V ■u f H Q ELCK WAT WILS. TREKJES Hoe msu op St. Nicolaas- avond suprises wisselt. Hoe een stoute sportieve joegen den knecht ontving. i5t X x 11 lioe kunnen wij dat trekken, Bruintje? De moeder der armen. UIT DE MOPPENTROMMEL, St. Nicolaas ontmaskerd en ontzield. No. 375. Het is een donkere winteravond; huilend giert de Noordenwind en zweept de sneeuw door de straten. Niettegenstaande het slech te weder is alles op de been. Hier ziet men een rijk gekleede dame een winkel binnen treden, daar staan een paar arme ouders uit te rekenen, o£ er met een kleinigheid kan overschieten om hun kindertjes een genoegen te verschaf Jen; zij zouden het immers niet van zich kunnen verkrijgen Ket vrootijke kin derfeest voorhij te later, gaan, zonder ook hun kroost te gedenken. Na lang beraad gaan zij evenals de rijke dame een winkel binnen, niet om naar kostbaar, fraai speelgoed te kijken, dat behoort voor hen tot de verboden vruchten; neen, zij moeten het nuttige met het aangename vereenigen. „Mij nankt," zegt moeder Pieterse, „dat we voer Jantje een nieuwe pet, en voor Mieke een paar nieuwe schortjes moesten koopen; r\.s we er dan nog wat suikergoed bij doen, kunnen ze dubbel en dwars tevre den zijn." Zoo sprekende zagen ze de dame van daar even den winkel uitkomen. Ze had een klein pakje in hare hand. Niet ver van den winkei schelt ze aan; het is een zeer net en deftig huis. Na eenige seconden wordt de deur ge opend, en treedt de dame binnen, zij loopt regelrecht naar de huiskamer, waar haar echtgenoot haar reeds wachtte. „Ik heb het." riep re binnenstormende en hem begroetende: „ik heb er nog twee kwart jes afgekregen, Seve man. Wat zal ze ge lukkig zijn; kijk eens, is dat niet juist wat we sarn.en gezien hebben?" vroeg zij, het pakje openende, waaruit een fraaie borstspeld te voorschijn kwam Mijnheer was opgestaan, en naderbij komende, beziet hij het glinste rende voorwerp bij hst licht. ,,'t Is v/aar," zegt hij „en ik hoop dat het haar genoegen, zal doen, want het is anders te gek; wij besteden meer, dan we kunnen. Denk eens, dat hei haast Nieuwjaar is, dan komen de rekeningen, -en er zijn er me zoo iets." „Kom, beste man, daarover geen zorg," riep mevrouw, „tegen dien tijd zullen we wel weer verder zien. Maar, a propos, wil je zoo goed zijn er een pakje van te maken, en het bij F. te laten bezorgen? Wat zal ze gein' ig zijn, onze lieve Do- ra; 't zou me ook jrg hindererals die ken nisjes van haar van avond allerhande surpri ses kregen, en onze Dora het allemaal moest aanzien. Neen, lieve man, daar zullen wij, haar ouders, voor zorgen, je hart zou bloe den van spijt, als je haar van avond met een bedroefd gezicht tehuis zag komen." Intusschen was mijnheer A. al begonnen het schcoce geschenk ;n een fraai doosje en daarna in een doïijn papiertjes te wikkelen, kier en daar een versje opschrijvende. Me vrouw sloeg hem met blijkbaar genoegen gade- „Ik moet je bepaald mijn compliment ma ken over js goede manier van inpakken," sprak zij- „Ik zou het je heusch niet nadoen, man." ,-Zoo vind je het waarlijk goed? Het is eigenlijk bespottelijk, dac een kapitein van de infanterie met korting op zijn traktement t, tot over de ooren in de beeren, nóg gouden borstspelden aan zijn dochter ca deau geeft; maar enfin, jij moet je zin heb ben ook, anders d ugt het toch niet; zie daar, het is gereed." liet hij ar op volgen, hei <~kje overhandigende. „Zorg jij nu maar, dat het er komt, want daar heb ik geen verstand van, om ico met draaierijen om te gaan, er.kei en- alleen, om een gewoon klein pakje met een broche aan je dochter te la ten brengen, vind