VOOR DE
i **1
odoo
i»SLs\ I" V
ONS DAMBORD.
n n n
10%0?.wh.ÉH
W.Üt
n a a
mS0. Wz.
1 .0, ëH
mmm
NUMMER 8
VIERDE JAARGANG 1924
L
O
KEES MELDERS
0.0-
MAGNETISME.
A. „Bij een magnetische voorstelling
hield een dame een stok zoo stevig vast,
dat hij haar niet ontnomen kon worden.
B. „Een kleinigheid Probeert het
tens mijn vrouw den stok te ontnemen,
«ls ik 's nachts laat thuis kom 1"
ONDER KAMERADEN.
Luitenant A. t „Bonjour, kameraad,
wat heb je van morgen uitgevoerd?"
Luitenant B. „Op 't schietterrein ge
weest, distanties geschat. En jij
Luitenant A. „Bij mijn schoonvader
jéweest. Finanties geschat."
AANDUIDING.
Moeder „Kijk, kinderen, dat is de be
roemde dichter die bij ons in een groenen
hand met verguld op snee ligt."
OOK AL SPORT.
Een jonge Belg is onlangs, om een wed
denschap, in twee dagen, den geheelen
weg over achteruit loopende, van Ant
werpen naar Brussel gegaan. Do.or oefe
ning liep hij even snel als op de gewone
manier, maar hij droeg schoenen, die er
op gemaakt waren, met een soort van hiel
onder de teenen.
NIEUWSGIERIGHEID.
'Ne boer stak zijn vingers in een paard
zijn mond, om te tellen hoeveel tanden
het had, en het paard deed zijn mond
toe, om te tellen hoeveel vingers de boer
had. Zoo was beider nieuwsgierigheid
roldaan.
RECHT VOOR ALLEN.
Eerste dief (in de gevangenis) „Wat
moet jij hier
Tweede dief „Ik? ik heb net zooveel
recht om hier te komen als jij
ONVERBETERLIJK.
Mevr. Raaf, uit de kerk komende, tot
haar man „Was je nu vandaag eens mee
naar de kerk gegaan, dan had je een heer
lijke preek gehoord. Al wat kwade trouw
is moeten we overwinnen, zeide de do-
miné, recht door zee moeten we gaan..
Zoo iets maakt een mensch nog eens
beter."
Meneer Raaf „En ben je met dien
regen te voet thuis gekomen
Mevr. „Neen, ik snapte net een tram.
En denk eens Georges, de conducteur
vergat in de drukte bij mij te komen,
zoodat ik niets heb hoeven te betalen.
Dat was nog eens een buitenkansje."
ONDER DEN PANTOFFEL
Zij „Neen Frederik, ik kan niet de
uwe worden."
Hij „Gij wijst mij dus af, juffrouw
Zij „Ik ben lid van de Emancipatie-
Vereeniging der vrouwen en daarom kan
ik niet de uwe wordenmaar gij wel,
als gij wilt, de mijne 1"
NIEUWSGIERIGHEID.
Ie Oude jongejuffrouw „Wel ik geloof,
dat het huwelijk een loterijspel is T"
2e dito „ik ook. Maar weet je ook
waar ik een lot kan krijgen
VERSPROKEN.
Rechter „Waarom heb je alleen het
geld meegenomen en het zilverwerk la
ten liggen
Beklaagde „Het was me te zwaar."
Rechter „Schaam ie je niet, luie
kerel
EEN TEEKEN.
A. „Is je vrouw gisteren thuis ge
komen van de reis
B. „Hoe weet jij dat
A. „Ik zie een schram op je gezicht.'
HIJ HAALDE DEN TREIN.
*t Volgend verhaal is in Engeland ge
beurd. De markies Vanzou een
vriend treffen bij een klein station en dan
verder met hem de reis doen. De trein
kwam aain, de markies sprong uit den
waggon, maar hij vond zijn vriend niet.
Op eenigen afstand zag hij hem echter
met zijn dogcart in galop aankomen. In
vijf minuten kon hij er zijn, maar de hoofd
conducteur weigerde zoo lang te wachten,
daar de trein reeds in vertraging was. Er
volgde een kort gesprek. „Instappen 1"
klonk het uit den mond van den hoofd
conducteur.
„Dat zullen wij zien," riep de markies
uit, en hij zette zich vóór de locomotief
op de rails neder tot zijn vriend tijd had ge
had het station te bereiken-
UIT VOORZORG.
