VOOR DE
n
n
n
ra
Fa
n
ra
u
ill
DE VADER UIT INDIË.
ONS DAMBORD.
72 16-11 IJZÏ9
NUMMER
VIERDE JAARGANG 1924
U
BEVREDIGDE EERZUCHT.
Dronken muzikant „Grooter eer is
misschien zelfs aan Richard Wagner
nooit geschied men draagt mij op de
banden."
DE REST.
Mevrouw tot de kamenier „De ro
man, dien je uit de bibliotheek hebt mee
gebracht, is zoo langdradig en vervelend,
dat ik hem niet uit kan lezen. Lees jij de
rest maar, Mina."
DRUKKE STUDIE.
Hospita „Waarom heeft u mij laten
roepen?"
Student „Het bevalt mij hier niet.
Op mijn studeerkamer en op mijn boe
ken ligt reeds maanden lang een duimdik
stof zonder dat het schoongemaakt wordt!"
TROOST.
Zij „Sedert den dood van mijn man
Zoek ik tevergeefs naar troost."
Hij„Ik weet er een 1"
Zij „Hoe oud is hij
UIT DE SCHOOL.
Meester „Noem me eens eenige voor
beelden van onvergankelijke gehecht
heid van twee menschen aan elkander
Tak „Romeo en Julia."
Van Tilburg „Hero en Leander."
Vermeulen „Paul en Virginie."
Van der Linden „Eginhard en Emma."
Reeds, geraakte men uitgepraat, toen
d< kleine Schriks het hoofd opstak en
zegevierend riep
„Peek en Cloppenburg 1"
Alle correspondentie deze rubriek be
treffende te zenden aan den heer W. N.
Stuifbergen, adres bureau van dit blad
BEKENDE NEDERLANDSCHE
DAMSPELERS.
H. Regouw te Rotterdam.
Kampioen van den Ned. R. K. Darn-
bond.
Een speler van „bijzondere sterkte"
zooals dezer dagen de redacteur van
«je damrubriek der „Zondagscourant van
de Maasbode" nog schreef, bezit de R,K.
Dambeweging in haar huidigen kampioen.
Ongetwijfeld zullen velen welke met
dezen speler bij zijn vele simultaan-sé-
an?es in den laatsten tijd, kennis maakten,
dit beamen.
Wij herinneren ons nog hoe een
jaar of 7 geleden Regouw in de R. K.
Damclub O.D.I. te Rotterdam als lid
werd ingeschreven. Door de oudere leden
dier club met het mooie van het spel
bekend gemaakt, ontwikkelde hij spoe
dig zulk een speelkracht dat hij binnen
een jaar tijds reeds aan de eerste borden
van zijn club kon plaats nemen, om tot
heden die plaats niet meer af te staan.
Als oorzaak van deze snelle vorde
ringen gaf de heer Regouw aan het ern
stig bestudeeren van geanalyseerde par
tijen, deze methode gepaard aan theore
tische kennis maakt snel een sterk speler.
In vele groepenwedstrijden sleepte
hij de eerste prijzen weg. In grootere
wedstrijden vinden wij hem in 1920 waar
hij als een der hoogst aankomenden in
den wedstrijd om het kampioenschap
van den. Ned. Dambond aankwam.
In 1924 behaalde hij het kampioenschap
van het district Rotterdam van den Ned.
R. K. Dambond.
Meer nog dan in persoonlijke wedstrij
den vinden wij hem als propagandist
voor het damspel.en organisator in de R.K
Dambeweging met groot succes werk
zaam. Hierbij trad hij vooral in den laat
sten tijd'als een goéd simultaan-speler op
den voorgrond.
Voor het eerst vestigde hij als zoodanig
de aandacht op zich. door zijn propaganda-
tocht in December 1922 toen hij in Alk
maar, Hoorn, Bovenkarspel, Groote
broek, simultaan-séances gaf met zooveel
succes (34 partijen gespeeld, 31 gew.
