootene, voorafgegaan door de lange smarten van den opg'esloten gevangene, verlaten van allen. En nu, door een plotselingen overgang, door een onvoorbereide gedaanteverwis seling, het leven weer vervuld met vreug de, met hoop, met liefde De zwarte woestijn verandert in een laclfend Eden, waarover de schitterende dageraad van een heerlijke toekomst haar glanzende stralen uitzendt. Daar staat de beminde vrouw voor hem, niet meer als een bleek droombeeld van -zijn verlangen, maar als de bruid van heden, de echtgenoote van morgen, in het paradijs teruggevonden als door een wonder der opperste Gerech tigheid 1 Nog meende hij te droomen. Maar de hand van Magdalena legde Sich opnieuw in de zijne en deed hem gevoelen dat deze gelukzaligheid geen droombeeld meer was. Hij keerde zich tot den vader van Magdalena en met tra nen in de oogen riep hij uit „Zoo heeft God mij dan heden het vol maaktste geluk geschonken, dat den mensch op deze aarde ten deel kan vallen!" De lente had haar intrede gedaan, de appel- en pereboomen stonden in de bloesem en achter de kist, die naar den akker der dooden werd gedragen, waar het bezaaid scheen met pas ontloken ma deliefjes en boterbloempjes, liepen de dor pelingen met elkander fluisterend te pra ten. Zij warén in grooten getale opgekomen, de boeren en landslieden en spraken over wat de oogst hun zoude geven, over de manden vruchten, die zij ten verkoop naar de markt zouden kurmen brengen. En de kist, die daar vooruit ging, ge dragen door vier flink gebouwde kna pen, werd niet begeleid. De doode aan vaardde geheel alleen de reis naar haar laatste rustplaats, door de troepen onver schillige boeren heen, zonder bloemen kransen, zonder dat er tranen om haar ■gestort werden zij was aan de vergetel heid overgegeven, aan de genade van een doodgraver, die haar de laatste schop aar de op het lichaam zou werpen. Tevergeefs trachtte de dorpsklok met haar lang en dof somber din-don-din de lachende natuur tot treurigheid op te wek ken en het scheen, dat de lente zich juist over het wegvoeren van deze doode ver heugde. „Waaraan is mejuffrouw d'Ermont overleden?" vroeg de notaris aan den dokter. De geneesheer trok twijfelend de schou ders op en gaf half aarzelend tert ant woord „Aan zieleleed." „U bevindt zich toch lang genoeg hier, om het te weten, en mij dunkt, dat u het ook weet, waarom zij nooit getrouwd was, want zij moet zeer mooi en aardig ge weest zijn en bovendien was zij een meis je met geld 1" „Ja, dat is een treurige, smartvolle hi storie ik zal u vertellen, wat ik er van gehoord heb, want u begrijpt, dat juf frouw d'Ermont niemand haar geheimen zal verteld hebben." Hij zweeg eenige oogenblikken en vroeg toen „Hebt u de familie de Cosne gekiend „Neen, dat is vóór mijn tijd geweest, zij waren er toen niet meer, maar ik weet, dat zij gewoond hebben op het kasteel van de Cosne daarginds, dat na hun heen gaan is geveild." „Juist. Dan zult ge wellicht weten, dat de Ermonts en de Cosne's buren waren. Zij gingen driik met elkander om. Blanche, de eenige dochter van mevrouw d'Er mont, was toen nog een aardig, engel achtig kind, zoo onschuldig als een duif. Men zag haar vaak in de weide, made liefjes plukkend, die zij dan met handen vol den kinderen, die zij tegenkwam, toe wierp. Steeds werd zij vergezeld door Réne de Cosne. Hij was van haar leeftijd en zoo levendig en lacherig, als zij was, zoo somber en stemmig zag hij er steeds uit. Hij was niet gezond en hechtte zich zeer aan haar, met