Zware beproeving.
Blanche.
W0.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
Kees, met de verzekering dat het tweetal
komen kon wanneer het wilde. In een
paar dagen was alles in orde.
Nadat hij bij Trina smakelijk gegeten
had, stapte hij op het wagentje van bakker
Korting, nam hartelijk afscheid van de
goede Trina en haar kinderen en beloofde,
Leentje en mijnheer Woudenstijn te
Zullen k men brengen.
In Arnhem kwam Kees tijdig genoeg
voor den laatsten trein en baas Korting
gaf hem een stevige hand, „alsof hij
het brooddeeg aan het kneden was", ver
telde Kees later thuis, en verliet hem
om zijn meel te gaan halen en nog tijdig
naar zijn dorp terug te keeren.
Daar sprak hij met Trina nog lang
over den flinken vent, die uit Kees ge
worden was, en de goeie vrouw vertelde
toen, hoe Kees en Leentje er altijd op
gehoopt hadden, dat zij hun tweede moe
der zou worden.
„Dan zou je trotsch op je stiefkinderen
geweest zijn," plaagde de bakker.
„O, ik denk, dat er dan niet zooveel
van hen terecht gekomen was. Juist dat
Kees op eigen kracht was aangewezen,
heeft hem het leven van twaalf ambach
ten en dertien ongelukken in gedreven en
hij is er wonderlijk goed doorheen ge
komen."
„In elk geval zsu ik jou dan niet ge
kregen hebben en dat was het ergste van
alles geweest," zei de bakker en hij kuste
zijn dikke Trina, waar hij nog even veel
van hield als toen hij als jongen naar haar
gevrijd had en later toen hij haar tot zijn
tweede vrouw maakte.
Een week later kwam Leentje met haar
pleegvader in het dorp. De oude heer
vond het er prachtig, zat graag onder de
oude olmen in den tuin te lezen, of als 't
regende in de antiek gemeubelde boere-
kamer. Later, toen hij sterker werd en aan
het buitenleven gewoon raakte deed hij
kleine wandelingen en die werden steeds
langer. Hij liep niet meer gebogen en
schuw, alsof hij vreesde voor een of ander
ongeluk. De apgst die hem in de stad was
bijgebleven verdween langzamerhand ge
heel en haast was hij weer als vroeger.
Alleen zijn haar was sneeuwwit geworden.
Dagelijks schreef Leentje naar Kees
en die gaf haar trouw antwoord en kwam
af en toe een dag in het dorp waar het
twee-tal den ganschen zomer verblijven
zou. Kees at bij mevrouw Jelgersma,
de dienstboden kregen om beurten een
week vrij-af omdat een van hen voldoende
was om het huishouden en de zorg voor
Kees op zich te nemen.
Nu kwam Kees dus dagelijks met, Ida
in aanraking en het meisje was werkelijk
allerliefst. Hij kwam geheel onder de be
koring van haar lieftailigneid, haar sierlijk
figuurtje, haar muzikaal talent en het einde
was dat^hij haar, op een zomeravond, vroeg
zijn vrouw te willen worden. Wat het
antwoord was, is wel te begrijpen.
Kees schreef terstond aan mijnheer
Woudenstijn en Leentje over zijn groot ge
luk en beloofde den volgenden week met
Ida bij hen' te komen om hun verloving
feestelijk te vieren.
Leentje nam de tijding tamelijk koel
op. Zij hield niet van Ida, wist, dat Kees
verblind was door haar uiterlijke hoeda
nigheden, maar dat Ida een zeer egoïst
en eigenzinnig karakter had. Dat Kees
haar opeens veel aardiger vond kwam in
hoofdzaak omdat Ida niet meer onaardig
was tegen Leentje, wat zii moeilijk wezen
kon als het meisje ver weg was. Dat zij
Leentje ooit onvriendelijk tegemoet ge
komen was, vergat hij natuurlijk of hij
hoopte dat, wanneer Ida haar schoon
zuster was, alles wel veranderen zou.
Ida schreef, op verzoek van Kees, een
allerliefst briefje aan Leentje, die daar
door werkelijk een oogenblik van meening
veranderde en de hoop herleefde in haar
dat „de Liefde" Ida tot een ander meisje
had gemaakt.
Zij ontving de aanstaande schoonzuster
dan ook zeer hartelijk en Ida was een en
al lieftalligheid, stelde belang in het leven
van de twee „buitenmenschen" zooals zij
Leentje en haar pleegvader noemde, ging
met hen naar de familie Korting, gaf den
twee kinderen een mooi stuk speelgoed,
dat ze voor hen in Amsterdam gekocht
had, en viel ook zeer in de smaak van den
bakker. Maar juffrouw Korting schudde
het hoofd, en zei, toen het bezoek afge-
loopen was, dat zij zich de vrouw van
Kees héél, héél anders had voorgesteld,
veel eenvoudiger en hartelijker. Zij had
Zeer goed het verschil gezien, tusschen de
hartelijkheid van Leent<« en die, zoo neer
buigende vriendelijkheid van Ida. Die
soort vriendelijkheid kende zij nog zeer
goed van de gasten, uit het hotel waar ze
vroeger werkte.
