Een streek van üom Reinier. m P. R. 35. voorgevallen en de heer Falamon begon ons het laatste nieuws uit Parijs mede te deeien. Eindelijk keek hij op zijn horloge en vertelde ons, dat het reeds twee uur was „Juffrouw,* zeide hij tot Roselmde. „u zoudt uw nachtrust te kort doen, wan neer u langer opbleef De bruggraaf en ik willen ons naar onze vertrekken be geven. waar wij nog een en ander te be spreken hebben Zooals u weet, tuffrouw of eigenlijk weet u het niet. dat ik morgen ochtend om tien uur tot uw dienst ben Wij keeren naar Parijs terug en ik zal de eer hebben u te vergezellen. Stel u mtus- schen gerust, ik zal u niet meet naar het pensionaat terugbrengen u hebt het hek daarvan met forsche hand geopend Mijn vrouw zal u mei veel genoegen eenige vertrekken inruimen in afwachting dat u de een ol andere beschikking neemt „Geen kostschool, geen slavernij, geen meesteressen meer nep Roselinde opspringende en het salon rond dansende; „geen mevrouw Delaway meer 1.,., Ach mijnheer wat bent u goed De puik aller voogden gat haar de hand „Zottinnetie zeide hij „Moet je.... Doch alles kan nog terecht komen. Laten wij intusschen hef diepste stilzwijgen over dit ongelukkig avontuur bewaren De wereld is zeer slecht mffrouw „Dat weet tk mijnheer," antwoordde Roselinde, terwijl haar schoone oogen ondeugend flikkerden Ik wist welke gedragslijn ik te volgen had. Men gat mij mijn afscheid, tot nader order. Er bleef mij dus niets anders ovei dan het onbarmhartig meisje vaarwel te zeggen, dat mij uit slechtheid of lichtzin nigheid, in zulk een valschen toestand geplaatst had. Zij bemerkte, dat ik mij wilde verwijderen. Toen riep zij mij bij het geopend venster en zeide met ge dempte stem „Vaarwel, burggraal. U is reclitschapeu en moedig geweest, want u hebt de eenige rol vervuld, waardoor ik ongedeerd bleef Ik zal dat met vergeten Echter moet ik u onder het oog brengen dat ik over uw lot beschikken kan en dat ik van mijn recht gebruik zou maken en u zou nood zaken mij goedschiks of kwaadschiks te trouwen, als ik vernam...." „Wat juffrouw „Dat ik een mededingster heb." „Onverschillig wie „Neen." antwoordde zij, op zonder lingen toon, „doch eene mededingster, die ik verfoei en haat een mededingster, die, hoewel geboren om mij te dienen zich met mij gelijk stelt en die tot nog toe als mijn zuster is behandeld ge worden. „Ha, ik begrijp u," nep ik uit, „en thans is mij alles duidelijk. Dit dolzinnig plan tot ontvoering sproot niet voort uit liefde, doch uit haat „Uit liefde voor haar," verbeterde Roselinde, terwijl zij mij aankeek, zooals eene tijgerin gedaan zou hebben. „Vaar wel 1" voegde zij er bij. De heer Falamon en ik begaven ons naar een gedeelte van het hotel, hetwelk uitzicht had op den tuin. Na een ernstig gesprek met den waardigen bankier, waar- in ik echter tn mijn rol van „verleider" bleef, bracht ik het overige gedeelte van den nacht met wandelen door langs de prachtige kaden van Genève. Tegen zes uur in den morgen nam ik den sneltrein naar Parijs." X. Nauwelijks had Leopold het verhaal van zijn vreemdsoortig avontuur ten ein de gebracht, of Kitty kwam mevrouw de Ronoy melden, dat de thee gezet stond in de kleine serre Men nam plaats om de theetafel. Kitty bediende en het ge sprek werd voortgezet. „Nu is de beurt aan mij om te spreken," zeide mevrouw de Ronoy, „en wenschte ik je eenige vragen te doen, neef. Ik ben nu volkomen van je toestand op de hoogte, wat het verleden aangaat. Maar, wat is er sedert drie maanden voorgevallen Nam juffrouw de Villefort dus haar intrek bij mevrouw Falamon *Ja, nicht. Ze werd met open armen ontvangen, alsof zij rechtstreeks van hef pensionaat kwam." „Wist dan niemand van het geval af?" „Het werd strikt geheim gehouden." „En hoe lang bleef Roselinde bij haar vriendin „Een maand. Het schoone jaargetijde was reeds ver gevorderd en mevrouw Falamon stelde Roselinde voor mee naar buiten te gaan. Zij weigerde zoo vriende lijk