Heer (een winkel binnentredend)
„Wilt u mij een dienst bewijzen
Bediende „Zeer gaarne. Waarmee
Heer: „Door die mooie japon een oogen-
b'ik uit de winkelkast te nemen."
Bediende „Waarom?"
Heer „Ik kom dadelijk met mijn
vrouw hier voorbij."
OP SCHOOL.
Meester „Weet jij mij iets van Nero
te vertellen
Leerling „Ja, meester, hij heeft van
nacht zoo gejankt, dat niemand bij ons
thuis slapen kon." s
EEN NIEUWE WEKKER.
Student A. „Je wil morgen om vier
uur vertrekken, word je dan op tijd wak
ker V'
Student B. „Zeker wel, ik heb mijn
kleermaker beloofd, dat ik hem morgen
vroeg om drie uur stellig' zal betalen."
HITORISCH.
Toen Fontenelle op sterven lag, vroeg
men hem „Hoe gaat het
„Hét gaat niet," antwoordde hij. „Ik
ga."
BIJ DEN BARBIER.
Jongmensch (die voor het eerst ge
schoren wordt) „Snijd mij een beetje
in mijn kin, dan kan men zien, dat ik ge
schoren ben."
DE CONCLUSIE.
„Ik heb dien man gekend, dat hij geen
gulden in zijn zak had."
„Zoo, vroeg hij je er dan een te leen
„Neen, ik hem."
VERANDERD VAN TACTIEK.
Sergeant-Majoor „Zoo, uilskuiken,
dat is 12 uur te laatik zal er aan den
compagnies-commandant rapport van
maken. Dat geeft zeker 8 dagen provoost."
Soldaat „En dan heb ik een lekkere
ham van 12 pond meegebracht en die in
de keuken van uw vrouw neergelegd."
Sergeant-Majoor „Nou, dezen keer
zal ik het nog door de vingers zien en er
geen rapport van maken. Zulke dingen
moeten echter niet meer gebeuren, ik be
doel natuurlijk dat te laat komen van
verlof."
GETROEFD.
Twee heeren, van welke de een pas ge
ridderd is met „den Leeuw en de Zon"
ontmoeten elkander in de tram.
,,'k Heb het voorrecht gehad, begiftigd
te worden met de zon," zegt de eene.
„Zoo," merkt de andere met verholen
jaloezie op „wanneer zult ge nu ook ridder
van de maan worden
„Och," is het antwoord, ,,'t is beter ge
zond te zijn dan gemaand
Alle correspondentie deze rubriek be
treffende, te zenden aan den heer W.N.
Stuifbergen, adres Bureau van dit blad-
BEROEMDE NEDERLANDSCHE
DAMMERS.
I.
Herman de Jongh.
Onder de groote spelers van dezen
tijd neemt de Amsterdamsche Meester,
Herman de Jongh, wel een der eerste
plaatsen in. In korten tijd heeft hij zich
opgewerkt tot een speler van internatio
nale sterkte. In 1915 kwam hij voor het
eerst uit in een groepenwedstrijd, geor
ganiseerd d.oor den Amsterd. Dambond.
Hij won toen den eersten prijs in de derde
klasse. Tot 1919 kwam hij toen vrijwel
in alle groepenwedstrijden uit en bijna
steeds met succes. Na zijn overwinning
in de derde klasse werd hij meteen in de
hoofdklasse geplaatst. In het geheel
ipeelde Herm. de Jongh 24 wedstrijden,
w.o. groepenwedstrijden, nationale en
Internationale tournooien en won hij
8 eerste, 5 tweede, 5 derde en 2 vierde
prijzen. Slechts 4 maal plaatste hij zich
niet onder de prijswinnaars.
Een van z'n mooiste prestaties was wel
de wijze waarop hij den Meestertitel
won. Het geschiedde in 1921 na een
geweldige nek aan nek race met den
toenmaligen Haagschen kampioen P.
Schaaf en den Amsterdamschen kam
pioen M. A. Haye. Den laatsten dag van
dit tournooi moesten twee ronden ge
speeld worden.
De stand der drie eersten was toen
Schaaf 10, De Jongh 8 en Haye 7.