Nee, zij geloofde niet dat het de ware
vrouw voor Kees zou worden. Enfin, de
jongen moest het zelf weten en was mis
schien de laatste jaren ook wel veranderd
zoodat hij zich meer in die zoogenaamd
hoogere kringen had ingeleefd dan Leentje,
die nog altijd even eenvoudig was, ondanks
hdar keurige kleedjes en hoedjes. Want,
om door 'n ringetje te halen," zei de bak
ker. „En niks geen tierlantijntjes en
strikjes en hurkjes hoor
De dagen die Kees en Ida op de hoeve
doorbrachten waren toch niet van onver
mengd geluk. De twee geliefden gingen
geheel in elkander op, spraken over hun
spoedig huwelijk en mijnheer Wouden
stijn vond het dan ook noodig den zake-
lijken kant met Kees te behandelen. Dan
zaten de heeren uren lang bijeen en cijfer
den en rekenden en op een dag kwam
er een notaris die een acte opmaakte
waarbij mijnheer Woudenstijn als direc
teur en eigenaar van de fabriek aftrad,
en Kees als zoodanig werd benoemd. Wel
bleef mijnheer aandeel houden in den fa
briek en dat aandeel was later de erfenis
van zijn dochter in Indië maar hij wilde
verder met de zaak niet meer te doen heb
ben. Het geld dat Ida ten huwelijk bracht
Zou voor een deel gebruikt worden om de
fabriek uit te breiden. Zoo was dus Kees
fabrikant, een voornaam mensch met
groot inkomen en een lieve vrouw zou
spoedig de zijne wezen. Hij had toch veel
geluk op de wereld. Toch voelde Kees
zich na het onderhoud met zijn bescher
mer volstrekt niet opgewekt. Het deed
hem innig leed te zien hoe oud en verval
len de oude heer er uit zag, hoe moe
en lusteloos hij was, hoe alle belangstel
ling voor 't leven verdwenen was.
„Als ik nu nog maar een paar jaren op
mijn lauweren mag rusten in gezel
schap van onze lieve Leentje, zal ik heel
tevreden dit leven verlaten," had hij
aan het eind van hun onderhoud gezegd
„Maar u bent toch pas twee en Zestig
jaar. U moet werkelijk nog wat van het le
ven genieten, zoodra u geheel beter bent,
zou u 'n beetje op reis moeten gaan
meende Kees.
„Ik op reis. Nee hoor. Ik koop 'n
aardig huis buiten de stad, in Haarlem
of Heemstede en ga er rentenieren. Leen
tje zal goed voor mij zorgen Wij zullen
er 'n fijn leventje hebben, als mijn goeie
vriend Vroom het meisje tenminste niet
van mij weg haalt."
„Vroom Hoe komt u daarbij
„Wel hij schrijft Leentje zoovaak! Hij
heeft haar mooie struisveeren gezonden
en nog wat fraaie dingen uit Amerika en
ik geloof dat, nu hij weg is, Leentje van
hem gaat houden.
Zij spreekt heel vaak over hem."
„O, maar Leentje zal u toch niet verla
ten. Dat weet ik zeker."
„Het zou me werkelijk een kwelling
zijn, te denken dat ik het geluk van 't
lieve kind in den weg sta. Want dat ze met
Vroom gelukkig zal worden geloof ik stel
lig, zij is geknipt voor hem."
„We zullen het haar op den man af
vragen en ik weet stellig dat u zich niet
behoeft te kwellen, want Leentje is zoo
trouw 1"
„Juist, dat is het. Ik weet hoe trouw zij
is, uit wat je vertelde van je jeugd. Hoe
ze haar vader niet wilde verlaten omdat ze
wist, dat hij dan nog dieper zou zinken.
En mij zal ze ook niet verlaten omdat ze
weet hoe lief ze mij is."
Kort na dit gesprek ontmoette Kees zijn
Zuster in den boomgaard, waar zij fruit
voor het dessert had geplukt. Hij stak
zijn arm door dien van het meisje en
wandelde lang met haar heen en weer, ver
telde hoe slecht hij over den toestand van
den ouden man dacht, en hoe zij het zou
vinden hem voor te stellen bij Kees en
Ida in huis te komen zoodra het huwelijk
had plaats gehad.
„En ik? Zou ik dan ook bij je moeten
komen
Wel, ik dacht eigenlijk, dat je dan met
Vroom zou trouwen, maar dat je weigerde
om den ouden heer."
„O nee, dat is in 't geheel niet waar. Ik
houd heel veel van mijnheer Vroom, hij
schrijft echt hartelijke brieven, maar tot
mijn spijt kan ik ze niet met de zelfde
hartelijkheid beantwoorden. Hij is voor
mij een vriend, een goed vriend meer niet
en mijnheer Woudenstijn is mij een vader,
ja meer dan een vader, dien ik voor geen
anderen man verlaten zal. Daarom Kees
laat mij met mijnheer Woudenstijn en ga
jij met je vrouw je eigen weg."
