AL CA FOL!
-
HET BELASTINGBILJET.
Villefort nauwelijks vijftien of zestien
jaar en toen waren beicrn reeds buiten
gewoon schoon."
„Welnu dan, nicht," hervatte Leopold,
„iemand, die verliefd is, doet dwaze din
gen, doch een aanbidder, die schrijft, is
stapelgek. Ik dan krabbelde tien of twin
tig regels op het papier, welke waarschijn
lijk de ongehoordste buitensporigheden
bevatten. Den volgenden morden was ik
op het zelfde uur weder op mijn post bij
den muur, en zat daar op hetzelfde plaatsje
doch meer verscholen. Zij kwam door de
laan, ging op geen tien schreden voorbij
ik wierp het briefje.O, goden en go
dinnen ze raapt het op, opent het haastig,
en verbergt het in haar kleed, terwijl zij
ijlings door de sombere lanen weg
vlucht, Het was uit. Daags daarna had
ik het tweede briefje opgesteld, doch dit
maal was het de tuinman, die zich aan den
voet van den muur bevond.
De man keek mij aan, en gat mij, tot
mijn groote verwondering een teelten. Nu
begreep ik, dat hij daar geplaatst was, om
voor koerier te spelen. Ik wierp dus mijn
briefje, waarbij ik een louis voegde. Bei
de werden opgeraapt en medegenomen.
Mijn middel was gelukt. O gij vrouwen.
Op mijn zesde schrijven ontving ik ant
woord,slechts tien regels. Men liet mij geen
hoop voeden, doch wilde mij ook niet
beletten mijn leven op deze wijze te slij
ten
„En bracht de tuinman u dat prachtige
antwoord vroeg de gravin.
„Ja, mevrouw, aan een staak reikte hij
het mij aan. Ik zette mijnerzijds de brief
wisseling voort en stelde met eerlijke
bedoelingen een ontvoering voor uit het
pensionaat, gevolgd door een huwelijk.
Wat mijn aangebedene betreft, haar zag
ik niet meer. Slechts'den eersten keer heb
ik haar in het volle licht gezien; dat was den
dag van den seringentakde tweede
maal, den dag van mijn eerste briefje, zag
ik haar slechts terloops. Om het even
mijn voorstel tor ontvoering wera met een
formeele weigering beantwoord. Ik
drong opnieuw er op aan en mijn welspre
kendheid scheen principes en overtuiging
aan het wankelen te brengen. Na verloop
van eene week ontving ik deze woorden
ten antwoord „Morgen avond tien uur
kïeine tuindeur...."
Nu verzoek ik u op te merken, dat dit
biljet niet onderteekend was, nicht,
evenmin als het voorgaande."
„Ik merk vooral op," antwoordde de
gravin, „dat ik beter zou doen, niet naar
*t vervolg van deze geschiedenis te luis
teren ze neemt een zeer bedenkelijke
wending. Kitty speelt op het oogenblik
een prachtige fantaisie van Schubert
zullen wij in het salon daar wat naar gaan
luisteren
„Dierbaarste nicht, mijn redster in den
nood, ik smeek je, hoor mij tot het einde
aan," riep Leopold uit. „Hetgeen ik je heb
mede te deelen, zou zelfs in het bijzijn van
Kitty verteld mogen worden."
„Dat geloof ik nietmaar goed, we
zullen zien." antwoordde mevrouw de
Ronoy. „Ga voort."
M>jn verstand stond er bij stil. Waar
schijnlijk sloeg ik een dwaas figuur,
want het meisje lachte mij onbeschaamd
in het gezicht uit."
„Ah 1 Hemelsche goedheid riep de
gravin uit, „ik meen het te begrijpen. Hoe
is het mogelijk arme neef 1"
„Ja, nicht ik was smoorlijk verliefd op
een engel en had haar de hartstochtelij k-
•tf. brieven geschreveneen duivelin
die uiterlijk op haar geleek, had mij ge
antwoord Ik meende een engel te
ontvoeren, een duivelin had mij ontvoerd
Niet wetende', dat de juffrouw nog een
zuster had, was ik ervan overtuigd met
Rosemonde te vertrekken.en het was
Roseiinde die het spel in handen had
genomen en mij ontvoerd had
„Breek^hier uw verhaal af, neef, zeide
Cnariotte? „Een volgende maal het slot.
Thans moet ik naar de symphonie van
Beethoven luisteren, welke Kitty speelt."
Mevrouw de Ronoy plaatste zich dicht
bij de piano, Leopold aan het einde van
het salon en beiden luisterden aandachtig
naar een der bewonderingswaardigste
werken van den grooten meester, hetwelk
het jonge meisje met veel gevoel ten gehoo-
re bracht.