mogelijk en ik weet met hoe zij den heer Falamon overgehaald heeft, haar op haar eigen te laten wonen, wel te ver staan met drie vrouwelijke dienstboden." „Ik vind niet dat de heer Falamon hierin voorzichtig gehandeld heeft," merk te mevrouw de Ronoy aan. „Hij verzekerde mij, dat hij krachtens de termen, waarin zijn volmacht van Graaf de Villefort vervat was. volle vrijheid moest laten aan Roselinde, wanneer zij de kostschool verlaten had." „Dat is zonderling Van zulk een ge dachte heb ik nog nooit gehoord „Ja nicht. Graaf de Villefort woont in Indië hij schijnt een zeer buitengewoon mensen te zijn." „Orynetelijk rijk, niet waar?" vroeg Charlotte „Een echte nabob," antwoordde Leo pold „Zijne dochter heeft bij Falamon een onbeperkt crediet „Ha riep Kitty uit, met schitterende oogen. „Die kan al haar luimen bot vieren „U zegt, juffrouw....?" zeide gravin de Ronoy half ernstig, hoewel zij moeite had haar lachen te bedwingen. „Ik wilde zeggen, mevrouw, dat ik haar teri zeerste beklaag, hoewel ik haar ook een beetje benijd Maar zij is alleen, zonder zulk een lieve beschermster als ik heb „Dank je, beste Kitty," antwoordde de gravin. „Ik heb nog meer te vragen, neef Heb je juffrouw de Villefort te Parijs weergezien „Ja, bij haar aan huis. Ik bezoek haar tusschenbeide nog zij ontvangt mij met dezelfde welwillendheid, welke zij anderen bezoekers betoont." „En dat eerherstel door middel van een huwelijk En het strafgeding in geval ie weigert „Dat alles moet ik atwachten," gaf Leopold ten antwoord. „De mijn is ge laden ze kan springen, wanneer een mooi, blank handje goedvindt er vuur bij te brengen." „Goede hemel riep Kitty uit. „Veemd vreemd 1" zeide gravin Char lotte. „En Rosemonde, neef „Ik vernam," antwoordde Leopold, „dat deze zuster van Roselinde wel degelijk bestaat, dat zij buitengewoon schoon en edeldenkend is, en thans diep bedroefd. Verder hoorde ik dat de heer Falamon, overeenkomstig zijn zonder linge volmacht haar van de kostschool nam, zoodra Roselinde hare vrijheid her kregen had gedurende eenige weken verleende hij haar huisvesting in zijn womng en zond haar vervolgens naar een boerderij, Groenenhof genaamd, be woond door Bernard en omstreeks zes tien kilometers van hier gelegen. De hoeve is het eigendom van graaf de Ville fort. Ik vernam helaas, tevens, dat de waardige bankier zich genoodzaakt ge zien heeft, het arme kind haar ware po sitie in de wereld te openbaren en haar mede te deelen, dat zij voortaan het ne derig bestaan van een boerenmeisje zou moeten voeren. Ook is er een zeer geringe som bij wijze van bruidschat voor Rose monde bestemd. Haar gansch vermogen bestaat uit een lijfrente van duizend franken zij schijnt van raadselachtige geboorte te zijn, hoewel het haar vergund is den naam Villefort te voeren. Ik haasi mij echter er bij te voegen, dat zij door gaat voor de nicht van Bernard en dat zij in ieders oog juffrouw Bernard is." „Arm kind zuchtte mevrouw de Ro- tflSy. „Die vader uit Indië is een hard vochtige, trotsche radjah Hij heeft tijger- bloed in de aderen „Toch niet, nicht, de heer Falamon verzekert, dat hij een uitstekend man is; alleen een beetje zonderling." „Een beetje 1" riep Charlotte uit. „Hij is een slechte zonderling 1" zeide Kitty. Op dit oogenbhk kwam een bediende mevrouw de Ronoy berichten, dat een vreemdeling, die met den trein uit Parijs gekomen was en zich te voet naar Corbeil wilde begeven, bij het verlaten van het station te Petit-Bourg verdwaald geraakt was en thans vergunning verzocht den nacht op Vallombreuse door te brengen. De heer Dubouvreuil had hem ontvangen en sprak thans met hem in de beneden zaal „Dat is de zaak van mijn rentmeester," antwoordde de gravin „raad hem slechts aan voorzichtig te zijn er zijn veel land- loopers in den omtrek." „Mevrouw de gravin kan dienaangaande gerust zijn," antwoordde de knecht „de man is reeds op jaren en ziet cr hoogst fatsoenlijk uit." „Ja," hernam Charlotte, „de