VOOR DE i **1 odoo i»SLs\ I" V ONS DAMBORD. n n n 10%0?.wh.ÉH W.Üt n a a mS0. Wz. 1 .0, ëH mmm NUMMER 8 VIERDE JAARGANG 1924 L O KEES MELDERS 0.0- MAGNETISME. A. „Bij een magnetische voorstelling hield een dame een stok zoo stevig vast, dat hij haar niet ontnomen kon worden. B. „Een kleinigheid Probeert het tens mijn vrouw den stok te ontnemen, «ls ik 's nachts laat thuis kom 1" ONDER KAMERADEN. Luitenant A. t „Bonjour, kameraad, wat heb je van morgen uitgevoerd?" Luitenant B. „Op 't schietterrein ge weest, distanties geschat. En jij Luitenant A. „Bij mijn schoonvader jéweest. Finanties geschat." AANDUIDING. Moeder „Kijk, kinderen, dat is de be roemde dichter die bij ons in een groenen hand met verguld op snee ligt." OOK AL SPORT. Een jonge Belg is onlangs, om een wed denschap, in twee dagen, den geheelen weg over achteruit loopende, van Ant werpen naar Brussel gegaan. Do.or oefe ning liep hij even snel als op de gewone manier, maar hij droeg schoenen, die er op gemaakt waren, met een soort van hiel onder de teenen. NIEUWSGIERIGHEID. 'Ne boer stak zijn vingers in een paard zijn mond, om te tellen hoeveel tanden het had, en het paard deed zijn mond toe, om te tellen hoeveel vingers de boer had. Zoo was beider nieuwsgierigheid roldaan. RECHT VOOR ALLEN. Eerste dief (in de gevangenis) „Wat moet jij hier Tweede dief „Ik? ik heb net zooveel recht om hier te komen als jij ONVERBETERLIJK. Mevr. Raaf, uit de kerk komende, tot haar man „Was je nu vandaag eens mee naar de kerk gegaan, dan had je een heer lijke preek gehoord. Al wat kwade trouw is moeten we overwinnen, zeide de do- miné, recht door zee moeten we gaan.. Zoo iets maakt een mensch nog eens beter." Meneer Raaf „En ben je met dien regen te voet thuis gekomen Mevr. „Neen, ik snapte net een tram. En denk eens Georges, de conducteur vergat in de drukte bij mij te komen, zoodat ik niets heb hoeven te betalen. Dat was nog eens een buitenkansje." ONDER DEN PANTOFFEL Zij „Neen Frederik, ik kan niet de uwe worden." Hij „Gij wijst mij dus af, juffrouw Zij „Ik ben lid van de Emancipatie- Vereeniging der vrouwen en daarom kan ik niet de uwe wordenmaar gij wel, als gij wilt, de mijne 1" NIEUWSGIERIGHEID. Ie Oude jongejuffrouw „Wel ik geloof, dat het huwelijk een loterijspel is T" 2e dito „ik ook. Maar weet je ook waar ik een lot kan krijgen VERSPROKEN. Rechter „Waarom heb je alleen het geld meegenomen en het zilverwerk la ten liggen Beklaagde „Het was me te zwaar." Rechter „Schaam ie je niet, luie kerel EEN TEEKEN. A. „Is je vrouw gisteren thuis ge komen van de reis B. „Hoe weet jij dat A. „Ik zie een schram op je gezicht.' HIJ HAALDE DEN TREIN. *t Volgend verhaal is in Engeland ge beurd. De markies Vanzou een vriend treffen bij een klein station en dan verder met hem de reis doen. De trein kwam aain, de markies sprong uit den waggon, maar hij vond zijn vriend niet. Op eenigen afstand zag hij hem echter met zijn dogcart in galop aankomen. In vijf minuten kon hij er zijn, maar de hoofd conducteur weigerde zoo lang te wachten, daar de trein reeds in vertraging was. Er volgde een kort gesprek. „Instappen 1" klonk het uit den mond van den hoofd conducteur. „Dat zullen wij zien," riep de markies uit, en hij zette zich vóór de locomotief op de rails neder tot zijn vriend tijd had ge had het station te bereiken- UIT VOORZORG. Heer (een winkel binnentredend) „Wilt u mij een dienst bewijzen Bediende „Zeer gaarne. Waarmee Heer: „Door die