Toen Kitty eindelijk ophieid met spe
len, volgde een diepe stilte op welluidende
klanken, welke waarschijnlijk nog gerui-
men tijd zou hebben voortgeduurd, wan
neer de pianiste zich niet had omgewend
met de woorden
„Ik geloof, dat u niet eens gehoord hebt,
wat ik zoo even zong 1"
„Integendeel duizend maal dank, bes
te Kitty 1" riep de burggraaf uit. „Ik was
koortsig het heeft mij zeer veel goed ge
daan
„Ge moest nu uw goedheid tot het
uiterste drijven, lieve vriendin," zeide
mevrouw de Ronoy, „en thee voor ons
zetten in de kleine serre."
„Mooi," dacht Kitty bij zich zelve,
„ik ben hier te veel. Het vertrouwelijk ge
sprek wordt voortgezet."
Glimlachend verliet zij het vertrek.
Charlotte had op de canapé plaats geno
men. Leopold hernam
„Waarom heb je haar weg gejaagd Ik
zou haar niet hebben doen blozen. Doch
laat ik voortgaan. Mijn toestand kenmerk-
fe zich door de eigenaardigheid, dat hij
tegelijk belachelijk was. Juffrouw de Ville
fort beheerschte mij geheel en besefte dit
ook volkomen. Ik kon mij het geheime
doel niet verklaren van dit zonderling ge
val, waarvan ik in zekeren zin het slacht
offer was. Roseiinde kon mij niet bemin
nen, zóó verwaapd was ik niet om mij dit
in te beelden, dus handelde zij onder
den invloed van een of andere geheim
zinnige gedachte en volgens een welbe
raamd plan
In zulke gevallen doet men het beste te
trachten achter de waarheid te komen. Bo
vendien zou het hoogst gewaagd zijn ge
weest, met een vrouw als Roseiinde, om
mitvluchten te zoeken ik vermoedde in
maar iets duivelachtigs daarbij wist zij
zichzelve volkomen te beheerschen en
cheen zij grooten moed te bezitten, wan-
Den volgenden avond, tien uur, stond neer het gold een vooraf beraamd plan
een rijtuig aan de kleine tuindeur te wach
ten. De deur werd geopend en een jeugdig
persoontje, geheel in een mantel gewik
keld, en van haar kamenier vergezeld, ver
scheen. Beide vrouwen stegen in het
rijtuig, ik klom op den bok. Mijn die
naar ging te paard vooruit, zoo reden wij
Parijs door. Het was reeds twee uur in
den morgen toen wij te Fom-inebleau
aankwamen, waar wij den trein naar Lyon
en verder naar Zwitserland zouden ne
men, daar wij aan een der Parijsche sta
tions vreesden herkend te zullen worden.
Aan het station van Fontainebleau wei
gerde de jonge dame, die ik ontvoerde,
hardnekkig den sluier voor haar gelaat
weg te nemen. Zij nam met haar kamenier
in een waggon plaats en verzocht mij
een ander rijtuig in denzelfden trein voor
mij uit te kiezen. Zoo vertrokken wij.
Den volgenden middag tegen twaalf
uur bereikten wij de grenzen een uur
later kwamen wij te Geneve aan. Daar
namen wij onzen intrek in het hotel de
France.
Thans ben ik tot een ontknoopuig ge
naderd, nicht. In het hotel aangeko
men verwaardigde juffrouw de Villefort
zich, haar sluier af te doen. Ik stond stom
van verbazing versteend van schrik. Zij
was hetzelfde jonge meisje van het pen
sionaat, wat gestalte, bevalligheid en on
vergelijkelijke fierheid van houding be- den."
ten uitvoer te brengen. Ik wilde dus mijn
schepen verbranden. Roseiinde gaf haar
kamenier en de lieden uit het hotel beve
len als ware zij voornemens geruimen
tijd te Geneve te vertoeven. Toen ik haar
eindelijk bedaard in een leunstoel aan
het open venster zag zitten, hetwelk op
net meer uitzag, terwijl zij vol bewondering
het vergezicht op de besneeuwde Alpen
genoot, ging ik naar toe en zeide bedaard
en met vaste stem tot haar
„Goed gespeeld, juffrouw. U hebt even
beleidvol als geestig gehandeld. U is
waarlijk bewonderenswaardig en ik ken te
Parijs niemand, die met u in karakter, ver
nuft, kordaatheid, bevalligheid of schoon-
fteit» vergeleken kan worden. Wat u ge
daan hebt, is meer dan mooi 1"
„Niet waar antwoordde zij, zonder
de oogen van het meer af te wenden.
„U zult mij tevens moeten toegeven,
dat ook ik niet al te slecht mijn rol ver
vuld heb."
„O, neen," hernam zij. ,,U hebt met
veel talent voor „dupe" gespeeld 1"
„Niet waar antwoordde ik op mijne
beurt. „Thans schijnt het mij toe, dat de
ze verrukkelijke comedie ten einde loopt.