kleeren maken nier altijd..,, doch genoeg daar van. Men zorge goed voor dien reiziger en houde hem in het oog." Nauwelijks waren deze laatste woorden geuit, of het onregelmatig gezicht van Dubouvreuil kwam om de deur kijken. De burggraaf sprong plotseling op en begaf zich naar de prachtige bloeiende magnolia's, als wilde hij een staatkundig gesprek ontwijken. Kitty barstte in een vroolijk lachen uit. „V/el, mijnheer Dubouvreuil," zeide de gravin, „hebt u een gast gekregen Draag zorg voor hem, u hebt daarvoor mijn toestemming niet noodig, een goed maal, dezen avond en een kamer in het zijgebouw dat is alles." „Mevrouw de gravin." «atwoordde de staatkundige rentmeester, „deze vreem deling schijnt ondanks zijn nederig voor komen een voornaam man te zijn ik heb tegenover hem, eenige onderwerpen aangeroerd, betreffende den hedendaag- schen toestand „Hebt u hem nu al gepolst aangaande zijn politieke gevoelens 1" riep Charlotte uit. „Maar mijn arme mijnheer Dubou vreuil. is dat dan een ziekte bij u....?" „Mevrouw dg gravin „Neen," zeide Leopold, terwijl hij voorbij Kitty ging, „het is doodeenvou dig razernij." „Komaan, mijnheer," hernam Char lotte, „geef uw reiziger zijn souper en laat hem slapen gaan. Morgen vroeg kunt ge u met hem in alle mogelijke kwesties verdiepen, welke aan de orde van den dag zijn." „Die moordenaar 1" mompelde Leo pold, „hij zou in staat zijn hem van nacht tusschen twee protocollen te dooden „Wat zijn dat voor beesten riep Kitty uit. „Zei u daar niet protocollen, heer burggraaf?" „Juffrouw," zeide de onverstoorbare Dubouvreuil. „onder protocol verstaat men een staatkundige acte, waarbij twee of meer mogendheden zich verbinden.." „Mijnheer Dubouvreuil." hernam de gravin op strengen toon, „ik verzoek u ons elke staatkunde of andere verkla ringen te besparen keer tot uw reiziger terug en geef bevel hem gee i te verzorgen.'' Nu moest hij wel gehoorzamen hij maakte een buiging en verliet de serre. .„©ef!" riep Leopold uit, „wat vatte hij vlamAh, ïuffrouw Kitty, u bent wel lief, doch ondeugend in gelijke mate." „Ik wensch mijzelve van alles op de hoogte te stellen, heer burggraaf ik word verteerd door liefde tot de wetenschap." „Ik ben alles behalve gerikt aver dien man, die 's avonds om tien uur bij mij aan komt schellen," zeide de gravin. „Kitty, ga eens naar beneden om te zien, wat het voor een persoon is." „Goed, mevrouw," antwoordde Kitty, ,ik zal hem eens een mooi nrotocol bren gen Met deze woorden verliet zij de serre. „Nu Kitty er niet meer is," zeide de gravin, „zou je mij een genoegen doen, mij het eigenlijke doel van uw bezoek mede te deelen. Wat verlang jij van mij en wat kan ik voor je doen, neef?" „Dat zal ik je zeggen. Nu ik op zulk een noodlottige wijze afhankelijk ge worden ben van Roselinde, is mijn liefde voor haar zuster slechts toegenomen. Ik heb alles rijpelijk overwogen weet, dat zij geen fortuin heeft, kan niet ontkennen, dat Roselinde over millioenen beschikt, terwijl de zaken mijns vaders en van mij- zelven zeer slecht staan, zoodat eeü hu welijk met Roselinde alles in het reine brengen zou en mij weelde en overvloed zou verschaffen. Ik heb vernomen, dat mijn vader alles in het werk stelt, teneinde mij tot het doen van dezen stap te nood zaken, dat hij er ten sterkste bij den heer Falamon op aandringt, dat hij zelfs streng tegen mij wil optreden, daar hij, ik weet niet hoe, achter het avontuur van Genève gekomen fs.... Maar mijn besluit is on herroepelijk, ik weiger beslist de dochter, de erfgename van Graaf de Villefort te huwen. Ik heb het andere meisje lief en begeer memand anders dan haar tot vrouw." „Goed," zeide Charlotte, „maar kan ik in deze aangelegenheid iets voor je doen?" (Wordt voortgezet.) t Op zekeren morgen liep vader Rustig langzaam de Kerkstraat af, om zie.. -veer naar zijn dagelij kschen arbeid te begeven, toen hij een zijner oude vrienden ont moette, die vroeger hoofd geweest was van een der