mooie japon een oogen- b'ik uit de winkelkast te nemen." Bediende „Waarom?" Heer „Ik kom dadelijk met mijn vrouw hier voorbij." OP SCHOOL. Meester „Weet jij mij iets van Nero te vertellen Leerling „Ja, meester, hij heeft van nacht zoo gejankt, dat niemand bij ons thuis slapen kon." s EEN NIEUWE WEKKER. Student A. „Je wil morgen om vier uur vertrekken, word je dan op tijd wak ker V' Student B. „Zeker wel, ik heb mijn kleermaker beloofd, dat ik hem morgen vroeg om drie uur stellig' zal betalen." HITORISCH. Toen Fontenelle op sterven lag, vroeg men hem „Hoe gaat het „Hét gaat niet," antwoordde hij. „Ik ga." BIJ DEN BARBIER. Jongmensch (die voor het eerst ge schoren wordt) „Snijd mij een beetje in mijn kin, dan kan men zien, dat ik ge schoren ben." DE CONCLUSIE. „Ik heb dien man gekend, dat hij geen gulden in zijn zak had." „Zoo, vroeg hij je er dan een te leen „Neen, ik hem." VERANDERD VAN TACTIEK. Sergeant-Majoor „Zoo, uilskuiken, dat is 12 uur te laatik zal er aan den compagnies-commandant rapport van maken. Dat geeft zeker 8 dagen provoost." Soldaat „En dan heb ik een lekkere ham van 12 pond meegebracht en die in de keuken van uw vrouw neergelegd." Sergeant-Majoor „Nou, dezen keer zal ik het nog door de vingers zien en er geen rapport van maken. Zulke dingen moeten echter niet meer gebeuren, ik be doel natuurlijk dat te laat komen van verlof." GETROEFD. Twee heeren, van welke de een pas ge ridderd is met „den Leeuw en de Zon" ontmoeten elkander in de tram. ,,'k Heb het voorrecht gehad, begiftigd te worden met de zon," zegt de eene. „Zoo," merkt de andere met verholen jaloezie op „wanneer zult ge nu ook ridder van de maan worden „Och," is het antwoord, ,,'t is beter ge zond te zijn dan gemaand Alle correspondentie deze rubriek be treffende, te zenden aan den heer W.N. Stuifbergen, adres Bureau van dit blad- BEROEMDE NEDERLANDSCHE DAMMERS. I. Herman de Jongh. Onder de groote spelers van dezen tijd neemt de Amsterdamsche Meester, Herman de Jongh, wel een der eerste plaatsen in. In korten tijd heeft hij zich opgewerkt tot een speler van internatio nale sterkte. In 1915 kwam hij voor het eerst uit in een groepenwedstrijd, geor ganiseerd d.oor den Amsterd. Dambond. Hij won toen den eersten prijs in de derde klasse. Tot 1919 kwam hij toen vrijwel in alle groepenwedstrijden uit en bijna steeds met succes. Na zijn overwinning in de derde klasse werd hij meteen in de hoofdklasse geplaatst. In het geheel ipeelde Herm. de Jongh 24 wedstrijden, w.o. groepenwedstrijden, nationale en Internationale tournooien en won hij 8 eerste, 5 tweede, 5 derde en 2 vierde prijzen. Slechts 4 maal plaatste hij zich niet onder de prijswinnaars. Een van z'n mooiste prestaties was wel de wijze waarop hij den Meestertitel won. Het geschiedde in 1921 na een geweldige nek aan nek race met den toenmaligen Haagschen kampioen P. Schaaf en den Amsterdamschen kam pioen M. A. Haye. Den laatsten dag van dit tournooi moesten twee ronden ge speeld worden. De stand der drie eersten was toen Schaaf 10, De Jongh 8 en Haye 7. Schaaf moest 's morgens tegen Haye spelen en Herm. de Jongh tegen Mili- lowski. Na een strijd van bijna zes uur gelukte het De Jongh van Milikowski te winnen, terwijl zijn twee concurrenten remise maakten. Schaaf kwam nu op 11 en De Jongh op 10 punten. Haye bleef op 8 en was uitgesloten voor de eerste plaats. In de laatste ronde kwamen Herm. de Jongh en P. Schaaf tegen elkaar. Met remise zou Schaaf