Ei m m m.i ■i ai r VOOR DE H ,J§ ju m rxam mran H MM m_.m m"W, *i( o o DE VADER UIT INDIE. UIT DE MOPPENTROMMEL ONS DAMBORD. i ma W& SÉü K ~'éM- mi wê.„ -M Ift ft I -M. vm. Wfc. w&., WZa, m pp Pp -ES— 8 O O O l.r-i OP "BEVEL, „Maar, jongen, dat zijn toch geen ma nieren zei een dame in een winkel tot een jeugdigen verkooper achter de toon bank, die onophoudelijk floot, „Dit is op last van mijn patroon, me vrouw „Wat zeg je?" „Ja, hij heeft ons nog gisteren gezegd, at als we iets aan u verkochten, wij naar al geld moeten fluiten." SMAKELIJK. „Aannemen," „Aannemen meneer „Je patroon 1" „Daar komt-ie al, meneer „Meneer," zei de gast verontwaardigd, kan men hier met rust eten, ja of neen, „die vervloekte hond doet niets dan tegen me aanspringen en mijn eten besnuffelen, neem hem weg, wat ik u verzoeken mag," „Het is anders een heel rustige en fat soenlijke hond," sprak de waard, „maar ik Zie het al, ze hebben u het bord gegeven, waar hij uit eet 1" PLAAG. Iemand kreeg het 's-avonds te kwaad met een ander in de kroeg. Hij zei niets, maar ging weg doch niet naar huis, maar liep nog wat op, tot middernacht. Toen schelde hij zeer hard bij zijn te genstander aan. Verschrikt sprong deze uit bed en wierp een raam open. „Wat is er? Wie is daar? Wat is er?" „O, ik ben het maar, ik Gerritsen." „Wat moet ie, Gerritsen, wat is er te doen „Och ik wou je maar waarschuwen, een van de ramen van je huis staat open." „Zoo welk dan „Daar je met je kop uit ligt UIT DE SCHOOL. Jetje D., een rammel, zat eergisteren- rnorgen kaarsrecht in de klas. De onderwijzeres meende haar daar voor te moeten beloonen en stelde haar als voorbeeld van een ander, die niet stil wilde zitten. „Kijk eens naar Jetje D.," riep de onder wijzeres vermanend, „hoe die braaf is en stil zit, zij verroert zich niet." „Zij kan niet, juffrouw," riep de gehee- le klas. „Zij heeft een stijven nek 1" WAARDE-BEPALING. Een arbeider sprong een heer na, die in 't water gevallen was en redde hem. De heer gaf hem tot belooning een kwartje, „Wat zal ik je er van zeggen V zei de redder tegen de omstanders, die veront waardigd waren over de schrielheid van den geredde, „de man weet zelf het best wat hij waard is." MAKKELIJK PRATEN. ,,'t Spijt mij, George, dat je mijn ja pon niet mooi vindt iedereen zegt, dat ze prachtig is." „Ja, je vriendinnen betalen je den tol der bewondering, maar ik moet1 je reke ning betalen." HET JONGE GESLACHT. „Kees," zei de heer A., tot zijn veel- belovenden zoon, „mijn vader gaf mij een flink pak slaag als ik mij gedroeg zooals jij nu." „Nu vader," was het antwoord, „ik hoop dat ik zoo iets nooit tot mijn zoontje zal behoeven te zeggen." DE WARE PROEF. „En hoe bevalt je de nieuwe onderwij zer op je school, Karei vroeg een be langstellende oom. „Dat weet ik niet," was het antwoord. „Ik heb nog niets gedaan waarvoor ik straf kon krijgen." GEZELLIGE RAAD. „Als ik maar wist, hoe ik 't aanleggen moest, om mijn man meer thuis te hou den „Koop hem dan toch een automobiel „Maar dan is hij immers nog veel min der thuis „Toch niet 1 Mijn man heeft er zich onlangs ook een aangeschaft en nu zit hij al langer dan zes maanden thuis met een gebroken been," AANPAKKEN. Baas (die werk heeft zijn overjas aan te krijgen) „Zit dan de duivel in die jas Leerjongen „Nog niet, baas." TE LAAT. Vrouw :„Had ik je maar nooit leeren kennen l" Man „Ja, nu het te laat is, heb je me delijden met mij 1" WENSCHELIJKER. „Mijn dochter kunt u dadelijk krijgen, meneer maar geld komt er eerst, bij mijn dood." „Zouden we 't niet omgekeerd kun nen schikken HET WEER VAN DEN DAG. „Uw barometer wijst reeds veertien da gen bestendig weer aan, en wij hebben regen." „Zeker, wij hebben bestendig regen." DIE WEET HET. „Waarom wordt de overwinning altijd als een vrouw voorgesteld „Ook eene vraagIk bemerk wel, dat je niet getrouwd bent 1" BOOZE KRITIEK. (Op de kunsttentoonstelling.) Zij „Maar waarom hangt men zulk een schil derij op Hij „Waarschijnlijk omdat men het den schilder niet kon doen Onder Redactie van de heeren W. IV, Stuifbergen eu P. G. van Engelen, adres bureau van dit blad. PARTIJSTAND No. 62 R. Smit, Rotterdam. Zwarx. Uitruilen door 2127 geeft zwart lastig spel. WT' Dient om op 39 te spelen 4034. 17—22 25. 28 17 21 12 26. 43—39 10—14 27. 38—33 29 38 28. 32 43 Wit ruilt steeds af en heeft daardoor zijn middenstand verzwakt. 15—20 Waarschijnlijk is 1217 sterker. 29. 37—32 20—24 Zie vorigen zet. 30 43—38 5—10 Wit. H, Regouw, Rotterdam. Zwarts laatste zet was 1520. Wit maakt nu de partij als volgt uit 1 28—22 17 x 28 2 32 x 23 19 x 28 3 34—30 25>:34 4 39x17 11x22 5 37—32 28 x 37 6 42 x 31 26 x 37 7 48—42 37 x 39 8 40—34 39 x 30 9 35X4 wint. PARTIJ. Partij gespeeld op 19 September 1915 in de vijfde ronde van dén 'Meesterwed- strijd tusschen de heeren A. M. Olsen (blind) met Wit en G. L. Gortmans met Zwart. 1. 33—28 17—21 2. 39—33 12—17 Zwart begeeft zich hiermede op onregel- mafige paden. Theoretisch is de zet 21 26. 3. 44—39 7—12 4. 31—26 Sluit zwart terecht op. 18—23 5. 34—30 Sterker is 3631, 3127. Wit moet zich voorbehouden op 2024 met 3429 te kunnen uitruilen. 12—18 6. 37—31 20—24 7. 30—25 2— 7 8. 40—34 7—12 9. 34—29 Wit wil blijkbaar den eventueelen uit ruil van zwart door 21~27 verhinderen. 23 34 10. 39 30 18—23 11. 31—27 Op 5044 zou zwart dam halen met 2127, enz. 12—18 12. 36—31 Om 1722 te beletten. 23—29. Zwart gaat op avontuur uit. Toen deze zet gespeeld werd, lachten de omstanders zeer ironisch. Ik voor mij kan dezen zet nu niet zoo buitengewoon slecht vinden, (ge woon slecht. Red.) De voortzetting is 15 20, 10—15, 4—10, enz. 13. 41—36 Beter lijkt 4137, hetgeen combina ties door middel van 2822 één zet eerder mogelijk maakt. 18—23 14. 50—44 14—20 15. 25 14 9 20 Lokè een foutzetje uit. Wit mag nu niet spelen 3025, daar dan volgt 2934, 34—40 en 24—29. 16. 44—39 4—9 17. 42—37 Aardig is het lokzetje door 4944, 29—34 (denkt, dat wit moet spelen 30— 25,waarop volgt 3440,2429) en 3329 1—7 18. 46—41 Wit mag hier ook spelen 4944, want op 29—34 volgt 47—42, 34 25, 28—22, 17:28.26:17,11 22, 27:29. 7—12 19. 30—25 4944 mocht nu niet wegens 2934, 12—18 20. 25:14 9 :.20 21. 39—34 Wit vertrouwt het zaakje niet en schijnt eenigszins bang voor verwikkelingen. Het aangewezen spel voor wit is hier 28—22,17 28, 33 22, (zw. 11—17 ge- dw.), 22 11, (zw. 6 17) met het beste spel, daar de schijven 16, 17 en 21 in den stand van zwart zeer slecht staan. 