afdeelingen van de uitge breide zaak van Smeets en Co. waar hij zelf looper was nu reeds meer dan dertig iaai. „Hé, goeden aag, Touwslager l" „Wel. Rustig, hoe gaat het met je? Altijd nog bij Smeets en Co?" „Altijd nog Maar het is niet meer Smeets en Co. De zaak is verkocht. Twee jongelui 1" „Maar dat gaat toch goed, hé „Nu ja. hef gaat. Zoo'n jonge lui die meenen, dat zij alles kennen en kun nen, dat werkt er maar op los dat vraagt niemand, maar snauwt de oude bedienden af, die er meer van weten dan zijMaar üj. waarheen met dien reiszak „Ik Ik ga naar Londen." „Zoo Zoo ver De heer Rustig was nooit verder ge weest dan Haarlem en het Gooi. Zijn reisherinneringen strekten zich niet ver der uit. „Ik ga daar een overeenkomst sluiten met een paar Engelschen, kooplieden in schoenwerk, voor wier rekening ik hier een filiaal zal besturen." „Zoo Voor MacDonald en Co. „Kom, geen politiek in zaken. Breng je me naar den trein. Ik ga met den snel trein naar Rotterdam Piet Rustig meende, dat het zijn plicht was, den ouden vriend die beleefdheid te bewijzen, nu hij zoo ver van huis moest. Hij had voor de zaak een rekening moeten gaan mnen en hij kon daarin licht een verontschuldiging vinden voor wat langer uitblijven. Men had hem wat laten wachten, etc. Hij nam het valies van zijn vriend en ging mee Zij kwamen een kwartier te vroeg aan hef station. Rustig ging met zijn vriend mede naar het perron. De sneltrein naar Rotterdam, die nergens ophield, stond gereed. Touwslager noodigde zijn vriend uit meoe in den coupé te stappen, om eens te kijken en nog een oogenblikje gezellig te praten. De trein vertrok nog lang niet. Men praatte en praatte nog en men be merkte niet, dat de portieren gesloten werden Daar klonk het fluitje van den conducteu, „Ik moet weg," roept Rustig en wil uit stappen. Te laat. De trein is in beweging. Rustig moet blijven zitten en de trein houdt niet op voor Rotterdam. Weldra treedt de conducteur in de afdeeling om de kaartjes na te zien. Rustig heeft geen kaartje. Hij zegt wat er gebeurd is. Zijne vriend Touwslager bevestigt zijn ver klaring. Hij komt er af met het Jcoopen van een retourkaartje 1ste klasse plus de boete. Zijn vrouw, die vrij wel den baas over Rustig speelde, stond hem hoogstens een kwartje per dag aan zakgeld toe. Hij was dus wel gedwongen het geld voor kaartje en boete van de opbrengst der geïnde kwitantie te nemen. Hef wa® avond toen hii te Amsterdam terug kwan. Naar het kantoor kon Hij met meer gaan. Aan zijn vrouw vertellen, wat er gebeurd was, durfde hij niet. Nog min der haar het ontbrekende geld vragen. Den volgenden morgen zou hij het, hoop te hij, met de patroons wel vinden, hun zijn ongeval vertellen en zij zouden het ontbrekende wel willen afhouden van het maandgeld. Gelukkig was het dan Nieuwjaar en de Nieuwjaarsfooi zou het „te kort" bij vrouwlief kunnen dekken. Helaas de knecht wikt, maar de pa troon beschikt. Toen hij den volgenden morgen op het kantoor verscheen, kreeg hij den wind van voren. Het bleek, dat de jonge pa troons den ouden bediende liever wilden loozen. Als de oucien zoo'n slecht voorbeeld gaven, heette het en dan dat reisje naar Rotterdam bij ongeluk nu ja dat klonk zoo vreemd en dandat te kort op de ontvangen kwitantie, neen, dat kon men zoo niet laten doorgaan. Er moest een voorbeeld gesteld worden enhier was het loon voor de loopende maand minus het tekort van de ontvangen rekening, en hij kon gaan. Piet Rustig stond op straat. Wat nu te beginnen De tranen ston den den ouden man in de oogen. Naar huis gaan en alles aan zijn vrouw beken nen Geen denken aan. Hij besloot te zwijgen en te trachten zoo spoedig mo gelijk een andere betrekking te krijgen. Hij zou eiken dag van huis gaan op den gewonen tijd en thuis komen op den ge wonen tijd. Zoo gedacht zoo gedaan. Van den morgen tot den avond iiep hij door de straten zoekende naar werk, naar een andere betrekking. Van zijn maandgeld had hij zevenen