3 rem. tijd 3 uur, geni. 5V2 minuut) dat
het Noord-Hollandsch dagblad schreef
„het snelle simultaanspel van den heer
Regouw, met zoo'n succes, wekte de be
wondering dèr aanwezigen", In 1923
vinden wij hem als simultaanspeler in
Waddinxveen, Den Haag en Rotterdam
waar nieuwe clubs werden gesticht.
Na het behalen van den kampioenstitel,
van den Ned. R. K. Dambond 1924,
begint andermaal een reeks van simultaan
seances en wel bij de oprichting van het
district Noord Brabant in 's Hertogen
bosch (23 partijen, 15 gew., 6 rem., 2
verl., tijd 2/t uur gem, 6 min.) daarna
HOE KAREL IN. DE VAL LIEP.
Karei nau ue onvoorzichtigheid be
gaan op 29 Februari- met een jonge dame
te gaan wandelen.
„Karei," zei ze eensklaps, „heb je ook
wel eens hooren zeggen, dat, wanneer een
meisje een klaverblaadje van vier in haar
schoen doet, de eerste man, met wien
zij wandelt, haar echtgenoot zal worden?"
„Neen," zei Karei argeloos, „nooit
van gehoord."
„Welnu, ik heb vanmorgen een klaver
blaadje in mijn schoen gedaan en jij bent
de eerste met wien ik wandel. Ik ben
benieuwd of het uitkomt
DELICIEUSE BOTER.
Boer „Hoe vindt u mijn boter
Winkelier „Zij heeft een goede, maar
ook een slechte eigenschap. De goede.:
er is bijna geen kleursel in de slechte
er is bijna geen boter in I"
ZIJ WIST 'T WEL.
Peter is naar de stad geweest en brengt
ten vulkachel mee naar huis.
Hij vertelt aan Zijn vrouw, dat de koop-
matj hem heeft verzekerd, dat men door
het gebruik van zulk een kachel de helft
der brandstof kan besparen.
Boerin „Jij, domkop, waarom heb
je ër geen twee gekocht? Dan hadden
wij in 't geheel geen brandstof noodig
meer gehad."
EEN BRAVE ZOON.
„Maar jij kon toch al lang klaar zijn
met je studiën
„Zeker, ik ben alleen maar bang, dat
mijn oude heer het dan eens mocht be
sterven van plezier 1"
DAAR HAD HIJ NIET OP GERE
KEND.
Eens, dat zijn gewone college-kamer
schoongemaakt werd, zou de beroemde
Engelsche professor Blackie in een ander
lokaal college geven hij schreef met krijt
op de deur van die kamer, dat hij daar
zijn „classes" (klassen) zou wachten.
Een van de studenten, die bij den pro
fessor een potje breken kon, veroorloofde
zich een grap en veegde de c weg, zoodat
er stond, dat próf. Blackie zijn „lasses"
(meisjes) in het lokaal zou ontvangen.
Nieuwsgierig wat de professor zou dóen,
stonden de jongens in afwachting va., de
dingen die komen zouden voor de deur;
de professor kwam, zag welke grap de
jongens uitgehaald hadden zeide niets,
lacntë niet, keek niet boos, maar veegde
eenvoudig de 1 ook uit'en ging binnen.
Toen stond er dus, dat prof. Blackie
zijn „asses" (ezels) daarbinnen wachtte.
De jongens móesten naar binnen en heb
ben nooit weer geprobeerd hem op die
manier voor den gek te houden.
EEN VRIEND IN NOOD.
„Kan je me ook twee rijksdaalders
leenen Ik heb mijn portemonnaie thuis
gelaten 1"
„Neen, maar hier heb je een tram
kaartje, dan kun je haar even halen!"
•v. >- -
DAT WIST MEN WEL.
