Ei
m m m.i
■i ai
r
VOOR DE
H ,J§ ju m
rxam
mran
H
MM
m_.m
m"W, *i(
o
o
DE VADER UIT INDIE.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
ONS DAMBORD.
i ma W& SÉü K ~'éM-
mi wê.„
-M Ift ft I
-M.
vm. Wfc. w&., WZa,
m pp Pp
-ES—
8
O
O
O
l.r-i
OP "BEVEL,
„Maar, jongen, dat zijn toch geen ma
nieren zei een dame in een winkel tot
een jeugdigen verkooper achter de toon
bank, die onophoudelijk floot,
„Dit is op last van mijn patroon, me
vrouw
„Wat zeg je?"
„Ja, hij heeft ons nog gisteren gezegd,
at als we iets aan u verkochten, wij naar
al geld moeten fluiten."
SMAKELIJK.
„Aannemen,"
„Aannemen meneer
„Je patroon 1"
„Daar komt-ie al, meneer
„Meneer," zei de gast verontwaardigd,
kan men hier met rust eten, ja of neen,
„die vervloekte hond doet niets dan tegen
me aanspringen en mijn eten besnuffelen,
neem hem weg, wat ik u verzoeken mag,"
„Het is anders een heel rustige en fat
soenlijke hond," sprak de waard, „maar ik
Zie het al, ze hebben u het bord gegeven,
waar hij uit eet 1"
PLAAG.
Iemand kreeg het 's-avonds te kwaad
met een ander in de kroeg. Hij zei niets,
maar ging weg doch niet naar huis, maar
liep nog wat op, tot middernacht.
Toen schelde hij zeer hard bij zijn te
genstander aan.
Verschrikt sprong deze uit bed en wierp
een raam open.
„Wat is er? Wie is daar? Wat is er?"
„O, ik ben het maar, ik Gerritsen."
„Wat moet ie, Gerritsen, wat is er te
doen
„Och ik wou je maar waarschuwen,
een van de ramen van je huis staat open."
„Zoo welk dan
„Daar je met je kop uit ligt
UIT DE SCHOOL.
Jetje D., een rammel, zat eergisteren-
rnorgen kaarsrecht in de klas.
De onderwijzeres meende haar daar
voor te moeten beloonen en stelde haar
als voorbeeld van een ander, die niet stil
wilde zitten.
„Kijk eens naar Jetje D.," riep de onder
wijzeres vermanend, „hoe die braaf is en
stil zit, zij verroert zich niet."
„Zij kan niet, juffrouw," riep de gehee-
le klas. „Zij heeft een stijven nek 1"
WAARDE-BEPALING.
Een arbeider sprong een heer na, die
in 't water gevallen was en redde hem.
De heer gaf hem tot belooning een
kwartje,
„Wat zal ik je er van zeggen V zei de
redder tegen de omstanders, die veront
waardigd waren over de schrielheid van
den geredde, „de man weet zelf het best
wat hij waard is."
MAKKELIJK PRATEN.
,,'t Spijt mij, George, dat je mijn ja
pon niet mooi vindt iedereen zegt, dat
ze prachtig is."
„Ja, je vriendinnen betalen je den tol
der bewondering, maar ik moet1 je reke
ning betalen."
HET JONGE GESLACHT.
„Kees," zei de heer A., tot zijn veel-
belovenden zoon, „mijn vader gaf mij
een flink pak slaag als ik mij gedroeg
zooals jij nu."
„Nu vader," was het antwoord, „ik hoop
dat ik zoo iets nooit tot mijn zoontje
zal behoeven te zeggen."
DE WARE PROEF.
„En hoe bevalt je de nieuwe onderwij
zer op je school, Karei vroeg een be
langstellende oom.
„Dat weet ik niet," was het antwoord.
„Ik heb nog niets gedaan waarvoor ik
straf kon krijgen."
GEZELLIGE RAAD.
„Als ik maar wist, hoe ik 't aanleggen
moest, om mijn man meer thuis te hou
den
„Koop hem dan toch een automobiel
„Maar dan is hij immers nog veel min
der thuis
„Toch niet 1 Mijn man heeft er zich
onlangs ook een aangeschaft en nu zit
hij al langer dan zes maanden thuis met
een gebroken been,"
AANPAKKEN.