ik eigenlijk gezegd een flauwiteit; als het mij te doen stond dan zou ik morgenochtend zeggen: hier Dora, heb jij je St. Nicolaas, het heeft geld genoeg gekost en 't zit er bij je vader niet dik op; dus, of je het mooi vindt of niet, iets anders krijg je niet." „Hè, man, wat kan je toch doordraven! Dan zou Dora er immers verdriet inplaats van genosgen van hebben." „Zou je denken dat ze zoo teergevoelig was?" „Ja, dat denk ik bepaald; maar laat ik je ren kopje thee schenken; dan zal ik het een besteller mee laten nemen." Mevrouw verwijderde zich om te zorgen dat het pakje op zijne bestemming kwam; ii dien tusschentijd wordt er geklopt. „Bin nen. wat is er," roept de kapitein. „Een pakje, mijnheer," zegt de binnentre dende dienstmaagd. „Een pakje?" „Een pakje, zeg je, voor mij. Ben je gek meid? Ik houd me met die flauwiteit niet op." „Ja, mijnheer, het is toch voor u, het staat er op." „Wat staat er op," vraagt mijnheer met 'efronste wenkbrauwen. „Voor den kapitein, de rest kan ik niet lezen." „Nou, zet het dan maar op tafel tot me vrouw komt." De dienstbode deed moeite om haar lach in te houden en dacht bij zich zelve: „Nu als het mij gebeurde, ik zou er zooveel druk te niet om maken: maar mijnheer is zekv bang, dat ie wat terug mot geven; afin, krij gen is wel aardig, maar geven, neen, daar kom ik ook liever niet van in." „Wat is dat, een surprise," vraagt me vrouw, binnentredende, „dat vind ik >en heel aardige attentie. Van wie zou dat zijn. Maar het is voor ;ou, man!" „Ja, dat zei Betje daar net ook; maar ik verwacht geen pakjes." „Nu, dan zal ik het maar voor je opan maken; in ieder geval zal er wel iets in zitten." Behoedzaam ontdoet mevrouw %et pakje van de eerste papieren. Onwillekeurig werd 's kapiteins nieuwsgierigheid geprikkeld en bii kon niet nalaten, om zoo nu en dan eens over zijn iergnet te kijken, of er nog geen eind aan kwam aan dien papierrommel. Ein delijk daar komt een heel fijne sigarenkoker voor den dag; maar nog iets, een visite boekje voor mevrouw. „Nou, een sigarenkoker kan er mee door, cuen had ik juist noodig." „Wel, dat is heel toevallig," vindt me vrouw, „als ik wist, wie ons dat gezonden had, dan wilde ik je voorstellen, om ook wat in te makken; maar nu zou het gekheid ziin." „Inpakken! Inpakken? vroeg mijnheer, zoo, nogal meer inpakken. Mij dunkt, dat het er mee door kan, daarbij dat inpakken kost geld, weet je, en buitendien, ik geloof dat ze wel ten spierinkje konden uitgegooid hebben, om èen kabeljauw te vangen; maar daar moeten ze bij mii niet mee aankomen." „Foei, man, hoe kan je een attentie op zoo'n hati iijlte manier uitleggen!" „Nou maar, ik weet er alles van, hoor, ik ken die smoesjes wel De kapitein en zijn echtgenoote zaten met ongeduld op hunne dochter te wachten. „Nou is het al half twaalf en ze is er nog niet; hoe laat heb je gezegd dat ze thuis moet zijn vrouw?" bromde mijnheer, „Ach, man, je begrijpt toch, als Dora op een partijtje gevraagd wor't, dat ik niet kan zeggen wanneer ze thuis moet komen." „Dat zie ik nog niet in," vindt mijnheer „Ze kunnen toch niet vergen dat wij hier met ons tweeën zitten te knikkebollen, ten pleiziere van den een of andere mijnheer en mevrouw, die het in hun noofd kregen om Dora zoogenaamd een avondje te vra gen. Neen, dat ging in mijn tijd ande-s, hoor, dan zei moeder, als de meisjes uitgin gen; om elf uur stuur ik de meid om jullie te halen „Dan zal de meid ook nogal eens een keer tevergeefs zijn gekomen," zei mevrouw, ,.en de tijden veranderen. Dova zou het, geloof ik, heel onaangenaam vinden, als ik Betje zo.id om haar te haien." „Ja, vrouw, de