Een dame tracht op een kantoor den
chef te spreken te krijgen. „Maar ik
verzeker u," zegt de kantoorbediende,
„dat hij het te druk heeft om zijn tijd te
verpraten."
„Doet er niets toe. Laat mij maar
binnen. Ik zal wel praten."
in de 4 damclubs van het district Rot
terdam waaronder b.v. in de damclub
W.I.K. te Schiedam de uitslag was 32
partijen, 23 gew., 5 rem.. 4 verl., tijd
3 uur 6 min. per partij.
Ook op problematisch terrein vinden
wij werk van hem (zie Damspel 1921
'22) verder in het destijds verschijnende
officieele damorgaan van den Ned. R.K.
Dambond 19211922 een tiental pro
blemen, terwijl hij momenteel nog aan
verscheidene damrubrieken een geregeld
medewerker is.
Ook in de organisatie van den Ned.
R. K. Dambond is hij werkzaam n.l.
reeds jaren secretaris van het district
Rotterdam en ais lid -van bet hoofdbestuur
van den bond.
Hieronder hebben wij het genoegen
onzen lezers behalve een partij van den
kampioen ook een zijner beste problemen
ter kennismaking voor te leggen.
PROBLEEM No. 61.
Auteur H. Regouw, Rotterdam.
WF.T IETS VAN WAAR.
Professoi m de delfstofkunde (op
een examen): „Waar vindt men de meeste
diamanten?"
Examinandus „In de bank van lee-
mng."
HET NIEUWS ONDER DE ZON.
A: „Heb je ook gehoord, dat ze nu hem
den hebben uitgevonden, waaraan geen
enkele knoop zit?"
B (met een zijdelingschen blik op zijne
vrouw): „O, die draag ik a! zoo lang 1"
OOK EEN REDEN.
Dame (tot een zeekapitein) „Aardig
toch, dat de meeste schepen vrouwen
namen dragen. Waarom zou dat wezen?"
Kapitein „Ik denk, mevrouw, omdat
de takelage zooveel kost."
HET EERSTE.
Zij „Ben ik het eerste meisje, dat je
ooit gevraagd hebt
Hij (oprecht) „Dat mag ik nu juist
met zeggen maar de eerste en eenige, die
mij genomen heeft, ben je wel 1"
WOORDELIJK, GEEN BEDOELING.
Jonkman „Mag ik hopen u eens tot
vrouw te bekomen
Jonge dame „Wel zeker 1"
„Dan zijn we verloofd 1"
„Wel neen."
„En zei u dan niet zooeven, dat uw
mocht hopen
„Ja, maar ik heb niet gezegd, dat je
hoop zou vervuld worden."
Wit speelt en wint I
I 29—23 11
2 49—43
3 48—43
4 36—31
5 27—21
6 21x34
7 35x4 en wint.
18 x.29 gedw,
40x47
6x17
47 x 36
36x48
48x30
PARTIJ.
Partij gespeeld in de huishoudelijke
competitie 1923 der R. K. Dambond
„O.D.I." te Rotterdam.
Wit Zwart
H. Regouw A. Treijtel.
1 31—26 17—21
Gebruikelijk is dat zwart inplaats van
af te ruilen stelling op deze schijf 26
bouwt waardoor wit in het middenspel
door de voortdurende dreiging 17—21
lastig spel krijgt.
2 26x17 12x21
3 34—30 20—24
4 30—25 18—23
5 32—28 23 x 32
6 37x28 7—12
7 41—37 12-18
8 40—34 24—30
Geen sterke zet daar zwart hierdoor
een waardelooze randschijf krijgt.
veel beter was te wachten totdat wit
3430 gespeeld heeft en dan door 1823,
23x32, 1822 en 1923 zich uit de op
sluiting los te maken.
9 35x24 19x30
10 34—29 30—35
Zwak 1 maar gedwongen.