geheel zijn hart en met de innig heid, die men bij ziekelijke gestellen vaak aantreft. Hij was steeds bij haar, had aan haar tegenwoordigheid groote behoefte en de ouders lieten ze stil begaan, omdat zij vreesden, dat de minste tegenwerking op Réne doodelijk zou kunnen werken. Overigens achtte Blanche zich zeer ge lukkig en gevoelde zij zich niet weinig vereerd, dat hij haar zoo hartstochtelijk liefhad. Als een zorgvol moedertje, attent en bezorgd, ging zij over hem zij over laadde hem met liefkoozingen en waakte over hem als een trouwe engel. Spoedig kon René niet meer bij haar zijn als hij medicijnen moest innemen, wilde hij die slechts van haar aannemen. Eens op een dag had hij een crisis te doorstaan, die hem aan het bed bond het meisje kwam op het kasteel van de fami lie de Cosne, bleef uren lang in zijn ka mer en als zij gedurende den slaap hem verliet, zochten zijn oogen bij het ontwa ken het eerst naar haar. Noch: mevrouw d'Ermont, noch de ouders van René, maakten zich over deze innige verstandhouding ongerust. Zij lachten er om, dachten niet, wat er uit kon voortvloeien, want Blanche en René waren nog zoo jong. Naarmate zij grooter werden, werd de ze verstandhouding nog inniger. Zij kwa men nu niet meer zoo vaak bij elkaar, dat had langzamerhand ongemerkt plaats, maar René leed er niet minder om. Hij bracht gansche weken door, zonder een enkel woord te spreken, slechts den kende aan den dag waarop hij haar zou zien. Het scheen dat hij kwijnde er bestond voor hem geen afleiding, geen spel en als hij de vriendin zijher jeugd zag, bleef hij uren lang bij haar, weende zacht, zonder iets te zeggen en begreep niet, waarom hij weldra van haar zou moeten scheiden hij vond dat de ouders wreed en onmee- doogend waren en alleen Blanche was in staat, om zijn leed te verzachten, ondeu gend met hem te spotten, terwijl zij dan haar best deed, om zijn droefheid, door het doen van schoone beloften, te ver zachten. Zoo gingen eenige jaren voorbij en in dien tijd waren zij volwassen geworden. Blanche, die nog altijd als een moeder tje over hem ging, koesterde jegens hem een bizondere genegenheid en was wel licht een weinig trotsch op hem. Hij had haar op een andere wijze lief, maar toch niet minder hartstochtelijk. Hij beminde haar met al de kracht, die in hem was hij beminde haar vurig tot in het diepst van zijn ziel, hij ging als 't ware in haar op, en als hij slechts aan haar dacht, klopte hem het hart wild en onstuimig. Hij was jaloersch geworden als ie mand anders haar aanzag, gevoelde hij zich schier verlamd, een hevige pijn deed zijn hart ineenkrimpen, dan was het alsof zijn hart weigerde te kloppen, hij gevoelde zeer goed, dat hij zou sterven, als hij haar niet meer zag of bezat. Op zekeren dag deelde mevrouw de Cosne mede, dat haar oudste zoon Gas ton thuis zou komen. Blanche hoorde het bericht met verbazing aan, doch gaf er geen antwoord op. Wel, zou hij dan eindelijk verschijnen, de jonge man, over wien zij zoo vaak had hooren spreken en dien zij een paar ma len had gezien 1 Zij vroeg René om eenige inlichtingen. Sedert jaren was Gaston op reis bijna alle streken der wereld had hij bezocht, en ofschoon hij tot de meest onversaagde ontdekkingsreizigers behoorde, genoot hij nog niet een algëmeene mate van bekend heid. René was prettig gestemd, dat hij zijn broer zou terugzien. Hij sprak over hem tot Blanche met geestdrift, hij verhaalde haar van zijn lange wereldreizen, de gevaren, die hij had doorstaan