Baas (die werk heeft zijn overjas aan te
krijgen) „Zit dan de duivel in die jas
Leerjongen „Nog niet, baas."
TE LAAT.
Vrouw :„Had ik je maar nooit leeren
kennen l"
Man „Ja, nu het te laat is, heb je me
delijden met mij 1"
WENSCHELIJKER.
„Mijn dochter kunt u dadelijk krijgen,
meneer maar geld komt er eerst, bij mijn
dood."
„Zouden we 't niet omgekeerd kun
nen schikken
HET WEER VAN DEN DAG.
„Uw barometer wijst reeds veertien da
gen bestendig weer aan, en wij hebben
regen."
„Zeker, wij hebben bestendig regen."
DIE WEET HET.
„Waarom wordt de overwinning altijd
als een vrouw voorgesteld
„Ook eene vraagIk bemerk wel,
dat je niet getrouwd bent 1"
BOOZE KRITIEK.
(Op de kunsttentoonstelling.) Zij
„Maar waarom hangt men zulk een schil
derij op
Hij „Waarschijnlijk omdat men het
den schilder niet kon doen
Onder Redactie van de heeren W. IV,
Stuifbergen eu P. G. van Engelen,
adres bureau van dit blad.
PARTIJSTAND No. 62
R. Smit, Rotterdam.
Zwarx.
Uitruilen door 2127 geeft zwart lastig
spel.
WT'
Dient om op 39 te spelen 4034.
17—22
25. 28 17 21 12
26. 43—39 10—14
27. 38—33 29 38
28. 32 43
Wit ruilt steeds af en heeft daardoor
zijn middenstand verzwakt.
15—20
Waarschijnlijk is 1217 sterker.
29. 37—32 20—24
Zie vorigen zet.
30 43—38 5—10
Wit.
H, Regouw, Rotterdam.
Zwarts laatste zet was 1520.
Wit maakt nu de partij als volgt uit
1 28—22 17 x 28
2 32 x 23 19 x 28
3 34—30 25>:34
4 39x17 11x22
5 37—32 28 x 37
6 42 x 31 26 x 37
7 48—42 37 x 39
8 40—34 39 x 30
9 35X4 wint.
PARTIJ.
Partij gespeeld op 19 September 1915
in de vijfde ronde van dén 'Meesterwed-
strijd tusschen de heeren A. M. Olsen
(blind) met Wit en G. L. Gortmans met
Zwart.
1. 33—28 17—21
2. 39—33 12—17
Zwart begeeft zich hiermede op onregel-
mafige paden. Theoretisch is de zet 21
26.
3. 44—39 7—12
4. 31—26
Sluit zwart terecht op.
18—23
5. 34—30
Sterker is 3631, 3127. Wit moet
zich voorbehouden op 2024 met 3429
te kunnen uitruilen.
12—18
6. 37—31 20—24
7. 30—25 2— 7
8. 40—34 7—12
9. 34—29
Wit wil blijkbaar den eventueelen uit
ruil van zwart door 21~27 verhinderen.
23 34
10. 39 30 18—23
11. 31—27
Op 5044 zou zwart dam halen met
2127, enz.
12—18
12. 36—31
Om 1722 te beletten.
23—29.
Zwart gaat op avontuur uit. Toen deze
zet gespeeld werd, lachten de omstanders
zeer ironisch. Ik voor mij kan dezen zet nu
niet zoo buitengewoon slecht vinden, (ge
woon slecht. Red.) De voortzetting is 15
20, 10—15, 4—10, enz.
13. 41—36
Beter lijkt 4137, hetgeen combina
ties door middel van 2822 één zet eerder
mogelijk maakt.
18—23
14. 50—44 14—20
15. 25 14 9 20
Lokè een foutzetje uit. Wit mag nu
niet spelen 3025, daar dan volgt 2934,
34—40 en 24—29.