29 40 22. 35 44 24—29 Solieder en sterker is 1722, 21 12. 23. 33 24 20 29 84. 44—40 t.vm- 10—15 ONDERSCHEID. „Zeg mij eens, is het waar, dat je vrouv» een geleerde vrouw is?" „Goddank neen Daar is zij veel te verstandig voor." VERSTANDIGE KEUS. Een Duitsch student had geweigerd te duelleeren. Een vriend vroeg hem „Hoe kon je dat doen Men zal je voor een lafaard aanzien." „Dat maakt niet uit," antwoordde de student, „ik ben liever voor een paar da gen een lafaard, dan voor al mijn verder lever, een doode man." HIJ WIST 'T NU. Kaartlegster „Er zal een dag komen waarop tl met groot gevolg langs den weg zult rijden." Heer „En wanneer zal dat zijn Kaartlegster „Dat mag ik niet zeggen." Heer „Hier is nog een gulden dien geef ik u, als u het mij zegt."- Kaartlegster „Nu dan, op den dag van uw begrafenis." VERKEERD BEGREPEN. Een pootige kerel is gearresteerd wa gens ernstig verzet tegen de politie en voor den rechter van instructie gevoerd, die hem mededeelt, dat hem een advo caat zal worden toegevoegd om hem te verdedigen. „Volstrekt niet noodig," antwoordde hij, „ik heb geen mensch van noode om me te verdedigen, kom maar op met je drieën (de rechter, de griffier en de veld wachter) ik kan jelui best alleen baas." PRETTIGE CONVERSATIE. Zij „Ik zou wel eens willen weten of Ze naar mij met bewondering kijken." Hij „Naar mij natuurlijk." Zij t „Jou pedante jongen Hij t „Naar mij kijken ze. Ze denken hoe komt die leelijke lummel aan zoo'n knap meisje." De inleiding tot een schitterende combi natie, welke alleszins pleit voor het kun nen van den blinde. 17 26 45. 32—28 23 43 46. 34 3 43—49 Gedw. 47. 42—38 49 27 Slaat zwart anders dan volgt 3530 en 1611. Zwart sloeg aldus om nog eenige kans te behouden; indien wit door dezelf de zetten den slag mocht willen uitvoeren, hoewel ook dan de stand absoluut verlo ren is. Wit kiest nu natuurlijk-deze voor zetting 48. 16—11 6:17 49. 3:5 geeft op. Het bizonder moo ie in deze combinatie is de gedwongen zet 4349 van zwart en wit's zet 4238. Inderdaad houd ik de zen slagzet voor den moóisten, die in dezen wedstrijd geleverd werd, zcodat ik de par tij eigenlijk alleen hiervoor heb besproken. G. L. GORTMANS PARTIJSTAND No. 63 Jean la Rije, Rotterdam. Zwart. 31. 41—37 32. 49—44 ..Door herhaald afruilen heeft wit ver zwakkend gespeeld en heeft zwart een eenigszins overwegenden middenstand verkregen 24—29 Zwak Aangewezen is 1217. Zwart moet zoolang mogelijk z'n sterken midden stand handhaven. 33. 40—35 12—17 34. 27—21 16 27 35. 32 12 8 17 36. 37—32 19—24 Ook al minder sterk. 1722 is de zet. 37. 44—40 18—22 Steeds zwakker, 38. 31—27 22 31 39. 36 27 13—18 40. 39—34 14—19 Gespeeld op de volgende aardige posi tiecombinatie 2721, 1722, 2116, 11—17, 16—11, 17—21, 26 28, 6 17 en later 1822 met goeden stand. 41. 27—21 17—22 42. 21—16 11—17 43. 47—42 Wit ziet natuurlijk, dat het geen doel heeft 1611 te spelen, daar zwart met een schijf in de minderheid immer remise maakt. In dezen stand antwoordde zwart on middellijk op wit's zet 38, spelende op 32—28, 23:43, 34:3, 43—49. 3:21, 6—11, 16:7, 49:2 en wint, overzag echter, dat zwart ook op andere wijze dam kon ne men. Hij moest spelen 1520 en te ge- legenertijd 38, 812 en 29—33. 