Een streek van üom Reinier.
m
P. R. 35.
voorgevallen en de heer Falamon begon
ons het laatste nieuws uit Parijs mede te
deeien. Eindelijk keek hij op zijn horloge
en vertelde ons, dat het reeds twee uur
was
„Juffrouw,* zeide hij tot Roselmde.
„u zoudt uw nachtrust te kort doen, wan
neer u langer opbleef De bruggraaf en
ik willen ons naar onze vertrekken be
geven. waar wij nog een en ander te be
spreken hebben Zooals u weet, tuffrouw
of eigenlijk weet u het niet. dat ik morgen
ochtend om tien uur tot uw dienst ben
Wij keeren naar Parijs terug en ik zal de
eer hebben u te vergezellen. Stel u mtus-
schen gerust, ik zal u niet meet naar het
pensionaat terugbrengen u hebt het hek
daarvan met forsche hand geopend Mijn
vrouw zal u mei veel genoegen eenige
vertrekken inruimen in afwachting dat
u de een ol andere beschikking neemt
„Geen kostschool, geen slavernij, geen
meesteressen meer nep Roselinde
opspringende en het salon rond dansende;
„geen mevrouw Delaway meer 1.,., Ach
mijnheer wat bent u goed
De puik aller voogden gat haar de hand
„Zottinnetie zeide hij „Moet je....
Doch alles kan nog terecht komen. Laten
wij intusschen hef diepste stilzwijgen over
dit ongelukkig avontuur bewaren De
wereld is zeer slecht mffrouw
„Dat weet tk mijnheer," antwoordde
Roselinde, terwijl haar schoone oogen
ondeugend flikkerden
Ik wist welke gedragslijn ik te volgen
had. Men gat mij mijn afscheid, tot nader
order. Er bleef mij dus niets anders ovei
dan het onbarmhartig meisje vaarwel te
zeggen, dat mij uit slechtheid of lichtzin
nigheid, in zulk een valschen toestand
geplaatst had. Zij bemerkte, dat ik mij
wilde verwijderen. Toen riep zij mij bij
het geopend venster en zeide met ge
dempte stem
„Vaarwel, burggraal. U is reclitschapeu
en moedig geweest, want u hebt de eenige
rol vervuld, waardoor ik ongedeerd bleef
Ik zal dat met vergeten Echter moet ik u
onder het oog brengen dat ik over uw
lot beschikken kan en dat ik van mijn
recht gebruik zou maken en u zou nood
zaken mij goedschiks of kwaadschiks
te trouwen, als ik vernam...."
„Wat juffrouw
„Dat ik een mededingster heb."
„Onverschillig wie
„Neen." antwoordde zij, op zonder
lingen toon, „doch eene mededingster,
die ik verfoei en haat een mededingster,
die, hoewel geboren om mij te dienen
zich met mij gelijk stelt en die tot nog
toe als mijn zuster is behandeld ge
worden.
„Ha, ik begrijp u," nep ik uit, „en
thans is mij alles duidelijk. Dit dolzinnig
plan tot ontvoering sproot niet voort uit
liefde, doch uit haat
„Uit liefde voor haar," verbeterde
Roselinde, terwijl zij mij aankeek, zooals
eene tijgerin gedaan zou hebben. „Vaar
wel 1" voegde zij er bij.
De heer Falamon en ik begaven ons
naar een gedeelte van het hotel, hetwelk
uitzicht had op den tuin. Na een ernstig
gesprek met den waardigen bankier, waar-
in ik echter tn mijn rol van „verleider"
bleef, bracht ik het overige gedeelte van
den nacht met wandelen door langs de
prachtige kaden van Genève. Tegen zes
uur in den morgen nam ik den sneltrein
naar Parijs."
X.
Nauwelijks had Leopold het verhaal
van zijn vreemdsoortig avontuur ten ein
de gebracht, of Kitty kwam mevrouw
de Ronoy melden, dat de thee gezet stond
in de kleine serre Men nam plaats om
de theetafel. Kitty bediende en het ge
sprek werd voortgezet.
„Nu is de beurt aan mij om te spreken,"
zeide mevrouw de Ronoy, „en wenschte
ik je eenige vragen te doen, neef. Ik ben
nu volkomen van je toestand op de hoogte,
wat het verleden aangaat. Maar, wat is er
sedert drie maanden voorgevallen Nam
juffrouw de Villefort dus haar intrek bij
mevrouw Falamon
*Ja, nicht. Ze werd met open armen
ontvangen, alsof zij rechtstreeks van hef
pensionaat kwam."
„Wist dan niemand van het geval af?"
„Het werd strikt geheim gehouden."