16. 44—39 4—9
17. 42—37
Aardig is het lokzetje door 4944,
29—34 (denkt, dat wit moet spelen 30—
25,waarop volgt 3440,2429) en 3329
1—7
18. 46—41
Wit mag hier ook spelen 4944, want
op 29—34 volgt 47—42, 34 25, 28—22,
17:28.26:17,11 22, 27:29.
7—12
19. 30—25
4944 mocht nu niet wegens 2934,
12—18
20. 25:14 9 :.20
21. 39—34
Wit vertrouwt het zaakje niet en schijnt
eenigszins bang voor verwikkelingen.
Het aangewezen spel voor wit is hier
28—22,17 28, 33 22, (zw. 11—17 ge-
dw.), 22 11, (zw. 6 17) met het beste
spel, daar de schijven 16, 17 en 21 in den
stand van zwart zeer slecht staan.
29 40
22. 35 44 24—29
Solieder en sterker is 1722, 21 12.
23. 33 24 20 29
84. 44—40
t.vm-
10—15
ONDERSCHEID.
„Zeg mij eens, is het waar, dat je vrouv»
een geleerde vrouw is?"
„Goddank neen Daar is zij veel te
verstandig voor."
VERSTANDIGE KEUS.
Een Duitsch student had geweigerd
te duelleeren. Een vriend vroeg hem
„Hoe kon je dat doen Men zal je voor
een lafaard aanzien."
„Dat maakt niet uit," antwoordde de
student, „ik ben liever voor een paar da
gen een lafaard, dan voor al mijn verder
lever, een doode man."
HIJ WIST 'T NU.
Kaartlegster „Er zal een dag komen
waarop tl met groot gevolg langs den weg
zult rijden."
Heer „En wanneer zal dat zijn
Kaartlegster „Dat mag ik niet zeggen."
Heer „Hier is nog een gulden dien
geef ik u, als u het mij zegt."-
Kaartlegster „Nu dan, op den dag
van uw begrafenis."
VERKEERD BEGREPEN.
Een pootige kerel is gearresteerd wa
gens ernstig verzet tegen de politie en
voor den rechter van instructie gevoerd,
die hem mededeelt, dat hem een advo
caat zal worden toegevoegd om hem te
verdedigen.
„Volstrekt niet noodig," antwoordde
hij, „ik heb geen mensch van noode om
me te verdedigen, kom maar op met je
drieën (de rechter, de griffier en de veld
wachter) ik kan jelui best alleen baas."
PRETTIGE CONVERSATIE.
Zij „Ik zou wel eens willen weten of
Ze naar mij met bewondering kijken."
Hij „Naar mij natuurlijk."
Zij t „Jou pedante jongen
Hij t „Naar mij kijken ze. Ze denken
hoe komt die leelijke lummel aan zoo'n
knap meisje."
De inleiding tot een schitterende combi
natie, welke alleszins pleit voor het kun
nen van den blinde.
17 26
45. 32—28 23 43
46. 34 3 43—49
Gedw.
47. 42—38 49 27
Slaat zwart anders dan volgt 3530 en
1611. Zwart sloeg aldus om nog eenige
kans te behouden; indien wit door dezelf
de zetten den slag mocht willen uitvoeren,
hoewel ook dan de stand absoluut verlo
ren is. Wit kiest nu natuurlijk-deze voor
zetting
48. 16—11 6:17
49. 3:5 geeft op.
Het bizonder moo ie in deze combinatie
is de gedwongen zet 4349 van zwart en
wit's zet 4238. Inderdaad houd ik de
zen slagzet voor den moóisten, die in dezen
wedstrijd geleverd werd, zcodat ik de par
tij eigenlijk alleen hiervoor heb besproken.
G. L. GORTMANS
PARTIJSTAND No. 63
Jean la Rije, Rotterdam.
Zwart.
31. 41—37
32. 49—44
..Door herhaald afruilen heeft wit ver
zwakkend gespeeld en heeft zwart een
eenigszins overwegenden middenstand
verkregen
24—29
Zwak Aangewezen is 1217. Zwart
moet zoolang mogelijk z'n sterken midden
stand handhaven.
33. 40—35 12—17
34. 27—21 16 27
35. 32 12 8 17
36. 37—32 19—24
Ook al minder sterk. 1722 is de zet.
