VOOR DE n n n ra Fa n ra u ill DE VADER UIT INDIË. ONS DAMBORD. 72 16-11 IJZÏ9 NUMMER VIERDE JAARGANG 1924 U BEVREDIGDE EERZUCHT. Dronken muzikant „Grooter eer is misschien zelfs aan Richard Wagner nooit geschied men draagt mij op de banden." DE REST. Mevrouw tot de kamenier „De ro man, dien je uit de bibliotheek hebt mee gebracht, is zoo langdradig en vervelend, dat ik hem niet uit kan lezen. Lees jij de rest maar, Mina." DRUKKE STUDIE. Hospita „Waarom heeft u mij laten roepen?" Student „Het bevalt mij hier niet. Op mijn studeerkamer en op mijn boe ken ligt reeds maanden lang een duimdik stof zonder dat het schoongemaakt wordt!" TROOST. Zij „Sedert den dood van mijn man Zoek ik tevergeefs naar troost." Hij„Ik weet er een 1" Zij „Hoe oud is hij UIT DE SCHOOL. Meester „Noem me eens eenige voor beelden van onvergankelijke gehecht heid van twee menschen aan elkander Tak „Romeo en Julia." Van Tilburg „Hero en Leander." Vermeulen „Paul en Virginie." Van der Linden „Eginhard en Emma." Reeds, geraakte men uitgepraat, toen d< kleine Schriks het hoofd opstak en zegevierend riep „Peek en Cloppenburg 1" Alle correspondentie deze rubriek be treffende te zenden aan den heer W. N. Stuifbergen, adres bureau van dit blad BEKENDE NEDERLANDSCHE DAMSPELERS. H. Regouw te Rotterdam. Kampioen van den Ned. R. K. Darn- bond. Een speler van „bijzondere sterkte" zooals dezer dagen de redacteur van «je damrubriek der „Zondagscourant van de Maasbode" nog schreef, bezit de R,K. Dambeweging in haar huidigen kampioen. Ongetwijfeld zullen velen welke met dezen speler bij zijn vele simultaan-sé- an?es in den laatsten tijd, kennis maakten, dit beamen. Wij herinneren ons nog hoe een jaar of 7 geleden Regouw in de R. K. Damclub O.D.I. te Rotterdam als lid werd ingeschreven. Door de oudere leden dier club met het mooie van het spel bekend gemaakt, ontwikkelde hij spoe dig zulk een speelkracht dat hij binnen een jaar tijds reeds aan de eerste borden van zijn club kon plaats nemen, om tot heden die plaats niet meer af te staan. Als oorzaak van deze snelle vorde ringen gaf de heer Regouw aan het ern stig bestudeeren van geanalyseerde par tijen, deze methode gepaard aan theore tische kennis maakt snel een sterk speler. In vele groepenwedstrijden sleepte hij de eerste prijzen weg. In grootere wedstrijden vinden wij hem in 1920 waar hij als een der hoogst aankomenden in den wedstrijd om het kampioenschap van den. Ned. Dambond aankwam. In 1924 behaalde hij het kampioenschap van het district Rotterdam van den Ned. R. K. Dambond. Meer nog dan in persoonlijke wedstrij den vinden wij hem als propagandist voor het damspel.en organisator in de R.K Dambeweging met groot succes werk zaam. Hierbij trad hij vooral in den laat sten tijd'als een goéd simultaan-speler op den voorgrond. Voor het eerst vestigde hij als zoodanig de aandacht op zich. door zijn propaganda- tocht in December 1922 toen hij in Alk maar, Hoorn, Bovenkarspel, Groote broek, simultaan-séances gaf met zooveel succes (34 partijen gespeeld, 31 gew. 3 rem. tijd 3 uur, geni. 5V2 minuut) dat het Noord-Hollandsch dagblad schreef „het snelle simultaanspel van den heer Regouw, met zoo'n succes, wekte de be wondering dèr aanwezigen", In 1923 vinden wij hem als simultaanspeler in Waddinxveen, Den Haag en Rotterdam waar nieuwe clubs werden gesticht. Na het behalen van den kampioenstitel, van den Ned. R. K. Dambond 1924, begint andermaal een reeks van simultaan