Ja, ik weet, dat je niet van Ida houdt en
dus niet bij ons wilt komen," zei Kees
'n beetje verdrietig.
„Dat is ook niet noodig, jelui hebt el
kaar en Ida zou het ook niet prettig vin
den. Als je me ooit noodig mocht hebben
Kees, kom ik bij je, dat weet je 1"
Broer en zuster gaven elkaar een hand
en toen had Kees het gevoel, alsof hij zijn
zuster ging verliezen voor iets, dat veel
minder waard was, en hij nog eens ver
langend de armen naar haar uit zou strek
ken om bij haar troost en liefde te vinden.
(Wordt voortgezet.)
Hij had hetzelfde gevoel, alsof midden
in den nacht plotseling een schitterende
zon hem had beschenen met haar ver»
blindend licht. Zijn oogen sloten zich
onwillekeurig voor die heldere klaarheid.
Maar weldra opende zich zijn hart voor
de weldoende stralen, die zijn arme ver
ijsde ziel verwarmden met haar vuur en
hoopvolle verwachtingen op bijna wonder
dadige wijze weder deden ontluiken.
Hoe Had de deur zijner gevangenis
zich weder geopend En stroomde het
helle licht in de diepe duisternis Stak
de vrijheid hem weder glimlachend haar
hand toe, hem lokkend mede naar een
geluk, dat hij nauwelijks meer had durven
hopen en dat hem nog toescheen als een
bedriegelijke luchtspiegeling
Eén gedachte, zoeter dan alle andere
zweefde naar boven „Ik zal mijn moeder
terugzien en Magdalena
De herinnering aan deZe twee schep
selen, zoo teeder bemind, was de ster
geweest in zijn nacht van lijden, de ster,
die hem het symbool was der hoop van
over het graf. Naar haar richtten zich zijn
geheele hart en zijn geest, als hij bad
tot God haar kracht te geven tot berusting
in de verwachting van het weerzien, waar
van hij niet durfde vragen het uur te
verhaasten, omdat hij vreesde, dat dit
weerzien niet meer zou plaats hebben
dan aan de andere zijde van het graf.
Van haar kant wenschte mevrouw de
Marsan met al het vuur der moederlijke
liefde haar zoon Gilbert weder te zien.
Het hart eener moeder heeft het voor
recht eener eeuwige jeugd. Zonder op
houden wordt het verjeugdigd door de
liefde en steeds verschijnt voor haar het
kind in de wieg, als zij haar zoon voor zich
ziet, al had hij sneeuwwitte haren.
Mevrouw de Marsan verwachtte de
terugkomst van haar zoon met het onge
duld der jeugdige moeder, aan wie men
haar kind teruggeeft, van wie wreede
omstandigheden haar hebben gescheiden
en dat zij vreesde nimmer weder te zien.
Zeker, haar hart bleef bloeden door
de kruisiging.
Maar de verrijzenis was nabij, het op
stijgen in het hemelsch azuur zou volgen
en dan zou zij herboren zijn door een geluk
dat niet meer zou eindigen.
Den laatsten nacht had zij de ocgen
niet geloken de toovermacht van haar
werkelijken droom had haar doen waken.
Nu verwachtte zij de aankomst van
haar zoon in een eerbiedige stilte. Zij zat
bij het venster van het kleine salon, dat
spoedig al de bekoorlijkheid zou herne
men van vroeger en in dit gezegende
uur hervond zij, de gelukkige moeder, al de
zoetheid der jeugd. Gelijk in haar jeugd
beschouwde zij als werktuigelijk het
gouden stofgewriemel in de stralen der
zon, die op de draperieën speelden en de
werkelijkheid was voor haar zóó wonder
lijk, dat zij een feeënsprookje meende te
hooren vertellen.
Plotseling een geluid van stappen op
de trap. De moeder springt op en vergeet
plotseling al haar droomen.
De deur gaat open. Dat is Gilbert 1
Hij werpt zich in de armen zijner aan
gebeden moeder.
Geen kreet, geen woord
Zij en hij zijn nog slechts één, zoo vast
houden zij elkander omsloten. De harten
kloppen geweldig, maar de lippen blijven
gesloten. De moeder weent niet. Ook niet
de zoon.
De tranen kunnen niet opstijgen naar
het oog, als het dichtgeknepen hart ze
gevangen houdt.
Nu zitten zij naast elkander, hand in
hand.
„O, Gilbert!"
„O moeder, lieve moeder 1"
Gelijk in ae dagen zijner jeugd, rust
zijn hoofd tegen den schouder zijner
moeder, die het streelt, half waanzinnig,
oneindig gelukkig.
Zoo'n terugkomst is als een geluk, ge
smaakt op den rand van een afgrond
waarin men op het punt was neder te
storten, toen de hand van een vriend
reddende hulp bracht.