44. 26—21 Wit. H. Regouw, Rotterdam. Wit aan zet speelde 3429 (Niet 3430 want dan kan zwart door 1014 voorloopig elke combinatie ver mijden). Zwart speelde nu 7—12, een sterke posi- tiezet (alhoewel ook nu 1014 beter was) doch ziet over het hoofd dat wit hierop juist rekende, want nu volgt 24—19 13x24 29x20 15x24 35—30 24x35 44—40 35x44 39x50 28x39 48—43 39 x 48 41—36 48 X 31 36 X 27 en wint. Cl 82 S3 Gaarne houden wij ons aanbevolen voor problemen, slagzetten, eindspelen enz. Ingezonden oplossingen moeten binnen 7 dagen in ons bezit zijn. HUISKAMER vü 2. Burggraaf de la Rocheferney had geen enkele maal Bernard in de rede gevallen, terwijl deze een zeer logisch tafereel op hing van den stand zijner zaken. Hij had zwijgend en onbewegelijk, met ne- dergeslagen oogen toegeluisterd. Toen de pachter geëindigd had, haalde Leopold een fraai notitieboekje te voorschijn,scheur de er een blad uit en schreef daarop met vaste hand de volgende woorden „Ik beloof nimmer te zullen trouwen dan met het meisje dat zich op dit cogen- blik op de boerderij Groenenhof bevindt. Haar ware naam is mij onbekend, doch zij gaat door voor de nicht van Bernard en zijn vrouw. Ik geef u daarop mijn woord als edelman." Het briefje werd onderteekend en ge dateerd. Daarop reikte Leopold het den pachter over, zeggende „x.ees dit, mijnheer, en wees zoo goed mij met uw gewone openhartigheid mede te deelen, of ik erop rekenen kan, dat u deze, door mij geteskende verklaring, aan uw nicht zult ter hand stellen." Bernard las het geschrevene. Hij scheen Zien eenige oogenblikken te bedenken daarop vouwde hij het papier, stak het bij zich en antwoordde „Ik zal het bezorgen." „Aan degene, die gij uw nicht noemt". „Ja, aan haar, meneer ik doe nimmer een twijfelachtige belofte." „Geef mij de hand, Bernard," riep de burggraaf buiten zich zelve van vreugde „ik v eve neef e(f zal zTexer trou wen „Dan. zult u wel een oude vrijer wor den, mijnheer," antwoordde Bernard, „en dat is jammer, want de naam Rochefer ney is zeer schoon en sterft dan met u uit." „Goed, goed," zeide Leopold, wiens oogen straalden van vreugde en hoop. „De eene dienst is den anderen waard." hernam de pachter. „Mag ik u nu, zonder onbescheiden te zijn, op mijn beurt vra gen, waar u mijn nicht gezien heeft?" „Op het pensionaat, nu drie maanden geleden," gaf Leopold ten ant woord, „want je hebt haar doen opvoeden op een der beste kostscholen van Parijs." „Jawel mijnheer. F-, bij welke ge- legenh r „Ik kwam dikwijls dij een mijner vrien den, wiens moeder een villa bewoont naast het pensionaat van mevrouw De- lauwey. Beide tuinen zijn door een muur gescheiden. Eens toen ik op dien muur ge klauterd was, waarom, weet ik zelf niet meer,werd ik in een laan,geen tien schreden van mij af. een jong meisje gewaar van buitengewone schoonheid. Zij bleef staan en keek naar mij op. Nimmer zag ik zulk een fiere houding, zulk een betooverenden glimlach. Ik bleef onbeweeglijk op den muur zitten, een beeld gelijk. Na eenige oogenblikken wandelde het jonge meis je een zijpad in om naar het gebouw terug te keeren nog eenmaal kwam zij langs mij heen. Toen ontwaakte ik als