seances en wel bij de oprichting van het district Noord Brabant in 's Hertogen bosch (23 partijen, 15 gew., 6 rem., 2 verl., tijd 2/t uur gem, 6 min.) daarna HOE KAREL IN. DE VAL LIEP. Karei nau ue onvoorzichtigheid be gaan op 29 Februari- met een jonge dame te gaan wandelen. „Karei," zei ze eensklaps, „heb je ook wel eens hooren zeggen, dat, wanneer een meisje een klaverblaadje van vier in haar schoen doet, de eerste man, met wien zij wandelt, haar echtgenoot zal worden?" „Neen," zei Karei argeloos, „nooit van gehoord." „Welnu, ik heb vanmorgen een klaver blaadje in mijn schoen gedaan en jij bent de eerste met wien ik wandel. Ik ben benieuwd of het uitkomt DELICIEUSE BOTER. Boer „Hoe vindt u mijn boter Winkelier „Zij heeft een goede, maar ook een slechte eigenschap. De goede.: er is bijna geen kleursel in de slechte er is bijna geen boter in I" ZIJ WIST 'T WEL. Peter is naar de stad geweest en brengt ten vulkachel mee naar huis. Hij vertelt aan Zijn vrouw, dat de koop- matj hem heeft verzekerd, dat men door het gebruik van zulk een kachel de helft der brandstof kan besparen. Boerin „Jij, domkop, waarom heb je ër geen twee gekocht? Dan hadden wij in 't geheel geen brandstof noodig meer gehad." EEN BRAVE ZOON. „Maar jij kon toch al lang klaar zijn met je studiën „Zeker, ik ben alleen maar bang, dat mijn oude heer het dan eens mocht be sterven van plezier 1" DAAR HAD HIJ NIET OP GERE KEND. Eens, dat zijn gewone college-kamer schoongemaakt werd, zou de beroemde Engelsche professor Blackie in een ander lokaal college geven hij schreef met krijt op de deur van die kamer, dat hij daar zijn „classes" (klassen) zou wachten. Een van de studenten, die bij den pro fessor een potje breken kon, veroorloofde zich een grap en veegde de c weg, zoodat er stond, dat próf. Blackie zijn „lasses" (meisjes) in het lokaal zou ontvangen. Nieuwsgierig wat de professor zou dóen, stonden de jongens in afwachting va., de dingen die komen zouden voor de deur; de professor kwam, zag welke grap de jongens uitgehaald hadden zeide niets, lacntë niet, keek niet boos, maar veegde eenvoudig de 1 ook uit'en ging binnen. Toen stond er dus, dat prof. Blackie zijn „asses" (ezels) daarbinnen wachtte. De jongens móesten naar binnen en heb ben nooit weer geprobeerd hem op die manier voor den gek te houden. EEN VRIEND IN NOOD. „Kan je me ook twee rijksdaalders leenen Ik heb mijn portemonnaie thuis gelaten 1" „Neen, maar hier heb je een tram kaartje, dan kun je haar even halen!" •v. >- - DAT WIST MEN WEL. Een dame tracht op een kantoor den chef te spreken te krijgen. „Maar ik verzeker u," zegt de kantoorbediende, „dat hij het te druk heeft om zijn tijd te verpraten." „Doet er niets toe. Laat mij maar binnen. Ik zal wel praten." in de 4 damclubs van het district Rot terdam waaronder b.v. in de damclub W.I.K. te Schiedam de uitslag was 32 partijen, 23 gew., 5 rem.. 4 verl., tijd 3 uur 6 min. per partij. Ook op problematisch terrein vinden wij werk van hem (zie Damspel 1921 '22) verder in het destijds verschijnende officieele damorgaan van den Ned. R.K. Dambond 19211922 een tiental pro blemen, terwijl hij momenteel nog aan verscheidene damrubrieken een geregeld medewerker is. Ook in de organisatie van den Ned. R. K. Dambond is hij werkzaam n.l. reeds jaren secretaris van het district Rotterdam en ais lid -van bet hoofdbestuur van den bond. Hieronder hebben wij het genoegen onzen lezers behalve een partij van den