Nu komen de tranen, tranen van vreug
de, even zoet als de andere bitter waren.
Zij ontlasten de bedrukte harten en nu
wisselen moeder en zoon enkele woorden,
kort, gehaast.
„U hebt aan mijn onschuld geloofd,
niet waar
„Vraag je dat nog O, niemand had je
in mijn tegenwoordigheid durven be
schuldigen, of...."
Een welsprekend gebaar onderstreepte
deze woorden.
Gilbert glimlachte, toen hij haar zoo
gereed zag zich op den vijand te werpen
om hem te verdedigen. Hij bewonderde
de heldhaftigheid zijner moeder.
Toen begonnen zij te praten. Zij hadden
elkander zoo veel te zeggen 1
Hij vroeg naar de gezondheid zijner
moeder. Zij stelde hem direct gerust.
„Och," zeide zij, „ik heb over niets te
klagen gehad. Maar jij hebt zeker veel
geleden, onder de barbaarsche behande
ling, die men je onschuldig heeft aange
daan."
„Och, neen, niet zoo heel erg. Zie, ik
ben nog al flink en krachtig," antwoordde
hij opgewekt, om de ongerustheid zijner
moeder te verdrijven..
Mevrouw de Marsan schudde het hoofd
ongeloovig. Zij vond haar zoon vreeselijk
veranderd. Ja, zijn lijden moest gruwelijk
geweest zijn, om hem zoo te kunnen ver
anderen.
Al verborg zij haar ontroering, Gilbert
had ze ^opgemerkt 1 Om ze te verdrijven
zeide hij met een glimlach, die zijn ver
magerd gelaat verhelderde
„O, mijn eerherstel is schitterend ge
weest ik verbeeldde mij een held te zijn,
terugkeerende na de overwinning. U zult
het lezen, moeder, en de heer Richeroy
zal u de bizonderheden vertellen van de-
Zen onvergetelijken dag 1"
Op een toon van vurige dankbaarheid
voegde hij er bij
„Die goede heer Richeroy is als een
broeder voor mij geweest 1 Hij heeft mij
geen oogenblik verlaten. Ik ben hem den
grootsten dank schuldig 1"
Mevrouw de Marsan knikte goedkeu
rend en prees op haar beurt mevrouw de
Richeroy, die ook voor haar een ware
vriendin was geweest in haar droevige
omstandigheden.
De jonge man zag haar aan, hij wond
zich op en langzaam sprak hij, met
een trilling in zijn stem van diepe ont
roering getuigend
„En Magdalena? Arme Magdalena!
Wat moet zij van mij denken
„Van je denken herhaalde de moeder
en sprong op, als maakte zij zich reeds
gereed om haar zoon te verdedigen, zij
kon niet aannemen dat iemand zou twij
felen aan de onschuld van haar zoon.
„O, ik ben er zeker van, dat zij mij
nog altijd lief heeft," zeide Gilbert pein
zend.
„Ja, zij heeft je nog altijd lief, dubbel,
omdat je onschuldig geleden hebt. Zij is
bewonderenswaardig geweest en ik zal
nooit vergeten, wat zij in deze dagen voor
mij geweest is. Mijn zoon, je mag trotsch
zijn op haar genegenheid."
Gilbert glimlachte droefgeestig en zeide
kinderlijk eenvoudig
„Moeder, wat zal ik gelukkig zijn, als
ik Magdalena terugzie 1"
„Je zult haar spoedig zien, hoop ik,"
antwoordde de moeder en glimlachte op
haar beurt.
Zij vertelde hem haar gesprekken met
Magdalena, en prees haar edel eti edel
moedig gedrag, dat de onthullingen van
Pierre Landry had bewerkt, de waarheid
had aan het licht gebracht en zijn eer
herstel had mogelijk gemaakt.
De jonge man was er diep door getrof
fen. Hij meende in een betere wereld te
zijn overgebracht en zegende de engel,
die met Gods hulp zijn onschuld had
doen uitschijnen.
Terwijl mevrouw de Marsan sprak,
hield Gilbert de handen zijner moeder in
de zijne die handen, gerimpeld wel is
waar, maar nog fijn en wit die handen,
welke hem zoo vaak hadden geliefkoosd
en die hij nu elk oogenblik aan zijn lippen
bracht.
Met veel beleid en een weinig vrees
achtig, trachtte de jonge man zijn moe
der te ondervragen omtrent de tegenwoor
dige gezindheid van Magdalena's vader
baron Volcaster, jegens hem.
Mevrouw de Marsan wilde hem juist
antwoorden, toen een elegant rijtuig voor
het huis stil hield.
Gilbert en zijn moeder naderden het
venster.
„Dat is het rijtuig van Magdalena.."
zeide zij.
En werkelijk. Magdalena stapte uit het
rijtuig, gevolgd door.baron Volcaster.