veertig gulden over en hij had voor de eerste dagen geen gebrek te vreezen. Maar het vinden eener betrekking ging niet zoo vlot. Eindelijk kwam hij op het denkbeeld, een advertentie te laten plaat sen „Een ïooper, 30 jaren voor het zelfde huis werkzaam, zoekt een andere betrekking. Uit muntende getuigenissen. Brie ven P. R. 35, poste restante." Hij las de advertentie eens na. Zie zoo', dat zou wel lukken. Hij las deze den vol genden dag met eenigen trots en bracht een vrij onrustïgen nacht door, zoo on rustig, dat zijn vrouw hem tot tweemaal toe vrij snibbig vroeg, wat hem scheelde. Den volgenden morgen de straat op. F j een uurtje rondloopen. Dan naar het postkantoor. Er waren nog een paar lui voor hem. Toen het zijn beurt was, kon hij geen woord uitbrengen. Men schoof hem een stukje papier toe. „Schrijf maar op 1" Met bevende hand schreef hij P. R. 35. Op hetzelfde oogen'oïik legde iemand met vrij streng gelaat en een lange snor, de hand op zijn schouder en gaf hem een teeken hem te volgen. Hij wilde protesteeren en tenminste eerst zijn brief in ontvangst nemen. Maar men fluisterde hem in het oor „Volg ons, en houd u stil, je bent gesnapt 1" Hij volgde het sombere personnaadje naar den Commissaris van politie. Wat was er nu weer Waarvan werd hij beschuldigd? Men zeide hem niets, maar stopte hem eenvoudig in een soort hok. Daar mocht hij een uur in grooten angst nadenken. Toen werd hij voor den Commissaris gebracht. „Uw raam „Rustig, Piet Rustig Er kwam een spottende glimlach op de lippen van den Commissaris. Lang zaam zeide hij „U bent immers niet Piet Rustig, he U bent toch Paul Radoux? Onder dien naam tenminste staat u op het politie- rapport.Er is een klacht tegen u ingediend wegens geldafpersing.... U hebt in een brief, die hier ligt, den heer John Rope- maker, gedreigd aan zijn vrouw, zijn meer dan lichtzinnig gedrag bekend te maken, indien hij u niet, poste-restante onder letters P. R. 35, een som van twee hon derd gulden toezond. Wel. wat hebt u daarop te antwoorden De arme looper stond verpletterd. Hij kon geen woord uitbrengen. „Dus niets - Zoo Hebt u pa pieren Ook niet Ontkent u te zijn P. R. 35 „Neen „En den brief aan mijnheer John. Ropemaker hebt u geschreven „Nee, zeker niet „En ik zeg, dat hij van u komt. Hier vergelijk maar eens de twee hoofdletters P en R, die u aan het postkantoor hebt geschreven, met dezelfde hoofdletters in den brief En de cijfers 1 de cijfers, dat is treffend In welk hotel logeert u?". Rustig richtte zich verontwaardigd op. „Ik logeer in geen hotel, mijnheer!" „O, ja, u zegt, dat u Radoux niet bent En zeker, dat hij zijn man nu gauw door de mand zou doen vallen, ging de Com missaris voort „Dus mijnheer Ru-Rus-Rustig zegt u, waar woont u 1" Wat nu te antwoorden Zijn adres op geven Dan kwam zijn vrouw alles te weten. De Commissaris juichte inwendig. „Gij kunt niet zeggen, waar u woont? Dat dacht ik wel Daar kreeg Rustig een inval. Hij gaf den naam op van zijn vroegeren patroon. Daar kon men inlichtingen nemen. Dat zou de Commissaris doen. Piet werd weuer naar zijn hok gebracht. Des avonds verscheen hij weder voor den Commissaris. De inlichtingen waren er De getuigenissen waren allerellendigst. Iemand, die stilletjes van het kantoor wegbleef die uitstapjes maakte naar Rotterdam die het geld verkwistte van ontvangen rekeningen een fijne meneer „Wat hebt u uitgevoerd sedert uw laat ste uitstapje „Uitstapje „Ja, het uitstapje, dat u uw ontslag bezorgd heeft Wat moest u te Rotterdam doen De arme beschuldigde stond verslagen. Hij gaf een verklaring van het gebeurde. De commissaris, de griffier en de agent lachten hem vierkant uit. s „Heel mooi riep de commissaris uit. „Dus u hebt ook nog beproefd de Spoor weg-maatschappij te bedriegen po ging tot diefstal En u weet nog altijd uw adres niet Stel u gerust, ik weet het. Ik weet, dat u getrouwd bent, dat u twee dochters hebt, enWat zegt u van dat alles „Dus mijn vrouw weet