„En hoe lang bleef Roselinde bij haar
vriendin
„Een maand. Het schoone jaargetijde
was reeds ver gevorderd en mevrouw
Falamon stelde Roselinde voor mee naar
buiten te gaan. Zij weigerde zoo vriende
lijk mogelijk en ik weet met hoe zij den
heer Falamon overgehaald heeft, haar
op haar eigen te laten wonen, wel te ver
staan met drie vrouwelijke dienstboden."
„Ik vind niet dat de heer Falamon
hierin voorzichtig gehandeld heeft," merk
te mevrouw de Ronoy aan.
„Hij verzekerde mij, dat hij krachtens de
termen, waarin zijn volmacht van Graaf
de Villefort vervat was. volle vrijheid
moest laten aan Roselinde, wanneer zij
de kostschool verlaten had."
„Dat is zonderling Van zulk een ge
dachte heb ik nog nooit gehoord
„Ja nicht. Graaf de Villefort woont in
Indië hij schijnt een zeer buitengewoon
mensen te zijn."
„Orynetelijk rijk, niet waar?" vroeg
Charlotte
„Een echte nabob," antwoordde Leo
pold „Zijne dochter heeft bij Falamon
een onbeperkt crediet
„Ha riep Kitty uit, met schitterende
oogen. „Die kan al haar luimen bot
vieren
„U zegt, juffrouw....?" zeide gravin
de Ronoy half ernstig, hoewel zij moeite
had haar lachen te bedwingen.
„Ik wilde zeggen, mevrouw, dat ik
haar teri zeerste beklaag, hoewel ik haar
ook een beetje benijd Maar zij is alleen,
zonder zulk een lieve beschermster als ik
heb
„Dank je, beste Kitty," antwoordde
de gravin. „Ik heb nog meer te vragen,
neef Heb je juffrouw de Villefort te
Parijs weergezien
„Ja, bij haar aan huis. Ik bezoek haar
tusschenbeide nog zij ontvangt mij
met dezelfde welwillendheid, welke zij
anderen bezoekers betoont."
„En dat eerherstel door middel van een
huwelijk En het strafgeding in geval
ie weigert
„Dat alles moet ik atwachten," gaf
Leopold ten antwoord. „De mijn is ge
laden ze kan springen, wanneer een
mooi, blank handje goedvindt er vuur bij
te brengen."
„Goede hemel riep Kitty uit.
„Veemd vreemd 1" zeide gravin Char
lotte. „En Rosemonde, neef
„Ik vernam," antwoordde Leopold,
„dat deze zuster van Roselinde wel
degelijk bestaat, dat zij buitengewoon
schoon en edeldenkend is, en thans diep
bedroefd. Verder hoorde ik dat de heer
Falamon, overeenkomstig zijn zonder
linge volmacht haar van de kostschool
nam, zoodra Roselinde hare vrijheid her
kregen had gedurende eenige weken
verleende hij haar huisvesting in zijn
womng en zond haar vervolgens naar
een boerderij, Groenenhof genaamd, be
woond door Bernard en omstreeks zes
tien kilometers van hier gelegen. De
hoeve is het eigendom van graaf de Ville
fort. Ik vernam helaas, tevens, dat de
waardige bankier zich genoodzaakt ge
zien heeft, het arme kind haar ware po
sitie in de wereld te openbaren en haar
mede te deelen, dat zij voortaan het ne
derig bestaan van een boerenmeisje zou
moeten voeren. Ook is er een zeer geringe
som bij wijze van bruidschat voor Rose
monde bestemd. Haar gansch vermogen
bestaat uit een lijfrente van duizend
franken zij schijnt van raadselachtige
geboorte te zijn, hoewel het haar vergund
is den naam Villefort te voeren. Ik haasi
mij echter er bij te voegen, dat zij door
gaat voor de nicht van Bernard en dat zij
in ieders oog juffrouw Bernard is."
„Arm kind zuchtte mevrouw de Ro-
tflSy. „Die vader uit Indië is een hard
vochtige, trotsche radjah Hij heeft tijger-
bloed in de aderen
„Toch niet, nicht, de heer Falamon
verzekert, dat hij een uitstekend man is;
alleen een beetje zonderling."
„Een beetje 1" riep Charlotte uit.
„Hij is een slechte zonderling 1" zeide
Kitty.
Op dit oogenbhk kwam een bediende
mevrouw de Ronoy berichten, dat een
vreemdeling, die met den trein uit Parijs
gekomen was en zich te voet naar Corbeil
wilde begeven, bij het verlaten van het
station te Petit-Bourg verdwaald geraakt
was en thans vergunning verzocht den
nacht op Vallombreuse door te brengen.
De heer Dubouvreuil had hem ontvangen
en sprak thans met hem in de beneden
zaal
„Dat is de zaak van mijn rentmeester,"
antwoordde de gravin „raad hem slechts
aan voorzichtig te zijn er zijn veel land-
loopers in den omtrek."
„Mevrouw de gravin kan dienaangaande
gerust zijn," antwoordde de knecht
„de man is reeds op jaren en ziet cr hoogst
fatsoenlijk uit."