Schaaf moest 's morgens tegen Haye
spelen en Herm. de Jongh tegen Mili-
lowski. Na een strijd van bijna zes uur
gelukte het De Jongh van Milikowski
te winnen, terwijl zijn twee concurrenten
remise maakten. Schaaf kwam nu op
11 en De Jongh op 10 punten. Haye bleef
op 8 en was uitgesloten voor de eerste
plaats. In de laatste ronde kwamen Herm.
de Jongh en P. Schaaf tegen elkaar. Met
remise zou Schaaf Meester zijn gewor
den. De Jongh moest dus winnen. Het
werd een verschrikkelijke strijd, waarin
Schaaf zich wanhopig verdedigde, doch
tenslotte voor hef hevige aanvalsspel
van den Amsterdammer de vlag moest
strijken. Met 12 uit 14 punten won Herm.
de Jongh daardoor een der spannendste
tournooien die de damgeschiedenis kent.
In April 1920 speelde De Jongh tegen
den Franschen grootmeester, Marius
Fabre, en werd in een schitterende partij
verslagen. In Augustus van hetzelfde
jaar ontmoetten beide spelers elkander
te Parijs opnieuw en toen gelukte het den
Hollander zijn geduchten tegenstander
een nederlaag toe te brengen.
Ook de wijze waarop Herm. de Jongh
in Mei 1923 den titel van kampioen van
Amsterdam won, was fraai. Met 17 van
de 22 punten werd hij eerste, voor o.a.
der Nederlandschen kampioen J. H.
Vos, den titelhouder M. A. Haye en
bekende Meesters als I. J. de Jong, C,
J. Lochtenberg, A. Visser enz.
In Juli van datzelfde jaar speelde hij
een match tegen den beroemden groot
meester B. Springer. Springer had zich,
door overwinningen op Fabre, Bonnard
e.a. groote buitenlanders, een wereld
reputatie verworven. Bovendien zou het,
althans voorloopig, zijn laatste match
in Europa zijn, daar hij naar Canada zou
gaan om tegen Beauregard te gaan spelen.
Het was dus begrijpelijk dat er voor deze
match, welke gedeeltelijk in Marseille,
Nice, Monte-Carlo en andere kust
plaatsen gespeeld werd, groote belang
stelling bestond. Beide Meesters wonnen
twee partijen, terwijl zes keer de eer ge
deeld werd. Tijdens en na afloop dezer
match speelde De Jongh met verschil
lende Zuid-Fransche Meesters Ricou,
Boissinot enz en versloeg ze allen.
Herm. de Jongh plaatste zich in den
wedstrijd om het kamp. v, Nederland
1922, derde, na J. H. Vos en A. K. W.
Dammie en in 1923 tweede, en derde met
Visser, na J. H. Vos.
Ook als analysator en damjournalist
plaatste Herm. de Jongh zich sterk op
den voorgrond. De grootste binnen en
buitenlandsche bladen hebben artikelen
van zijn hand gepubliceerd, terwijl hij
kort geleden benoemd werd tot hoofd
redacteur van het officieel orgaan van den
Nederl. Dambond „Het Damspel."
PARTIJSTAND No. 57.
Onderstaande stand kwam voor in
een partij gespeeld tusschen de heeren
A. K. W. Damme met wit en Herm. de
Jongh met zwart, in den vierkamp der
„A. D S." te Amsterdam.
6. 4842 de beste
641—46
7. 33—28 46x23
8. 40—34 23x40
9. 45x34. Met beslissend over
zicht door 1924! enz.
Een der mooist gespeelde partijen door
Herm. de Jongh laten wij hieronder
volgen. In deze partij wist Meester de
Jongh, den toenmaligen kampioen van
Nederland maar eventjes in 25 zetten te
slaan 1
PARTIJ.
Gespeeld in een wedstrijd in het
Vereenigd Amsterdamsch Damgenoot-
schap, den 6den Januari 1920.
J. de Haas H. de Jongh
Wit Zwart
(Fransche opening, variant De Haas.)
1. 34—30 20—25
2. 40—34 15—20
3. 44—40 20—24
4. 50—44 10—15
5. 3329 de inleiding van de
variant De Haas.
1 ,Élf„, ,j®!.
Zwart staat tnans vrijwel gewonnen
1621, 2127 en 2732 dreigt. Door
den tekstzet tracht wit dit oprukken te
beletten.
20 49—43 4—10
21. 34—30 25x34
22. 39 x 30 13—19
23. 24 X 13 8 x 28
24. 3832 heeft niet veel beters.