11 45—40 1—7
12 40—34 7—12
13 37—32 15—20
Sterker was door 1420, 20x29 en
vervolgens 17 en 1823 het centrum
te hernemen.
14 36—31 10—15
15 31—27 4—10
16 46-41 11—17
17 41—37 21—26
18 50—45 17—21
19 47—41 2—7
20 45—40 7—11
21 28—23
Hiermede maakt wit de partij zeer
ingewikkeld, sterker ware wellicht hier
2923 met 34x23 geweest.
21 11—17
22 33—28 13—19
Wat moet nu wit spelen
Op 39—33 volgt door 1722 dam
voor zwart.
Op 3833 antwoord zwart met 2024
damslag.
Op 4136 speelt zwart 1722
23x17 19x28
32X23 21x41
36X47 12x21
23X12 8x17 met
schijfwinst.
Speelt wit eerst 27—22 en denkt dan
door 4136 en 3731 zijn schijf terug
te winnen dan volgt
27—22 18X27
41—36 17—22
X x.
X 27—31
X x
42—37 41x32
x x met 2
schijven winst.
Eén uitkomst is er echter nog in dezen
benarden stand en wel
23 29—24 1
Slaat nu zwart 20 x 29 dan volgt
2722 4136 3731 en 42x4 met
dam.
23 19x30
24 41—36 18x29
25 34 x 23 en wint met den vol
gende zet zijn schijf terug.
25 8—13
26 25x34
met een uitstekenden stand.
26 13—19
27 39—33 20—24
28 34—30 9—13
29 43—39 12—18
30 23x12 17 x8
31 40—34 15—20
32 34—29 3—9
Zwakdoch zwart heeft niets anders
meer
33 30—25 10—15
34 4943 812
35 4440 35 X 44
36 39 x 50
"ërschaft zich eenige tempo.
3 612—18 1
Dreigt door 1823 en 13x31 zich uit
de klem te wringen dit moet wit voor
komen.
37 27—22 18x27
38 37-31 26 x 37
39 42 x 22!
Dreigt schijfwinst door 2218.
39 21—26
40 5044
De zwarte stand is nu reeds theoretisch
verloren.
40 26 x 37
42 37 x 41 21—26
43 41—37 5—10
44 38—32
Wit kan rustig afwachten daar zwart
toch op den duur moet gaan offeren.
44 24—30
45 2ó x 34 20—25
46 4339 15—20
47 32—27
Veel sterker ware hier geweest
22-18 13x22
28x17 9_i3
17-H 6X17
37-31 26x28
a3 x 11 wint.
47 g1i
48 37—32
Dreigt 22—18, en 32—27 28 x* 6
48 11—16
49 22-17 13-18
50 28—22 9_i3
51 3228 10—15
52 44-40 19-24
53 28—23 16—21
54 27x16 18x27
55 23—19 14x23
56 29 x 9 27—31
57 94 31—36
58 48-42 36-41
59 42—37 41X32
60 33—28 32x23
61 4—22 23—28
62 22 x 33 24—29
63 34x23 20—24
64 33;x20 25x14
65 17—12 26—31
66 12—8 31—27
67 8—3 15—20
68 3—12 30—25
69 23-—19 14x23
70 12x29 37-41
71 39—34 41—46
73 40—35 19—41
74 11-6 4147
i5 29—15 47—36
76 61 2530
77 34X25
78 1524 zwart geeft op.
S3 S3
Gaarne houdt de redacteur zich aan
bevolen voor problemen, eindspelen e.d.
Goede oplossingen mocht ik ontvangen
van C. J. Posno.
Correspondentie.
C. J. P. Uw problemen in dank ont
vangen zal 7" nazien en indien geschikt
plaatsen.