„Ja," hernam Charlotte, „de kleeren
maken nier altijd..,, doch genoeg daar
van. Men zorge goed voor dien reiziger
en houde hem in het oog."
Nauwelijks waren deze laatste woorden
geuit, of het onregelmatig gezicht van
Dubouvreuil kwam om de deur kijken.
De burggraaf sprong plotseling op en
begaf zich naar de prachtige bloeiende
magnolia's, als wilde hij een staatkundig
gesprek ontwijken.
Kitty barstte in een vroolijk lachen uit.
„V/el, mijnheer Dubouvreuil," zeide
de gravin, „hebt u een gast gekregen
Draag zorg voor hem, u hebt daarvoor
mijn toestemming niet noodig, een goed
maal, dezen avond en een kamer in het
zijgebouw dat is alles."
„Mevrouw de gravin." «atwoordde de
staatkundige rentmeester, „deze vreem
deling schijnt ondanks zijn nederig voor
komen een voornaam man te zijn ik
heb tegenover hem, eenige onderwerpen
aangeroerd, betreffende den hedendaag-
schen toestand
„Hebt u hem nu al gepolst aangaande
zijn politieke gevoelens 1" riep Charlotte
uit. „Maar mijn arme mijnheer Dubou
vreuil. is dat dan een ziekte bij u....?"
„Mevrouw dg gravin
„Neen," zeide Leopold, terwijl hij
voorbij Kitty ging, „het is doodeenvou
dig razernij."
„Komaan, mijnheer," hernam Char
lotte, „geef uw reiziger zijn souper en laat
hem slapen gaan. Morgen vroeg kunt
ge u met hem in alle mogelijke kwesties
verdiepen, welke aan de orde van den dag
zijn."
„Die moordenaar 1" mompelde Leo
pold, „hij zou in staat zijn hem van nacht
tusschen twee protocollen te dooden
„Wat zijn dat voor beesten riep
Kitty uit. „Zei u daar niet protocollen,
heer burggraaf?"
„Juffrouw," zeide de onverstoorbare
Dubouvreuil. „onder protocol verstaat
men een staatkundige acte, waarbij twee
of meer mogendheden zich verbinden.."
„Mijnheer Dubouvreuil." hernam de
gravin op strengen toon, „ik verzoek u
ons elke staatkunde of andere verkla
ringen te besparen keer tot uw reiziger
terug en geef bevel hem gee i te verzorgen.''
Nu moest hij wel gehoorzamen hij
maakte een buiging en verliet de serre.
.„©ef!" riep Leopold uit, „wat vatte
hij vlamAh, ïuffrouw Kitty, u bent
wel lief, doch ondeugend in gelijke mate."
„Ik wensch mijzelve van alles op de
hoogte te stellen, heer burggraaf ik word
verteerd door liefde tot de wetenschap."
„Ik ben alles behalve gerikt aver dien
man, die 's avonds om tien uur bij mij
aan komt schellen," zeide de gravin.
„Kitty, ga eens naar beneden om te zien,
wat het voor een persoon is."
„Goed, mevrouw," antwoordde Kitty,
,ik zal hem eens een mooi nrotocol bren
gen
Met deze woorden verliet zij de serre.
„Nu Kitty er niet meer is," zeide de
gravin, „zou je mij een genoegen doen, mij
het eigenlijke doel van uw bezoek mede
te deelen. Wat verlang jij van mij en wat
kan ik voor je doen, neef?"
„Dat zal ik je zeggen. Nu ik op zulk
een noodlottige wijze afhankelijk ge
worden ben van Roselinde, is mijn liefde
voor haar zuster slechts toegenomen. Ik
heb alles rijpelijk overwogen weet, dat
zij geen fortuin heeft, kan niet ontkennen,
dat Roselinde over millioenen beschikt,
terwijl de zaken mijns vaders en van mij-
zelven zeer slecht staan, zoodat eeü hu
welijk met Roselinde alles in het reine
brengen zou en mij weelde en overvloed
zou verschaffen. Ik heb vernomen, dat
mijn vader alles in het werk stelt, teneinde
mij tot het doen van dezen stap te nood
zaken, dat hij er ten sterkste bij den heer
Falamon op aandringt, dat hij zelfs streng
tegen mij wil optreden, daar hij, ik weet
niet hoe, achter het avontuur van Genève
gekomen fs.... Maar mijn besluit is on
herroepelijk, ik weiger beslist de dochter,
de erfgename van Graaf de Villefort te
huwen. Ik heb het andere meisje lief en
begeer memand anders dan haar tot
vrouw."
„Goed," zeide Charlotte, „maar kan
ik in deze aangelegenheid iets voor je
doen?"
