m A AMSTERDAMSCHE KOUT. HOE HOLLY DOLLY RIDDER WERD door PIJLTJE p NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Vierde Biad Zaterdag 20 December 1924 K£Rr' EN SCHOOL. VERKEER EN POSTERIJEN. Planten naar Oost-lndië. «F HOE DORUS ALLES WEER GOEDMAAKTE. «MOEDER IK KAN JE NIET MISSEN of „Een kijkje achter de schermen." We hebben in Nederland auteurs (ge lukkig en derhalve ook een auteurswet (nog gelukkiger We hebben groote au teurs wijlen. Heijermans, van Deijssel, die eerst na hun dood uit hun financieele moei lijkheden worden geholpen maar over hen wil ik dit keer niet schrijven. We hebben ook auteurs die er vroolijk op los leven, die een rijmpje» aan elkaar stamelen, waarvan de inhoud vaak wonderveel overeenkomt met die van liedjes, die we met deze korte dagen ai zoo goed als vergeten zijn. En dan hebben we ook auteurs, die gewoonlijk alleen de pen ter hand nemen om een contractje te teekenen of een reke ning op te maken, cjge voor hun litterairen arbeid hun menschen hebben wien ze een hap zuurkool betalen. Het voordeeligste is daarbij als ze ook in staat zijn een beetje muziek te verhanselen, d.w.z. bestaande melodieën te wijzigen en pasklaar te maken op de door hen gekochte woorden. Natuur lijk zijn er in dit genre auteurs vele variaties. Er zijn revueschrijvers, die zelf nooit een letter revue hebben geschreven en zich toch in allen ernst laten bewierooken, maar de muziek officieel door een ander laten ver vaardigen. Weer anderen die omgekeerd den tekst op naam van een ander laten staan, maar zelf de eer als componist opeischen, terwijl zij indertijd gebruik hebben gemaakt van de diensten van een handig beroeps- misicus. Ten slotte auteurs die met gepaste vrijmoedigheid een tooneelspel de wereld inschoppen, dat saamgesteld is uit' brok stukken vari bestaande drama's, terwijl de dialoog letterlijk nageschreven is, wat ver schillende pagina's betreft, uit een in druk bestaanden roman. Er zijn ook auteurs die plagiaat bedrijven in de tweede' macht, eerst bij een ander, dan bij zich zelf. Willy Derby, eên eer weinige geluks vogels onder orze humoristen, heeft inder tijd een liedje gébracht„Moeder" (auteur Ferry), dat 't buitengewoon goed heeft gedaan. Vermoedelijk hierdoor kwam een zekere Otto Zeegers op het denkbeeld op hetzelfde thema ook eens iets te fabrieken en hij be- en verwerkte het„Moeder, ik kan je niet missen". Of het mooi of niet mooi is, laat ik terzijde. Ik heb 't Albert Klein een paar keer hooren zingen en vond het om naar van te worden. Doch dit is een kwestie van mijn persbonlijken smaak andere menschen hebben er blijkbaar heel anders over gedacht, anders zou het hier onder volgend rechtbank-drama onmogelijk kunnen zijn afgespeeld. Otto Zeegers verkocht het liedje aan den bekenden „auteur-componist" Michel de Cock. Maar of „Michel" geen kans zag er een geschikt deuntje bij te draaien of wel dat hij bij nader inzien bang was er de groote kosten bij te maken, die veelal aan het populariseeren van een liedje zijn ver bonden, weet ik niet. Zeker is het dat hij het ongebruikt liet liggen, maanden lang. Nu kan ik mij indenken dat het voor een auteur iets ijzigs is als hij zijn pennevrucht gedekt door enkele zilverlingen of een geel briefje levend begraven ziet. Daarom be dacht Otto iets anders hij deed alsof het gloednieuw aan zijn fantsusie was ontscho ten en verkocht het ten tweede male aan den humorist Albert Klein. Deze, die er geen flauw vermoeden van had dat „Moeder tje" al het eigendom was van Michel, zag er wei wat in, liet er een melodie op maken, zong het bij Reese en in de groote cabarets waar hij gewoon is te werken en bracht het in den handel. Nauwelijks bemerkte Michel deze inbreuk op zijn auteursrecht of hij bracht het met een ander wijsje ook in den handel, liet beslag- leggen bij Albert Klein en dagvaardde dezen....als auteur. Dit civiele proces heeft nu ong. een jaar geduurd en bij uitspraak in conventie is nu beslist dat Michel niet ontvankelijk was, daar hij zijn klacht had ingediend als auteur, terwijl hij het had moeten doen als eigenaar. Beslist is dus thans reeds da: Michel al de proces-kosten moet betalen plus een schade loosstelling voor geleden schade aan Albert Klein. In reconventie zal nu worden be slist hoe groot die schadeloosstelling moet zijn. 