Meester zijn gewor den. De Jongh moest dus winnen. Het werd een verschrikkelijke strijd, waarin Schaaf zich wanhopig verdedigde, doch tenslotte voor hef hevige aanvalsspel van den Amsterdammer de vlag moest strijken. Met 12 uit 14 punten won Herm. de Jongh daardoor een der spannendste tournooien die de damgeschiedenis kent. In April 1920 speelde De Jongh tegen den Franschen grootmeester, Marius Fabre, en werd in een schitterende partij verslagen. In Augustus van hetzelfde jaar ontmoetten beide spelers elkander te Parijs opnieuw en toen gelukte het den Hollander zijn geduchten tegenstander een nederlaag toe te brengen. Ook de wijze waarop Herm. de Jongh in Mei 1923 den titel van kampioen van Amsterdam won, was fraai. Met 17 van de 22 punten werd hij eerste, voor o.a. der Nederlandschen kampioen J. H. Vos, den titelhouder M. A. Haye en bekende Meesters als I. J. de Jong, C, J. Lochtenberg, A. Visser enz. In Juli van datzelfde jaar speelde hij een match tegen den beroemden groot meester B. Springer. Springer had zich, door overwinningen op Fabre, Bonnard e.a. groote buitenlanders, een wereld reputatie verworven. Bovendien zou het, althans voorloopig, zijn laatste match in Europa zijn, daar hij naar Canada zou gaan om tegen Beauregard te gaan spelen. Het was dus begrijpelijk dat er voor deze match, welke gedeeltelijk in Marseille, Nice, Monte-Carlo en andere kust plaatsen gespeeld werd, groote belang stelling bestond. Beide Meesters wonnen twee partijen, terwijl zes keer de eer ge deeld werd. Tijdens en na afloop dezer match speelde De Jongh met verschil lende Zuid-Fransche Meesters Ricou, Boissinot enz en versloeg ze allen. Herm. de Jongh plaatste zich in den wedstrijd om het kamp. v, Nederland 1922, derde, na J. H. Vos en A. K. W. Dammie en in 1923 tweede, en derde met Visser, na J. H. Vos. Ook als analysator en damjournalist plaatste Herm. de Jongh zich sterk op den voorgrond. De grootste binnen en buitenlandsche bladen hebben artikelen van zijn hand gepubliceerd, terwijl hij kort geleden benoemd werd tot hoofd redacteur van het officieel orgaan van den Nederl. Dambond „Het Damspel." PARTIJSTAND No. 57. Onderstaande stand kwam voor in een partij gespeeld tusschen de heeren A. K. W. Damme met wit en Herm. de Jongh met zwart, in den vierkamp der „A. D S." te Amsterdam. 6. 4842 de beste 641—46 7. 33—28 46x23 8. 40—34 23x40 9. 45x34. Met beslissend over zicht door 1924! enz. Een der mooist gespeelde partijen door Herm. de Jongh laten wij hieronder volgen. In deze partij wist Meester de Jongh, den toenmaligen kampioen van Nederland maar eventjes in 25 zetten te slaan 1 PARTIJ. Gespeeld in een wedstrijd in het Vereenigd Amsterdamsch Damgenoot- schap, den 6den Januari 1920. J. de Haas H. de Jongh Wit Zwart (Fransche opening, variant De Haas.) 1. 34—30 20—25 2. 40—34 15—20 3. 44—40 20—24 4. 50—44 10—15 5. 3329 de inleiding van de variant De Haas. 1 ,Élf„, ,j®!. Zwart staat tnans vrijwel gewonnen 1621, 2127 en 2732 dreigt. Door den tekstzet tracht wit dit oprukken te beletten. 20 49—43 4—10 21. 34—30 25x34 22. 39 x 30 13—19 23. 24 X 13 8 x 28 24. 3832 heeft niet veel beters. 2420—25 25. 32x23 25x34 Zwart staat nu een stuk voor en na snkele zetten gaf Wit op. PARTIJSTAND No. 58. Deze stand kwam voor in een partij om het kampioenschap van Nederland. PARTIJSTAND Zwarts laatste zet was 1823, op ver schillende combinaties spelend. Damme antwoordde 1. 27—21 16x27 2. 