(Wordt voortgezet.)
t
Op zekeren morgen liep vader Rustig
langzaam de Kerkstraat af, om zie.. -veer
naar zijn dagelij kschen arbeid te begeven,
toen hij een zijner oude vrienden ont
moette, die vroeger hoofd geweest was
van een der afdeelingen van de uitge
breide zaak van Smeets en Co. waar hij
zelf looper was nu reeds meer dan dertig
iaai.
„Hé, goeden aag, Touwslager l"
„Wel. Rustig, hoe gaat het met je?
Altijd nog bij Smeets en Co?"
„Altijd nog Maar het is niet meer
Smeets en Co. De zaak is verkocht.
Twee jongelui 1"
„Maar dat gaat toch goed, hé
„Nu ja. hef gaat. Zoo'n jonge lui
die meenen, dat zij alles kennen en kun
nen, dat werkt er maar op los dat
vraagt niemand, maar snauwt de oude
bedienden af, die er meer van weten dan
zijMaar üj. waarheen met dien
reiszak
„Ik Ik ga naar Londen."
„Zoo Zoo ver
De heer Rustig was nooit verder ge
weest dan Haarlem en het Gooi. Zijn
reisherinneringen strekten zich niet ver
der uit.
„Ik ga daar een overeenkomst sluiten
met een paar Engelschen, kooplieden in
schoenwerk, voor wier rekening ik hier
een filiaal zal besturen."
„Zoo Voor MacDonald en Co.
„Kom, geen politiek in zaken. Breng
je me naar den trein. Ik ga met den snel
trein naar Rotterdam
Piet Rustig meende, dat het zijn plicht
was, den ouden vriend die beleefdheid
te bewijzen, nu hij zoo ver van huis
moest. Hij had voor de zaak een rekening
moeten gaan mnen en hij kon daarin licht
een verontschuldiging vinden voor wat
langer uitblijven. Men had hem wat
laten wachten, etc.
Hij nam het valies van zijn vriend en
ging mee Zij kwamen een kwartier te
vroeg aan hef station. Rustig ging met
zijn vriend mede naar het perron. De
sneltrein naar Rotterdam, die nergens
ophield, stond gereed.
Touwslager noodigde zijn vriend uit
meoe in den coupé te stappen, om eens
te kijken en nog een oogenblikje gezellig
te praten. De trein vertrok nog lang niet.
Men praatte en praatte nog en men be
merkte niet, dat de portieren gesloten
werden Daar klonk het fluitje van den
conducteu,
„Ik moet weg," roept Rustig en wil uit
stappen. Te laat. De trein is in beweging.
Rustig moet blijven zitten en de trein
houdt niet op voor Rotterdam. Weldra
treedt de conducteur in de afdeeling om
de kaartjes na te zien. Rustig heeft geen
kaartje. Hij zegt wat er gebeurd is. Zijne
vriend Touwslager bevestigt zijn ver
klaring. Hij komt er af met het Jcoopen
van een retourkaartje 1ste klasse plus de
boete. Zijn vrouw, die vrij wel den baas
over Rustig speelde, stond hem hoogstens
een kwartje per dag aan zakgeld toe. Hij
was dus wel gedwongen het geld voor
kaartje en boete van de opbrengst der
geïnde kwitantie te nemen.
Hef wa® avond toen hii te Amsterdam
terug kwan.
Naar het kantoor kon Hij met meer
gaan. Aan zijn vrouw vertellen, wat er
gebeurd was, durfde hij niet. Nog min
der haar het ontbrekende geld vragen.
Den volgenden morgen zou hij het, hoop
te hij, met de patroons wel vinden, hun
zijn ongeval vertellen en zij zouden het
ontbrekende wel willen afhouden van
het maandgeld. Gelukkig was het dan
Nieuwjaar en de Nieuwjaarsfooi zou het
„te kort" bij vrouwlief kunnen dekken.
Helaas de knecht wikt, maar de pa
troon beschikt.
Toen hij den volgenden morgen op het
kantoor verscheen, kreeg hij den wind
van voren. Het bleek, dat de jonge pa
troons den ouden bediende liever wilden
loozen.
Als de oucien zoo'n slecht voorbeeld
gaven, heette het en dan dat reisje
naar Rotterdam bij ongeluk nu ja dat
klonk zoo vreemd en dandat te
kort op de ontvangen kwitantie, neen,
dat kon men zoo niet laten doorgaan.
Er moest een voorbeeld gesteld worden
enhier was het loon voor de loopende
maand minus het tekort van de ontvangen
rekening, en hij kon gaan.
Piet Rustig stond op straat.
Wat nu te beginnen De tranen ston
den den ouden man in de oogen. Naar
huis gaan en alles aan zijn vrouw beken
nen Geen denken aan. Hij besloot te
zwijgen en te trachten zoo spoedig mo
gelijk een andere betrekking te krijgen.
Hij zou eiken dag van huis gaan op den
gewonen tijd en thuis komen op den ge
wonen tijd.