Zoudt u mij willen vergunnen u den titel
van het stuk, den sleutel van het raadsel
te vragen Misschien begrijp ik dan de
ontknooping en kan er mij op voorberei-
treft hetzelfde, dat de seringen opgeraapt
had doch de oogen van ueze schoon
heid waren gitzwart in plaats van hemelsch
blauw, zooals ik ze in dien tuin te Parijs
gezien had, en haar lokken, in plaats van
glanzend donker bruin, waren goudblond
gelijk de stralen der zon. De gelaatstrek
ken waren nagenoeg dezelfde, doch ovtr-
togen met een uitdrukking van hoogharli-
„Wat riep zij uit, „hebt u dat dan
n-sg niet begrepen Moeten er nog verkla
ringen gedaan worden Weet u dan niet,
waarom u mij ontvoerd hebt?"
„Ik u ontvoerd
„Ha, wat een ijdelheid, burggraaf de la
Rocheferny hernam zij, terwijl zij mij
een verpletterenden blik toewierp, „zoudt
u soms willen, dat ik de ontvoerder was
gen trots, zooals ik nog nimmer opgemerkt van uw aanbiddenswaardig persoon In
had. het gedicht van Ariote werd Médor door
Angelica bemind en zij ontvoerde hem
Maar wie zegt u, dat ik van u houd?"
„Voorzeker, juffrouw," antwoordde ik,
„is dit in ieder geval mijn reden niet, want
ik ben er integendeel van overtuigd, dat
ik u volkomen onverschillig ben. Daarom
hoop ik dan ook, dat u zoo goed zult zijn,
mij duidelijk te maken, welk het doel is
van het avontuur dat u zoo behendig ge
leid hebt."
„Kom, kom zeide Roseiinde, „u hebt
verstand voor zes en houdt mij maar zoo'n
beetje voor het lapje."
„Neen, juffrouw, ik spreek in ernst."
„Kijk 1" hernam zij, haar groote, zwar
te oogen op mij vestigend, „zoo naief
had ik me u niet voorgesteld. Hoe kunt
u zich rekenschap geven van het doel mij
ner ontvoering en de reden, waarom ik er
in toestemde u te volgen?"
„Neen juffrouw."
„Welnu, dan zal ik u eens op weg hel
pen, u hebt mij ontvoerd, omdat u mij
aanbidt en ik heb mij laten inpalmen, om
dat ik in deze dwaze streek een middel zag
om op een eenvoudige, snelle uitstekende
wijze mijn vrijheid te verkrijgen. Ik gevoel
de mij zoo ongelukkig in die gevangenis,
welke men een' pensionaat gelieft te noe
men, dat ik de hand gezegend heb, welke
voor mij het hek van de kostschool of het
tuchthuis opende. Mijn dankbaarheid
jegens u kent dan ook geen grenzen
lieer burggraaf, en ik brand van ver
langen om in de gelegenheid te zijn, er
u het bewijs van te geven."
Ieder ander zou Voorzeker, bij het
vernemen van deze zoete woorden, voor
het schoone meisje op de .knieën gevallen
zijn. Ik dacht daar zelfs niet aan. Ik be
wonderde Roseiinde, doch tevens boezem
de zij mij vrees in.
Mijne verbazing nam nog toe, toen ik
mijn „aangebedene" aan haar kamenier
hoorde vragen, of het middagmaal weldra
gereed zou zijn.
„Zijt u dan voornemens, juffrouw, hier,
in het „Hotel de France," te blijven,"
vroeg ik haar.
„Slechts vierentwintig uur, stel u gerust
edele ridder. Morgen, wanneer ik het
goed ontvangen heb, hetwelk ik uit Parijs
verwacht en dat door een vertrouwd per
soon aan het adres van juffrouw Prudence
moet verzonden worden, bespreken wij
plaatsen op de stoomboot, steken het meer
over en' bevinden ons in het hartje van
Zwitserland, besloten een lange voetreis
te maken, zooals het goede toeristen be
taamt."
„Heel goed," hernam ik, „maar ver
gun mij u tè vragen, juffrouw...."
„U bent wel nieuwsgierig," viel zij mij
spottend in de rede.
„Een beetje. Wat zal ik u zeggen de
zaak gaat mij eenigzins aan 1"
„Welnu, kom dan eens met die vraag
voor den dag. Ze zal wel dwaas zijn."
„U kunt toch wel'begrijpen, juffrouw,
dat mevrouw Delaway, uw directrice, op
d» oogenblik, den heer Falamon reeds met
üw verdwijning in kennis gesteld heeft."
„Daaraan twijfel ik volstrekt niet,"
zeide Roseiinde kalmpjes. „De heer Fala
mon, mijns vaders correspondent te Pa
rijs, heeft dezelfde macht als een voogd.
Zooals u zeer terecht opmerkte, moet hij
op het oogenblik reeds door onze direc
trice gewaarschuwd zijn, want deze zal
wel moord en brand geroepen hebben
over de ontvoering mijnheer Falamon
loopt gansch Parijs rond en binnen vier-
en-twintig uren zullen de politie en de
telegraaf hem gemeld hebben, dat wij ons
in Zwitserland bevinden."