HUISKAMER
in een der lachende dalen, welke alle
uitkomen in de groote Seine-vallei, niet
ver vin de stad Corbeil, op een veertig
kilometers van Parijs, staat een hofstede,
Groenenhof genaamd, waarschijnlijk met
het oog op de weilanden, welke haar om
ringen. Het woonhuis is een hecht ge
bouw, waaraan uitgestrekte en goed in-
ge i;hte stallen en schuren grenzen. Aan
een der vleugels van deze woning bevindt
zich een paviljoen met twee balkonven
sters, waarvan het eene, aan de Zuidzijde,
uitziet op den grooten moestuin, het an
dere, aan den Westkant, op het veld.
Va-uit dit venster kon men den kronke-
le d n loop der Seine volgen. In het Noor
den uggen uitgestrekte bosschen, in het
Oosten bouw- en weilanden.
Gelukkig doorsnijdt de spoorweg dit
dal eerst op 8 kilometer afstand van be
doelde woning.
Op een der eerste dagen van September,
omstreeks drie uur in den namiddag, zat
een twintigjarig meisje op het balkon aan
de Westzijde, hetwelk orfigeven was van
klematisranken, welke dezen gevel van
het huis bedekten zij las een brief, haar
Zooeven door den postbode van het dorp
ter hand gesteld.
Deze brief kwam uit Parijs. Blijkbaar
bevatte hij iets belangrijks, want het meisje
had er zich mede naar haar eigen vertrek
begeven ten einde hem ongestoord te
kunnen lezen, doch de glimlach, welke
nu en dan om haar mond speelde, verried
éen of ander aardige ofwel ironische
zinsnede, uit Parijs tot den Groenenhof
doorgedrongen.
Om allen twijfel weg te nemen, willen
wij hier den inhoud van dit schrijven
rnededeeleri. Het werd door het blanke,
aristocratische handje van een jeugdige
Parijsche schoóne opgesteld, wier naam
en positie wij terzelfder tijd zullen leerën
kennen met eenige bijzonderheden be
treffende het jonge meisje der boerderij.
Is de brief zonderling, vol verregaande
onbeschaamdheid en overvloeiende van
hatelijkheden, de oorzaak daarvan is te
wijten aan omstandigheden, welke wij in
den loop van dit verhaal zullen te weten
komen.
"Nu woont ge reeds een maand op een
boerderij van mijn vader, Rosemonde,
en toch hebt gij het nog niet noodig ge
acht mij een enkel maal te schrijven. Ik
zou u van dit gemis aan wellevendheid
een verwijt moeten maken, wanneer ik
niet gewoon was mij boven dergelijke
nietigheden verheven te gevoelen. Doch
ik ben u, in uw eigen belang, eenige raad
gevingen schuldig en wil wel zoo goed
'Zijn deze te geven.
Door een van die onverklaarbare in
schikkelijkheden welke een karaktertrek
Van mijn edelen vader uitmaken, zijt ge
te Parijs op hetzelfde pensionaat groot
gebracht waar ik mijn opvoeding genoten
heb. Van ons derde jaar zijn wij op voet
van gelijkheid behandeld, door mevrouw
JJelannav, die in de meening verkeerde
öat wij zusters en beide dochters waren
van graaf de Villefort, ons daarom ook
even vriendelijk bejegende en met de-
r.viVT -°fë?n ^""gde. Een zelfde onder-
ij kleeding, leermeesteressen,
kostgeld en beloomngen, alles hadden wij
gemeen. Mijn vader wilde het zoo en ik
moest mij daarbij nedcrleggen.
Doch het tijdstip moest komen, waarop
deze volmaakte gelijkheid zou ophouden.
Graaf de Villefort heeft te veel verstand
en hart, dan dat hij een onrechtvaardigheid
of iets onbetamelijks zou willen begaan.
Hij heeft ons gescheiden en aan ieder
onzer haar ware plaats in de wereld aan
gewezen. Zijn wettige dochter, de erf
gename van zijn onmetelijk vermogen,
wees hij den rang, dien zij in de maat
schappij bekleeden moest de andere
verzekerde hij een rustig, nederig bestaan
en een toekomst zonder zorg, wanneer
zij zich althans deze weldaden waardig
toont.