Zoo gedacht zoo gedaan.
Van den morgen tot den avond iiep
hij door de straten zoekende naar werk,
naar een andere betrekking.
Van zijn maandgeld had hij zevenen
veertig gulden over en hij had voor de
eerste dagen geen gebrek te vreezen.
Maar het vinden eener betrekking ging
niet zoo vlot. Eindelijk kwam hij op het
denkbeeld, een advertentie te laten plaat
sen
„Een ïooper, 30 jaren voor het
zelfde huis werkzaam, zoekt
een andere betrekking. Uit
muntende getuigenissen. Brie
ven P. R. 35, poste restante."
Hij las de advertentie eens na. Zie zoo',
dat zou wel lukken. Hij las deze den vol
genden dag met eenigen trots en bracht
een vrij onrustïgen nacht door, zoo on
rustig, dat zijn vrouw hem tot tweemaal
toe vrij snibbig vroeg, wat hem scheelde.
Den volgenden morgen de straat op.
F j een uurtje rondloopen. Dan naar
het postkantoor. Er waren nog een paar
lui voor hem. Toen het zijn beurt was,
kon hij geen woord uitbrengen. Men
schoof hem een stukje papier toe. „Schrijf
maar op 1" Met bevende hand schreef
hij P. R. 35. Op hetzelfde oogen'oïik
legde iemand met vrij streng gelaat en
een lange snor, de hand op zijn schouder
en gaf hem een teeken hem te volgen.
Hij wilde protesteeren en tenminste eerst
zijn brief in ontvangst nemen. Maar men
fluisterde hem in het oor „Volg ons,
en houd u stil, je bent gesnapt 1" Hij
volgde het sombere personnaadje naar
den Commissaris van politie.
Wat was er nu weer Waarvan werd
hij beschuldigd? Men zeide hem niets,
maar stopte hem eenvoudig in een soort
hok. Daar mocht hij een uur in grooten
angst nadenken.
Toen werd hij voor den Commissaris
gebracht.
„Uw raam
„Rustig, Piet Rustig
Er kwam een spottende glimlach op
de lippen van den Commissaris. Lang
zaam zeide hij
„U bent immers niet Piet Rustig, he
U bent toch Paul Radoux? Onder dien
naam tenminste staat u op het politie-
rapport.Er is een klacht tegen u ingediend
wegens geldafpersing.... U hebt in een
brief, die hier ligt, den heer John Rope-
maker, gedreigd aan zijn vrouw, zijn meer
dan lichtzinnig gedrag bekend te maken,
indien hij u niet, poste-restante onder
letters P. R. 35, een som van twee hon
derd gulden toezond. Wel. wat hebt u
daarop te antwoorden
De arme looper stond verpletterd. Hij
kon geen woord uitbrengen.
„Dus niets - Zoo Hebt u pa
pieren Ook niet Ontkent u
te zijn P. R. 35
„Neen
„En den brief aan mijnheer John.
Ropemaker hebt u geschreven
„Nee, zeker niet
„En ik zeg, dat hij van u komt. Hier
vergelijk maar eens de twee hoofdletters
P en R, die u aan het postkantoor hebt
geschreven, met dezelfde hoofdletters in
den brief En de cijfers 1 de cijfers, dat
is treffend In welk hotel logeert u?".
Rustig richtte zich verontwaardigd op.
„Ik logeer in geen hotel, mijnheer!"
„O, ja, u zegt, dat u Radoux niet bent
En zeker, dat hij zijn man nu gauw door
de mand zou doen vallen, ging de Com
missaris voort
„Dus mijnheer Ru-Rus-Rustig zegt u,
waar woont u 1"
Wat nu te antwoorden Zijn adres op
geven Dan kwam zijn vrouw alles te
weten.
De Commissaris juichte inwendig.
„Gij kunt niet zeggen, waar u woont?
Dat dacht ik wel
Daar kreeg Rustig een inval. Hij gaf
den naam op van zijn vroegeren patroon.
Daar kon men inlichtingen nemen.
Dat zou de Commissaris doen. Piet
werd weuer naar zijn hok gebracht.
Des avonds verscheen hij weder voor
den Commissaris. De inlichtingen waren
er De getuigenissen waren allerellendigst.
Iemand, die stilletjes van het kantoor
wegbleef die uitstapjes maakte naar
Rotterdam die het geld verkwistte
van ontvangen rekeningen een fijne
meneer
„Wat hebt u uitgevoerd sedert uw laat
ste uitstapje
„Uitstapje
„Ja, het uitstapje, dat u uw ontslag
bezorgd heeft Wat moest u te Rotterdam
doen
De arme beschuldigde stond verslagen.
Hij gaf een verklaring van het gebeurde.
De commissaris, de griffier en de agent
lachten hem vierkant uit. s
„Heel mooi riep de commissaris uit.