kampioen ook een zijner beste problemen ter kennismaking voor te leggen. PROBLEEM No. 61. Auteur H. Regouw, Rotterdam. WF.T IETS VAN WAAR. Professoi m de delfstofkunde (op een examen): „Waar vindt men de meeste diamanten?" Examinandus „In de bank van lee- mng." HET NIEUWS ONDER DE ZON. A: „Heb je ook gehoord, dat ze nu hem den hebben uitgevonden, waaraan geen enkele knoop zit?" B (met een zijdelingschen blik op zijne vrouw): „O, die draag ik a! zoo lang 1" OOK EEN REDEN. Dame (tot een zeekapitein) „Aardig toch, dat de meeste schepen vrouwen namen dragen. Waarom zou dat wezen?" Kapitein „Ik denk, mevrouw, omdat de takelage zooveel kost." HET EERSTE. Zij „Ben ik het eerste meisje, dat je ooit gevraagd hebt Hij (oprecht) „Dat mag ik nu juist met zeggen maar de eerste en eenige, die mij genomen heeft, ben je wel 1" WOORDELIJK, GEEN BEDOELING. Jonkman „Mag ik hopen u eens tot vrouw te bekomen Jonge dame „Wel zeker 1" „Dan zijn we verloofd 1" „Wel neen." „En zei u dan niet zooeven, dat uw mocht hopen „Ja, maar ik heb niet gezegd, dat je hoop zou vervuld worden." Wit speelt en wint I I 29—23 11 2 49—43 3 48—43 4 36—31 5 27—21 6 21x34 7 35x4 en wint. 18 x.29 gedw, 40x47 6x17 47 x 36 36x48 48x30 PARTIJ. Partij gespeeld in de huishoudelijke competitie 1923 der R. K. Dambond „O.D.I." te Rotterdam. Wit Zwart H. Regouw A. Treijtel. 1 31—26 17—21 Gebruikelijk is dat zwart inplaats van af te ruilen stelling op deze schijf 26 bouwt waardoor wit in het middenspel door de voortdurende dreiging 17—21 lastig spel krijgt. 2 26x17 12x21 3 34—30 20—24 4 30—25 18—23 5 32—28 23 x 32 6 37x28 7—12 7 41—37 12-18 8 40—34 24—30 Geen sterke zet daar zwart hierdoor een waardelooze randschijf krijgt. veel beter was te wachten totdat wit 3430 gespeeld heeft en dan door 1823, 23x32, 1822 en 1923 zich uit de op sluiting los te maken. 9 35x24 19x30 10 34—29 30—35 Zwak 1 maar gedwongen. 11 45—40 1—7 12 40—34 7—12 13 37—32 15—20 Sterker was door 1420, 20x29 en vervolgens 17 en 1823 het centrum te hernemen. 14 36—31 10—15 15 31—27 4—10 16 46-41 11—17 17 41—37 21—26 18 50—45 17—21 19 47—41 2—7 20 45—40 7—11 21 28—23 Hiermede maakt wit de partij zeer ingewikkeld, sterker ware wellicht hier 2923 met 34x23 geweest. 21 11—17 22 33—28 13—19 Wat moet nu wit spelen Op 39—33 volgt door 1722 dam voor zwart. Op 3833 antwoord zwart met 2024 damslag. Op 4136 speelt zwart 1722 23x17 19x28 32X23 21x41 36X47 12x21 23X12 8x17 met schijfwinst. Speelt wit eerst 27—22 en denkt dan door 4136 en 3731 zijn schijf terug te winnen dan volgt 27—22 18X27 41—36 17—22 X x. X 27—31 X x 42—37 41x32 x x met 2 schijven winst. Eén uitkomst is er echter nog in dezen benarden stand en wel 23 29—24 1 Slaat nu zwart 20 x 29 dan volgt 2722 4136 3731 en 42x4 met dam. 23 19x30 24 41—36 18x29 25 34 x 23 en wint met den vol gende zet zijn schijf terug. 25 8—13 26 25x34 met een uitstekenden stand. 26 13—19 27 39—33 20—24 28 34—30 9—13 29 43—39 12—18 30 23x12 17 x8 31 40—34 15—20 32 34—29 3—9 Zwakdoch zwart heeft niets anders meer 33 30—25 10—15 34 4943 812 35 4440 35 X 44 36 39 x 50 "ërschaft zich eenige tempo. 3 612—18 1 Dreigt door 1823 en 13x31 zich uit de klem te wringen dit moet wit voor komen. 37 27—22 18x27 38 37-31 26 x 37 39 42 x 22! Dreigt schijfwinst door 2218. 39 21—26 40 5044 De zwarte stand is nu reeds theoretisch verloren. 40 26 x 37 42 37 x 41 21—26 43 41—37 5—10 44 38—32 Wit kan rustig afwachten daar zwart toch op den duur moet gaan offeren. 