32x21 waarop zwart als volgt winnend voordeel behaalde 212—18 3. 21x3 14—19 4. 3 x 29 25—30 5. 34x25 23x41 o24x33 6. 38x29 17—22 7. 42—38 11—17 8. 4842 Na ernstige studie kwam De Haas tot de conclusie dat 4842 beter is dan 4742. Wij voor ons, echter, gelooven, dat de fout in het systeem zelf schuilt en dat het absoluut ongezond is. 87—11 9. 38—33 14—20 10. 30—24 Door het tegenspel van Zwart is Wit nu eveneens tot ander spel gedwongen. 1019x30 11. 35x24 22—27 ziet nu van den centrumsaanval af en gaat den witten langen vleugel aanvallen. 12. 32x21 17x26 13. 33—28 11—17 14. 42—38 1—7 15. 38—32 7—11 16. 43—38 9—14 17. 28—22 17x28 Om zoo weinig mogelijk schijven van het bord te doen verdwijnen. 18. 32 x 33 11—17 19. 47—42 17—22 Met wit speelde H. de Jongh tegen I. J. de Jong. 1. 4842 om zwart te verlokken tot de uit positie-oogpunt sterke voort zetting. 115—20, 2. 25x14 13—19 Als volgt zou Meester de Jongh dan gewonnen hebben. 3. 45—40 19x48 4. 29—23 18 x 29 5. 38—32 27x38 6. 42 x 24 48 x 31 7.36x7 gewonnen. Mr. I. J. de Jong liep er echter niet in Gaarne houut ae redacteur zich aan bevolen voor problemen, eindspelen e.d. Goede oplossingen mocht ik ontvanven *">n H, Korstanje. DOOR TtNE LANGERHORST IV. Veel te lang naar Ida's zin had het ge sprek geduurd en toen Leentje aan de theetafel kwam zei ze koeltjes vVe hebben met de thee op onze gast vrouw gewacht." „D Ida dat spijt me waarlijk 1 Ik dacht dat jij je zelf wel bediend had en mijnheer Woudenstijn door jou goed verzorgd was geworden." „Er is memand die mijn thee zoo goed klaar maakt als lij Leentje," zei de oude he Dus oent u de booswicht die oorzaak is aat Ida hier versmacht," zei Leen en ijverig Degon zij haar plicht aan de thee tafel die er met het gebak van Trine ver lokkend genoeg uitzag vees had Ida's opmerking gehoord, maar hij was zoo verliefd, dat hij het on aangename ervan niet voelde. Hij zette zich naast Ida, die voor hem weer haar liefste lachje had en toen babbelde het viertal heel gezellig tot aan den tijd voor he* middagmaal "Daarna zou het tweetal vertrekken, want Kees kon met langer van de fabriek weg blijven en Ida had geen lust in dat s.....e dorp bij die twee saaie oudjes te blijven, want zij vond Leen net een oude juffrouw. Net goed om zoo'n verpleegster voor 'n ouden heer te zijn, Tijnheer Woudenstijn deed een aur- je na net eten en Leentje bracht de jonge lui naar den trein. Kees vertelde toen een en ander over het testament dat mijnheer gemaakt had en hoe goed hij daarbij aan Leentje had gedacht. De zelfde som die Kees jaren geleden als aandeel in de fa briek had gebracht was door mijnheer ook op Leentjes naam erbij gestort Door het vooruit gaan van de fabriek waren die aandeelen Zeer in waarde ge stegen en zouden in de komende jaren nog meer stijgen zoodat Leentje een jonge dame was met een aardig kapitaal tje. Dat echter, op uitdrukkelijk verlangen van mijnheer Woudenstijn, in de zaak moest blijven. De rente zou echter spoe dig groot genoeg zijn, om het meisje in staat te stellen, aangenaam te leven als haar weldoener dood was. Tot zoolang groeide het met rente op rente aan daar Leentje ai wat ze noodig had kreeg alsof Zij de dochter des huizes was. Ida had het met 'n beetje jalousie ge hoord, maar toch zag zij in dat het ook voor haar nog niet zoo kwaad was. Zóó Z iu Leentje hun t o >it tot last worden, later in elk geval nooit als arm schoon zusje door hen onderhouden moeten worden of bij hen in huis een onderdak