alles Een daverende vuistslag van den Com missaris op de tafel deed de inktkoker om vallen. „Ongelukkige 1 Vader van een huisge zin. Gij geeft u af met zulke schandelijke praktijken. Gij onteert een eerlijke fa milie, die op dit oogenbhk in den groot sten angst zit over uw afwezigheid Zóó war, het. Het was avond, lang Zeven uur door De zijnen moesten in angst zitten, nu hij niet thuis kwam. Hij boog het hoofd en begon te weenen. „Alles huichelarij en komedie," riep de commissaris uit. Iemand kwam bin nen en fluisterde hem iets in het oor. „Zoo, is de dievenwagen daar Laat de stukken in orde maken, om dezen man naar het huis van bewaring te doen brengen." Rustig sprong op. Hij kreeg een aanval van woede. Hij vloekte, hij sloeg. Men deed hem de handboeien aan. Nu was alles uit. Daar werpt iemand de deur open en stormt naar binnen, woedend met een duivelschen glimlach op de lippen roept hij uit „Dat is wat moois Ik dien een klacht in tegen een vlegel om rust te hebben in mijn huis zonder een zware som gelds te betalen en daar, denzelfden avond bevatten de dagbladen het verhaal van de aanhouding van mijn afzetter, maar voegen er mijn naam en mijn adres bij. Wat een ezels Het is te verwonderen, dat zij er De woedende man zwijgt plotseling. Hij had Piet Rustig op de bank zien zitten tusschen twee agenten. „Wat doe jij hier, Piet?" De commissaris kwam tusschen beiden. „Dat is de man van den brief „Hij?.... Rustic? Mijn vriend Rus tig En nu kwam aiies aan het licht. Net als in een comediestukje. De reis naar Rotterdam, het ontslag, de advertentie in de courant, de toevallige overeenstem ming der initialen, enz. De commis saris betuigde zijn leedwezen over de vergissing der agenten hij liet zijn prooi los. De twee vrienden verlieten gearmd het politiebureau. „Ha, Touwslager, jij redt mijn eer Maar wat doet die naam Ropemaker in de akte van aanklacht „Dat is de vertaling in het Engelsch van Touwslager. Nu ik in Londen ge slaagd. beu, heb ik mijn naam ver- engelscht." „Als ik dat geweten had „En weet je wat, ik neem je bij mij in dienst als kassier. Twee honderd gulden per maand. Staat je dat aan „Of mij dat aanstaat „Hier heb je vijftig gulden voor het nadeel dat ik je onwillekeurig heb toe gebracht, en ik denk, dat je vrouw niets te weten zal komen van het avo»tuur Nu was het uit met de zelfbeheersching en de rust van Piet Rustig. Hij barstte in tranen uit en wierp zich in de armen van zijn vriend Touwslager, alias, Rope maker. „vvaariijk," riep ue heer Reimer Glad dekker uit, toen hij het mooie kleine mandje vol frambozen ontving, dat zijn neef hem uit Den Haag zond, „waarlijk, die goede Felix is toch altijd even attent, nooit gaat hij uit of hij zendt mij een klein cadeautje. Dat is heel charmant, vind je niet, Ursula De oude vrouw trok nog al humeurig de schouders op. Sedert minstens dertig jaren bekleedde zij de betrekking van huishoudster bij den heer Reinier Gladdekker, die haar goede hoedanigheden had weten te ontdekken, onder de ruwe schors verborgen. Zij was wat vrij in den mond en ook nu zei of liever riep zij met haar schorre stem „Laat me met rust, mijnheer. Hij weet wel wat hij doet, die lieve Felix." Hoe hij anders ogk den raaa van zijn Ursula op prijs steide, nu werd hij toch haast boos, want hij kon slecht verdragen, dat men Iets kwaads zeide van zijn lieven neef Felix. „Je zult niet willen Deweren." vroeg hij met onvriendelijke stem. „dat neef Felix mij paait met het oog op mijn erfenis. Ik geloof, dat hij tot zulke lage berekening niet in staat is." De ontboezeming had het voorrecht Ursula geheel buiten zich zelve te brengen. „Ik beweer niet," nep zij woedend,„ik bevestig 1 Er is niemand zoo baatzuchtig als Felix Fleemers. Iedereen zal u beves tigen, dat hij nog nooit een cent aan een arm mensch heeft gegeven. Denkt u, dat hij u met geschenken zou overladen, indien hij niet dacht er beter van te worden? Hij zendt u de eerste snufjes uit de