44 24—30 45 2ó x 34 20—25 46 4339 15—20 47 32—27 Veel sterker ware hier geweest 22-18 13x22 28x17 9_i3 17-H 6X17 37-31 26x28 a3 x 11 wint. 47 g1i 48 37—32 Dreigt 22—18, en 32—27 28 x* 6 48 11—16 49 22-17 13-18 50 28—22 9_i3 51 3228 10—15 52 44-40 19-24 53 28—23 16—21 54 27x16 18x27 55 23—19 14x23 56 29 x 9 27—31 57 94 31—36 58 48-42 36-41 59 42—37 41X32 60 33—28 32x23 61 4—22 23—28 62 22 x 33 24—29 63 34x23 20—24 64 33;x20 25x14 65 17—12 26—31 66 12—8 31—27 67 8—3 15—20 68 3—12 30—25 69 23-—19 14x23 70 12x29 37-41 71 39—34 41—46 73 40—35 19—41 74 11-6 4147 i5 29—15 47—36 76 61 2530 77 34X25 78 1524 zwart geeft op. S3 S3 Gaarne houdt de redacteur zich aan bevolen voor problemen, eindspelen e.d. Goede oplossingen mocht ik ontvangen van C. J. Posno. Correspondentie. C. J. P. Uw problemen in dank ont vangen zal 7" nazien en indien geschikt plaatsen. HUISKAMER in een der lachende dalen, welke alle uitkomen in de groote Seine-vallei, niet ver vin de stad Corbeil, op een veertig kilometers van Parijs, staat een hofstede, Groenenhof genaamd, waarschijnlijk met het oog op de weilanden, welke haar om ringen. Het woonhuis is een hecht ge bouw, waaraan uitgestrekte en goed in- ge i;hte stallen en schuren grenzen. Aan een der vleugels van deze woning bevindt zich een paviljoen met twee balkonven sters, waarvan het eene, aan de Zuidzijde, uitziet op den grooten moestuin, het an dere, aan den Westkant, op het veld. Va-uit dit venster kon men den kronke- le d n loop der Seine volgen. In het Noor den uggen uitgestrekte bosschen, in het Oosten bouw- en weilanden. Gelukkig doorsnijdt de spoorweg dit dal eerst op 8 kilometer afstand van be doelde woning. Op een der eerste dagen van September, omstreeks drie uur in den namiddag, zat een twintigjarig meisje op het balkon aan de Westzijde, hetwelk orfigeven was van klematisranken, welke dezen gevel van het huis bedekten zij las een brief, haar Zooeven door den postbode van het dorp ter hand gesteld. Deze brief kwam uit Parijs. Blijkbaar bevatte hij iets belangrijks, want het meisje had er zich mede naar haar eigen vertrek begeven ten einde hem ongestoord te kunnen lezen, doch de glimlach, welke nu en dan om haar mond speelde, verried éen of ander aardige ofwel ironische zinsnede, uit Parijs tot den Groenenhof doorgedrongen. Om allen twijfel weg te nemen, willen wij hier den inhoud van dit schrijven rnededeeleri. Het werd door het blanke, aristocratische handje van een jeugdige Parijsche schoóne opgesteld, wier naam en positie wij terzelfder tijd zullen leerën kennen met eenige bijzonderheden be treffende het jonge meisje der boerderij. Is de brief zonderling, vol verregaande onbeschaamdheid en overvloeiende van hatelijkheden, de oorzaak daarvan is te wijten aan omstandigheden, welke wij in den loop van dit verhaal zullen te weten komen. "Nu woont ge reeds een maand op een boerderij van mijn vader, Rosemonde, en toch hebt gij het nog niet noodig ge acht mij een enkel maal te schrijven. Ik zou u van dit gemis aan wellevendheid een verwijt moeten maken, wanneer ik niet gewoon was mij boven dergelijke nietigheden verheven te gevoelen. Doch ik ben u, in uw eigen belang, eenige raad gevingen schuldig en wil wel zoo goed 'Zijn deze te geven. Door een van die onverklaarbare in schikkelijkheden welke een karaktertrek Van mijn edelen vader uitmaken, zijt ge te Parijs op hetzelfde pensionaat groot gebracht waar ik mijn opvoeding genoten heb. Van