2420—25
25. 32x23 25x34
Zwart staat nu een stuk voor en na
snkele zetten gaf Wit op.
PARTIJSTAND No. 58.
Deze stand kwam voor in een partij
om het kampioenschap van Nederland.
PARTIJSTAND
Zwarts laatste zet was 1823, op ver
schillende combinaties spelend. Damme
antwoordde
1. 27—21 16x27
2. 32x21 waarop zwart als
volgt winnend voordeel behaalde
212—18
3. 21x3 14—19
4. 3 x 29 25—30
5. 34x25 23x41
o24x33
6. 38x29 17—22
7. 42—38 11—17
8. 4842
Na ernstige studie kwam De Haas tot
de conclusie dat 4842 beter is dan
4742. Wij voor ons, echter, gelooven,
dat de fout in het systeem zelf schuilt
en dat het absoluut ongezond is.
87—11
9. 38—33 14—20
10. 30—24
Door het tegenspel van Zwart is Wit
nu eveneens tot ander spel gedwongen.
1019x30
11. 35x24 22—27
ziet nu van den centrumsaanval af en gaat
den witten langen vleugel aanvallen.
12. 32x21 17x26
13. 33—28 11—17
14. 42—38 1—7
15. 38—32 7—11
16. 43—38 9—14
17. 28—22 17x28
Om zoo weinig mogelijk schijven van
het bord te doen verdwijnen.
18. 32 x 33 11—17
19. 47—42 17—22
Met wit speelde H. de Jongh tegen
I. J. de Jong.
1. 4842 om zwart te verlokken
tot de uit positie-oogpunt sterke voort
zetting.
115—20,
2. 25x14 13—19
Als volgt zou Meester de Jongh dan
gewonnen hebben.
3. 45—40 19x48
4. 29—23 18 x 29
5. 38—32 27x38
6. 42 x 24 48 x 31
7.36x7 gewonnen. Mr. I. J. de
Jong liep er echter niet in
Gaarne houut ae redacteur zich aan
bevolen voor problemen, eindspelen e.d.
Goede oplossingen mocht ik ontvanven
*">n H, Korstanje.
DOOR TtNE LANGERHORST
IV.
Veel te lang naar Ida's zin had het ge
sprek geduurd en toen Leentje aan de
theetafel kwam zei ze koeltjes
vVe hebben met de thee op onze gast
vrouw gewacht."
„D Ida dat spijt me waarlijk 1 Ik dacht
dat jij je zelf wel bediend had en mijnheer
Woudenstijn door jou goed verzorgd was
geworden."
„Er is memand die mijn thee zoo goed
klaar maakt als lij Leentje," zei de oude
he
Dus oent u de booswicht die oorzaak
is aat Ida hier versmacht," zei Leen en
ijverig Degon zij haar plicht aan de thee
tafel die er met het gebak van Trine ver
lokkend genoeg uitzag
vees had Ida's opmerking gehoord,
maar hij was zoo verliefd, dat hij het on
aangename ervan niet voelde. Hij zette
zich naast Ida, die voor hem weer haar
liefste lachje had en toen babbelde het
viertal heel gezellig tot aan den tijd voor
he* middagmaal
"Daarna zou het tweetal vertrekken,
want Kees kon met langer van de fabriek
weg blijven en Ida had geen lust in dat
s.....e dorp bij die twee saaie oudjes te
blijven, want zij vond Leen net een oude
juffrouw. Net goed om zoo'n verpleegster
voor 'n ouden heer te zijn,
Tijnheer Woudenstijn deed een aur-
je na net eten en Leentje bracht de jonge
lui naar den trein. Kees vertelde toen een
en ander over het testament dat mijnheer
gemaakt had en hoe goed hij daarbij aan
Leentje had gedacht. De zelfde som die
Kees jaren geleden als aandeel in de fa
briek had gebracht was door mijnheer
ook op Leentjes naam erbij gestort
Door het vooruit gaan van de fabriek
waren die aandeelen Zeer in waarde ge
stegen en zouden in de komende jaren
nog meer stijgen zoodat Leentje een
jonge dame was met een aardig kapitaal
tje. Dat echter, op uitdrukkelijk verlangen
van mijnheer Woudenstijn, in de zaak
moest blijven. De rente zou echter spoe
dig groot genoeg zijn, om het meisje in
staat te stellen, aangenaam te leven als
haar weldoener dood was. Tot zoolang
groeide het met rente op rente aan daar
Leentje ai wat ze noodig had kreeg alsof
Zij de dochter des huizes was.