en overwonnen. En zij, het jonge meisje, luisterde peinzend naar zijn woorden, zij dacht *an die vreemde landen, waar het, trots de ge varen, toch verrukkelijk moest wezen en dan koesterde zij wel eenige bewondering voor den jongen man, die aan zoovele gevaren was blootgesteld geweest. Zooals zij zich hem voorstelde, groot van gestalte met een gebronsd gelaat, flinken mannelij.ken blik, vasten tred en indrukwekkende gebaren, zoo was hij ook. Gaston was aangekomen en zoo als Blanche van hem gedroomd had, vond zij hem in de werkelijkheid terug. Toen zij hem zag, had zij hem dadelijk herkend, alsof zij hem sinds jaren kende. Hij bedroog haar niet in de verwach tingen, die zij van hem gekoesterd had. Hij zag er forsch uit, hoog ernstig, een open gelaat met heldere oogen zij her kende hem, hij was het, dien zij in haar droom had-gezien. Langzamerhand welde in haar ziel liefde voor hem op en Gaston beminde haar noodlottigerwijze ook. Zij kwamen zeer dikwijls bij elkaar en zonder dat zij het wisten, was hun weder- zijdsche liefde er sterker op geworden. Waarom verborgen zij die liefde in den beginne Waarom bleven zij stijf recht tegenover elkander en gaven zij ternauwernood antwoord, als René zich in hun nabijheid bevond Waarom?.... Vreesden zij wellicht den jongen man, die ziekelijk was, te pij nigen, vreesden zij, dat zij hem den dood zouden aandoen, omdat hij jaloersch was en dien schok onmogelijk zou kunnen doorstaan Op zekeren dag vroegen zij mij, wat ik er van dacht, of René dien schok zou kunnen doorstaan. Ik antwoordde haar volgens plicht en geweten en gaf haar als mijn overtuiging te kennen, dat de minste aandoening hem zou kunnen dooden. Blanche boog het hoofd, zij had be sloten zich op te offeren, zij gaf de liefde voor Gaston prijs zij beiden waren sterk, zij konden een schok doorstaan. De zwak ke moest gespaard worden 1 Wat zeide zij hem, welke belofte deed zij hem Niemand weet het, maar hij werd kalmer, hij begon weder te herleven, de twijfel aan haar trouw kwelde hem niet langer, hij leed niet meer. Gaston deed alle dagen niets anders dan jagen. Dat was zijn eenige afleiding. Hij had René en Blanche op een jacht- partijtje uitgenoodigd. Mevrouw d'Er mont, die hen vergezelde, ging niet ver mede, omdat zij spoedig vermoeid was zij beval hun de meest mogelijke voor zichtigheid aan zich niet te ver het bosch in te begeven en wachtte geduldig op hun terugkomst. Wat gebeurde dien morgen? Blanche heeft bepaald Gaston gezegd, dat hun lief de tot niets zou leiden, dat zij moesten trachten elkaar niet weder te zien, en Gaston zal toen gevraagd hebben, welke redenen zij had om zoo te spreken. Blanche heeft waarschijnlijk geweigerd daarvan rekenschap te geven en toen zal René er op aangekomen zijn. Wat hoorde hij Wat geloofde hij Voor hem zag hij Blanche in tranen, met de handen voor het gelaat. Aan haar voeten zat Gaston neerge hurkt, haar met smeekbeden overstel pende. De smart, die zich toen van hem meester maakte, scheen hem krankzinnig gemaakt te hebben. Hij' uitte een schriïlen kreet van woede, hij stootte het geluid uit van een beest, dat gewond is, en voordat Gas ton begreep wat er gebeurde, legde hij op Blanche aan en het geweer een ver keerde richting gevende, verwondde het schot hem doodelijk. Van dit jachtongeluk werd een zoo goed mogelijke verklaring gegeven. Toen juffrouw d'Ermont was genezen, had de familie de Cosne het land verlaten, haar kasteel kwam onder den hamer en eenigen tijd