Er kwam een oogenblik van hevige
ontroering. Het hart van Gilbert klopte,
alsof het bersten zou. Mevrouw de Marsan
was wat bedaarder en gaf bevel de be
zoekers binnen te laten. Deze verschenen
weldra. Magdalena was bleek van ont
roering, maar zeer bekoorlijk in haar een
voudig wandelkleed.
Baron Volcaster glimlachte met zijn
gewone welwillendheid en die -glimlach
verzachtte de deftige correctheid van den
diplomaat. Hij naderde het eerst, groette
mevrouw de Marsan, reikte Gilbert de
hand en sprak met zachte stem
„Wij wilden de eersten zijn, die u
komen gelukwenschen in uwe zeer ge
wettigde vreugde. Ik heb er mij dubbel
over verheugd ter wille der sympathie,
welke Gilbert mij steeds heeft ingeboe
zemd en omdat het herstel uwer eer elk
eerlijk hart met vreugde vervult."
Gilbert drukte de hand van den vader
van Magdalena.
Ja H'&Xl Sv-óOSO, Xn o «- o r>.3 e.
„O, ik dank u voor uw genegenheid,"
stotterde hij.
Magdalena naderde op haar beurt,
maar het arme kind kon geen woord uit
brengen, zoo zeer was zij ontroerd.
Zij reikte aan Gilbert haar bevende hand
en daar zij haar ontroering niet meester
kon worden, barstte zij in tranen uit. Door
een bijna onwillekeurige beweging bracht
de jonge man- eerbiedig de hand van het
meisje aan zijn lippen. En plotseling, ver
getende bij wie zij stonden, ontvlood de
geheimste gedachte van zijn hart aan zijn
lippen met de woorden „Wat heb ik je
lief
Bij het hooren dier woorden trok Mag
dalena haastig haar hand terug. Een pur
pergloed kleurde haar liefelijk gelaat, de
teederste snaren van haar hart waren be
wogen.
De baron, eerst een weinig ontroerd,
herneemt zijn kalmte. Met een ernstig,
bijna plechtig gelaat zegt hij tot mevrouw
de Marsan, die een weinig verlegen schijnt
door de plotselinge uitbarsting van haar
zoon
„Wel, als dat zóó is, gevoel ik mij ge
lukkig u nogmaals te kunnen verzekeren,
dat ik mij ten zeerste in uw geluk verheug
en dat het geluk van Gilbert ook het geluk
van Magdalena uitmaakt."
De jonge man stond een oogenblik
onbeweeglijk, zonder te antwoorden, als
gehypnotiseerd.
En werkelijk, hij mocht gelooven aan
een magnetischen slaap, waarin een wil,
machtiger dan de zijne, heerlijke droo
men voor zijn geest tooverde.
Hoe gisteren nog lag er voor hem
een leven, zoo lang misschien, een leven
van smart en schande 1 De vreeselijke
toekomst kwam hem voor als een
woestijn van slijk, waarboven een eeuwige
nacht zweefde
De dood scheen hem toen het eenige
gewenschte goed de dood in de eenzaam
heid, verzacht door moeder noch echt-
genoote, door bruid, noch zuster, noch
vriend, de dood van den uitgestootene,
voorafgegaan door de lange smarten van
den opg'esloten gevangene, verlaten van
allen.
En nu, door een plotselingen overgang,
door een onvoorbereide gedaanteverwis
seling, het leven weer vervuld met vreug
de, met hoop, met liefde De zwarte
woestijn verandert in een laclfend Eden,
waarover de schitterende dageraad van
een heerlijke toekomst haar glanzende
stralen uitzendt. Daar staat de beminde
vrouw voor hem, niet meer als een bleek
droombeeld van -zijn verlangen, maar als
de bruid van heden, de echtgenoote van
morgen, in het paradijs teruggevonden
als door een wonder der opperste Gerech
tigheid 1
Nog meende hij te droomen.
Maar de hand van Magdalena legde
Sich opnieuw in de zijne en deed hem
gevoelen dat deze gelukzaligheid geen
droombeeld meer was. Hij keerde zich
tot den vader van Magdalena en met tra
nen in de oogen riep hij uit
„Zoo heeft God mij dan heden het vol
maaktste geluk geschonken, dat den
mensch op deze aarde ten deel kan vallen!"
De lente had haar intrede gedaan, de
appel- en pereboomen stonden in de
bloesem en achter de kist, die naar den
akker der dooden werd gedragen, waar
het bezaaid scheen met pas ontloken ma
deliefjes en boterbloempjes, liepen de dor
pelingen met elkander fluisterend te pra
ten.
Zij warén in grooten getale opgekomen,
de boeren en landslieden en spraken over
wat de oogst hun zoude geven, over de
manden vruchten, die zij ten verkoop
naar de markt zouden kurmen brengen.
En de kist, die daar vooruit ging, ge
dragen door vier flink gebouwde kna
pen, werd niet begeleid. De doode aan
vaardde geheel alleen de reis naar haar
laatste rustplaats, door de troepen onver
schillige boeren heen, zonder bloemen
kransen, zonder dat er tranen om haar
■gestort werden zij was aan de vergetel
heid overgegeven, aan de genade van een
doodgraver, die haar de laatste schop aar
de op het lichaam zou werpen.