't Staat dus nu al vast dat Michel Otto Zeegers' Moeder, die hij niet missen kon, een paar dikke duizentjes zal kosten. Natuurlijk kan Michel nog in hooger beroep gaan en later nog eens in cassatie, maar in verband met de aanzienlijke cautie die zijn procureur hiervoor hoogstwaarschijnlijk zal eischen, staat het te bezien of de lust tot rechten hem niet een beetje is vergaan. Einde Eerste Bedrijf. Pauze. Een muziekhandelaar in Amsterdam lag overhoop met zijn collega's, wijl hij met een kleine winstmarge tevreden was. Er wordt wel eens gesproken en gekibbeld over de winstmarge die sommige handelaars in consumptieartikelen zich veroorloven, maar in den muziekhandel wordt soms 3 a 400% gemaakt. Het is wel voorgekomen dat een muziekstukje dat inkoop 6 ets kostte, voor 1.25 werd verkocht. Dat beweerde ten minste de muziekhandelear, die te Amster dam wegens schennis der auteurswet terecht stond. Da's niet waar, zei de voornaamste getuige, de directeur van den benadeelden muziekhandel. Als wij iets koopen voor 30 ets. dan verkoopen wij 't bijv. voor 75 ets., wat toch niet meer dan een zoet maar klein winstje is. Doch de eerste muziekhandelaar was met nóg kleiner winst tevreden, met 't gevolg dat hij door den „Bond" werd geboycot. Pogingen om op loyalen weg een bepaald muziekstuk van den getuige te koopen, mislukten rtien wilde hem niet leveren. Dan maar op een andere manier, dacht de man. Hij kreeg een adres in Duitsch- land, waar men er wel weg mee wist en 't hem als nadruk ken levéren. Maar hij liep tegen de lamp en moest in de beklaagden bank plaats nemen. Maar hij had nog meer op zijn geweten. Want ook Michel's „Moeder ik kan je niet missen" had hij laten nadrukken en in de handel gebracht. Als hij hoort dat de politie er in gemengd is, vliegt hij in zijn angst het huis uit, springt in een taxi, laat zich naar den Amstel rijden op een kouden en duis teren November-avond en....op zeker mo ment "hoort men bij den Nieuwen weg een plomp in de troebele golven van de Amstel- rivier. Heeft de misdadiger uit vrees voort Mr. Asscher had met vee! meer te zeggen, de aardsche gerechtigheid de hand aan zich want Reilingh had hem de woorden al uit den zelf geslagen? Neen, nog grooter misdaad mond genomen. „Velt vonnis conform dit heeft" hij begaan. Om al de nagedrukte „Moeders van Michel" en de dito Engelsche liedjes die in zijn huis te vinden waren, heeft hij een dik touw gebonden, er een zwaren steen aan bevestigd en ze zoo naar den bodem van den stroom laten afzakken. Geen haan zou er mee naar kraaien, maar de raven zouden het uitbrengen, 't Ging met hem als met het vrouwtje van Stavoren. Nooit had hij gedacht de valsche Moeders te zullen terugzien en nulagen ze voor hem op de groene tafel. Want toeii hij als een Hoilandsche Haarmann al zijn misdaden had bekend, was een politieagent er met een bootje op uit gegaan en had al de drenke lingen opgevischt. Einde Tweede Bedrijf. Groote Pauze. Gelegenheid in de rookfoyer iets te consu- meeren. Derde Bedrijf. Doodsbleek zit de misdadiger in de be klaagden bank. Mr. Reilingh de Officier van Justitie, kijkt scherp voor zich uit. Mr. Asscher, de verdediger, onderwerpt de ge tuigen aan een scherp kruisverhoor, doet de verrassende inededeeling dat de boyvcot is opgeheven en dat elke muziekhandel nu zelf zijn winstmarge kan bepalen. De Bond is kapoet, gebarsten. Wij zuchten en denken aan bier. Nog een