broeikasten en uit den tuin, omdat hij weet, dat u een lekkerbek bent, hij verzorgt uw buik en tegelijkertijd zijn erfenis." Mijnheer Gladdekker streek zich eens langs zijn baard mompelde iets tusschen zijn tanden, liep een paar malen de kamer op en neer enbroedde ot> een nieuw denkbeeld. Tegen den eerstvoigenden Zondag had Gladdekker besloten de familie bijeen te roepen en om elf uur voormiddags was zijn geheele familie bij elkander. Deze be stond uit de kinderen zijner drie zusters, die a! lang-dood w v en en een jongen neef Jan Lauter, voor wien oom Reinier eene wankelende genegenheid voelde, welke misschien krachtiger en hechter geworden was. als zijn neef hem wat meer bezocht had. Iedereen verscneen natuurlijk op het appel. F-Mix Fleemers was er het eerst, het hoofd en den ne ts in den wind. Hij rook zoo iets van een erfenis. Daarna verschenen Eugenia en Theresia Smalhek de beide dochters der oudste zuster, twee uitgedroogde persoontjes, gele ge zichtjes verbergende achter de schoonste bloemen van hun tuin. En eindelijk kwam Martha Content, de eenige dochter der jongste zuster, blond, blozend, vriendelijk en bedeesd, met neef Jan, een flinken jongen, wien de flinkheid en oprechtheid uit de oogen blonken. Aan het einde van een heel beschei den ontbijt, dat wel eenige verwondering gewekt had bij de uitgenoodigden van den als smuüer bekend staanden oom Reinier, nam deze het woord en zeide op een droeven toon, geheel in tegenspraak met zijn gewone opgeruimdheid „Mijn vrienden, ik heb u laten bijeen komen in een soort familieraad, om u te spreken over een zaak. die u allen betreft. Gij zijt mijn natuurlijke erfgenamen en ik had wel re'ioopt u een ronde som te kun nen nalat m,, maar ongelukkig heb ben de omstandigheden er anders over beslist." Het scheen, dat de heer Reinier Glad dekker zijn tranen niet meer kon inhouden. Zijn neven en nichten keken hem met de meeste verbazing aan. Felix Fleemers kon zich niet langer bedwingen. „U bent toch niet geruïneerd, oom," riep hij uit in den angst zijns harten. „Dat nu juist niet, mijn jongen," ant woordde de oom met engelachtige berus ting „Maar laat ik u zeggen, dat de handel mij niet die groote kapitalen heeft opge bracht, die men wel meende. De zucht ze te vermeerderen, om u allen een behoor lijke som te kunnen nalaten, heeft mij ver- leid tot speculaties, die niet gelukkig zijn uitgevallen. Als ik er af neem, wat ik wel verplicht ben aan Ursula te geven voor de trouwe zorgen, wa i mede zij mij heeft om ringd, dan bl!jft mij niets anders over, dan een tamelijk bescheiden kapitaal." Alle aangezichten waren in de lengte ge trokken, behalve die van Martha en Jan, welke een werkelijke, hartelijke deelname uitdrukten. „En bent u nu van plan deze buiten plaats te verkoopen oom," vroeg Felix levendig. Oom Reimer trok de schouders op. „Ik weet 't nog niet," zeide hij. „Ik doe het ongaarne en ik heb nagedacht over een denkbeeld, om aan dnt leed te ont snappen en dat tevens uw belangen zal be vorderen, maar het zal niet gaan. Ik kan het u echter in allen gevalle mededeelen. Als gij eens zoudt kunnen besluiten mij een jaarrente te verzekeren tot mijn dood, waarvoor na mijn sterven de buitenplaats uw eigendom zou worden Er kwam een uitdrukking van ont goocheling op alle gezichten. De zusters Smalhek bleven zitten bij gebrek aan een bruidschat, Martha leefde bekrompen van haar traktement als onderwijzeres en neef Jan niet veel brillanter van zijn salaris als kantoorklerk. Die waren niet in staat oom Reinier een jaargeld te verschaffen. An ders was het met Felix, die in den ijzer handel een welgesteld man w as geworden. Deze greep net denkbeeld ook dadelijk aan, maar de hoveling van den vorigen dag was veranderd in den schraper, die zijn ware natuur toonde. Met scherpe stem knoopte hij met onn Reinier de bespre kingen aan over het bedrag van de jaarren te, eiken gulden beknibbelende. En toen zijn laatste voorste1 met een