wereld is er niet beter ip geworden. Het is maar toilet maken, uit gaan en voor de rest niemendal." ,;Ik vind, dat je van a\ond erg op je stok paardje doorholt,' hernam mevrouw, „en ik kan me waarlijk niet met je gevoelens vereenigen; bedenk, dat je ook eens jong bent geweest. Maar laten we liever een an der punt behandelen, tik ben erg benieuwd te weten wie ons die surprise zond; mis schien is het wel van Dora." „Ja, dat dweepzieke kind is best tot die gekheden in staathoor ik daar niets?" „Ik meende ook voetstappen te hoorei»; maar ik geloof dat ze verder gaan, neen, daar is ze." „Nou, 't zal tijd worden," bromde mijn heer. „Dag pa, dag ma, riep Dora Binnenko mende. „Zoo, jonge juffrouw, ben je daar einde lijk?" was mijnheer's eerste vraag. „Is die partij nou pas afgeloopen, en heb je niet eens aan je vader en moeder gedacht, die hier met ongeduld op je zitten te wachten." „O, zoo dikwijls, lieve papa." „En," vroeg mama, „heeft St. Nicolaas om je gedacht?" „0 ja, mama, kijk eens, een heele boel surprises, onder anderen een prachtig gou den broche; ik was er waarlijk mee verb: gen, hier is zij bekijk haar eens goed. Ze is geheel met pareltjes bezet; Emma vond haar ook prachtig." „En kan je niet gissen van wien ze komt?' Hierbij geven wij drie teekeningen, gelijk men dadelijk zal bemerken, niet bestemd voor de kinderkamer. Onze teekenaar heeft willen uitbeelden wat onze ruwe, voetballende, bioscoopbezoe kende en onverzadigbare moderne jeugd van het St. Nicolaasfeest heeft gemaakt en wat zij van den goeden Sint en Pieter z n kr.öcht verlangt! i h vroeg mevrouw, het kleinood met belang stelling bezichtigende. „Ja zeker mama; ik denk van niemand anders dan van Van Rosendorp. Emma dacht het ook dadelijk." Mijnheer, die tot nog toe achteloos in een boek zat ie blad- en draait zich bij deze woorden op eens om, on Dora scherp in 't gelaat ziende, vraagt hij: „Van wien?" „Van van Rosendorp, papa; waarom kijkt u toch zoo? Ik vond het eerst erg onplel- zierig, want ik geloof dat he nogal een ding van waarde is; ik maakte dan ook dadelijk het besluit om hei terug te zenden; maar Emma meende dat dit beleedigend was voor Van Rosendorp en raadde mij toen aan, om liever iets te koopen en het hem te zenden.' „Dat je natuurlijk niet gedaan hebt," zei papa op drifiigen toon. „Wei zeker, papa; wij zijn gauw even naar dien galanteriewinkel geloopen Nu, pa, ben u maar niet zoo boos, Ceörge, Emma's broer, was et bij, we hebben daar een praeh- tigen inktkoker gekocht van zeven gulden. „Kind!" schreeuwde mijnheer. „Maar, papa, wat bent u toen vreemd vanavond, laat mij toch eerst iHtvertelhrri' Emma en ik pakte hem netjes in, en toen' is de meid, met een grooten mantel om, het weg gaan brengen. George, die eens wilde weten hoe dat afliep D een uurtje nadat,) we het weg lieten brengen bij hem opge- loopen en toen stond de inktkoker reeds op zijn schrijftafel met inkt erin." „Inkt er in, ben je gek meid!" „Neen, papa, 't is heusch waar, vindt u het niet kluchtig? George deed net of tij van niets wist en zeide: „Kerel, wat heb ie daar een mooier» inktkoker staan; waar heb je dien gestolen?" ..Ik heb hem eerlijk gekregen," zei van Rosendorp. „En weet je van wien?" vroeg George. „Weten niet, maar ik gis van mijn kapi tein. Zooals je weet, amice, heeft hij hst buskruit niet uitgevonden, en ik heb hem laatst met 'n voordracht uit den Brand ge red: ik denk. dat bij hiermede een klein be wijs van zijn erkentelijkheid wii toonen; maar," vervolgde van Rosendorp, „hij kan zijn tractemer.t ander., best op zonder mij cadeaux te geven, en omdat