moeten zoeken. Het hart vol innige dankbaarheid keerde Leentje naar de hoeve terug waar mijnheer Woudenstijn zijn slaapje al uit had, en onder 'n grooten bruinen beukin een leunstoel zat te lezen. Leentje zag hoe oud en vermoeid hij er uit zag en in een opwelling van harte lijkheid en dankbaarheid boog zij zich over hem heen, kuste hem op het voor hoofd en zei zoo opgewekt mogelijk „Dag vadertje lOOFDSTUK V. Toen de avonden langer werden, gure regenvlagen verkondigden dat de herfst naderde, keerde mijnheer Woudenstijn met Leentje naar Amsterdam terug. Hun aanwezigheid daar was ook noodig voor het huwelijk van Kees met Ida, dat in October zou plaats hebben. De jongelui hadden een lief huis niet ver van de fabriek ingericht. Het had behoord aan Ida's moeder die het tot nu toe verhuurd had, maar het als huwelijksgeschenk aan haar dochter gegeven had, omdat die het huis altijd zoo lief had gevonden. Ze had het geheel laten restaureeren en nu het keu rig gemeubeld was zag het er uit, om ieder jong paar jaloersch te maken. Groot was het huis niet. Behalve de suite die tot ontvangkamers diende was er een werkkamer voor Kees, een zit kamer met kleine toiletkamer voor Ida en een paar slaapkamers, waarvan één als logeerkamer dienen moest. Ida's kamer was overdreven gemeubeld met kostbare vazen en kleeden, kussens hoogopgestapeld op sofa en fauteuils, zware gordijnen en fraaie aquarellen. In de werkkamer van Kees was het in tegen deel zeer eenvoudig. Alleen op zijn schrijftafel prijkten twee kostbare vazen. Dat waren de vazen die hij jaren geleden, als bediende in het groote magazijn, op St. Nicolaasavond bij Mijnheer Wouden stijn had moeten brengen en die oorzaak geweest waren van zijn kennismaking met dien hoc- pr, pfir, nlmtsing on diens kan- 'Od Viijnueei Woudcnsïtjn mm ze aan Kees geschonken als herinnering aan zijn jongensjaren. Verder was er geen luxe behalve zijn viool en standaard met muziekkastje. Hier wilde hij studeeren en spelen voor zich geheel alleen als hij behoefte gevoelde in de muziek uiting te geven aan zijn geluk. Want Kees was gelukkig en hij meende dat de toekomst hem niets dan geluk zou brengen. Dat er dagen zouden komen, dat hij zijn leed zou uitweenen in droeve tonen van zijn viool, daaraan dacht hij niet en als iemand hem dat voorspeld had zou hij schouderop halend gelachen hebben. Het feest ter eere van het jonge paar was eenvoudig omdat de toestand van mijn heer Woudenstijn het niet anders toe liet. Zichtbaar genoot de oude heer van het geluk van Kees. Hij mocht de jonge vrouw ook heel graag al was zij 'n beetje trotsch en koel, onder de leiding van Kees zou ze nog wel veranderen. Mijnheer wou den winter nog in zijn huis op de Keizersgracht door brengen. Het was echter reeds verkocht en werd in het voorjaar door den nieuwen eige naar betrokken. In dien tijd zou er een kleine villa bij Haarlem gekocht worden. Voorloopig kwam daar echter niets van want de toestand van den ouden heer werd niet beter. Integendeel De dokter vertelde dat hij een hartkwaal had, die reeds van jaren her bestond maar pas verergerd was door het ongeluk met de baal papier. De zenuwachtige overspan ning als gevolg van den schrik hadden hem zeer doen achteruitgaan en slechts rust en een regelmatig leven konden hem voor een spoedigen dood bewaren. Zoo deed Leentje nu al war zij kon om hem ver van alle onaangenaamheden te hou den en ieder die op bezoek kwam toonde een opgewekt