„Dus u hebt ook nog beproefd de Spoor
weg-maatschappij te bedriegen po
ging tot diefstal En u weet nog altijd
uw adres niet Stel u gerust, ik weet het.
Ik weet, dat u getrouwd bent, dat u twee
dochters hebt, enWat zegt u van
dat alles
„Dus mijn vrouw weet alles
Een daverende vuistslag van den Com
missaris op de tafel deed de inktkoker om
vallen.
„Ongelukkige 1 Vader van een huisge
zin. Gij geeft u af met zulke schandelijke
praktijken. Gij onteert een eerlijke fa
milie, die op dit oogenbhk in den groot
sten angst zit over uw afwezigheid
Zóó war, het. Het was avond, lang
Zeven uur door De zijnen moesten in
angst zitten, nu hij niet thuis kwam. Hij
boog het hoofd en begon te weenen.
„Alles huichelarij en komedie," riep
de commissaris uit. Iemand kwam bin
nen en fluisterde hem iets in het oor.
„Zoo, is de dievenwagen daar Laat
de stukken in orde maken, om dezen
man naar het huis van bewaring te doen
brengen."
Rustig sprong op. Hij kreeg een aanval
van woede. Hij vloekte, hij sloeg. Men
deed hem de handboeien aan.
Nu was alles uit.
Daar werpt iemand de deur open en
stormt naar binnen, woedend met een
duivelschen glimlach op de lippen roept
hij uit
„Dat is wat moois Ik dien een klacht
in tegen een vlegel om rust te hebben
in mijn huis zonder een zware som gelds
te betalen en daar, denzelfden avond
bevatten de dagbladen het verhaal van
de aanhouding van mijn afzetter, maar
voegen er mijn naam en mijn adres bij.
Wat een ezels Het is te verwonderen,
dat zij er
De woedende man zwijgt plotseling.
Hij had Piet Rustig op de bank zien zitten
tusschen twee agenten.
„Wat doe jij hier, Piet?"
De commissaris kwam tusschen beiden.
„Dat is de man van den brief
„Hij?.... Rustic? Mijn vriend Rus
tig
En nu kwam aiies aan het licht. Net
als in een comediestukje. De reis naar
Rotterdam, het ontslag, de advertentie
in de courant, de toevallige overeenstem
ming der initialen, enz. De commis
saris betuigde zijn leedwezen over de
vergissing der agenten hij liet zijn prooi
los. De twee vrienden verlieten gearmd
het politiebureau.
„Ha, Touwslager, jij redt mijn eer
Maar wat doet die naam Ropemaker in
de akte van aanklacht
„Dat is de vertaling in het Engelsch
van Touwslager. Nu ik in Londen ge
slaagd. beu, heb ik mijn naam ver-
engelscht."
„Als ik dat geweten had
„En weet je wat, ik neem je bij mij in
dienst als kassier. Twee honderd gulden
per maand. Staat je dat aan
„Of mij dat aanstaat
„Hier heb je vijftig gulden voor het
nadeel dat ik je onwillekeurig heb toe
gebracht, en ik denk, dat je vrouw niets
te weten zal komen van het avo»tuur
Nu was het uit met de zelfbeheersching
en de rust van Piet Rustig. Hij barstte in
tranen uit en wierp zich in de armen van
zijn vriend Touwslager, alias, Rope
maker.
„vvaariijk," riep ue heer Reimer Glad
dekker uit, toen hij het mooie kleine
mandje vol frambozen ontving, dat zijn
neef hem uit Den Haag zond, „waarlijk,
die goede Felix is toch altijd even attent,
nooit gaat hij uit of hij zendt mij een klein
cadeautje. Dat is heel charmant, vind je
niet, Ursula De oude vrouw trok nog al
humeurig de schouders op.
Sedert minstens dertig jaren bekleedde
zij de betrekking van huishoudster bij den
heer Reinier Gladdekker, die haar goede
hoedanigheden had weten te ontdekken,
onder de ruwe schors verborgen. Zij was
wat vrij in den mond en ook nu zei of
liever riep zij met haar schorre stem
„Laat me met rust, mijnheer. Hij weet
wel wat hij doet, die lieve Felix."
Hoe hij anders ogk den raaa van zijn
Ursula op prijs steide, nu werd hij toch
haast boos, want hij kon slecht verdragen,
dat men Iets kwaads zeide van zijn lieven
neef Felix.
„Je zult niet willen Deweren." vroeg hij
met onvriendelijke stem. „dat neef Felix
mij paait met het oog op mijn erfenis. Ik
geloof, dat hij tot zulke lage berekening
niet in staat is." De ontboezeming had het
voorrecht Ursula geheel buiten zich zelve
te brengen.