verrassende mededeeling de man heefl èn aan den muziekhandel èn aan Michel de schade vergoed. Een leek zou dus kunnen denken wat doet die man dan nog in die beklaagdenbank, maar het recht moet zijn loop hebben. De veld wachter die een beetje heeft zitten soezen, gaat naar buiten er is voor hem toch niets te verdienen. Nu komt de klap op de vuurpijl. Mr. Asscher stelt Michel eenige vragen. „U hebt een klacht ingediend wegens inbreuk op uw auteursrechten „Ja", lispelt Michel met zijn allerinne- mendsten glimlach. „Maar had u wel dat auteursrecht?" „Dat moet u maar aan Mr. Mouthaan vragen, dan kan u het precies hooren," klinkt het jolig-vriendelijk uit Michel's guitig mondje. Want als hij spreekt, ligt er een waas van gemoedelijk-jovialiteit over de zaal, voelt men dat de artist aan 't woord is, die door geest, humor en welwillendheid de zon vriendelijk doet schijnen. En voor de tweede maal komt Michel vlak voor de groene tafel om er een gewichtig stuk op te leggen de kwitantie van Otto Zeegers. Voor de tweede maal zeg ik, want reeds bij den aanvang van zijn verhoor was hij in gepaste bescheidenheid om het hekje heen geloopenwaarachter de president hem echter weer weggestuurd had of-ic geen auteur was. Mr. Asscher het zich echter door Michel's schalkschen glimlach niej uit het veld slaan. Toonde even aan dat de civiele kamer juist beslist had dat de klager geen auteursrecht had en deze klacht dus gedeponeerd kon worden. Wair, dat snapte men wel. En wat de Engelsche muziek betreft, ja daarin had bekl. gefaudeerd, maar aan de andere Zijde had hij het algemeen een dienst bewezen door een bres te schieten in de overmatige wmst- afpersing die de kanker onzer hedendaagsche maatschappij is. Mr. Reilingh hield weer een zijner vele ook voor leeken op juridisch gebied - zoo sympathieke requisitoiren. Dit gevalletje met Moeder ik kan je niet missen, moest maar direct geschrapt worden en wat de rest betreft, nou, met een boetetje van f 75.was aan de wet voldaan. /requisitoir", riep hij uit, „en ik zal uw recht vaardigheid loven." Behalve Michel. Ik had zoo wel eens een kiekje van hem willen hebben. Treurig-ern- stig keek hij in den ronde. Hij geen auteur 1 Eerst al die centen die het civiele proces hem kosten zou.„Moeder ik kan je niet missen 1" En al kon 't nu nadat „Cocaïne" me al zooveel heeft gekost, danwil ik je nog met missen En nu dit nog 1" H. HENNING Jr. HET HEILIG JAAR 1925. De Jubilee-aflaat te Rome. In de Bulle, waardoor Paus Pius XI het Jubeljaar uitschrijft, verleent Hij een vollen aflaat aan allen, die onder bepaalde werken van boetvaardigheid de vier groote Basilieken, de St. Petrus op der, Vaticaanschen heuvel, de St. Paulus buiten de muren, de St. Jan van Lateranen en de groote basiliek van de H. Maagd (O. L. Vr. ter Sneeuw) bezoeken de Romeinen-zelf moeten op 20 verschillende dagen eik dier Basilieken éénmaal bezoeken; de^pelgrims, die in Rome komen moeten op 10 verschillende dager, elk dier kerken een maal bezoeken. Wij zullen daarop verder met ingaan. Wie de H. Stad bezoeken gaat, verneemt nadere bijzonderheden gemakkelijk wie er met heen kan gaan, heeft meer nut 3an het ant woord op de vraag Wie kunnen den Jubilee-aflaat verdienen buiten Rome? Al neemt men de mogelijkheid om naar Rome te pelgrimeeren nog zoo ruim,_ er blijven toch tal van geioovigen, voor wie deze reis eenvoudig onmogelijk is. Terwijl de groote menigte der geioovigen in het jaar 1926 waarschijnlijk in de ^gelegenheid zal zijn, den aflaat van het Jubilee te verdienen in haar eigen woonplaats, heeft de Paus toch voor verschillende categorieën reeds tijdens het Heilig Jaar die gelegenheid open gesteld. Deze categoriëen zijn lo. Alle vrouwelijke religieuzen (genomen in den ruimsten zin van de Kerkelijke wet ten) en allen, die als novicen, postulanten, verpleegden, dienstboden enz. met haar in één huis geregeld samenwonen. 