ons derde jaar zijn wij op voet van gelijkheid behandeld, door mevrouw JJelannav, die in de meening verkeerde öat wij zusters en beide dochters waren van graaf de Villefort, ons daarom ook even vriendelijk bejegende en met de- r.viVT -°fë?n ^""gde. Een zelfde onder- ij kleeding, leermeesteressen, kostgeld en beloomngen, alles hadden wij gemeen. Mijn vader wilde het zoo en ik moest mij daarbij nedcrleggen. Doch het tijdstip moest komen, waarop deze volmaakte gelijkheid zou ophouden. Graaf de Villefort heeft te veel verstand en hart, dan dat hij een onrechtvaardigheid of iets onbetamelijks zou willen begaan. Hij heeft ons gescheiden en aan ieder onzer haar ware plaats in de wereld aan gewezen. Zijn wettige dochter, de erf gename van zijn onmetelijk vermogen, wees hij den rang, dien zij in de maat schappij bekleeden moest de andere verzekerde hij een rustig, nederig bestaan en een toekomst zonder zorg, wanneer zij zich althans deze weldaden waardig toont. Dit, Rosemonde, zijn thans onze scherp afgebakende en welomschreven posities. Het ligt nu maar aan u om de wijste partij te kiezen, waardoor uw geluk ver zekerd is. Vergeet uw eerste opvoeding, welke te schitterend, te verheven was voor een meisje van uw stand, doe afstand van uwe dwaze droombeelden, van genoegens, Welke niet met uw rang1 overeenkomen. Leg u toe op uw plichten en bezigheden, in een woord, tracht, nu ge bestemd zijt een boerin te "worden, u met het werk, dat deze stand medebrengt, vertrouwd te maken het heeft evengoed zijn be koorlijkheden kortom, maak, door een ingetogen, nederig en arbeidzaam leven, dat gij eenmaal waardig zult zijn, de ge lukkige huisvrouw van eén rechtschapen landbouwer te worden Mijn vader heeft u een bruidscbar toe gestaan van zestig duizend franken en van heden verleent hij u e.en kostgeld van duizend franken, welke worden uit gekeerd door bemiddeling van zijn zeer eerbiedwaardiger! correspondent te Parijs den heer Falamon. Ik heb deze vrijgevig heid goedgekeurd. Gij bevindt u op den Groenenhof in een zeer fatsoenlijk land bouwersgezin bij Bernard, sederr achttien iaar pachter van mijn vader en wiens dochter en vrouw u met liefde zullen behandelen, wanneer ge hun genegenheid weet te verwerven. Ge zult moeten toe geven Rosemonde, dat uw lot benijdens waardig is het vcrledene terugwenschen zou ondankbaar, een andere toekomst droómen zou dwaas zijn. War mij aangaat, verlang ik erkentelijk heid noch genegenheid uwerzijds. Ik kan daar best buiten, nu ik geplaatst ben, zooals ik benen wijl mijn stelregel is, dat mén zich nimmer moet verloochenen, zelfs niet in gedachte Mijn vader blijft nog een jaar in Ind.ë. Dan keert hij naar Parijs terug, hetwelk hij reeds zoo lang geleden verlaten heeft en waarschijnlijk wel niet meer zal terug- kennen, doch waar hij de achting zal gemeten, waarop hij aanspraak heeft en al de genoegens zal smaken, welke hem tocKomen. Tot aan zijn terugkeer blijf ik onder de hoede van den heer Falamon en 2al ik hetzelfde hotel bewonen als mijn bejaarde, nicht, barones Plock. Ik ver wacht, dat dif hotel, in een tuin gelegen, ?iaauhuCt,gen(?egen van m''n vader zijn zal. Ik heb het in een der schoonste wijken van Parijs uitgekozen, en de heer Falamon heeft het, met mijn geld, contant betaald. Ik geef u hierbij mijn adres op voor het geval, dat ge mij mocht noodig hebben, doch herhaal u tevens, dat ik er u geen verplichting van wil maken, mij tijding van u te