Ida had het met 'n beetje jalousie ge
hoord, maar toch zag zij in dat het ook
voor haar nog niet zoo kwaad was. Zóó
Z iu Leentje hun t o >it tot last worden,
later in elk geval nooit als arm schoon
zusje door hen onderhouden moeten
worden of bij hen in huis een onderdak
moeten zoeken.
Het hart vol innige dankbaarheid
keerde Leentje naar de hoeve terug waar
mijnheer Woudenstijn zijn slaapje al uit
had, en onder 'n grooten bruinen beukin
een leunstoel zat te lezen.
Leentje zag hoe oud en vermoeid hij
er uit zag en in een opwelling van harte
lijkheid en dankbaarheid boog zij zich
over hem heen, kuste hem op het voor
hoofd en zei zoo opgewekt mogelijk
„Dag vadertje
lOOFDSTUK V.
Toen de avonden langer werden, gure
regenvlagen verkondigden dat de herfst
naderde, keerde mijnheer Woudenstijn
met Leentje naar Amsterdam terug. Hun
aanwezigheid daar was ook noodig voor
het huwelijk van Kees met Ida, dat in
October zou plaats hebben. De jongelui
hadden een lief huis niet ver van de fabriek
ingericht. Het had behoord aan Ida's
moeder die het tot nu toe verhuurd had,
maar het als huwelijksgeschenk aan haar
dochter gegeven had, omdat die het huis
altijd zoo lief had gevonden. Ze had het
geheel laten restaureeren en nu het keu
rig gemeubeld was zag het er uit, om ieder
jong paar jaloersch te maken.
Groot was het huis niet. Behalve de
suite die tot ontvangkamers diende was
er een werkkamer voor Kees, een zit
kamer met kleine toiletkamer voor Ida
en een paar slaapkamers, waarvan één
als logeerkamer dienen moest. Ida's
kamer was overdreven gemeubeld met
kostbare vazen en kleeden, kussens
hoogopgestapeld op sofa en fauteuils,
zware gordijnen en fraaie aquarellen. In
de werkkamer van Kees was het in tegen
deel zeer eenvoudig. Alleen op zijn
schrijftafel prijkten twee kostbare vazen.
Dat waren de vazen die hij jaren geleden,
als bediende in het groote magazijn, op
St. Nicolaasavond bij Mijnheer Wouden
stijn had moeten brengen en die oorzaak
geweest waren van zijn kennismaking met
dien hoc- pr, pfir, nlmtsing on diens kan-
'Od
Viijnueei Woudcnsïtjn mm ze aan
Kees geschonken als herinnering aan zijn
jongensjaren. Verder was er geen luxe
behalve zijn viool en standaard met
muziekkastje. Hier wilde hij studeeren
en spelen voor zich geheel alleen als hij
behoefte gevoelde in de muziek uiting te
geven aan zijn geluk. Want Kees was
gelukkig en hij meende dat de toekomst
hem niets dan geluk zou brengen. Dat er
dagen zouden komen, dat hij zijn leed zou
uitweenen in droeve tonen van zijn viool,
daaraan dacht hij niet en als iemand hem
dat voorspeld had zou hij schouderop
halend gelachen hebben.
Het feest ter eere van het jonge paar was
eenvoudig omdat de toestand van mijn
heer Woudenstijn het niet anders toe
liet. Zichtbaar genoot de oude heer
van het geluk van Kees. Hij mocht
de jonge vrouw ook heel graag al was zij
'n beetje trotsch en koel, onder de leiding
van Kees zou ze nog wel veranderen.
Mijnheer wou den winter nog in zijn
huis op de Keizersgracht door brengen.
Het was echter reeds verkocht en werd
in het voorjaar door den nieuwen eige
naar betrokken. In dien tijd zou er een
kleine villa bij Haarlem gekocht worden.