uit een droom, ik riep mijzelf tot het leven terug, hetwelk op het punt stond mij te ont vlieden, brak een grooten tak seringen af en wierp dezen aan de voeten der onbe kende. Zij glimlachte, bukte zich om twee of drie witte trossen te plukken en ver volgde haar weg. Ik zag hoe zij zich haastig verwijderde en het scheen mij, dat zij mijn ziel medevoerde. Sedert heb ik dit meisj» niet weder gezien," „En heeft u geen pogingen daartoe aangewend „Tien, twintig malen, doch altijd te vergeefs." „Heeft u zich ook tot mevrouw De- lauway gewend, de directrice van het pensionaat „Ja, mevrouw Delauway scheepte mij met de grootste beleefdheid, maar tevens zeer beslist af." „Welk een uitstekende vrouw 1" riep Bernard uit. ...Veroorloof mij nu nog een laatste vraag, mijnheer. Hoe is u te weten gekomen dat zich het jonge meisje hier bevond, daar u toch niet wist, dat zij mijn nicht was „Bernard, dat is mijn geheim, sta mij toe, dat ik op mijn beurt daaromtrent het stilzwijgen bewaar." „Dat is uw recht," zeide de pachter. „Wat zou mijn vraag trouwens ook uit maken Misschien zou ik vernemen dat het toeval of een gedienstige geest u op het spoor van mijn nicht gebracht heeft. Komaan, het is de moeite niet. Wat mij meer belang inboezemt is, wat de heer burggraaf voornemens is dezen nacht te doen. Ik wilde u vooruit zeggen, dat er een vertrek te uwer beschikking is in een afzonderlijk gebouw doch tevens waarschuw ik u, dat mijn nicht morgen evenmin te voorschijn komen zal als heden avond „Dat wist ik reeds te voren, waarde Bernard, want je standvastig karakter is mij bekend. Mijn besluit is dan ook reeds genomen. Mijn paard heeft gerust, ik gevoel mij niet vermoeid en heb uit stekend gesoupeerd, drie mijlen in draf, één in galop en ik slaap heden nacht in de ouderlijke woning. Morgen.... maar je zal mij wel willen toestaan, dat ik je niet vertel, hetgeen ik morgen doen moet," voegde de burggraaf er lachend bij. „Noch ik," antwoordde de pachter, eveneens hartelijk lachende. Een kwartier later sprong burggraaf de la Rocheferney op de binnenplaats te paard en nam afscheid van zijn gast heer. Deze volgde den ruiter jyig gerui- men tijd met de oogen, toen hij over de, door de maan beschenen wegen heen- draafde, totdat hij achter het struikgewas verdween. Van den boulevard komende, merkt men in de rue Faitbout, aan de rechter hand drie of vier kleine hotels op van een eenvoudigen doch sierlijken bouwtrant, welke door tuinen omgeven zijn. Op een zachten kalmen Septemberavond verscheen een man van omstreeks vijfen veertig jaar aan de deur van een dezer liefelijke woningen en wendde zich tot den portier met de vraag of de heer Fala mon thuis was. Dit was een der aanzien lijkste bankiers .De portier was zeer goed gehuisvest hij zat juist aan tafel en dronk een kop koffie, maar toch toonde hij zich zeer voorkomend jegens den nieuw aan gekomene. Hij vroeg niet naar zijn naam, noch naar de reden van zijn bezoek, zooals vele portiers die gewoon zijn den vreemdeling een formeel verhoor te doen ondergaan. Deze raadpleegde slechts een register en antwoordde, dat mijnheer Falamon om acht uur den heer Guillaume ver wachtte. „Die ben ik," zeide de