afwijzend schouderophalen doe» Oom Reinier werd beantwoord liep nij weg en vergat afscheid te nemen van zijn oom. Ook de gezusters Smalhek verdwenen, het aange zicht in stijven olooi. AHeen Martha om helsde haa>' oom hartelijk en Jan drukte hem krachtig de hand met de verzekering, dat het hem innig speet niet in staat te zijn zijn oom b;j te staan. Die twee zag oom Reinier met vochtige blikken na, toen zij zich arm in arm langzaam verwij derden. Bevreesd dat een mooie gelegenheid om zich het bezit te verzekeren van het buitengoed hem zou ontsnappen, kwam neef Felix een paa' dagen later terug om te vernemen, dat de niet onaardige jaar rente in vreemde handen was overgegaan en dat derhalve alle hoop om iets noemens waardigs te erven verdwenen was. Felix was woedend en liep weg met de verzekering, dat hii nooit meer bij oom Reinier een voet over den drempel zou zetten. Deze keek hem na. met wonderlij ke flikkering in het oog. Enkele weken later was oom Reinier jarig. Maar het gewone gezelschap ver scheen niet Felix hield woord. Men zag hem niet meer bii oom Reinier en de ge zusters Smalhek achtten het ditmaal waar schijnlijk niet noodig hun tuintje leeg te plunderen en lieten hun borduurnaal den rusten. De heer Gladdekker zou alleen gebleven zijn met de trouwe Ursu la om zijn verjaardag te vieren, ware niet Martha verschenen geheel blozend onder den last van een enorn bouquet, op den voet gevolgd doo neef Jan, die evenals zij door oom Reinie- met een minzamen en bewogen glimlach ontvangen werd. Oom Reinier kon de woorden niet in houden die hem op de lippen brandden. „Zegt eens.mijne kinderen zei hij, „vroe ger hebt gij geregeld mijn verjaardag ver geten en nu zijt gij de eènigen. die eraan denkt, hoe komt dat Martha we-a rood als een kalkoen. „Wel oom," zei ze.„nu kunt u zich niet meer bedriegen in onze bedoelingen." Oom Reinier vroeg niet verder, hij had begrepen. En 's-avonds voor hij slapen ging, ver zekerde hij aan de oude Ursula, die veel van Martha hield, dat het waarlijk zoet is te weten, dat men ben i id wordt om zich zeiven. Mijnheer Gladdekker was wat nieuws gierig van natuur en toen hij bemerkte, dat nichtje Martha, die hem nu vaak be zocht, nooit verscheen of zij werd weldra gevolgd door neef Tan. vroeg hij op zekeren dag „Zeg er eens Kleintjes, jullie schijnt el kander niet te mishagen, waarom trouwen jelui niet?" De twee keken elkander heel verlegen aan en toen antwoordde Martha, die eigenlijk nog de dapperste was „Omdat wij te arm zijn, oom Gladdek ker 1" „Kom, kom," antwoordde oom, en keerde zijn hoofd om om zijn ontroering te verbergen, „jelui bent rijk aan jeugd en hoop. Komt maar dikwijls Oom Reinier bezoeken. Hoe spijt het mij nu toch, dat ik je niets anders kan geven dan mijn harte lijke welgemeende genegenheid." De beide jongelui bedankten hem daar door, alsof hij hun een schat had geschon ken. Zij bezochten hem trouw, maar lang konden zij dit niet meer doen. Op zekeren morgen werd Reinier dood in zijn bed ge vonden. Zij beweenden hem oprecht, maar waren niet minder verwonderd dan neef Felix en de gezusters Smalhek, dat zij na afloop der begrafenisplechtigheden door den notaris van wijlen hun oom werden uitgenoodigd tegenwoordig te zijn bij het voorlezen van het testament. Een testament En oom bezat niets meer. Daar zat wat achter. De notaris liet hen met lang in onzeker heid, maar deed voorlezing van een iro nisch document, waarin verklaard werd, dat hij nooit gespeculeerd had, nooit zijn eigendommen had vzrvreemd en dat hij ze nu met al wat hij bezat, vermaakte aan Martha en Jan, die bewezen hadden, dat zij hem alleen om hem zelf hadden liefge had. Felix raasde en vloekte op oom Reinier, de dames Smalhek trokken zich terug, maar Martha en Jan keken elkander aan dronken van vreugde, terwijl de blik van oom Reinier uit zaliger gewesten voorze ker met welgevallen op hen rustte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 12