37. 44—40 18—22
Steeds zwakker,
38. 31—27 22 31
39. 36 27 13—18
40. 39—34 14—19
Gespeeld op de volgende aardige posi
tiecombinatie 2721, 1722, 2116,
11—17, 16—11, 17—21, 26 28, 6 17
en later 1822 met goeden stand.
41. 27—21 17—22
42. 21—16 11—17
43. 47—42
Wit ziet natuurlijk, dat het geen doel
heeft 1611 te spelen, daar zwart met
een schijf in de minderheid immer remise
maakt.
In dezen stand antwoordde zwart on
middellijk op wit's zet 38, spelende op
32—28, 23:43, 34:3, 43—49. 3:21, 6—11,
16:7, 49:2 en wint, overzag echter, dat
zwart ook op andere wijze dam kon ne
men. Hij moest spelen 1520 en te ge-
legenertijd 38, 812 en 29—33.
44. 26—21
Wit.
H. Regouw, Rotterdam.
Wit aan zet speelde 3429
(Niet 3430 want dan kan zwart door
1014 voorloopig elke combinatie ver
mijden).
Zwart speelde nu 7—12, een sterke posi-
tiezet (alhoewel ook nu 1014 beter was)
doch ziet over het hoofd dat wit hierop
juist rekende, want nu volgt
24—19 13x24
29x20 15x24
35—30 24x35
44—40 35x44
39x50 28x39
48—43 39 x 48
41—36 48 X 31
36 X 27 en wint.
Cl 82 S3
Gaarne houden wij ons aanbevolen voor
problemen, slagzetten, eindspelen enz.
Ingezonden oplossingen moeten binnen
7 dagen in ons bezit zijn.
HUISKAMER
vü
2.
Burggraaf de la Rocheferney had geen
enkele maal Bernard in de rede gevallen,
terwijl deze een zeer logisch tafereel op
hing van den stand zijner zaken. Hij
had zwijgend en onbewegelijk, met ne-
dergeslagen oogen toegeluisterd. Toen de
pachter geëindigd had, haalde Leopold
een fraai notitieboekje te voorschijn,scheur
de er een blad uit en schreef daarop met
vaste hand de volgende woorden
„Ik beloof nimmer te zullen trouwen
dan met het meisje dat zich op dit cogen-
blik op de boerderij Groenenhof bevindt.
Haar ware naam is mij onbekend, doch
zij gaat door voor de nicht van Bernard
en zijn vrouw. Ik geef u daarop mijn
woord als edelman."
Het briefje werd onderteekend en ge
dateerd. Daarop reikte Leopold het den
pachter over, zeggende
„x.ees dit, mijnheer, en wees zoo goed
mij met uw gewone openhartigheid mede
te deelen, of ik erop rekenen kan, dat u
deze, door mij geteskende verklaring,
aan uw nicht zult ter hand stellen."
Bernard las het geschrevene. Hij scheen
Zien eenige oogenblikken te bedenken
daarop vouwde hij het papier, stak het
bij zich en antwoordde
„Ik zal het bezorgen."
„Aan degene, die gij uw nicht noemt".
„Ja, aan haar, meneer ik doe nimmer
een twijfelachtige belofte."
„Geef mij de hand, Bernard," riep de
burggraaf buiten zich zelve van vreugde
„ik v eve neef e(f zal zTexer trou
wen
„Dan. zult u wel een oude vrijer wor
den, mijnheer," antwoordde Bernard, „en
dat is jammer, want de naam Rochefer
ney is zeer schoon en sterft dan met u uit."
„Goed, goed," zeide Leopold, wiens
oogen straalden van vreugde en hoop.
„De eene dienst is den anderen waard."
hernam de pachter. „Mag ik u nu, zonder
onbescheiden te zijn, op mijn beurt vra
gen, waar u mijn nicht gezien heeft?"
„Op het pensionaat, nu drie maanden
geleden," gaf Leopold ten ant woord, „want
je hebt haar doen opvoeden op een der
beste kostscholen van Parijs."