bezoeker. „Wees dan zoo goed naar boven te gaan, mijnheer." Terzelfdertijd schelde de portier, ten einde den vreemdeling aan te dienen. Een bediende in een een voudige livrei verscheen aan de trap, en de heer Guillaume, die hoogst eenvoudig gekleed was, noemde zijn naam. zonder dat hem daarnaar gevraagd werd. De heer Falamon, die gewaarschuwd was door het schellen van den portier, kwam zijn bezoeker reeds in de eetzaal te gemoet. „Welk een nauwgezetheid, mijnheer!" zeide de bankier. „Dat is de beleefdheid van koningen en bedelaars," gaf Guillaume ten ant woord De heer Falamon geleidde zijn gast naar een ruim studeervertrek, hetwelk met een deftige weelde gemeubeld was en waar alles welstand en aanzien verried, Hij schoof een leunstoel bij zijn schrijf tafel en ging zelf niet zitten voordat Guil laume had plaats genomen. „Mijnheer," zeide de bankier, „ik heb het werk doen beëindigen, hetwelk u mij opgedragen had. Hier, in deze lade,ligt uw gansche geldelijke toestand omschreven. Wilt u het zelf nazien Guillaume schoof zacht de reeds half geopende lade dicht. „Ik onderzoeken, hetgeen u zelf hebt gezien en gecontroleerd, mijnheer Fala mon riep hij uit. „Voor wren ziet u mij aan Ik kom u slechts vragen naar de totale bedragen, niet naar de bizonder- heden in cijfers." „Uw vertrouwen vereert mij en doet mij veel genoegen, mijnheer," hernam de heer Falamon. „Dit is dan het algemeen overzicht De som, welke u bij mij heeft gedeponeerd, bedraagt twee miliioen twee honderd vijftig duizend franken. Van dit bedrag heeft u zestig duizend franken afgezonderd, waarvan ik de rente moer uitkeeren aan iemand, dien ik niet noe men zal. Bovendien bestemt u twee hon derd duizend franken voor een open cre diet ten bate van iemand, dien ik eveneens niet behoef te noemen. Samen dus be schikbaar op uw fondsen twee honderd zestig duizend franken, zoodat nog ten dienste van u overblijft de som van een miliioen negen honderd negentig dui zend franken." „Dat is volkomen juist," zeide de heer Guillaume. „Ik wist niet, dat ik zoo rijk was. Doch geduld maar, ik ken een vogel, die er veel van houdt het geld te laten rollen." „En wien u niets weigert, mijnheer?" „Niets is nu juist het woord niet," lier- nam de heer Guillaume. „Ik open hem een ruim crediet, het welk nochtans zijn grenzen heeft." „Het crediet gaat dus heden in en be draagt twee honderd duizend franken, welke ik op "de eerste aanvrage tegen be wijs kan uitbetalen vroeg de bankier. „Zoo is het." „Zonder tijd of koers te bepalen." Ja. „Zoodat de begunstigde persoon naar goedvinden over dit bedrag beschikken' kan." „Naar haar goedvinden en volgens haar wenschcn en grillen." „En moet er, wanneer de gelieele som ss uitbetaald, een nieuw crediet geopend worden „Een oogeublikje," antwoordde de heer Guillaume glimlachend. „Uw voorko mendheid voert u een weinig te ver, waar de heer. Mijn vogel is voorzeker schoon en hij zingt ook, zooals hij gebekt is, doch hij is nog wat wild, zoodat het niet goed zou zijn hem te veel vrijheid te geven. Hij heeft netten en jagers te duch ten* Laten wij ons dus voorloopig maar tot een crediet van tweehonderd duizend franken bepalen later kunnen we nog altijd zien. Ik