gelaat en sprak over pretti ge dingen. In een brief dien Leentje kort voor nieuwjaar schreef, had zij mijnheer Vroom over den toestand van haar pleeg vader geschreven en hoewel Tohan Vroom het zeer betreurde dat zijn oude vriend er slecht aan toe was, gaf het hem toch een straal van hoop. Als Woudenstijn stierf, zou Leentje toch misschien nog zijn vrouw worden. Het was zeer men- schelijk geredeneerd al leek het, dat hij blij zou zijn met het sterven van den ouden heer. Dat was toch niet het geval. Daar voor waren ze te goede vrienden geweest. Hij schreef aan Leentje een brief vol deelneming, sprak echter in 't geheel niet van zijn liefde en zijn hoop, maar uitte alleen de wensch, dat ze indien zij zijn hulp behoefde hem toch vooral moest schrijven. Als het moest zou hij voor haar de nieuwe wereld, waar het hem zeer goed beviel den rug toe kesren. Aan mijnheer Woudenstijn schreef hij over zaken en roerde het onderwerp van zijn ziekte zelfs niet aan, zoodat deze niet wist dat Vroom zijn kwaal kende. Mevrouw Jelgersma kwam dikwijls bij Leentje. Bijna nog meer dan bij Ida, zei 't jonge vrouwtje. Dat was echter niet het geval. Bij Ida kwam zij ook zeer vaak, maar dikwijls was de jonge vrouw uit en zat mama lang tevergeefs te wachten. Soms ook had Ida bezoek van vriendin nen en dan snaterden die jonge dames- over modes, bals en toiletjes, wat me vrouw Jelgersma niet zoozeer interes seerde. Bij Leentje was 't heel anders. Nu eens had het meisje 'n nieuw boek, waar over ze in gesprek raakten of ze vroeg raad over haar studie want Leentje stu deerde veel, nu ze een klein eenvoudig huishouden had en bijna geen gasten. Zij leerde Engelsch en Fransch. Vroeger was ze er al eens mee begonnen, geholpen door Kees, maar toen ontbraTt haar de tijd, en nu zij dien had legde zij zich met hart en ziel op de taak toe Van Duitsch hield zij niet maar Engelsch leerde zij zeer vlug al sprak ze het slecht Fransch was haar lievelingsraal en dat sprak ze werkelijk vlot en met een uitspraak die menigeen haar benijdde. Toen Leentje eens op be zoek was bij Ida en daar een Fransche dame ontmoette was Ida zeer verbaasd Leentje zoo vlot en gemakkelijk te hooren Fransch spreken. „Dat had ik van Leny niet gedacht," Zei ze later tegen Kees. „Waarom niet vroeg Kees 'n beetje kortat. „Wel ik dacht, dat ze 'n dom gansje was." „Dom is ze niet, al heeft ze vroeger geen gelegenheid gehad te leeren. Ik wou dat je eens inzag Ida dat menschen die niets geleerd hebben, nog niet altijd te dom zijn om te leeren." „Nou, ga maar geen zedepreek houden," gromde Ida die niet graag op haar num mer gezet werd. „Zorg dan dat je geen zedepreek noodig hebt." meende Kees. „Leny is niet waard dat we om haar kibbelen" „Leentje is 't wei waard 1 Op dat punt verschillen we nu eenmaal. Maar ik kibbel liever in 't geheel niet," antwoordde Kees, die zijn zuster Leentje bleef noemen, al had zijn vrouw dien naam dan ook in het meer welluidende Leny veranderd Op een morgen werd Kees op zijn kan toor opgebeld door mijnheer Wouden stijn die hem verzocht een villa in Haar lem, welke te koop aangeboden werd, voor hem te gaan bezichtigen, daar hij zich niet wel genoeg voelde om het persoonlijk te doen. Midden in het gesprek zweeg de oude heer opeens, Kees hoorde door de telefoon een hijgende ademhaling, toen een slag en niets meer. Hij belde nog eens en hoorde niets. In hevigen angst snelde hij uit de fabriek, nam een atax naar de woning op de