Tevergeefs trachtte de dorpsklok met
haar lang en dof somber din-don-din de
lachende natuur tot treurigheid op te wek
ken en het scheen, dat de lente zich juist
over het wegvoeren van deze doode ver
heugde.
„Waaraan is mejuffrouw d'Ermont
overleden?" vroeg de notaris aan den
dokter.
De geneesheer trok twijfelend de schou
ders op en gaf half aarzelend tert ant
woord
„Aan zieleleed."
„U bevindt zich toch lang genoeg hier,
om het te weten, en mij dunkt, dat u het
ook weet, waarom zij nooit getrouwd was,
want zij moet zeer mooi en aardig ge
weest zijn en bovendien was zij een meis
je met geld 1"
„Ja, dat is een treurige, smartvolle hi
storie ik zal u vertellen, wat ik er van
gehoord heb, want u begrijpt, dat juf
frouw d'Ermont niemand haar geheimen
zal verteld hebben."
Hij zweeg eenige oogenblikken en vroeg
toen
„Hebt u de familie de Cosne gekiend
„Neen, dat is vóór mijn tijd geweest,
zij waren er toen niet meer, maar ik weet,
dat zij gewoond hebben op het kasteel
van de Cosne daarginds, dat na hun heen
gaan is geveild."
„Juist. Dan zult ge wellicht weten, dat
de Ermonts en de Cosne's buren waren.
Zij gingen driik met elkander om. Blanche,
de eenige dochter van mevrouw d'Er
mont, was toen nog een aardig, engel
achtig kind, zoo onschuldig als een duif.
Men zag haar vaak in de weide, made
liefjes plukkend, die zij dan met handen
vol den kinderen, die zij tegenkwam, toe
wierp.
Steeds werd zij vergezeld door Réne de
Cosne.
Hij was van haar leeftijd en zoo levendig
en lacherig, als zij was, zoo somber en
stemmig zag hij er steeds uit. Hij was
niet gezond en hechtte zich zeer aan haar,
met geheel zijn hart en met de innig
heid, die men bij ziekelijke gestellen vaak
aantreft. Hij was steeds bij haar, had aan
haar tegenwoordigheid groote behoefte
en de ouders lieten ze stil begaan, omdat
zij vreesden, dat de minste tegenwerking
op Réne doodelijk zou kunnen werken.
Overigens achtte Blanche zich zeer ge
lukkig en gevoelde zij zich niet weinig
vereerd, dat hij haar zoo hartstochtelijk
liefhad. Als een zorgvol moedertje, attent
en bezorgd, ging zij over hem zij over
laadde hem met liefkoozingen en waakte
over hem als een trouwe engel.
Spoedig kon René niet meer bij haar
zijn als hij medicijnen moest innemen,
wilde hij die slechts van haar aannemen.
Eens op een dag had hij een crisis te
doorstaan, die hem aan het bed bond het
meisje kwam op het kasteel van de fami
lie de Cosne, bleef uren lang in zijn ka
mer en als zij gedurende den slaap hem
verliet, zochten zijn oogen bij het ontwa
ken het eerst naar haar.
Noch: mevrouw d'Ermont, noch de
ouders van René, maakten zich over deze
innige verstandhouding ongerust. Zij
lachten er om, dachten niet, wat er uit
kon voortvloeien, want Blanche en René
waren nog zoo jong.
Naarmate zij grooter werden, werd de
ze verstandhouding nog inniger. Zij kwa
men nu niet meer zoo vaak bij elkaar, dat
had langzamerhand ongemerkt plaats,
maar René leed er niet minder om.
Hij bracht gansche weken door, zonder
een enkel woord te spreken, slechts den
kende aan den dag waarop hij haar zou
zien.
Het scheen dat hij kwijnde er bestond
voor hem geen afleiding, geen spel en als
hij de vriendin zijher jeugd zag, bleef hij
uren lang bij haar, weende zacht, zonder
iets te zeggen en begreep niet, waarom hij
weldra van haar zou moeten scheiden
hij vond dat de ouders wreed en onmee-
doogend waren en alleen Blanche was in
staat, om zijn leed te verzachten, ondeu
gend met hem te spotten, terwijl zij dan
haar best deed, om zijn droefheid, door
het doen van schoone beloften, te ver
zachten.
Zoo gingen eenige jaren voorbij en in
dien tijd waren zij volwassen geworden.
Blanche, die nog altijd als een moeder
tje over hem ging, koesterde jegens hem
een bizondere genegenheid en was wel
licht een weinig trotsch op hem.
Hij had haar op een andere wijze lief,
maar toch niet minder hartstochtelijk.
Hij beminde haar met al de kracht, die
in hem was hij beminde haar vurig tot
in het diepst van zijn ziel, hij ging als 't
ware in haar op, en als hij slechts aan
haar dacht, klopte hem het hart wild en
onstuimig.