zenden. Adieu, Rosemonde. Lees mijn brief met aandacht, hij is in uw belang geschre ven. Ik wensch u alle goeds toe Rosalinda de Villefort. Toen Rosemonde dezen brief gelezen had, was haar eerste beweging een pen te nemen om in scherpe bewoordingen op zooveel onbeschaamdheid te antwoorden. Zij trilde van toorn. Zij wierp de pen weg en begaf zich weder op het balkon, adem de met volle teugen de buitenlucht in en keek naar de zwaluwen, welke, wijde bo gen beschrijvende, van het eene einde van den tuin naar het andere vlogen. Spoedig daarop werd er zacht aan de deut geklopt een jong meisje trad binnen het was Marguerite, de dochter van den pachter en van Catherine, zijn vrouw. Marguerite was zeventien iaar, schoon, vlijtig en zedig, een ware schat, wat be valligheid en gedrag aangaat. Bovendien de eenige dochter en haar vader gat haar vijf-en-twintig tot dertig duizend franken ten huwelijk mede. Geen wonder, dat het Marguerite niet aan aanbidders ontbrak, doch wijl haar hart nog vrij was, leefde zij nog in al de vroolijkheid en zorgeloosheid van haar zeventien lentes die bloeiende leeftijd waarin alles zonneschijn en vreug de is „Hoe nu I" zeide zij binnenkomend, „bent u mij vergeten, juffrouw En onze wandeling naar de leiboomen Weet u wel dat de druiven reeds meer dan rijp zijn Kom, hier is uw mandje." Rosemonde glimlachte, twee tranen schitterden tusschen haar wimpers. Mar guerite keek haar verwonderd aan. „Wat moer dat beteekencn hernam Zij. „Heeft die brief uit Parijs u zoo be droefd gemaakt Hij zag er toch zoo snoe perig uitDe postbode heeft hém mij laten zien. Er was een lak met een kroon op en er was een geur als van rozen in Mei. Zulk een brief kon dus nog boosaardig zijn O, had ik dat geweten, dan zou ik hem in het vuur geworpen hebben." „Daarin had je ongelijk, lieve Margue rite," antwoordde Rosemonde. „Het is altijd goed de waarheid te weten en deze brief bevat nog nuttige wenken voor mij. Laten wij nu naar den tuin gaan als je wilt." „Maar zeg eens, juffrouw, als u eens een ander kleed aantrok? De struiken zouden met het grootste genoegen dezen neteldoekschen japon aan flarden scheu ren. Die doornstruiken zijn zoo kwaad aardig 1 O, lieve juffrouw, wat zult u een moeite hebben uwe Parijsche toiletten te vergeten Ik kan mij dat zpo goed voor stellen, weet u, want ik zou er dol op zijn zulke prachtige stoffen te bezitten." „God behoede je daarvoor," antwoord de Rosemonde, terwijl zij van kleed ver wisselde. Marguerite was haar daarin met veel handigheid behulpzaam. „Ziezoo," zeide zij eindelijk, „nu nog de schoenen met deze laarsjes, welke goed zijn om me de in een rijtuig te zitten, zou u geen twin tig schreden kunnen doen, zonder dat zij stuk zouden zijn. Hoe kan men zulke dingen aandoen. Kijk, hier zijn een paar schoenen, welke u tegen steenen en ste kels kunnen beschermen. Heer in den hemel, ze zou met die satijnen laarsjes uit willen gaan 1" „Kom, Marguerite, laten wij nu ver trekken. En waar is mijn stroohoedje „Hier. Deze tuinhoed zal u beter tegen de zonnestralen beschutten dan een para sol, welke tegenwoordig veel gelijken op Zijden champignons. Hemel, wat staat u dat goedNu uw mandje. Als het te zwaar is, wanneer we weder naar huis gaan, zal ik het dragen." Beide meisjes verlieten het vertrek. Zij gingen de houten trap af en bevonden Zich weldra op de binnenplaats, welke op dit oogenblik wemelde van boerenknechts die ossen en werkpaarden naar de drink plaats