Dit, Rosemonde, zijn thans onze scherp
afgebakende en welomschreven posities.
Het ligt nu maar aan u om de wijste
partij te kiezen, waardoor uw geluk ver
zekerd is. Vergeet uw eerste opvoeding,
welke te schitterend, te verheven was voor
een meisje van uw stand, doe afstand van
uwe dwaze droombeelden, van genoegens,
Welke niet met uw rang1 overeenkomen.
Leg u toe op uw plichten en bezigheden,
in een woord, tracht, nu ge bestemd zijt
een boerin te "worden, u met het werk,
dat deze stand medebrengt, vertrouwd
te maken het heeft evengoed zijn be
koorlijkheden kortom, maak, door een
ingetogen, nederig en arbeidzaam leven,
dat gij eenmaal waardig zult zijn, de ge
lukkige huisvrouw van eén rechtschapen
landbouwer te worden
Mijn vader heeft u een bruidscbar toe
gestaan van zestig duizend franken en
van heden verleent hij u e.en kostgeld
van duizend franken, welke worden uit
gekeerd door bemiddeling van zijn zeer
eerbiedwaardiger! correspondent te Parijs
den heer Falamon. Ik heb deze vrijgevig
heid goedgekeurd. Gij bevindt u op den
Groenenhof in een zeer fatsoenlijk land
bouwersgezin bij Bernard, sederr achttien
iaar pachter van mijn vader en wiens
dochter en vrouw u met liefde zullen
behandelen, wanneer ge hun genegenheid
weet te verwerven. Ge zult moeten toe
geven Rosemonde, dat uw lot benijdens
waardig is het vcrledene terugwenschen
zou ondankbaar, een andere toekomst
droómen zou dwaas zijn.
War mij aangaat, verlang ik erkentelijk
heid noch genegenheid uwerzijds. Ik kan
daar best buiten, nu ik geplaatst ben,
zooals ik benen wijl mijn stelregel is, dat
mén zich nimmer moet verloochenen,
zelfs niet in gedachte
Mijn vader blijft nog een jaar in Ind.ë.
Dan keert hij naar Parijs terug, hetwelk
hij reeds zoo lang geleden verlaten heeft en
waarschijnlijk wel niet meer zal terug-
kennen, doch waar hij de achting zal
gemeten, waarop hij aanspraak heeft en
al de genoegens zal smaken, welke hem
tocKomen. Tot aan zijn terugkeer blijf ik
onder de hoede van den heer Falamon en
2al ik hetzelfde hotel bewonen als mijn
bejaarde, nicht, barones Plock. Ik ver
wacht, dat dif hotel, in een tuin gelegen,
?iaauhuCt,gen(?egen van m''n vader zijn zal.
Ik heb het in een der schoonste wijken
van Parijs uitgekozen, en de heer Falamon
heeft het, met mijn geld, contant betaald.
Ik geef u hierbij mijn adres op voor het
geval, dat ge mij mocht noodig hebben,
doch herhaal u tevens, dat ik er u geen
verplichting van wil maken, mij tijding
van u te zenden.
Adieu, Rosemonde. Lees mijn brief
met aandacht, hij is in uw belang geschre
ven. Ik wensch u alle goeds toe
Rosalinda de Villefort.
Toen Rosemonde dezen brief gelezen
had, was haar eerste beweging een pen
te nemen om in scherpe bewoordingen op
zooveel onbeschaamdheid te antwoorden.
Zij trilde van toorn. Zij wierp de pen weg
en begaf zich weder op het balkon, adem
de met volle teugen de buitenlucht in en
keek naar de zwaluwen, welke, wijde bo
gen beschrijvende, van het eene einde
van den tuin naar het andere vlogen.