„Jawel mijnheer. F-, bij welke ge-
legenh r
„Ik kwam dikwijls dij een mijner vrien
den, wiens moeder een villa bewoont
naast het pensionaat van mevrouw De-
lauwey. Beide tuinen zijn door een muur
gescheiden. Eens toen ik op dien muur ge
klauterd was, waarom, weet ik zelf niet
meer,werd ik in een laan,geen tien schreden
van mij af. een jong meisje gewaar van
buitengewone schoonheid. Zij bleef staan
en keek naar mij op. Nimmer zag ik zulk
een fiere houding, zulk een betooverenden
glimlach. Ik bleef onbeweeglijk op den
muur zitten, een beeld gelijk. Na eenige
oogenblikken wandelde het jonge meis
je een zijpad in om naar het gebouw terug
te keeren nog eenmaal kwam zij langs
mij heen. Toen ontwaakte ik als uit een
droom, ik riep mijzelf tot het leven terug,
hetwelk op het punt stond mij te ont
vlieden, brak een grooten tak seringen af
en wierp dezen aan de voeten der onbe
kende. Zij glimlachte, bukte zich om twee
of drie witte trossen te plukken en ver
volgde haar weg. Ik zag hoe zij zich haastig
verwijderde en het scheen mij, dat zij
mijn ziel medevoerde. Sedert heb ik dit
meisj» niet weder gezien,"
„En heeft u geen pogingen daartoe
aangewend
„Tien, twintig malen, doch altijd te
vergeefs."
„Heeft u zich ook tot mevrouw De-
lauway gewend, de directrice van het
pensionaat
„Ja, mevrouw Delauway scheepte mij
met de grootste beleefdheid, maar tevens
zeer beslist af."
„Welk een uitstekende vrouw 1" riep
Bernard uit. ...Veroorloof mij nu nog een
laatste vraag, mijnheer. Hoe is u te weten
gekomen dat zich het jonge meisje hier
bevond, daar u toch niet wist, dat zij mijn
nicht was
„Bernard, dat is mijn geheim, sta mij
toe, dat ik op mijn beurt daaromtrent het
stilzwijgen bewaar."
„Dat is uw recht," zeide de pachter.
„Wat zou mijn vraag trouwens ook uit
maken Misschien zou ik vernemen dat
het toeval of een gedienstige geest u op
het spoor van mijn nicht gebracht heeft.
Komaan, het is de moeite niet. Wat mij
meer belang inboezemt is, wat de heer
burggraaf voornemens is dezen nacht
te doen. Ik wilde u vooruit zeggen, dat
er een vertrek te uwer beschikking is
in een afzonderlijk gebouw doch tevens
waarschuw ik u, dat mijn nicht morgen
evenmin te voorschijn komen zal als heden
avond
„Dat wist ik reeds te voren, waarde
Bernard, want je standvastig karakter
is mij bekend. Mijn besluit is dan ook
reeds genomen. Mijn paard heeft gerust,
ik gevoel mij niet vermoeid en heb uit
stekend gesoupeerd, drie mijlen in draf,
één in galop en ik slaap heden nacht in
de ouderlijke woning. Morgen.... maar
je zal mij wel willen toestaan, dat ik je
niet vertel, hetgeen ik morgen doen moet,"
voegde de burggraaf er lachend bij.
„Noch ik," antwoordde de pachter,
eveneens hartelijk lachende.
Een kwartier later sprong burggraaf
de la Rocheferney op de binnenplaats
te paard en nam afscheid van zijn gast
heer. Deze volgde den ruiter jyig gerui-
men tijd met de oogen, toen hij over de,
door de maan beschenen wegen heen-
draafde, totdat hij achter het struikgewas
verdween.
Van den boulevard komende, merkt
men in de rue Faitbout, aan de rechter
hand drie of vier kleine hotels op van een
eenvoudigen doch sierlijken bouwtrant,
welke door tuinen omgeven zijn. Op
een zachten kalmen Septemberavond
verscheen een man van omstreeks vijfen
veertig jaar aan de deur van een dezer
liefelijke woningen en wendde zich tot
den portier met de vraag of de heer Fala
mon thuis was. Dit was een der aanzien
lijkste bankiers .De portier was zeer goed
gehuisvest hij zat juist aan tafel en dronk
een kop koffie, maar toch toonde hij zich
zeer voorkomend jegens den nieuw aan
gekomene. Hij vroeg niet naar zijn naam,
noch naar de reden van zijn bezoek,
zooals vele portiers die gewoon zijn den
vreemdeling een formeel verhoor te doen
ondergaan.