hij, zooals hij me laatst vertelde, een nieuwen sigaren koker noodig had en mevrouw zijn respec table echtgenoote haar visiteboekje versle ten was, heb ik die dingetjes even hierove ge kocht, waarna ik ze aan zijn huis heb laten bezorgen; ik hoop dat ze reeds in hun bezit zijn. Verbeeld u, papa," zoo vervolgde Dora, „dat was ook iet ove dien kapitein. Weet u wie van Rosendorp's kapitein is?" Papa was woedend, een hoogroods kleur bedekte zijn wangen en met heesche stem riep hij: „Ik zal het hem inpeperen." „Kom bester man, kalmeer je," zei mevrouw, die tot nog toe gezwegen had. „Ik denk dat er een misverstand beeft plaats gehad; dat pakje hebben ze zeker verkeerd gebracht; jij bent immers van Rosendorp's kapitein niet, en wat heb je met de zaken van ande ren noodig?" „Ik zijn kapitein niet, zeg je, en hij is pas gisteren bij mijn cotnoagnie overgeplaatst, schreeuwde mijbeer. Als door den bliksem getroffen keken de dames elkander aan. „Dus was dat dan over u, mijn lieve papr dat hij met zoo'n min achting sprak?" zeide Dora. „Neen, nu is hij in mijn achting gedaald; maar wat doe ik met die broche?" vroeg Dora. Mevrouw slaakte een pijnlijke zucht en keek met angstige blikken naar haren echt genoot, die, nog steeds rood van woede, uit riep: „Daar hefc je h t al met die flauwe surprice te zenden- ik dacht het wel, dat het op die manier zou uitioopen. Die mooie mijnheer van Rosendorp; 't is wei de moeite waard, en dat komt dan bier nog het hof maken aan nijn doJiter. Neen, neen, Dora, die illusie moet jij je maar uit het hoofd zetten; maar dat ik het hem zal inpeperen, daar kan je op rekenen." Mevrouw en Dora wisten hierop niet wat te antwoorden en moesten papa, alhoewel ongaarne, gelijk geven. Zij deden alle moeite om hem tot kalmte te brengen, én mevrouw troonde hem mede naar boven, hopend dat de slaap zijn geschokt gemoed zou bedaren Gewoonlijk heeft men bij het ontwaken na veel doorgestaan leed eene onaangename gewaarwording. Dit ondervond ook de kapi tein, die dientengevolge, toen hij aan het ontbijt kwam, allesbehalve in zijn humeur was. Vooral mevrouw moest het ontgelden, die zijns inziens, de schuld van alles was. De goede vrouw nam bereidwillig alle schuld op zich en beloofde plechtig hem nim mer meer met stirprices lastig te vallen. Of hij 't van Rosendorp heeft ingepeperd, heeft hr nooit verteld, maar één ding is zeker, dat Dora en van Rosendorp later toch een paar zijn geworden, BEATA. (St. Nicolaasvertelling.) Helderder dan gewoonlijk zijn de winkel ramen verlicht, meer dan anders met koop waren opgepropL Druk is het „ewemel op straat. Vroolijkheid en blijde verwachting leest men op het gelaat der kinderen, blij meegevoelen op dat der ouderen. Frissche winterkou uoet het gelaat blozen Ket uitspansel is bezaaid met sterren. „Zoo kleine Fietje, nog zoo Iaat op straat. Ik dacht dat ge all i uw bed laagt te droomen van alles, wat de goede Sint u weer komt brengen. Ik heb mijn schoentje maar onder den schoorsteenmantel in de huiskamer gezet en nog wat meer hooi er in gedaan want de schimmel van den heiligen man zal wel honger hebben van die kou. Nu Jantje blijf maar niet te lang meer uit, anders zou mama zich nog ongerust maken. Dag lieve. Nu moet ge morgen maar vroeg komen, hoor! Dag Jansje. Groeten aan mama. „Dag madame. Kom Fietje, nu gaan wij naar huis, anders zouden wij St. Nicolaas nog wel eens tegen kunnen komen „Ja Jansje. Weet ge wat ik allemaal ge vraagd heb aan St. Nicolaas? Bij pa en ma een mooie pop, die slapen kan en mama kan zeggen en een mooi wagentje om haar daar in te rijden En bij tante Emma een keuken