Spoedig daarop werd er zacht aan de deut
geklopt een jong meisje trad binnen
het was Marguerite, de dochter van den
pachter en van Catherine, zijn vrouw.
Marguerite was zeventien iaar, schoon,
vlijtig en zedig, een ware schat, wat be
valligheid en gedrag aangaat. Bovendien
de eenige dochter en haar vader gat haar
vijf-en-twintig tot dertig duizend franken
ten huwelijk mede. Geen wonder, dat het
Marguerite niet aan aanbidders ontbrak,
doch wijl haar hart nog vrij was, leefde zij
nog in al de vroolijkheid en zorgeloosheid
van haar zeventien lentes die bloeiende
leeftijd waarin alles zonneschijn en vreug
de is
„Hoe nu I" zeide zij binnenkomend,
„bent u mij vergeten, juffrouw En onze
wandeling naar de leiboomen Weet u
wel dat de druiven reeds meer dan rijp
zijn Kom, hier is uw mandje."
Rosemonde glimlachte, twee tranen
schitterden tusschen haar wimpers. Mar
guerite keek haar verwonderd aan.
„Wat moer dat beteekencn hernam
Zij. „Heeft die brief uit Parijs u zoo be
droefd gemaakt Hij zag er toch zoo snoe
perig uitDe postbode heeft hém mij
laten zien. Er was een lak met een kroon
op en er was een geur als van rozen in Mei.
Zulk een brief kon dus nog boosaardig
zijn O, had ik dat geweten, dan zou ik
hem in het vuur geworpen hebben."
„Daarin had je ongelijk, lieve Margue
rite," antwoordde Rosemonde. „Het is
altijd goed de waarheid te weten en deze
brief bevat nog nuttige wenken voor mij.
Laten wij nu naar den tuin gaan als je wilt."
„Maar zeg eens, juffrouw, als u eens
een ander kleed aantrok? De struiken
zouden met het grootste genoegen dezen
neteldoekschen japon aan flarden scheu
ren. Die doornstruiken zijn zoo kwaad
aardig 1 O, lieve juffrouw, wat zult u een
moeite hebben uwe Parijsche toiletten
te vergeten Ik kan mij dat zpo goed voor
stellen, weet u, want ik zou er dol op zijn
zulke prachtige stoffen te bezitten."
„God behoede je daarvoor," antwoord
de Rosemonde, terwijl zij van kleed ver
wisselde. Marguerite was haar daarin met
veel handigheid behulpzaam. „Ziezoo,"
zeide zij eindelijk, „nu nog de schoenen
met deze laarsjes, welke goed zijn om me
de in een rijtuig te zitten, zou u geen twin
tig schreden kunnen doen, zonder dat zij
stuk zouden zijn. Hoe kan men zulke
dingen aandoen. Kijk, hier zijn een paar
schoenen, welke u tegen steenen en ste
kels kunnen beschermen. Heer in den
hemel, ze zou met die satijnen laarsjes
uit willen gaan 1"
„Kom, Marguerite, laten wij nu ver
trekken. En waar is mijn stroohoedje
„Hier. Deze tuinhoed zal u beter tegen
de zonnestralen beschutten dan een para
sol, welke tegenwoordig veel gelijken op
Zijden champignons. Hemel, wat staat u
dat goedNu uw mandje. Als het te
zwaar is, wanneer we weder naar huis gaan,
zal ik het dragen."
Beide meisjes verlieten het vertrek. Zij
gingen de houten trap af en bevonden
Zich weldra op de binnenplaats, welke op
dit oogenblik wemelde van boerenknechts
die ossen en werkpaarden naar de drink
plaats dreven- Een man van een
veertig jaar hield het toezicht. Het was
de meester van dit alles, pachter Bernard.
Hij had een zweep in de hand en liet
over alles een wakend oog gaan. Toen
hij zijn dochter met Rosemonde gewaar
werd, glimlachte hij.