Deze raadpleegde slechts een register
en antwoordde, dat mijnheer Falamon
om acht uur den heer Guillaume ver
wachtte.
„Die ben ik," zeide de bezoeker.
„Wees dan zoo goed naar boven te
gaan, mijnheer." Terzelfdertijd schelde
de portier, ten einde den vreemdeling
aan te dienen. Een bediende in een een
voudige livrei verscheen aan de trap, en
de heer Guillaume, die hoogst eenvoudig
gekleed was, noemde zijn naam. zonder
dat hem daarnaar gevraagd werd.
De heer Falamon, die gewaarschuwd
was door het schellen van den portier,
kwam zijn bezoeker reeds in de eetzaal
te gemoet.
„Welk een nauwgezetheid, mijnheer!"
zeide de bankier.
„Dat is de beleefdheid van koningen
en bedelaars," gaf Guillaume ten ant
woord
De heer Falamon geleidde zijn gast naar
een ruim studeervertrek, hetwelk met
een deftige weelde gemeubeld was en
waar alles welstand en aanzien verried,
Hij schoof een leunstoel bij zijn schrijf
tafel en ging zelf niet zitten voordat Guil
laume had plaats genomen.
„Mijnheer," zeide de bankier, „ik
heb het werk doen beëindigen, hetwelk
u mij opgedragen had. Hier, in deze
lade,ligt uw gansche geldelijke toestand
omschreven. Wilt u het zelf nazien
Guillaume schoof zacht de reeds half
geopende lade dicht.
„Ik onderzoeken, hetgeen u zelf hebt
gezien en gecontroleerd, mijnheer Fala
mon riep hij uit. „Voor wren ziet u
mij aan Ik kom u slechts vragen naar de
totale bedragen, niet naar de bizonder-
heden in cijfers."
„Uw vertrouwen vereert mij en doet
mij veel genoegen, mijnheer," hernam de
heer Falamon. „Dit is dan het algemeen
overzicht De som, welke u bij mij heeft
gedeponeerd, bedraagt twee miliioen twee
honderd vijftig duizend franken. Van
dit bedrag heeft u zestig duizend franken
afgezonderd, waarvan ik de rente moer
uitkeeren aan iemand, dien ik niet noe
men zal. Bovendien bestemt u twee hon
derd duizend franken voor een open cre
diet ten bate van iemand, dien ik eveneens
niet behoef te noemen. Samen dus be
schikbaar op uw fondsen twee honderd
zestig duizend franken, zoodat nog ten
dienste van u overblijft de som van een
miliioen negen honderd negentig dui
zend franken."
„Dat is volkomen juist," zeide de heer
Guillaume. „Ik wist niet, dat ik zoo rijk
was. Doch geduld maar, ik ken een vogel,
die er veel van houdt het geld te laten
rollen."
„En wien u niets weigert, mijnheer?"
„Niets is nu juist het woord niet," lier-
nam de heer Guillaume. „Ik open hem
een ruim crediet, het welk nochtans zijn
grenzen heeft."
„Het crediet gaat dus heden in en be
draagt twee honderd duizend franken,
welke ik op "de eerste aanvrage tegen be
wijs kan uitbetalen vroeg de bankier.
„Zoo is het."
„Zonder tijd of koers te bepalen."
Ja.
„Zoodat de begunstigde persoon naar
goedvinden over dit bedrag beschikken'
kan."
„Naar haar goedvinden en volgens haar
wenschcn en grillen."
„En moet er, wanneer de gelieele som
ss uitbetaald, een nieuw crediet geopend
worden
„Een oogeublikje," antwoordde de heer
Guillaume glimlachend. „Uw voorko
mendheid voert u een weinig te ver, waar
de heer. Mijn vogel is voorzeker schoon
en hij zingt ook, zooals hij gebekt is,
doch hij is nog wat wild, zoodat het niet
goed zou zijn hem te veel vrijheid te
geven. Hij heeft netten en jagers te duch
ten* Laten wij ons dus voorloopig maar
tot een crediet van tweehonderd duizend
franken bepalen later kunnen we nog
altijd zien. Ik zal er eens over nadenken."