servies en bij oom KareLeer, mooi beeld van Onze Lieve Vrouw Dat heeft de Zuster op school mij gezegd, dat ik dat moest vragen Zou ik dat nu allemaal krijgen, Jansje? Heb! ge nu ook uw schoentje gezet of doen dat alleen maar de kleine kinderen?" „Wel zeker, aan ons denkt St. Nicolaas niet meer. Ge weet toch wel, dat hij de kin dervriend is. Maar ik mag toch wel eens meeproeven van u, nietwaar?" „Zie eens Fietje, wat een drukte bij die goed mad. v. Pinksteren. Zie die kinderen eens ongeduldig staan trappelen, dat zij nog niet worden binnengelaten. Hè, daar gaat juist de deur open. U, o wat een kinderen. Nu, daar zal St. Nicolaas ook een hoop werk hebben. Als hij nu maar tijd over heeft om aan de anderen oik te denken. Neen, ween maar niet, lieve, als ge straks braaf gaat slapen, zal hij bij uw mama en bij tante Erama en bij oom Karei komen." Madame van Pinksteren was weleer een der gelukkigste stervelingen op aarde. Rijk met goederen gezegend, was zij veel rijker nog door het bez" van een werkzaam en voorbeeldig echtgenoot en van een kleine engel, haar lieve Agues. Wat een weelde, wanneer haar echtg - noot, van zijn kantoor komend, liefdevol de armen om haar heen sloeg en vroeg en luis terde naar wat zij dien dag had gewerkt, wat een weelde als h'r Agnes van school thuiskomend haar kopje vleide tegen moe ders schouder en haar blonde krullende lok ken afvielen over haar borst. Helaas! hoe jammerlijk werd zij gestoord in hare stoel om te droomen. Door een noodlottig toeval waren beiden verdronken en bleef zij alleen, de diepbe droefde weduwe, en kinderlooze moeder. En toch, bij al haar smart, geheel alleen was zij niet; zij had haren God behouden, en in het gebed tot Hem voor hen, die haar zoo dierbaar waren, vond zij troost en lafe nis. lederen dag nog dacht zij aan haar lieve lingen, iederen dag nog herdacht zij hij in haar gebed. De liefde, die zij voor hen gekoesterd had, was niet verflauwd, zij had behoefte, die liefde uit te storten en aan anderen te geven, wat zij haar Eduard, wat zij haar Agnes niet meer schenken kon. Het St. Nicolaasfeest was voor de rijke dame een der droevigste dagen van het jaar. Dan drong zich onweerstaanbaar het beeld weer op van die zalige avonden, waarop haar Agnes met de kleine vriendinnetjes zoo kinderlijk blij en angstig tevens de komst begroetten van den heiligen bisschop. Dan zag zij weer hoe Eduard's oogen met een uitdrukking van vader trots en vaderweelde rustten op hun beider lieveling. En nu Maar toch het christelijke geloof leerde haar ook hoe zij dat gebrek aan liefde al thans ten deele kon vergoeden, de christe lijke liefde leerde haar, dat het zoet is ande ren wel te doen. En vandaar die drukte en beweging voor hare woning op het Sint Nicolaasfeest. Zij kwamen aandragen, de kinderen der armen, met hunne schoentjes en klompjes meer dan gevuld met wortelschijven en hooi. Zelf ontvangt madame in de groote zaal de kinderen. Allen moeten zij hun naam op geven en madame schrijft kleine briefjes en legt die in de schoenen van elk Kind. Dan worden de schoenen 0' een rij geplaatst, Je kleinen beginnen schuchter een versje te zingen, krijgen allen een tas chocolade met een beschuitje en na oen vriendelijk woord voor ieder van hen Eat madame ze weder om gaan. Somtijds vergadert zij ook de grooten om zich henen, zooals op het Kerstfeest, doch deze dag was geheel oor haar lievelingen, voor haar kleinen. Te midden ran die on schuldige jeugd, van dien blijden gullen kin derlach, van dat rusteloos gesnap, waande zi' zich een oogenblik terug in de agen van vroeger. En al herleefden dan de bittere