„Welnu dan, juffrouw
„Wel, mijnheer, morgenavond zal de
heer Falamon tegen het vallen van den
nacht te Genève aankomen hij zal zich
naar het hotel de France begeven, of naar
den zaakgelastigde van Frankrijk, die
hem de behulpzame hand zal bieden ten
einde den ontvoerder te vervolgen en in
te halen, en
„En, juffrouw herhaalde ik.
„En wij zullen het meer van Genève
overgestoken zijn en gaan, vrij als de
vogels, die heerlijke berglucht inademen,
steeds verder vluchtende om aan onze
vervolgers te ontkomen."
„Ja, mooi zoo riep ik uit, terwijl ik
in vuur begon te raken. „Wij zullen
moedig blijven volhouden en al moesten
wij ook over de sneeuwtoppen trekken,
wij gaan voorwaarts Doch de oorlog
biedt ook kwade kansen verondersteld
dus, dat men ons in een of andere schuil
plaats overrompelt...."
„Dan verdedigen wij ons kloekmoedig
en, verslaan den vijand, mijnheer of
wel," vervolgde Roseiinde, ongelooflijk
kordaat, „wanneer we op het punt zijn ge
vangen te worden genomen, schieten wij
voor de laatste maal onze geweren af en
laten ons dooden. Wilt u dat niet voor
mij en met mij, heer burggratf?"
„Dat zal verrukkelijk zijn 1" antwoord
de ik „jammer genoeg zullen oe zakei in
onze prozaïsche eeuw een andere wen
ding temen. Er wordt een bevel tot
aanhouding tegen de vluchtelingen uit
gevaardigd, de rijksveldwachter, welke
helsche listen te zijner beschikking heeft,
overvalt het paar. Mijnheer wordt ont
wapend, geboeid en onder geleide naar
Parijs gevoerd, waar men hem op kosten
des rijks gemeubileerde kamers verstrekt
in afwachting van een flink strafproces.
Wat de juffrouw» aangaat, ze wordt in
een goed sterk rijtuig gestopt, met mijn
heer haar voogd tot gezelschap, met wien
zij naar het zelfde Parijs terugrijdt. Daar
aangekomen brengt hij haar regelrecht
naar een krankzinnigengesticht, waar bij
haar goed in het oog laat houden. Wat
zegt u wel van dit hoofdstuk in onzen ro
man, juffrouw Is het zoo schoon als het
uwe
Een bediende kwam melden, dat het
diner voor mevrouw gereed was," ver
volgde de burggraaf. „Roseiinde gaf mij
een arm en wij begaven ons naar de eet
zaal waar -ons een uitstekende maaltijd
wachtte.
„Wat een geluk, hoe heerlijk," zeide
juffrouw de Villefort, „hier te Geneve, met
het uitzicht op het meer, forellen te kun
nen eten, mijn lievelingsgerecht
Dat was wel wat poëtisch uitgedrukt
nicht maar het werd zoo origineel gezegd,
dat het werkelijk bekoorlijk was. Aan tafel
werd er over niets gesproken dan over
Zwitserland en het dwaze vooruitzicht op
een pleiziertocht. De avond viel. Men stel
de ons voor naar de conversatiezaa! te
gaan, waai zich een menigte voorname
reizigers bevonden. Ik dacht, dat Roseiin
de weigeren zou. Domkop die ik was
Zij begaf zich naar haar kamer om zich
wat op te knappen en kwam daarna weder
bij mij terug zeggende
„Hoe is het, mijnheer, gaat u met mij
mede naar de conversatiezaal Denk er
om, dat een jonge vrouw op reis bescher
ming noodig heeft. Ik draag uw naam
mijnheer de burggraaf de la Rocheferney!"
IX.
Wat zal ik zeggen zooveel stoutmoe
digheid en goede luim behaalden de
overhand op mij Ik bood haar een arm
en geleidde haar naar het salon, waar zich
een talrijk gezelschap bevond Ik vermag
niet den indruk te beschrijven, welken Ro-
selinde's verschijning te weeg bracht. Nog
geen kwartier later waren a) de mannelijke
aanwezigen haar vereerders, en binnen
een half uur werd zij van ganscher harte
verfoeid. Ik moet bekennen dat ik een
moeielijke rol te vervullen had, want het
was nu bijna met te denken dat ik, in dit
schoone jaargetijde, niet eenige mijner
kennissen te Geneve zou aantreffen. Dit
denkbeeld boezemde mil veel bezorgdheid
in
„U moet wei Degrrjpen aai zulks met
voortsproot uit beschroomdheid doch
uit een waardiger gevoel voor een man
van karakter ik was verlegen met den
valschen toestand waarin ik mij bevond.
Moest ik, tegenover kennissen, ja of
neen de verantwoordelijkheid op mij ne
men van mijne positie Nam ik deze op
mij, dan ging ik, in zekeren zin, een for
meele verbintenis aan tegenover de maat
schappij, ten opzichte van mej. de Ville
fort deed ik zulks niet, dan gedroeg ik
mij ter zelfder tijd belachelijk en lafhartig.