„Goed zoo 1" riep hij, „de juffertjes
gaan wandelen. Gaat maar, de druiven
zijn rijp. En jelui," vervolgde hij, zich
tot de knechts wendende, terwijl hij eens
met de zweep klapte, met een vaardigheid,
waarop een flink postillon afgunstig kon
zijn, „brengt de beesten naar de stallen
en gaat eten. De soep staat te dampen en
de aardappels poffen in den oven."
Al zingend gehoorzaamde een ieder
aan Bernard's bevelen.
Onderwijl wandelden de meisjes in de
richting der leiboomen voort. Toen zij
bij de muren gekomen waren waartegen
de druivenwingerden groeiden, plaatste
Marguerite twee ladders en Rosemonde
kon met het inzamelen beginnen. Zij
kozen de rijpste trossen uit, niet zonder
zoo tusschenbeiden eens van de saprijke
schoone vruchten te snoepen. Het gesprek
werd intusschen voortgezet. Marguerite
trachtte aan Rosemonde eenige vertrou
welijke mededeelingen uit te lokken be
treffende den brief, doch deze antwoordde
slechts aarzelend. Spoedig gaf Marguerite
dan ook al haar pogingen op. Een oogen
blik later hoorde men het geschal van een
jachthoorn in de bosschen van Senart, op
een of twee kilometers van de boeiderij
gelegen.
„Zij schijnen een hertenjacht te hou
den," zeide Marguerite. „Die heeren uit
Parijs vinden er een vermaak in somtijds
de rust van onze goede dieren te komen
verstoren. Een dwaas genoegen 1 Een
arm dier zich te laten moe rennen, het
te dwingen zich over te geven en het daar
na dooden 1 Zie, juffrouw, ik zou geen
jager trouwen, al wilde hij mij hertogin
maken."
„Je hebt gelijk, Marguerite," antwoord
de Rosemonde, haar vriendelijk aanzien
de. „Je bent goedhartig. De jacht is een
gruwelijk vermaak en al de poëzie uit de
tijden der ridders rechtvaardigt de wreed
heid der jagers niet."
„Hoe mooi drukt u dat uit, juffrouw
hernam het jonge boerinnetje, „u spreekt,
zooals het in de boeken staat. Het spijt
mij, dat ik dat niet geantwoord heb aan
dien edelman, zooals vader zegt, die om
streeks een half jaar geleden op Groenen
hof kwam om zijn paarden te laten uit
rusten. Hij had zes uren aan een stuk met
Zijn vrienden achter een hert aangejaagd
het dier was hun ontkomen en de gan-
sche jachtpartij, honden, paarden, pikeurs
en jagers, alles was in rep en roer. Ik
lachte in mijn vuistje. De jager werd boos>
doch ik spotte er mede."
„En wie was die jonge man?" vroeg
Rosemonde, met gemaakte onverschillig
heid.
„Ja, een van die zoons van goeden huize,
zooals er zooveel op de kasteelen in deZe
streek wonen. Zeer wel opgevoed trou
wens. Hij was zesentwintig jaar oud en
had den titel van burggraaf, half geruï
neerd, maar toch nog vrij vermogend.
Waarschijnlijk zoekt hij een rijk huwelijk
te doen, ten einde zijn schulden te betalen.
Zijn bejaarde vader bewoont een kasteel,
twaalf kilometers van ITSr hij lijdt aan
jicht, kniest zich dood, omdat hij niet
meer paard lcaii rijden, voert processen uit
verstrooiing en zegt, naar men beweert,
vaak tot zijn zoon „Denk toch aan trou
wen en neem een rijk meisje, dat je wapen
schild opnieuw kan vergulden 1"
„Goed, Marguerite. Daar heb je beider
beeltenis in enkele trekken geteekend, en
hoe heet nu wel die jonge candidaat vooi
pen rijk huwelijk?"