„Ik beweer niet," nep zij woedend,„ik
bevestig 1 Er is niemand zoo baatzuchtig
als Felix Fleemers. Iedereen zal u beves
tigen, dat hij nog nooit een cent aan een
arm mensch heeft gegeven. Denkt u, dat hij
u met geschenken zou overladen, indien
hij niet dacht er beter van te worden? Hij
zendt u de eerste snufjes uit de broeikasten
en uit den tuin, omdat hij weet, dat u een
lekkerbek bent, hij verzorgt uw buik en
tegelijkertijd zijn erfenis."
Mijnheer Gladdekker streek zich eens
langs zijn baard mompelde iets tusschen
zijn tanden, liep een paar malen de kamer
op en neer enbroedde ot> een nieuw
denkbeeld.
Tegen den eerstvoigenden Zondag had
Gladdekker besloten de familie bijeen te
roepen en om elf uur voormiddags was
zijn geheele familie bij elkander. Deze be
stond uit de kinderen zijner drie zusters,
die a! lang-dood w v en en een jongen neef
Jan Lauter, voor wien oom Reinier eene
wankelende genegenheid voelde, welke
misschien krachtiger en hechter geworden
was. als zijn neef hem wat meer bezocht
had.
Iedereen verscneen natuurlijk op het
appel. F-Mix Fleemers was er het eerst,
het hoofd en den ne ts in den wind. Hij
rook zoo iets van een erfenis. Daarna
verschenen Eugenia en Theresia Smalhek
de beide dochters der oudste zuster, twee
uitgedroogde persoontjes, gele ge
zichtjes verbergende achter de schoonste
bloemen van hun tuin. En eindelijk kwam
Martha Content, de eenige dochter der
jongste zuster, blond, blozend, vriendelijk
en bedeesd, met neef Jan, een flinken
jongen, wien de flinkheid en oprechtheid
uit de oogen blonken.
Aan het einde van een heel beschei
den ontbijt, dat wel eenige verwondering
gewekt had bij de uitgenoodigden van
den als smuüer bekend staanden oom
Reinier, nam deze het woord en zeide op
een droeven toon, geheel in tegenspraak
met zijn gewone opgeruimdheid
„Mijn vrienden, ik heb u laten bijeen
komen in een soort familieraad, om u te
spreken over een zaak. die u allen betreft.
Gij zijt mijn natuurlijke erfgenamen en ik
had wel re'ioopt u een ronde som te kun
nen nalat m,, maar ongelukkig heb
ben de omstandigheden er anders over
beslist."
Het scheen, dat de heer Reinier Glad
dekker zijn tranen niet meer kon inhouden.
Zijn neven en nichten keken hem met de
meeste verbazing aan. Felix Fleemers
kon zich niet langer bedwingen.
„U bent toch niet geruïneerd, oom,"
riep hij uit in den angst zijns harten.
„Dat nu juist niet, mijn jongen," ant
woordde de oom met engelachtige berus
ting
„Maar laat ik u zeggen, dat de handel
mij niet die groote kapitalen heeft opge
bracht, die men wel meende. De zucht ze
te vermeerderen, om u allen een behoor
lijke som te kunnen nalaten, heeft mij ver-
leid tot speculaties, die niet gelukkig zijn
uitgevallen. Als ik er af neem, wat ik wel
verplicht ben aan Ursula te geven voor de
trouwe zorgen, wa i mede zij mij heeft om
ringd, dan bl!jft mij niets anders over, dan
een tamelijk bescheiden kapitaal."
Alle aangezichten waren in de lengte ge
trokken, behalve die van Martha en Jan,
welke een werkelijke, hartelijke deelname
uitdrukten.
„En bent u nu van plan deze buiten
plaats te verkoopen oom," vroeg Felix
levendig.
Oom Reimer trok de schouders op.
„Ik weet 't nog niet," zeide hij. „Ik doe
het ongaarne en ik heb nagedacht over
een denkbeeld, om aan dnt leed te ont
snappen en dat tevens uw belangen zal be
vorderen, maar het zal niet gaan. Ik kan het
u echter in allen gevalle mededeelen. Als
gij eens zoudt kunnen besluiten mij een
jaarrente te verzekeren tot mijn dood,
waarvoor na mijn sterven de buitenplaats
uw eigendom zou worden
Er kwam een uitdrukking van ont
goocheling op alle gezichten. De zusters
Smalhek bleven zitten bij gebrek aan een
bruidschat, Martha leefde bekrompen van
haar traktement als onderwijzeres en neef
Jan niet veel brillanter van zijn salaris als
kantoorklerk. Die waren niet in staat oom
Reinier een jaargeld te verschaffen. An
ders was het met Felix, die in den ijzer
handel een welgesteld man w as geworden.