De maatschappij heeft haat zeden en
wetten, die, zonder de justitie te treffen
in sommige gevallen toch in tegenspraak
met deze zijn. Na verloop van een uur
haalde ik ruimer adem. Er bevond zich
geen enkele bekende onder de reizigers.
Er werd gespeeld en muziek gemaakt,
zooals dit op badplaatsen gebruikelijk is.
Een geïmproviseerd bal zou den gezelli-
gen avond besluiten. In minder dan geen
tijd had Roseiinde zooveel dansen bezet,
dat zij er den ganschen winter genoeg aan
gehad zou hebben. Zij was in het minst
niet verlegen
„U is reeds de twintigste danser hier,
mijnheer, uw beurt zal waarschijnlijk te
Parijs komen."
„O, mevrouw," antwoordden sommige
toeristen, „deze gunst durfde ik nauwe
lijks vragen. Zal ik dan de eer hebben u
daar weder te zien
(Wordt voortgezet.)
Op een zoelen achternamiddag van
Juni volgde ik te voet den weg door de
weiden langs het kronkelende riviertje
de Lot.
Een bedelaar liep voor tnij uit. Hij
droeg een vilten hoed met breede randen,
een zwarten schoudermantel, een bedel
zak van grof linnen en een knoestigen
stok. Bij elk tiental passen stond hij stil
om met de armen door de lucht te slaan
en om zich heen te zien.
Op eens kwam er een groote, zwarte
hond uit het struikgewas op den weg
N
Die hond zag er volstrekt niet boos uit,
maar de bedelaar begon uit alle macht
te loopen en te schreeuwen Al ca fol
al ca fol 1 hetgeen wil zeggen, au chien
fou, de uitroep, waarmede de bewoners
van die streek elkander waarschuwen bij
de nadering van een razenden hond.
Dit tooneel wekte mijn verwondering op
en op mijn vraag om eenige opheldering,
vertelde een der lieden, die daar dicht
bij de weide werkten, mij toen het vol
gende
Maria, de eenige dochter van den rijken
boer Seguin, en alom bekend orHer den
naam van Seguinette, was veer hm jaar,
toen zij haar moeder verloor. Met dien
dood kwam er een eind aan het vreedzame,
kalme bestaan van het meisje, want zoo
zacht als de moeder was, zoo ruw en
heerschzuchtig en opvliegend was de
vader. Daarbij was hij trotsch op zijne
rijkdommen, gierig, onvermoeid bij den
arbeid en hard voor de armen. Armoede
was schande in zijn oog en zachtheid was
een tee ken van domheid.
Zijn buren vreesden hem en enkelen
bewonderden hem, maar van hem houden
deed niet een. Maria daarentegen was de
lieveling van allen, want zij was schoon
en innemend e'n liefdadig voor iedereen.
Haar liefste gezel was de zoon van een
armen wegwerker, vader van een talrijke
familie. Hij was reeds een jongeling, de
arme Louis, en bij den dood van vrouw
Seguin reeds zestien jaren oud, maar hij
had weinig verstand en even weinig licha
melijke kracht. Werken kon hij niet,
tenzij het tuintje in orde houden voor
zijns vaders huis en wat boodschappen
doen, terwijl al zijn broeders en zusters
zich bij de boeren verhuurden om zwaren
veldarbeid te verrichten
Juist deze zwakheid en onnoozeiheid
had de moeder van Maria geen kwaad
doen zien in de vriendschap, die haar
dochter den armen stumperd bewees,
maar nauwelijks weduwnaar geworden,
verdreef de boer den jongeling onbarm
hartig van de hoeve en verbood aan zijn
dochter allen omgang met hem.
„Werk, luiaard," zeide hij tot Louis,
„en laat je niet meer op de hoeve zien,
en jij, Maria, jij moest je schamen om met
dien landlooper en straatslijter te staan
praten en lachen. Ga om met lieden die
werken en wat in de melk te brokken
hébben. Ik weet wel dat Louis maar half
wijs is, maar dat is een reden te meer, om
je niet met hem op te houden, verstaan
Van dien dag was het leven van Se
guinette droevig en Louis kon zich niet
tro"sr»n. dar hii haar nier daeeliiks meer
Za
VerscmUenae wenen gingen er voorbij,
dat hij zelfs niet durfde opkijken naar
den kant van het huis, waar zij woonde,
zoo zeer vreesde hij den verschrikkeliiken
boer Seguin.
Op een Zondag zag hij Maria bij het
uitgaan der kerk. Zij lachte hem droevig
toe. Niemand bemerkte dien glimlach,
m tar Louis was er door betooverd. Zijn
r red werd er door verlevendigd. Den
v igenden dag bespiedde hij het oogen-
bik, dat de boer naar het land was, en
waagde hij zich tot aan den zoom van het
boschje van waar hij de hoeve kon zien.
Eiken dag waagde hij zich een stapje
nader, daar hij tot nog toe niet gesnapt
werd.