2o. Alle vrouwen en meisjes, die in pen sionaten en opleidingsinrichtingen verblij ven, ook al worden deze niet door religieuzen bestuurd. 3o. De mannelijke kloosterlingen, die een kluizenaarsleven leiden'de Paus noemt als voorbeelden de Trappisten de Karthuizers. 4o. Alle gevangenen, zoo mannelijke als vrouwelijke. 5o. Allen, die door ZieKte of zwakte wor den belet de reis naar Rome te maken. 6o. Allen, die geregeld, hetzij in loondienst hetzij uit vrijen wil, in de ziekenhuizen ver plegingsdienst verrichten. 7o. Alle werklieden, die m loondienst Zijnde, niet zóólang hun arbeid kunnen onder breken, dat zij naar Rome kunnen gaan. 8o. Allen, die de 70 jaren gepasseerd zijn. Deze personen kunnen in 1925 tweemaal den jubilee-aflaat verdienen, indien zij de voorgeschreven werken tweemaal volbrengen. Wat moeten zij nu doen om den Jubilee- aflaat te winnen? Onder de voorgeschreven werken be- hooren natuurlijk allereerst de Biecht en de H. Communie. Aangaande de Biecht, die voor het verdie-1 nen van den Jubilee-aflaat ve'reischt wordt, herinneren wij aan canon 931 3. Deze schrijft voor, dat óók personen, die gewend zijn tweemaal per maand te biechten, of vijfmaal per week te commumceeren, voor het verdienen van den jubilee-aflaat een afzonderlijke biecht moeten spreken. Voor deze Biecht kan ook niet gelden de Paasch- biecht. Om de geioovigen in de gelegenheid te stellen ook de meest betreurenswaard ge af dwalingen te herstellen, zijn aan de biecht vaders voor de jubilee-biecht bijzondere vol machten geschonken. De aanwijzing der goede werken, wejke de plaats der bezoeken aan de vier Romeinsche basilieken moeten innemen, laat de Paus over aan de respectieve bisschoppen of biechtvaders. Z. D. H. de Bisschop van Haarlem heeft dienaangaande het volgende bepaald De hierboven opgenoemde personen moe ten op twintig al of niet opeenvolgende dagen ófwel viermaal per dag hun eigen parochie kerk of de kapel van het gesticht, waarin zij verblijven, bezoeken ofwel eenmaal per dag vier kerken bezoe ken, indien er zooveel kerken in hun woon plaats zijn. Voor diegenen, die zelfs geen kerk of kapel (hetzij een openbare of een haif-openbare kapel) kunnen bezoeken, is aan de biecht vader in ons diocees overgelaten, in plaats daarvan eenige werken van godsvrucht of naastenliefde op te leggen. Ten slotte wordt vereischt een gebed tot in tentie van den Paus, dat de H. Kerk met de volgende woorden vraagt „Daarenboven moeten zij (die den jubilee- aflaat buiten Rome verdienen) den Heer Je zus Christus, Dien zij in hun hart hebben ontvangen, met aandrang bidden volgens onze intentie en zij moeten Hem vooral dit al- bidden dat Hij, na de oorzaken van oneemg- heid en afkeer te hebben weggenomen, een blijvenden vrede tusschen de volken stichte; dat Hij èn door een overvloed van hemelsche gunsten de afgescheiden kinderen terug- roepe tot zijn Kerk, èn dat Hij met gedooge, dat het heilige land, dat Hij-zelf met zijn zweet heeft besproeid en met zijn Bloed heeft geheild, worde geschonden en bezoe deld en onder de heerschappij van de vij anden van Zijn Kruis gerake." Of in het kort zij moeten bidden om den vrede, om de bekeering der niet-katholieken, om de redding van Palestine. De andere aflaten in het jubel-jaar. Evenals zij» voorgangers heeft Paus Pius XI bepaald, dat de geioovigen gedurende het heilig Jaar geen aflaten voor zich zelf kunnen verdienen. De verleende aflaten blijven bestaan, doch men kan ze alleen voor de ge- loovige zielen winnen. Daarop zijn uitgezonderd lo. de volle aflaat in het uur aes doods; 2o de aflaten verbonden aan het bidden van den „Engel des Heeren" (Koningin des Hemels) 3o. de .aflaten van het 40-uren gebed 4o. de aflaten verbonden aan het vergezel- en van „Ons Heer," als het H. Sacrament naar de zieken wordt gebracht 5o. de Portiuncula-aflaat, die