Deze greep net denkbeeld ook dadelijk
aan, maar de hoveling van den vorigen dag
was veranderd in den schraper, die zijn
ware natuur toonde. Met scherpe stem
knoopte hij met onn Reinier de bespre
kingen aan over het bedrag van de jaarren
te, eiken gulden beknibbelende. En toen
zijn laatste voorste1 met een afwijzend
schouderophalen doe» Oom Reinier
werd beantwoord liep nij weg en vergat
afscheid te nemen van zijn oom. Ook de
gezusters Smalhek verdwenen, het aange
zicht in stijven olooi. AHeen Martha om
helsde haa>' oom hartelijk en Jan drukte
hem krachtig de hand met de verzekering,
dat het hem innig speet niet in staat te
zijn zijn oom b;j te staan. Die twee zag
oom Reinier met vochtige blikken na,
toen zij zich arm in arm langzaam verwij
derden.
Bevreesd dat een mooie gelegenheid
om zich het bezit te verzekeren van het
buitengoed hem zou ontsnappen, kwam
neef Felix een paa' dagen later terug om
te vernemen, dat de niet onaardige jaar
rente in vreemde handen was overgegaan
en dat derhalve alle hoop om iets noemens
waardigs te erven verdwenen was.
Felix was woedend en liep weg met de
verzekering, dat hii nooit meer bij oom
Reinier een voet over den drempel zou
zetten. Deze keek hem na. met wonderlij
ke flikkering in het oog.
Enkele weken later was oom Reinier
jarig. Maar het gewone gezelschap ver
scheen niet Felix hield woord. Men zag
hem niet meer bii oom Reinier en de ge
zusters Smalhek achtten het ditmaal waar
schijnlijk niet noodig hun tuintje leeg te
plunderen en lieten hun borduurnaal
den rusten. De heer Gladdekker zou
alleen gebleven zijn met de trouwe Ursu
la om zijn verjaardag te vieren, ware niet
Martha verschenen geheel blozend onder
den last van een enorn bouquet, op den
voet gevolgd doo neef Jan, die evenals zij
door oom Reinie- met een minzamen en
bewogen glimlach ontvangen werd.
Oom Reinier kon de woorden niet in
houden die hem op de lippen brandden.
„Zegt eens.mijne kinderen zei hij, „vroe
ger hebt gij geregeld mijn verjaardag ver
geten en nu zijt gij de eènigen. die eraan
denkt, hoe komt dat
Martha we-a rood als een kalkoen.
„Wel oom," zei ze.„nu kunt u zich niet
meer bedriegen in onze bedoelingen."
Oom Reinier vroeg niet verder, hij had
begrepen.
En 's-avonds voor hij slapen ging, ver
zekerde hij aan de oude Ursula, die veel
van Martha hield, dat het waarlijk zoet is
te weten, dat men ben i id wordt om zich
zeiven.
Mijnheer Gladdekker was wat nieuws
gierig van natuur en toen hij bemerkte,
dat nichtje Martha, die hem nu vaak be
zocht, nooit verscheen of zij werd weldra
gevolgd door neef Tan. vroeg hij op zekeren
dag
„Zeg er eens Kleintjes, jullie schijnt el
kander niet te mishagen, waarom trouwen
jelui niet?" De twee keken elkander heel
verlegen aan en toen antwoordde Martha,
die eigenlijk nog de dapperste was
„Omdat wij te arm zijn, oom Gladdek
ker 1"
„Kom, kom," antwoordde oom, en
keerde zijn hoofd om om zijn ontroering
te verbergen, „jelui bent rijk aan jeugd
en hoop. Komt maar dikwijls Oom Reinier
bezoeken. Hoe spijt het mij nu toch, dat ik
je niets anders kan geven dan mijn harte
lijke welgemeende genegenheid."
De beide jongelui bedankten hem daar
door, alsof hij hun een schat had geschon
ken. Zij bezochten hem trouw, maar lang
konden zij dit niet meer doen. Op zekeren
morgen werd Reinier dood in zijn bed ge
vonden. Zij beweenden hem oprecht, maar
waren niet minder verwonderd dan neef
Felix en de gezusters Smalhek, dat zij na
afloop der begrafenisplechtigheden door
den notaris van wijlen hun oom werden
uitgenoodigd tegenwoordig te zijn bij
het voorlezen van het testament. Een
testament En oom bezat niets meer. Daar
zat wat achter.
De notaris liet hen met lang in onzeker
heid, maar deed voorlezing van een iro
nisch document, waarin verklaard werd,
dat hij nooit gespeculeerd had, nooit zijn
eigendommen had vzrvreemd en dat hij ze
nu met al wat hij bezat, vermaakte aan
Martha en Jan, die bewezen hadden, dat
zij hem alleen om hem zelf hadden liefge
had.
Felix raasde en vloekte op oom Reinier,
de dames Smalhek trokken zich terug,
maar Martha en Jan keken elkander aan
dronken van vreugde, terwijl de blik van
oom Reinier uit zaliger gewesten voorze
ker met welgevallen op hen rustte.