Keizersgracht en vond alles in rep en roer. Den ouden heer had men in de hall bij het telefoon toestel gevonden, hevig benauwd naar adem hijgende. Men had hem te bed ge bracht en twee doktoren ontboden, die een hartaandoening constateerden. Een maand lang zweefde hij tusschen leven en dood, toen herstelde hij weer, maar niet lang duurde het of een tweede aanval was het bewijs dat de ziekte haar hoogte punt bereikt had. Zoo tobde de oude heer nog 'n poosje voort totdat het einde kwam onbemerkt wel niet maar toch plotseling. Hoezeer Kees en Leentje het heengaan van hun beschermer betreurden behoeft' niet gezegd te worden. Hun droefheid was zeker zoo diep als van een kind vooi zijn vader, misschien wel diepe: Vooral voor Laentje was het een tijd van beproeving. Er was iets uit haar leven genomen dat haar het leven waard had gemaakt te leven. Zij had iemand gehad om voor te zorgen en die had zij nu niet meer en zorgen was het eenige geweest dat zij ooit had kunnen doen. Als kind reeds, toen haar moeder stierf en zij voor den vader moest zorgen, die dronken thuis kwam, moest zij zorgen dat het nie t nog erger werd dan het al was, moest zorgen vcor Kees, die twaalf ambachten en dertien ongelukken had. Als kind reeds had zij het zorgen geleerd en nu behoefde ze niet eens voor zich zelf meer te zorgen. Een rustig leven wachtte haar. Na de crukte van de begrafenis, den verkoop van de meubelen, het ontruimen van het huis waar .zij zooveel jaren gewoond had, was ze als gast bij Kees en Ida gekomen tordat Ze een geschikt pensioen gevonden had waar ze kon blijven tot het zomer werd. Dan wilde ze weer naar Gelderland gaan ditmaal bij Trina in huis, want de oude boer Trina's vader was gestorven, de hoeve ver!"-"1-* cnrake meer vai, '-•-»• -v>e Kees had ge.iGojjt uai j_,ccuije vuui goed haar intrek bij hen zou nemen daar Ida over een paar maanden hoopte moeder te worden. Hij meende dat het voor zijn vrouw prettig zou wezen een zorg zame hand bij zich te hebben, maar Ida vond dat a-iet noodig en meende dat haar mama het haar al lastig genoeg maakte met haar overdreven bezorgdheid. Zoo ging Leéntje op kamers wonen om er een „zure ouwe vrijster te worden" Zooals Ida zeide. Leentje, die gedurende het leven van mijnheer Woudenstijn al veel aan maat schappelijk werk gedaan had, hoopte er zich nu nog meer aan te geven. Zij voel de zich aangetrokken tot de gezinnen der armen, die waar dronkenschap of ziekte met ondergang van het gezin dreig den. Met haar hulp was reeds heel wat zorg in welstand, heel wat leed in vreugde en heel wat ziekte in gezondheid veran derd Dat noemde Ida „ouwe vrijsters- werk „Het is een leit, dat het in hoofdzaak ongehuwde dames zijn, die zich aan zulk werk geven, maar dat is zeer goed te be grijpen. De getrouwde vrouw heeft haat eigen gezin en het is haar plicht daar in de eerste plaats voor te zorgen beweerde Kees dan. „Maar al hebben jonge vrouwen vrijen tijd te veel, dan behoeven ze toch niet het kroost van anderen te verschoonen en op 'e passen." „Dat is het vrouwelijk gevoel, het moederlijk verlangen van de vrouw die niet haar eigen kinderen mag verzorgen." „Je legt het heel mooi uit Kees, maar het was beter als ieder maar voor zich zelf zorgde Er zijn arme huisgezinnen, waar men er niet eens op gesteld is zoo bemoederd te worden.' „Ja, ondank is overal kindje en ik geef toe dat sommige dames wel eens wat al te

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 9