ge dachten van vervlogen geluk, zij gevoelde zich toch weldadig aangedaan, doordat zij cp de gedachte was, gekomen, om vele aimen het hart sneller te doen kloppen en hun een dag van weelde te bezorgen, die vele weken na die» hun nog vreugde veroor zaakte. De nacht is voorbij. Wat een heerlijkheid van droomen voor die kleinen, wat een schittering van geschenken, van schcons en lekkers, van alles wat zij wel in hun schoen zouden vinden bij die goede madame Van Pinksteren. En dan dat blijde ontwaken. Geen tijd hebben zij om te eten van het eenvoudige ontbijt, wat hun wordt voorgezet. 't Is negen uur in den morgen. Reeds een half uur geleden stonden de mcesten van hen, die den vorigen avond hun schoen of klomp bij madame van Pinksteren gebracht hadden, te wachten voor de deur van het deftige huis, die hun wel eeuwig gesloten scheen. Doch als de negende slag op den kerktoren weerklonken heeft, gaat die deur open en allen worden gelaten in de groote zaal. Eenige oogenblikken later verschijnt ook mevrouw in uiterst eenvoudige kleeding, een vriendelijken lach op het gelaat. Zij overhandigt aan eik der kleinen wat de zwarte Pieterknecht op bevel van zijn meester in de schoentjes heeft gelegd: dezen een hemd, die een broek, een ander een borstrok; ieder ontvangt wat en als zij klaar met deelen is, wordt een groote mand met klaasmannen binnengebracht en krijgen zij ieder nog een groote vrijer of vrijster van taai-taai. Uit mevrouw's portemonnaie komt nu nog wat voor de ouders der kleinen en dagen lang spreken allen over mevrouw van Pinksteren de moeder der armen. De opgewekte kinderschaar is vertrok ken. „Wat doet gij daar nog, kleine kleuter?" Eerst nu valt het —adam» op hoe versle ten de plunje is van het mcisjerdat stil is achtergebleven, ho' doodsbliek haar inge vallen -angen*' o» verward heur haren han gen langs hab en scl.O 'de*. Het kind schijnt uitgevast, zoo vermagerd zijn dia lange vin gers, zoo hol staan die oogen. „Sinterklaas heeft toch ook voor u wel wat gereden, niet waar, mijn kind," vraagt madame met vriendelijke stem, naar het meisje toegaande. „Ik heb geen klomp." „Maar wie zijt ge dan, kindje? Hoe heet ge?" „Mijn ouders noemden mij Corry, maar de baas van den wagen, noemt mij sprink haan; zijn vrouw zegt niets, alleen stompt èn slaat en krabt en knijpt zij mij, als ik haar helpen moet." „Maar waar wonen dan uw ouders en hoe heeten zij?" „Ik ben niet meer bij mijn ouders. Op een St. Nicolaasavond heeft een ieelijke vent mij met speelgoed en lekkers in een nauwe slecht verlichte straat gelokt. Aan 't einde daarvan stond een wagen. Opeens pakte die man mij vast, duwde een prop in mijn mond, bond mijn handjes vast en legde mij in dien wagen. Eerst na een week mocht ik vrij rondloo- pen, doch als ik iets aan wie ook vertelde, zou hij mij vermoorden." „En hoe zijt gij nu hier gekomen?" „Wel, ik moest van morgen gaan bedelen en toen kwam ik toevallig in deze straat en zag al die kinderen naar binnen gaan en toen ben ik ook maar meegeloop a." „Arm kind! En hebt ge nu geen honger, lieve?" „Ja, madame, de kinderen vertelden mii, dat hier zoo'n goede rijke madame woonde en dat ik zeker wel een boterham zou krij gen." „En wat moest ge toch voor uw baas uit voeren?" vroeg madame, nadat zij een harer dienstboden verzocht had, een en ander ge reed te zetten, „Wij trokken van dorp tot dorp; alleen 's winters verbleven wij in een groote stad, waar ik dag aan da" moest bedelen, 's Zomers matte de baas stoelen en lapte oude parapluie's cp." Madame's oogen vulden zich met tranen; de gedachte aan haar lieve Agnes kwam weer met