zal er eens over nadenken." „U heeft slechts te bevelen mijnheer," zeide de bankier. „Dus dit is goed afge sproken. Maar nu uzelf, hoeveel geld heeft u noodig „Ik?" vroeg de heer Guillaume, ter wijl hij met de hand langs zijn voorhoofd streek, „maar ik heb nog voor een maand genoeg." „U is zuinig, mijnheer. Het is reeds bijna zes weken geleden, dat ik de eer had u twee honderd vijf en twintig franken ter hand te stellen." „Welnu, reken eens na," hernam de heer Guillaume, „tegen drie franken per dag moet ik nog het ronde sommetje van ne gentig franken op zak hebben, daarmede kan ik nog een maand lang een leven als een prins leiden." „O, verheven gierigaard riep de heer Falamon uit, terwijl hij de handen ten hemel hief. „Gierigaard herhaalde de zonderlinge bezoeker. „Neen, u vergist u; ik spaar niet waarom zou ik ook Ik bezit in Indië een vermogen „Hetwelk een waarde vertegenwoor digt van...." vroeg de bankier. „Daar heb ik uj" zeide Guillaume „dat is een oogenblik van nieuwsgierig heid, hetwelk uw stand kenmerkt. O, die financiers. Ja, de vos verliest wel zijn haar; maar niet zijn streken „Pardon," hernam de heer Falamon „het komt, omdat er zooveel geheimzin nigs om u is uw leven is zoo zonderling „Dat u het geheim wel zou willen door gronden," vroegde de heer Guillaume er bij. „Welnu waarde heer, ik acht u bizonder hoog en wil u dan ook wel dit geheim ontsluieren, doch heden niet en" morgen evenmin. De dag zal komen, waarop u mijn leven zal leeren kennen als ware het een boek thans moet ik dit boek echter nog gesloten houden. Vraag mij niets. Doch ter zake. Ik heb voor mij persoonlijk nog geld genoeg bij me, maar daar men nimmer weet, wat er gebeuren kan, zult u mij ver plichten met een twintigduizend franken te mijner beschikking te houden. In geval van nood zal ik wel een eenvoudige chèque op u trekken. Het is meer dan waarschijnlijk, dat het in dit geval niet gebeuren zal, maar...." „Dat blijft afgesproken, mijnheer," zeide de bankier. „Nu nog een enkele opmerking. Waarom verandert u uw leef wijze niét, mijnheer Guillaume, al ware het alleen maar in het belang van uw ge zondheid Ik ben er van overtuigd, dat u een leven leidt vol ontberingen." „Ik 1" riep de millionair uit, „maar ik richt festijnen aan als een vorst en geef mij over aan genoegens van een koning „Met drie frank per dag vroeg de verblufte bankier. „Duivels, dat zou ik denken. Hoor maar eens. Ik sta winter en zomer om vijf uur op en rook dan een pijpje,' terwijl ik lees tot acht uur. Dan ontbijt ik met een eet lust van een wolf, met brood, waarbij radijs, kaas of wat het seizoen medebrengt. Daarna ga ik mijn zaken' na tot twaalf uur. Thuis wacht mij het tweede ont bijt, een festijn, bestaande uit thee en brood met veel boter. Daarna ga ik wat kuieren, onverschillig waarheen. O, mijn heer,u weet niet hoe heerlijk het is, vrij te kunnen wandalen, waarheen men wil 't Is goddelijk Om zes uur dineer ik. Dat zijn inderdaad Lucullus maaltijden. Ik begeef mij naar een restaurant en daar ga ik mij voor één frank aan de ontzet- tendste uitspattingen te buiten, een krachtig soepje, uitmuntende vleeschra-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 11