Voorloopig kwam daar echter niets van
want de toestand van den ouden heer
werd niet beter. Integendeel De dokter
vertelde dat hij een hartkwaal had, die
reeds van jaren her bestond maar pas
verergerd was door het ongeluk met de
baal papier. De zenuwachtige overspan
ning als gevolg van den schrik hadden
hem zeer doen achteruitgaan en slechts
rust en een regelmatig leven konden hem
voor een spoedigen dood bewaren. Zoo
deed Leentje nu al war zij kon om hem
ver van alle onaangenaamheden te hou
den en ieder die op bezoek kwam toonde
een opgewekt gelaat en sprak over pretti
ge dingen. In een brief dien Leentje kort
voor nieuwjaar schreef, had zij mijnheer
Vroom over den toestand van haar pleeg
vader geschreven en hoewel Tohan Vroom
het zeer betreurde dat zijn oude vriend
er slecht aan toe was, gaf het hem toch
een straal van hoop. Als Woudenstijn
stierf, zou Leentje toch misschien nog
zijn vrouw worden. Het was zeer men-
schelijk geredeneerd al leek het, dat hij blij
zou zijn met het sterven van den ouden
heer. Dat was toch niet het geval. Daar
voor waren ze te goede vrienden geweest.
Hij schreef aan Leentje een brief vol
deelneming, sprak echter in 't geheel niet
van zijn liefde en zijn hoop, maar uitte
alleen de wensch, dat ze indien zij zijn
hulp behoefde hem toch vooral moest
schrijven. Als het moest zou hij voor
haar de nieuwe wereld, waar het hem
zeer goed beviel den rug toe kesren. Aan
mijnheer Woudenstijn schreef hij over
zaken en roerde het onderwerp van zijn
ziekte zelfs niet aan, zoodat deze niet
wist dat Vroom zijn kwaal kende.
Mevrouw Jelgersma kwam dikwijls
bij Leentje. Bijna nog meer dan bij Ida,
zei 't jonge vrouwtje. Dat was echter niet
het geval. Bij Ida kwam zij ook zeer vaak,
maar dikwijls was de jonge vrouw uit en
zat mama lang tevergeefs te wachten.
Soms ook had Ida bezoek van vriendin
nen en dan snaterden die jonge dames-
over modes, bals en toiletjes, wat me
vrouw Jelgersma niet zoozeer interes
seerde. Bij Leentje was 't heel anders. Nu
eens had het meisje 'n nieuw boek, waar
over ze in gesprek raakten of ze vroeg
raad over haar studie want Leentje stu
deerde veel, nu ze een klein eenvoudig
huishouden had en bijna geen gasten. Zij
leerde Engelsch en Fransch. Vroeger was
ze er al eens mee begonnen, geholpen door
Kees, maar toen ontbraTt haar de tijd, en
nu zij dien had legde zij zich met hart en
ziel op de taak toe Van Duitsch hield zij
niet maar Engelsch leerde zij zeer vlug al
sprak ze het slecht Fransch was haar
lievelingsraal en dat sprak ze werkelijk
vlot en met een uitspraak die menigeen
haar benijdde. Toen Leentje eens op be
zoek was bij Ida en daar een Fransche
dame ontmoette was Ida zeer verbaasd
Leentje zoo vlot en gemakkelijk te hooren
Fransch spreken.
„Dat had ik van Leny niet gedacht,"
Zei ze later tegen Kees.
„Waarom niet vroeg Kees 'n beetje
kortat.
„Wel ik dacht, dat ze 'n dom gansje
was."
„Dom is ze niet, al heeft ze vroeger
geen gelegenheid gehad te leeren. Ik wou
dat je eens inzag Ida dat menschen die
niets geleerd hebben, nog niet altijd te
dom zijn om te leeren."
„Nou, ga maar geen zedepreek houden,"
gromde Ida die niet graag op haar num
mer gezet werd.
„Zorg dan dat je geen zedepreek noodig
hebt." meende Kees.