dubbele kracht bij haar op. „Wilt gij bij mij blijven, lief kind, en veel van mij houden? Ik zal een moeder voor u wezen." En zonder het antwoord af te wachten zonder acht te geven op het slordige en vieze van het kind, sloot zij het snikkend in haar armen en kuste zij de bleeke ingeval len wangen. Een onderzoek bij de politie en in de dag bladen leverde niets op en met goedvinden van den commissaris bleef Corry, bij ma dame van Pinksteren. Als haar eigen kind voedde deze het meisje op, en onder de hoede der weldadige vrouwe werd Corry een toonbeeld van ware menschenliefde, een verzorgster der armen en gebrekkigen, een andere moeder der armen. („Ce'ntr.") TOCH GESTRAFT, A.: „Maar kerel, die Smit heeft je altijd geëergerd en nu geef j'm je dochter tot vrouw!" B.: „Ja.... Maar m'n vrouw tot schoon moeder". OP HET EXAMEN. Professor, (geschiedenis examineerend): „Wat kunt u mij vërtellen van den leeftijd van Elizabeth?" Candidaat: „Zij wordt de volgende maand negentien, Professor!" Zwarte Piet gezien. ('n Verhaaltje voor de kinderen). Het was de avond voor Sint-Nicolaas. In de afgelegen villa van de famiiie Gol ding was het stil mensch en dier in diepe rust. jantje lag tnet hoog-roode wangen te slapen. Uren had 't ventje wakker gelegen, hef hoofdje vel verrukkelijke ged c iten over alles wat er morgen zou gebeuren. Eindelijk was ie, moe van 't heerlijk den ken, ingeslapen en droomde waarschijnlijk van de gelukkige dagen die zouden komen. 'in 't bedje van Miesje's kamertje begon iets te bewegen Het blonde 'kopje maakte onrustige wendinkjes de oogjes gingen knipperend open, keken wat vreemd rond ers zochten cccn het kleine nikkelen klokje op J nachtkastje „Elf uur" mompelde de kleine.... „Needan is 't nog geen Sinterklaas En ze vond, dat een nacht neg nooit zoo lang had geduurd niet eens toen ze laatst ziek was en haast niet sliep. 'n Paar uur lag ze te soezeren, zoo tusschen waken en slapen, nu en dan even heelemaal weg-dommeiend Tot ze opeens wakker schrok van 'n ge luid van beneden. Ze keek naar 't klokje, dat op kwart over een stond. „Ta.... ja...." dacht ze halfluid.... „Nou is 't Sinterklaas..Hij komt .midden in de nacht heeft ma gezegden dan kruipt Zwarte Piet door de schoorsteen met 'n heeleboel speelgoed en lekkers. Ik ben niks bang voor Zwarte Piet.... want zoete kinderen hoeven niet bang voor 'm te zijn die doet ie niks." Weer hoorde ze een licht gedruisch van benedennet of er iets viel. Voorzichtig liet ze zich uit 'r bedje schui ven en sloop naar 't kamertje van haar broertje. aatje fluisterde haar scherpe ste aan z'n oorJantje Wor es wak ker „Ja.... ja.... hè.... wat is 'r?" „Ik heb beneden wat gehoord.... 't Is kwart over een.... 't Is Sü,te klaasga je mee stiekum naar beneden kijken?" „Durf jij dat?' „Waarom niet Ma heeft toch gezegd, dat we niet bang mogen zijn.... nou, g3 ie mee Jantje stribbelde nog wat tegen, doch liet zich eindelijk meetrekken Geruischloos gingen ze naar beneden. De deur van de huiskamer stond half open en ze zagen een flauw licht-schijnsel- Toen Miesje de deur wegduwde was 'r of ze in de kamer 'n onder drukte schreeuw hoorden. En ineens scheen on hun beider gelaat' het licht van 'n lantaarn. Ze zagen 'n donkere gestalte.... en toen ze even aan dat rare licht wenden bemerkten ze, dat het 'n man was, met 'n zwart gezicht. Hij had 'n pistool in z'n handnaast hem stond 'n groote zak, en de kast en het buffet waren open. Jantje werd angstig.... en wou al gaan huilen, doch Miesje deed parmantig 'n paar stappen naderbij en vroeg „Bent u Zwarte Piet 'n Poosje zweeg de man nog.... toen zei ie zacht „Ja. kinderen, ik ben Zwarte Piet." „Odag Zwarte Pietik ben Mies je en dit is m'n broertje, Jan.... en we zijn niet bang voor u, want we hebben heel braaf opgepast." „Zoo.... zoo...." Meteen stak „Zwarte Pist" z'n pistool weg, als schaamde hij zich er voor. „Kinderensprak hij toen ,,'t is verboden, om Zwarte Piet in z'n werk te storen. Jullie moeten me nu beloven, dat j weei heel stil naar je bedje zult gaan,... 