„U heeft slechts te bevelen mijnheer,"
zeide de bankier. „Dus dit is goed afge
sproken. Maar nu uzelf, hoeveel geld
heeft u noodig
„Ik?" vroeg de heer Guillaume, ter
wijl hij met de hand langs zijn voorhoofd
streek, „maar ik heb nog voor een maand
genoeg."
„U is zuinig, mijnheer. Het is reeds
bijna zes weken geleden, dat ik de eer had
u twee honderd vijf en twintig franken
ter hand te stellen."
„Welnu, reken eens na," hernam de heer
Guillaume, „tegen drie franken per dag
moet ik nog het ronde sommetje van ne
gentig franken op zak hebben, daarmede
kan ik nog een maand lang een leven
als een prins leiden."
„O, verheven gierigaard riep de heer
Falamon uit, terwijl hij de handen ten
hemel hief.
„Gierigaard herhaalde de zonderlinge
bezoeker. „Neen, u vergist u; ik spaar
niet waarom zou ik ook Ik bezit in
Indië een vermogen
„Hetwelk een waarde vertegenwoor
digt van...." vroeg de bankier.
„Daar heb ik uj" zeide Guillaume
„dat is een oogenblik van nieuwsgierig
heid, hetwelk uw stand kenmerkt. O,
die financiers. Ja, de vos verliest wel zijn
haar; maar niet zijn streken
„Pardon," hernam de heer Falamon
„het komt, omdat er zooveel geheimzin
nigs om u is uw leven is zoo zonderling
„Dat u het geheim wel zou willen door
gronden," vroegde de heer Guillaume
er bij. „Welnu waarde heer, ik acht u
bizonder hoog en wil u dan ook wel dit
geheim ontsluieren, doch heden niet en"
morgen evenmin. De dag zal komen,
waarop u mijn leven zal leeren kennen
als ware het een boek thans moet ik
dit boek echter nog gesloten houden.
Vraag mij niets. Doch ter zake. Ik heb
voor mij persoonlijk nog geld genoeg
bij me, maar daar men nimmer weet,
wat er gebeuren kan, zult u mij ver
plichten met een twintigduizend franken
te mijner beschikking te houden. In
geval van nood zal ik wel een eenvoudige
chèque op u trekken. Het is meer dan
waarschijnlijk, dat het in dit geval niet
gebeuren zal, maar...."
„Dat blijft afgesproken, mijnheer,"
zeide de bankier. „Nu nog een enkele
opmerking. Waarom verandert u uw leef
wijze niét, mijnheer Guillaume, al ware
het alleen maar in het belang van uw ge
zondheid Ik ben er van overtuigd,
dat u een leven leidt vol ontberingen."
„Ik 1" riep de millionair uit, „maar ik
richt festijnen aan als een vorst en geef
mij over aan genoegens van een koning
„Met drie frank per dag vroeg de
verblufte bankier.
„Duivels, dat zou ik denken. Hoor maar
eens. Ik sta winter en zomer om vijf uur
op en rook dan een pijpje,' terwijl ik lees
tot acht uur. Dan ontbijt ik met een eet
lust van een wolf, met brood, waarbij
radijs, kaas of wat het seizoen medebrengt.
Daarna ga ik mijn zaken' na tot twaalf
uur. Thuis wacht mij het tweede ont
bijt, een festijn, bestaande uit thee en
brood met veel boter. Daarna ga ik wat
kuieren, onverschillig waarheen. O, mijn
heer,u weet niet hoe heerlijk het is, vrij
te kunnen wandalen, waarheen men wil
't Is goddelijk Om zes uur dineer ik.
Dat zijn inderdaad Lucullus maaltijden.
Ik begeef mij naar een restaurant en daar
ga ik mij voor één frank aan de ontzet-
tendste uitspattingen te buiten, een
krachtig soepje, uitmuntende vleeschra-