Hij was jaloersch geworden als ie
mand anders haar aanzag, gevoelde hij
zich schier verlamd, een hevige pijn
deed zijn hart ineenkrimpen, dan was het
alsof zijn hart weigerde te kloppen, hij
gevoelde zeer goed, dat hij zou sterven,
als hij haar niet meer zag of bezat.
Op zekeren dag deelde mevrouw de
Cosne mede, dat haar oudste zoon Gas
ton thuis zou komen. Blanche hoorde
het bericht met verbazing aan, doch gaf
er geen antwoord op.
Wel, zou hij dan eindelijk verschijnen,
de jonge man, over wien zij zoo vaak had
hooren spreken en dien zij een paar ma
len had gezien 1
Zij vroeg René om eenige inlichtingen.
Sedert jaren was Gaston op reis bijna
alle streken der wereld had hij bezocht,
en ofschoon hij tot de meest onversaagde
ontdekkingsreizigers behoorde, genoot hij
nog niet een algëmeene mate van bekend
heid.
René was prettig gestemd, dat hij zijn
broer zou terugzien.
Hij sprak over hem tot Blanche met
geestdrift, hij verhaalde haar van zijn
lange wereldreizen, de gevaren, die hij
had doorstaan en overwonnen.
En zij, het jonge meisje, luisterde
peinzend naar zijn woorden, zij dacht *an
die vreemde landen, waar het, trots de ge
varen, toch verrukkelijk moest wezen en
dan koesterde zij wel eenige bewondering
voor den jongen man, die aan zoovele
gevaren was blootgesteld geweest.
Zooals zij zich hem voorstelde, groot
van gestalte met een gebronsd gelaat,
flinken mannelij.ken blik, vasten tred en
indrukwekkende gebaren, zoo was hij ook.
Gaston was aangekomen en zoo als
Blanche van hem gedroomd had, vond
zij hem in de werkelijkheid terug.
Toen zij hem zag, had zij hem dadelijk
herkend, alsof zij hem sinds jaren kende.
Hij bedroog haar niet in de verwach
tingen, die zij van hem gekoesterd had.
Hij zag er forsch uit, hoog ernstig, een
open gelaat met heldere oogen zij her
kende hem, hij was het, dien zij in haar
droom had-gezien.
Langzamerhand welde in haar ziel
liefde voor hem op en Gaston beminde
haar noodlottigerwijze ook.
Zij kwamen zeer dikwijls bij elkaar en
zonder dat zij het wisten, was hun weder-
zijdsche liefde er sterker op geworden.
Waarom verborgen zij die liefde in den
beginne
Waarom bleven zij stijf recht tegenover
elkander en gaven zij ternauwernood
antwoord, als René zich in hun nabijheid
bevond
Waarom?.... Vreesden zij wellicht
den jongen man, die ziekelijk was, te pij
nigen, vreesden zij, dat zij hem den dood
zouden aandoen, omdat hij jaloersch was
en dien schok onmogelijk zou kunnen
doorstaan
Op zekeren dag vroegen zij mij, wat
ik er van dacht, of René dien schok zou
kunnen doorstaan.
Ik antwoordde haar volgens plicht en
geweten en gaf haar als mijn overtuiging
te kennen, dat de minste aandoening
hem zou kunnen dooden.
Blanche boog het hoofd, zij had be
sloten zich op te offeren, zij gaf de liefde
voor Gaston prijs zij beiden waren sterk,
zij konden een schok doorstaan. De zwak
ke moest gespaard worden 1
Wat zeide zij hem, welke belofte deed
zij hem Niemand weet het, maar hij
werd kalmer, hij begon weder te herleven,
de twijfel aan haar trouw kwelde hem
niet langer, hij leed niet meer.
Gaston deed alle dagen niets anders
dan jagen. Dat was zijn eenige afleiding.
Hij had René en Blanche op een jacht-
partijtje uitgenoodigd. Mevrouw d'Er
mont, die hen vergezelde, ging niet ver
mede, omdat zij spoedig vermoeid was zij
beval hun de meest mogelijke voor
zichtigheid aan zich niet te ver het bosch
in te begeven en wachtte geduldig op hun
terugkomst.
Wat gebeurde dien morgen? Blanche
heeft bepaald Gaston gezegd, dat hun lief
de tot niets zou leiden, dat zij moesten
trachten elkaar niet weder te zien, en
Gaston zal toen gevraagd hebben, welke
redenen zij had om zoo te spreken.
Blanche heeft waarschijnlijk geweigerd
daarvan rekenschap te geven en toen zal
René er op aangekomen zijn.
Wat hoorde hij Wat geloofde hij
Voor hem zag hij Blanche in tranen,
met de handen voor het gelaat.
Aan haar voeten zat Gaston neerge
hurkt, haar met smeekbeden overstel
pende.