1 stil, zi: je.... en niet meer praten.... i,s je papa en mama hooren, dat jullie hier bent gekomen zijn ze vast erg boos." „Goed, Zwarte Piet.... en zit 'r in die zak nou allemaal speelgoed En heb je de kasten opengemaakt om atles er in te stop pen „Jaja „Ik vind je heel lief, Zwarte Piet, at heb je 'n gezicht als roet en is Sir.te klaas nog op 'f dak?" „Ja. wil je tegen Sinterklaas zeggen, dat we zoet zijn en dat pa en ma ook zoef zijn En dat we elke avond bidden, dat alle stoute menschen van de heele wereld óók zoet zullen worden „Ikik zal 't.... zeggen...."' „Komt Sinterklaas nou zóó maar uit de hemel „Ja.... zeker...." „fin u ook. Zwarte Piet Of moet je dan eerst wit zijn „Stil nou, zusniet zoo hard gaan pra ten.... Gaan jullie nou...." Miesje wilde gehoorzaam met haar broertje vertrekken Toen viel haar oog op de groote kast, die heelemaal overhoop leek gehaald. Op de grond lag de doos met de kribbe- beeldjes voor Kerstmis Vat heb je nou gedaan, Zwarte Piet? Je neemt ons k iabetje toch niet weg?" „O.... is dat...." „Ja.... heb je 't nog niet gezien?" Meteen peuterde ze de doos open, „Kijk, Zwarte Piet.... dat is 't Kindje Jezus.... lief ,hé? Net of 't 'n echt kindje is.... 't Houdt de armpjes wijd-uit, net of 't zeggen wil, „kom allemaal bij me." En dat is Maria. Bid jij ook 's morgens en 's avonds je drie Wees Gegroetjes, Zwarte Piet „Hè, wat? Ja.... zeker, ja...." „Wij ook.... voor de ondeugende men schen, die niet van 't Kindje Jezus honden. Ma zegt, dat 't helpt, en nog meer als de kinderen 't doen. Heb u óók kribbetje, Zwarte Piet „Ik beefde de stem „nee „Ach, waarom niet „Zwarte Piet" veegde het zweet van z'n voorhoofd en trok z'n pet in de oogen. „Wil je ons kribbetje hebben? Maar dan moet je Sinterklaas vragen of wij 'n ander van 'm krijgen...." „Nee, zusje.... 't.... 't hoeft niet.... ik wil dat niet hebben...." „Hou je dan niet van 't Kindje, Zwarte Piet „Dat kan 'k allemaalallemaalzoo niet zeggenzooniet zeggen, lieve meid.... Toe, ga nou stil naar je bed.... Zwarte Piet heeft hier nog wat te doen...." Onbeschroomd ging 't meisje naar de man en gaf hem haar poezelig handje, en Jantje, die nu meer moed had gekregen, volgde haar voorbeeld. „Dag Zwarte Piet.... je bent erg lief, hoor.... we zullen voor u ook bidden, hé Jantje? Kom, nou stilletjes naar boven...." Even geruischloos als ze gekomen waren gingen de kinderen weer naar boven, de hartjes en hoofdjes vol van de dingen, die Zwarte Piet allemaal zou acht» 1 ten. De ouders schrokken geweldig toen ze des morgens de heele kamer in wanorde zagen. „Hier is ingebroken jammerde de heei de; huizes. Doch toen zag hij op tafel 'n gebrekkig geklad briefje liggen van de volgende inhoud „Uw lieve kinderen hebben mij afgehou den van mijn eerste slechte daad. Laat hun gebedjes ook voor mij zijn." De kinderen kwamen ook spoedig be neden en vertelden oprecht wat cr vannachi was gebeurd.... Dat ze Zwarte Piet haddei gezien en dat ie zoo aardig met hen had ge> praat. De ouders verzwegen wijselijk de waarheii en dankten God vurig. Het werd een heerlijk St. Nicolaasfeest-' G, N. (Vrij naar Pater Finn S.J.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 14