Op zekeren morgen Demerkte hij Se
guinette, die een zwaren korf op haar
hoofd naar het dorp droeg, snel liep hij
dwars door het veld en bevond zich bij
een kromming van den weg voor het
meisje.
Daar verborg hij zich achter een haag.
„Marie, wil ik den korf dragen
vroeg hij zacht toen zij voorbijging.
Nu vertoonde hij zich, onnoozel lachen
de met half gesloten oogen en met een
uitdrukking van zaligheid en vrees.
„Och, ben jij daar, arme Louis Neen,
je mag mij niet helpen. Ga heen, wees
wijs, anders krijg ik ongenoegen."
Zij ging voort, zonder te durven blijven
stilstaan
Hij sloop door de velden, met neer
hangend hoofd en sleependen tred.
Dat was in den winter. Maar in het
voorjaar werd Louis veel stoutmoediger.
Hij had Seguinette meermalen ontmoet en
hij had het gewaagd langer met haar te
praten. Zij had eerst geantwoord met een
paar vriendelijke woorden, maar later had
zij het gewaagd wat langer met hem te
praten, hem te ondervragen, hem raad te
geven gelijk vroeger. Het verschil in leef
tijd was zoo gering tusschen hen beiden en
Louis, een man naar zijn gestalte, maar
zedelijk een kind gebleven, was zoo
linksch, zoo zacht, in één woord zoo arm,
dat Seguinette voor hem een vriendschap
gevoelde, gelijk die eener oudere zuster,
of een klein moedertje. Hij daarentegen,
die niet kon redeneeren, noch oordeelen,
hij beminde haar met al de krachten zijner
arme ziel^ met een gevoel vol toewijding
en bewondering.
Met den zomer werden hun ontmoetin
gen talrijker. Zij moest vaak het maal der
arbeiders naar den akkêr brengen en hij
bespiedde haar telkens.
Zoo stonden de beide groote kinderen
dikwijls eenige oogenblikken te praten
op een verborgen hoekje van den weg.
Het was oogsttijd. De zon scheen
brandend warm. Het was drie uur in den
namiddag, Maria keerde van het veld
terug naar huis met een ledigen mand.
Louis wachtte haar op bij een haag in
de schaduw van een kastanjeboom.
Seguinette zette zich een oogenblik
naast hem neder aan den voet van den
boom. Zij was moede en het zoele weder
had haar afgemat.
Onwillekeurig sloot zij de oogen en
Louis zag, hoe zij zachtjes insliep.
Op eens weerklonk de verschrikkelijke
kreet „Al ca fol 1 Al ca fol 1"
Een groote hond snelt in razende vaart,
met bloedend oog en open muil op hen
af.
De onnoozele staat versteend en eer
hij tot het besef is gekomen haar te ver
dedigen, stort de hond zich op Maria en
bijt haar op verschillende plaatsen in het
aangezicht.
Dan eerst ontwaakt het bewustzijn bij
den jongeling. Hij werpt zich op het beest,
en met een kracht, die hij zich zeiven
nimmer had toegekend, omstrengelt hij
het en wurgt het, zonder dat het hem
heeft kunnen bijten.
Veertien dagen later brak de vreeselijke
ziekte, tengevolge van den beet van den
dollen hond, bij Maria uit.
Drie dagen en drie nachten lag zij vast
gebonden op haar bed, bijtende en knar
setandend en schreeuwende als een beze
tene.
De vader van Louis had zijn armen
zoon opgesloten, opdat zijn verschijnen
het lijden van den boer Seguin niet zou
verzwaren.
In die dagen kende men nog geen ge
neesmiddel tegen hondsdolheid.
Seguinette bezweek den vierden dag.
Den volgenden dag werd zij begraven.
Op het oogenblik, dat de treurige stoet
het kerkhof bereikte, verbrak Louis,
radeloos geworden, zijn banden, verbrij
zelde het 'venster en ijlde het veld in.
Daar zag hij bij een kromming van den
weg den stoet naderen.
Hij stond verstomd bij het aanschouwen
van dat vreemde tooneel, maar toen hij
den boer Seguin in zwaren rouw zag gaan
achter de lijkkist, toen werd het eensklaps
licht in zijn ziel en hij bgreep alles.
Een kreet van smart doorschokte zijn
borst.
Dan spalkte hij de oogen wijd open,
dan huilde hij wanhopig en rende weg
met den kreet „Al ca fol al ca fol
Sinds dien tijd is hij volkomen stomp
zinnig. Wij noemen hem „den onnoozele",
zeide de man, die mij de geschiedenis ver
telde. Zijn vader is dood. Zijne broeders
en zusters werken hier en ginds bij de
boeren. Hij kan niet werken hij dwaalt
langs de wegen en leeft van de liefdadig
heid. Hij doet niemand kwaad, maar als
een hond op zijn weg verschijnt, dan weer
klinkt huilend en akelig zijn kreet
„Al ca fol al ca fol
In de kringen, waar de waarde van een
huwelijkscandidaat zich in cijfers laat
uitdrukken door het aantal duizenden,
die zijn „koers" als vrijer bepalen in
die kringen zou men hem, zonder met
de oogen te knippen, een van de dochters
uit die kringen hebben ten huwelijk ge
geven, die vijf en zeventig, ja, onder
zekere omstandigheden zelfs een die
honderdduizend gulden „woog."