dreven- Een man van een veertig jaar hield het toezicht. Het was de meester van dit alles, pachter Bernard. Hij had een zweep in de hand en liet over alles een wakend oog gaan. Toen hij zijn dochter met Rosemonde gewaar werd, glimlachte hij. „Goed zoo 1" riep hij, „de juffertjes gaan wandelen. Gaat maar, de druiven zijn rijp. En jelui," vervolgde hij, zich tot de knechts wendende, terwijl hij eens met de zweep klapte, met een vaardigheid, waarop een flink postillon afgunstig kon zijn, „brengt de beesten naar de stallen en gaat eten. De soep staat te dampen en de aardappels poffen in den oven." Al zingend gehoorzaamde een ieder aan Bernard's bevelen. Onderwijl wandelden de meisjes in de richting der leiboomen voort. Toen zij bij de muren gekomen waren waartegen de druivenwingerden groeiden, plaatste Marguerite twee ladders en Rosemonde kon met het inzamelen beginnen. Zij kozen de rijpste trossen uit, niet zonder zoo tusschenbeiden eens van de saprijke schoone vruchten te snoepen. Het gesprek werd intusschen voortgezet. Marguerite trachtte aan Rosemonde eenige vertrou welijke mededeelingen uit te lokken be treffende den brief, doch deze antwoordde slechts aarzelend. Spoedig gaf Marguerite dan ook al haar pogingen op. Een oogen blik later hoorde men het geschal van een jachthoorn in de bosschen van Senart, op een of twee kilometers van de boeiderij gelegen. „Zij schijnen een hertenjacht te hou den," zeide Marguerite. „Die heeren uit Parijs vinden er een vermaak in somtijds de rust van onze goede dieren te komen verstoren. Een dwaas genoegen 1 Een arm dier zich te laten moe rennen, het te dwingen zich over te geven en het daar na dooden 1 Zie, juffrouw, ik zou geen jager trouwen, al wilde hij mij hertogin maken." „Je hebt gelijk, Marguerite," antwoord de Rosemonde, haar vriendelijk aanzien de. „Je bent goedhartig. De jacht is een gruwelijk vermaak en al de poëzie uit de tijden der ridders rechtvaardigt de wreed heid der jagers niet." „Hoe mooi drukt u dat uit, juffrouw hernam het jonge boerinnetje, „u spreekt, zooals het in de boeken staat. Het spijt mij, dat ik dat niet geantwoord heb aan dien edelman, zooals vader zegt, die om streeks een half jaar geleden op Groenen hof kwam om zijn paarden te laten uit rusten. Hij had zes uren aan een stuk met Zijn vrienden achter een hert aangejaagd het dier was hun ontkomen en de gan- sche jachtpartij, honden, paarden, pikeurs en jagers, alles was in rep en roer. Ik lachte in mijn vuistje. De jager werd boos> doch ik spotte er mede." „En wie was die jonge man?" vroeg Rosemonde, met gemaakte onverschillig heid. „Ja, een van die zoons van goeden huize, zooals er zooveel op de kasteelen in deZe streek wonen. Zeer wel opgevoed trou wens. Hij was zesentwintig jaar oud en had den titel van burggraaf, half geruï neerd, maar toch nog vrij vermogend. Waarschijnlijk zoekt hij een rijk huwelijk te doen, ten einde zijn schulden te betalen. Zijn bejaarde vader bewoont een kasteel, twaalf kilometers van ITSr hij lijdt aan jicht, kniest zich dood, omdat hij niet meer paard lcaii rijden, voert processen uit verstrooiing en zegt, naar men beweert, vaak tot zijn zoon „Denk toch aan trou wen en neem een rijk meisje, dat je wapen schild opnieuw kan vergulden 1" „Goed, Marguerite. Daar heb je beider beeltenis in enkele trekken geteekend, en hoe heet nu wel die jonge candidaat vooi pen rijk huwelijk?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 7