De smart, die zich toen van hem meester
maakte, scheen hem krankzinnig gemaakt
te hebben. Hij' uitte een schriïlen kreet
van woede, hij stootte het geluid uit van
een beest, dat gewond is, en voordat Gas
ton begreep wat er gebeurde, legde hij
op Blanche aan en het geweer een ver
keerde richting gevende, verwondde het
schot hem doodelijk.
Van dit jachtongeluk werd een zoo goed
mogelijke verklaring gegeven.
Toen juffrouw d'Ermont was genezen,
had de familie de Cosne het land verlaten,
haar kasteel kwam onder den hamer en
eenigen tijd later was Blanche wees. Zij
was nu geheel alleen op de wereld en
verlangde slechts naar den dood, die haar
te lang wegbleef."
Er heerschte een diep stilzwijgen voor
eenige oogenblikken.
„Eindigt hier de geschiedenis vroeg
de notaris.
„Ja."
„Heeft zij Gaston de Cosne nog terug
gezien
„Ja, dat is juist acht dagen geleden. Ik
kwam haar opzoeken, zij zat in haar groo
ten leuningstoel achter in de laan. Mis
schien wist zij, dat Gaston was terug
gekomen, om zijn dochtertje het landt»
laten zien, waar hij was geboren. Wij hoor
den hen naderen, zij sprong uit haar stoel
op.
Leunende op den arm van een mooj
meisje, liep Gaston zachtkens voort. Zij
keken elkaar een geruimen tijd aan en
toen zij de dochter zag van hem, dien zij
eertijds zod beminde, begonnen haar
oogen evenals vroeger te schitteren.
Toen zij voorbij waren gegaan, vroeg
het meisje haar vader
„Wie is toch die dame, die u zoo
zonderling aanzag
Juffrouw d'Ermont luisterde, zij hield
haar adem in, om het antwoord van Gas
ton te vernemen en zijn stem voor de
laatste maal te hooren. Hij zeide
„Ik ken haar niet."
Zij viel met een gil achterover in haar
leuningstoel met beide handen als 't
ware naar haar hart grijpend.
4 4 4 4 4 4 4 44444444444.444444*
Nog denzelfden avond werd zij op haai
ziekbed geworpen. Van dit oogenblik
heeft zij haar bewustzijn niat terugge
kregen. Alleen in het allerlaatste oogen
blik deed zij haar oogen open, er speelde
haar een glimlach om de lippen en
zacht stamelde zij
„René 1"
VEELEISCHEND.
SchuWeischer „Waarom heb je mij
niet geantwoord op mijn brief, waar „ik
je vroeg of je de rekening betalen wilde?"
Schuldenaar „Je had vergeten, er
een postzegel in te sluiten."
TE GEHOORZAAM.
„Wel, kleine, waarom blijf je hier maar
altijd door staan
„Ja, mijn moeder heeft gezegd, dat ik
de straat niet mag oversteken, voortjgt
het rijtuig voorbij is en er komt er
maar geen."
ONDER VRIENDINNEN.
Bertha „Lena, die meneer ginds is
mijn vriend Floris. Mag ik hem aan jé
voorstellen?"
Le a „Dank-je. Ik k nhem. Hij bleef
laatst in de tram zitten, terwijl ik op 't
balkon moest staan."
Bertha „Is 't waar Dat is leelijk van
hem. Hij had toch respect moeten hebben
voor je leeftijd 1"
VROUWELIJK.
i-nj „Waarom heb je je toch zt» op
gedirkt, Eveline
Zij „Omdat ik naar mijn grootste
vijandin ga."
GEGRONDE VREES.
„Waarom heeft u Dr. L. afgewezen
juffrouw Hij is toch zoo'n knap wis
kundige 1"
„Daarom. Hij zou mij later altijd mathe
matisch bewijzen, dat ik te veel geld uit
gaf."
OMGEKEERDE VERHOUDING.
„In je laatsten brief zond je me duizené
kussen en maar tweehonderd mark,"
schreef uit een Duitsche badplaats een
dame aan haar echtgenoot. „Wees zzoo
goed in uw volgenden de verhouding
eens om te keeren 1"
NOG AL DUIDELIJK.
Leermeester „Waarom mag je nu
niet trotsch zijn op geld en goed
Leerling „Omdat wij niet» hebben 1"
EEN UITVLUCHT.
„Ik verzoek u vriendelijk, mij honderd
gulden te leenen."
„Ja, maar met uw levenswijze..,."
„O, ik verzeker u, dat ik tegenwoordil
een geheel ander mensch ben geworden 1
„Zoo 1Och, u had ik gaarne hon
derd gulden geleend, maar een ander
krijgt niets van mij 1"
UIT DE KAZERNE.
„Ezel die je bent, schaapskop, os....
joujouJa, als men jou uit
scheldt, merkt men eerst, hoe arm onze
taai is 1"
TER BESPOEDIGING.
„Heb je den brief aan het hoofdkantoor
bezorgd, Mina
„En u zei, dat er zoo'n haast bij was. Ik
heb hem dus maar gauw in de bus ge-
Stopt, die bier vlak om den hoek staat."