Maar Emil Meidner was een idealist.
Hij was op een bal verliefd geworden
maar van die verliefdheid en de weder
liefde van Margot tot ernstige, bindende
verplichtingen tegenover elkaar, was nog
een heele afstand.
Maar hij legde toch dien weg af, al
was het ook langzaam en voorzichtig.
Vooreerst waren de financieele omstan
digheden van zijn toekomstige schoon
ouders heelemaal niet in overeenstemming
met wat hij meende te kunnen eischen;
hij had heel wat meer geld kunnen trou
wen, als hij had gewild. Het was dan ook
een heldendaad, als hij Margot niettegen
staande dat toch maar nam. Uit 'n maat
schappelijk oogpunt was het een uitne
mende partiide papa had een hooge
staatsbetrekking en zijn vrouw was zelfs
van adellijke familie.
Zijn hart had de vuurproef doorstaan:
hij had haar nog even lief als toen hij
haar leerde kennen. Maar nu moest
ook zijn verstand een woordje mee
spreken. Ook in dit opzicht was het re
sultaat schitterend hij dacht aan de
vele connecties, die hij zich door zijn
huwelijk kon verschaffen, aan de goede
opvoeding, welke het meisje had genoten,
aan de financieele verbetering, die hij
vroeg of laat door den dood van Margot's
ouders en erftantes zou verkrijgen en zoo
voort.
Maar de hoegrootheid van zijn huwe
lijksgift dat was nog het eenige waar
over hij nog moest nadenken. Volgens
zijn berekening en de inlichtingen, welke
hij op zeer discrete wijze had ingewonnen,
zou het zoo ongeveer vijftigduizend gul
den zijn, misscliien ook een beetje meer
of minder.
Vijftig milleEigenlijk een bagatel
voor den procuratiehouder van een groote
bankiersfirma. Intusschen, na lang over
legd en zijn hersenen te hebben gepij
nigd, nadat de motieven pro en contra
een langen strijd hadden gevoerd en hij
ze geheel in zijn gedachten had opge
nomen, vond hij rust. Hij nam een kloek
besluit en zeide tot zichzelf„Krijgt
zij vijftigduizend of ongeveer zooveel
mee, dan neem ik Margot en daarmee
basta
Maar berekeningen zijn berekeningen.
Iets positiefs wist hij niethij wist
eigenlijk heelemaal niets. Maar om op
een bloote waarschijnlijkheids-rekening
af te gaan, daar voor had hij toch zich
zelf en haar te lief.
Wat te doen
Margots onschuldigen broer Karei,
derde klas-gymnasiast, had hij al eens
uitgehoord zonder dat deze het merkte.
Meidner was met het jongmensch dik
wijls gaan biljarten en terwijl Karei trotsch
maar erg onhandig met de lange queue
de ivoren ballen heen en weer joeg, tracht
te hij langs omwegen te weten te komen,
hoeveel vermogen de oude heer bezat.
„Hm, je wilt dus officier worden Zoo
zoo Een mooie loopbaan Die
had ik ook graag gekozen maar het kostte
ons te veel. Daarvoor moet je geld heb
ben. vooral bij de cavallerie.Wat zegt
je papa ervan
„Papa Nu, die vindt, dat ik eerst
maar eens flink moet studeeren de rest
komt wel terecht."
„Nu, als je papa's middelen het ver
oorloven."
„O ja I Wij hebben allen nog vijftig
duizend gulden van grootmama 1"
„Och kom!.... van je grootmama?
Is zij al lang dood
„Veertien jaar."
„Zoo, zoo 1 Dus dat kapitaaltje is in
dien rijd bijna verdubbeld 1"
„Niet heelemaal, maar toch bijna, zegt
papa. Overigens heeft papa zelf ook for
tuin Maar van zijn rente kan hij
niet leven.... Zoo'n huishouding kos'
wat. Daarom denkt papa er nog niet over,
zich te laten pensionneeren. Hij zal zoo
dom niet zijn, zijn kapitaal aan te spreken.
Heeft papa daar geen gelijk in
„Zeker"
Meidner had zoo graag eens het be
lastingbiljet van zijn schoonvader in spe
gezien. Maai hij wist geen middel, om
dien wensch te bevredigen
Op een goeden dag vond hij er iets op.
Het was een inval, een ingeving, van het
oogenblik, een speculatieve inspiratie
als men het zoo noemen mag.
Meidner kwam het iongmensch op
straat tegen.