later was Blanche wees. Zij was nu geheel alleen op de wereld en verlangde slechts naar den dood, die haar te lang wegbleef." Er heerschte een diep stilzwijgen voor eenige oogenblikken. „Eindigt hier de geschiedenis vroeg de notaris. „Ja." „Heeft zij Gaston de Cosne nog terug gezien „Ja, dat is juist acht dagen geleden. Ik kwam haar opzoeken, zij zat in haar groo ten leuningstoel achter in de laan. Mis schien wist zij, dat Gaston was terug gekomen, om zijn dochtertje het landt» laten zien, waar hij was geboren. Wij hoor den hen naderen, zij sprong uit haar stoel op. Leunende op den arm van een mooj meisje, liep Gaston zachtkens voort. Zij keken elkaar een geruimen tijd aan en toen zij de dochter zag van hem, dien zij eertijds zod beminde, begonnen haar oogen evenals vroeger te schitteren. Toen zij voorbij waren gegaan, vroeg het meisje haar vader „Wie is toch die dame, die u zoo zonderling aanzag Juffrouw d'Ermont luisterde, zij hield haar adem in, om het antwoord van Gas ton te vernemen en zijn stem voor de laatste maal te hooren. Hij zeide „Ik ken haar niet." Zij viel met een gil achterover in haar leuningstoel met beide handen als 't ware naar haar hart grijpend. 4 4 4 4 4 4 4 44444444444.444444* Nog denzelfden avond werd zij op haai ziekbed geworpen. Van dit oogenblik heeft zij haar bewustzijn niat terugge kregen. Alleen in het allerlaatste oogen blik deed zij haar oogen open, er speelde haar een glimlach om de lippen en zacht stamelde zij „René 1" VEELEISCHEND. SchuWeischer „Waarom heb je mij niet geantwoord op mijn brief, waar „ik je vroeg of je de rekening betalen wilde?" Schuldenaar „Je had vergeten, er een postzegel in te sluiten." TE GEHOORZAAM. „Wel, kleine, waarom blijf je hier maar altijd door staan „Ja, mijn moeder heeft gezegd, dat ik de straat niet mag oversteken, voortjgt het rijtuig voorbij is en er komt er maar geen." ONDER VRIENDINNEN. Bertha „Lena, die meneer ginds is mijn vriend Floris. Mag ik hem aan jé voorstellen?" Le a „Dank-je. Ik k nhem. Hij bleef laatst in de tram zitten, terwijl ik op 't balkon moest staan." Bertha „Is 't waar Dat is leelijk van hem. Hij had toch respect moeten hebben voor je leeftijd 1" VROUWELIJK. i-nj „Waarom heb je je toch zt» op gedirkt, Eveline Zij „Omdat ik naar mijn grootste vijandin ga." GEGRONDE VREES. „Waarom heeft u Dr. L. afgewezen juffrouw Hij is toch zoo'n knap wis kundige 1" „Daarom. Hij zou mij later altijd mathe matisch bewijzen, dat ik te veel geld uit gaf." OMGEKEERDE VERHOUDING. „In je laatsten brief zond je me duizené kussen en maar tweehonderd mark," schreef uit een Duitsche badplaats een dame aan haar echtgenoot. „Wees zzoo goed in uw volgenden de verhouding eens om te keeren 1" NOG AL DUIDELIJK. Leermeester „Waarom mag je nu niet trotsch zijn op geld en goed Leerling „Omdat wij niet» hebben 1" EEN UITVLUCHT. „Ik verzoek u vriendelijk, mij honderd gulden te leenen." „Ja, maar met uw levenswijze..,." „O, ik verzeker u, dat ik tegenwoordil een geheel ander mensch ben geworden 1 „Zoo 1Och, u had ik gaarne hon derd gulden geleend, maar een ander krijgt niets van mij 1" UIT DE KAZERNE. „Ezel die je bent, schaapskop, os.... joujouJa, als men jou uit scheldt, merkt men eerst, hoe arm onze taai is 1" TER BESPOEDIGING. „Heb je den brief aan het hoofdkantoor bezorgd, Mina „En u zei, dat er zoo'n haast bij was. Ik heb hem dus maar gauw in de bus ge- Stopt, die bier vlak om den hoek staat."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 10