„Leny is niet waard dat we om haar
kibbelen"
„Leentje is 't wei waard 1 Op dat punt
verschillen we nu eenmaal. Maar ik kibbel
liever in 't geheel niet," antwoordde Kees,
die zijn zuster Leentje bleef noemen, al
had zijn vrouw dien naam dan ook in het
meer welluidende Leny veranderd
Op een morgen werd Kees op zijn kan
toor opgebeld door mijnheer Wouden
stijn die hem verzocht een villa in Haar
lem, welke te koop aangeboden werd,
voor hem te gaan bezichtigen, daar hij zich
niet wel genoeg voelde om het persoonlijk
te doen. Midden in het gesprek zweeg
de oude heer opeens, Kees hoorde door
de telefoon een hijgende ademhaling,
toen een slag en niets meer. Hij belde nog
eens en hoorde niets. In hevigen angst
snelde hij uit de fabriek, nam een atax
naar de woning op de Keizersgracht en
vond alles in rep en roer. Den ouden
heer had men in de hall bij het telefoon
toestel gevonden, hevig benauwd naar
adem hijgende. Men had hem te bed ge
bracht en twee doktoren ontboden, die
een hartaandoening constateerden. Een
maand lang zweefde hij tusschen leven
en dood, toen herstelde hij weer, maar
niet lang duurde het of een tweede aanval
was het bewijs dat de ziekte haar hoogte
punt bereikt had. Zoo tobde de oude heer
nog 'n poosje voort totdat het einde kwam
onbemerkt wel niet maar toch plotseling.
Hoezeer Kees en Leentje het heengaan
van hun beschermer betreurden behoeft'
niet gezegd te worden. Hun droefheid
was zeker zoo diep als van een kind vooi
zijn vader, misschien wel diepe:
Vooral voor Laentje was het een tijd
van beproeving. Er was iets uit haar leven
genomen dat haar het leven waard had
gemaakt te leven. Zij had iemand gehad
om voor te zorgen en die had zij nu niet
meer en zorgen was het eenige geweest
dat zij ooit had kunnen doen. Als kind
reeds, toen haar moeder stierf en zij voor
den vader moest zorgen, die dronken
thuis kwam, moest zij zorgen dat het nie t
nog erger werd dan het al was, moest
zorgen vcor Kees, die twaalf ambachten
en dertien ongelukken had. Als kind reeds
had zij het zorgen geleerd en nu behoefde
ze niet eens voor zich zelf meer te zorgen.
Een rustig leven wachtte haar. Na de
crukte van de begrafenis, den verkoop van
de meubelen, het ontruimen van het huis
waar .zij zooveel jaren gewoond had, was
ze als gast bij Kees en Ida gekomen tordat
Ze een geschikt pensioen gevonden had
waar ze kon blijven tot het zomer werd.
Dan wilde ze weer naar Gelderland gaan
ditmaal bij Trina in huis, want de oude
boer Trina's vader was gestorven, de
hoeve ver!"-"1-* cnrake
meer vai, '-•-»• -v>e
Kees had ge.iGojjt uai j_,ccuije vuui goed
haar intrek bij hen zou nemen daar Ida
over een paar maanden hoopte moeder
te worden. Hij meende dat het voor
zijn vrouw prettig zou wezen een zorg
zame hand bij zich te hebben, maar Ida
vond dat a-iet noodig en meende dat haar
mama het haar al lastig genoeg maakte
met haar overdreven bezorgdheid.
Zoo ging Leéntje op kamers wonen om
er een „zure ouwe vrijster te worden"
Zooals Ida zeide.
Leentje, die gedurende het leven van
mijnheer Woudenstijn al veel aan maat
schappelijk werk gedaan had, hoopte
er zich nu nog meer aan te geven. Zij voel
de zich aangetrokken tot de gezinnen der
armen, die waar dronkenschap of ziekte
met ondergang van het gezin dreig
den. Met haar hulp was reeds heel wat
zorg in welstand, heel wat leed in vreugde
en heel wat ziekte in gezondheid veran
derd Dat noemde Ida „ouwe vrijsters-
werk
„Het is een leit, dat het in hoofdzaak
ongehuwde dames zijn, die zich aan zulk
werk geven, maar dat is zeer goed te be
grijpen. De getrouwde vrouw heeft haat
eigen gezin en het is haar plicht daar in de
eerste plaats voor te zorgen beweerde
Kees dan.
„Maar al hebben jonge vrouwen vrijen
tijd te veel, dan behoeven ze toch niet het
kroost van anderen te verschoonen en op
'e passen."
„Dat is het vrouwelijk gevoel, het
moederlijk verlangen van de vrouw die
niet haar eigen kinderen mag verzorgen."
„Je legt het heel mooi uit Kees, maar
het was beter als ieder maar voor zich
zelf zorgde Er zijn arme huisgezinnen,
waar men er niet eens op gesteld is zoo
bemoederd te worden.'
„Ja, ondank is overal kindje en ik geef
toe dat sommige dames wel eens wat al te