„Dag Karei Hoe maak je het
En hoe is 't met juffrouw Margot
Meidner wist natuurlijk, hoe juffrouw
Margot 't maakte, want hij had al heel
vroeg in het geheim een brief van haar
ontvangen.
„Margot?" zeide Karei. „Die heeft
een leventje als een prinses.Van avond
gaat zij weer met mama naar de opera."
„Toevallig!.... Ik ga er ook heen..
Ik heb juist een plaats genomen. Kijk
maar
„Neen maar, dat is grappig!.... Par
ket fauteuil links, tweede rij Dan
zit u vlak bij mama en Margot."
„Werkelijk? Hé, dat is toevallig."
Zij liepen samen een eind op en praat
ten over dat zeldzame toeval en over an
dere dingen
Plotseling, een beetje te plotseling, zeide
de procuratiehouder
„Ik heb in de courant gelezen, dat je
papa vandaag als getuige optreedt in het
proces tegen den belastinggaarder Krau-
sen."
„Ja, dat weet ik."
„Valschheid in geschrifte ZJo'n ge-
meene ventiujn hooger beroep zal hem
weinig baten. Ik ken dien kerel.... hij
heeft jaar op jaar de groene belasting
biljetten bij mij gepresenteerd."
„Groen, mijnheer Meidner De be
lastingbiljetten zijn toch met groen...»
die zijn immers wit
„Wel neen waarde heer.... zij zijn
groen. Als je moet betalen en ik moet
helaas tamelijk veel belasting betalen
dan weet je heel goed welke kleur ze
hebben, daar kun je op rekenen
„Neem mij niet kwalijk mijnheel
Meidner, maar u vergist u werkelijk De
belastingbiljetten zijn wit.... ten minste
hier in Den Haag.."
„Zij zijn groen, m'n waarde.groen."
,,'t Is niet waar Papa heeft al die be
lastingkwitanties op een pen naast zijn
schrijftafel vastgeprikt."
„Groen
„WitOm wat zullen wij wedden,
meneer Meidner
„Ik wil niet wedden, ant ik ben t«
zeker van mijn zaak."
„Om een kleinigheid dan.,., een
pakje sigaretten f"
,,'t Is mij goed.... Jammer dat we
zoo ver van mijn huis zijn anders kon
ik je dadelijk bewijzen dat je hebt ver
loren
„Maar wij zijn-vlak bij ons huis....
Kom mee, dan zullen wij ons dadelijk
overtuigen 1"
„Lieve hemel, daar bedenk ik iets ben
je misschien kleurenblind, Karei
„Ik kleurenblind 't Is belache
lijk Nu, u zult u spoedig kunnen over
tuigen
Een poosje liepen zij snel voort. Karei
liep steeds een eindje voor. Na een paar
minuten waren zij waar zij moesten zijn.
Karei liep vlug trap op en trap af in
een oogwenk was hij met de belasting
biljetten beneden Hij hield ze met triom
fantelijk gezicht in de hcogte „Ziet u wel
meneer Meidner U heeft het verloren!
Wit zijn ze, wit wit
Meidner zeide heel verwonderd „Ja,
ik zie het, ze zijn wit.... Hoe is het
mogelijk dat ik mij zoo vergist heb." Hij
schudde het hoofd. „Merkwaardig. Hm,
hm, hm."
Hij liet niet na het papier in de hand
te nemen en het van alle kanten nauw
keurig, uiterst nauwkeurig te bekijken.
„Ja, die vergissing kan al het water van de
zee niet uitwisschen. Ik heb de wedden
schap verloren. Daar, breng die papiertjes
gauw weer naaf boven. Ik zal op je wach
ten en dan gaan wij dadelijk ie sigaretten
halen."
Margot's papa betaalde meer vermo
gensbelasting dan Meidner had Jurven
hopen. Het getal wilde hem met meer uit
de gedachten en zoodra hij weer alleen
was, mompelde hij, telkens zijn halfluid
fluiten en zijn zingen onderbrekend, dart
cijfer.
Toevallig kwam hij het modemagazijn
Old England voorbij. Hij bleef staan en
keek verstrooid naar de parap'i.ies en
stokken, de overhemden, manchetten,
hoeden en fijne sokken achter de winkel
ruiten.
Hij trad binnen en kocht een zijden
das en twee paar handschoenen, een paar
van lichtgrijs en een van lichtbruin glacé.
's-Avonds in de opera ging hij na de
tweede akte bij de dames zijn compli
ment maken. Hij had Margot's handje
nog nooit zoo innig gedrukt en de hand
van haar moeder nog nooit zoo eerbiedig
gekust als dien dag.
Na de voorstelling geleidde de pro
curatiehouder moeder en dochter naar
huis. Margot's mama vond hem char
mant, en zij zag niet of wilde met lien, dat
Meidner telkens heimelijk Margot's hand
in de zijne nam.
Hij was dien avond erg vroolijk, bijna
uitgelaten, omdat het witte belastingbiljet
hem voortdurend als een wapperende
banier voor oogen zweefde.
Drie dagen later was hij verloofd.