m Assisie in Portiuncula-zelf te verdienen is 6o. de aflaten, die de Kardinalen en Bis schoppen bij Pontificale plechtigheden ver- leenen. Alleen deze aflaten kunnen de geioovigen voor zich zelf verdienen. Welke is de bedoeling van deze maat regelen Het beperken van de aflaten tot den jubilee- aflaat, en het zooveel mogelijk beperken van dezen tot Rome, heeft volgens de uitgespro ken opvatting van den Paus de bedoeling, om zooveel mogelijk geioovigen naar Rome te trekken. Die toevloed naar Rome zal on der dubbel opzicht een gunstigen invloed hebben ten eerste wordt daardoor de een heid met den H. Stoel versterkt en de onder linge geest van liefde en eendracht aange kweekt; en vervolgens getuigt hij ook haar buiten van de eenehid der Kerk en zal on getwijfeld in de goedgezinde niet-katholieken opwekken een vuriger verlangen naar reli- gieuse eenheid. Dat is de uitdrukkelijke meening van den Paus-zelve. De zwaardere voorwaarden, die voor den Jubilee-aflaat worden gesteld en de beperkte mate, waarin hij te verdienen is, beoogen de geioovigen te prikkelen tot grootere inspan ning en meer intense voorbereiding, opdat aldus, meer dan anders, werk worde gemaakt van een levens-vernieuwing en daardoor ook een overvloedige vrucht toekome aan degenen, die den aflaat verdienen. Die alge- meene en grootere ijver zal daarenboven niet nalaten ook een grooter aantal „zwakke broeders" te trekken. Want waar zooveel middelen worden gebruikt om tot boetvaar digheid op te wekken, waar zooveel werken van boetvaardigheid worden gedaan, daar is het „trekkende" voorbeeld, dat zoo ge makkelijk meesleept. En waar zooveel heilige inspanning is, daar is ook het heiligste ge weld, dat den hemel verovert voor zich po voor anderen. Juist door deze zwaardere voorwaarden wordt het jubeljaar vooral een jaar van „vrij lating." „St. Bavo" besluit deze uiteenzettingen met een opwekking het jubeljaar in den geest mede te leven. Ook zij, die Rome niet bezoeken, kunnen zelfs al tnogen zij nu den aflaat nog niet verdienen door hun gebeden zoo ontzaggelijk veel bijdragen, dat de Kerk, ons aller Moeder, haar eenheid versterkt, haar heiligheid vermeerderd, haar algemeenheid vergroot ziet, tot meerder» eer en glorie van den onsterfelijken Koning dèr Eeuwen, van God alleen. De directeur-generaal der P. en T. maakt bekend, dat pakketten voor Ned. O.-Indie, inhoudende planten, vruchten of zaden, al naar gelang de plaats van bestemming, door den pla'ntenziektenkundigen dienst daar te lande moeten onderzocht worden te Bela- wan of de Tandjong Priok; in verband hier mede moet 'in het adifs van pakketten mei bovenvermelden inhoud, bestemd voor Su matra, de aanduiding via Medan (Belawan Deli) en in geval van bestemming voor het overige deel van Nederlandsch Oost-Indië, de aanduiding „via Tandjong Priok" voor komen. Deze aanduidingen moeten mede op de bijbehoorende adreskaart worden vermeld. Het niet vermelden in het adres van een van deze aanduidingen, heeft belangrijke vertraging der pakketten en nazendinjjson- kosten ten gevolge. i\Omz DECEMBER Waarom niet naar het Zuiden toe, Naar schooner zachter dreven?— Gij,arme zanger, droef te moe;— Waarom ook hier gebleven? door JOH. H. Boer Janus van de groote hofstede „Nooit- Gedacht en zijn buurman, boer Jansen van „Welgelegen waren vrienden, echte trouwe we vrienden, zooals men die onder den boe renstand, waarin men altijd tegenover elkaar behulpzaam moet zijn, bijna uitsluitend vindt. Had boer Janus huip noodig, bij het hooien bijvoorbeeld, dan kon boer Jansen altijd wel voor eenige dagen een knecht missen. Zat boer Jansen met een kreupel paard, een wagen, waarvan een wiel was gebroken, hij behoefde maar te vragen en boer Janus stond gereed, om aan zijn buurman zijn eigendommen uit te leenen Die hechte vriendschap stamde al van ja ren her, ja, duurde bijna ai een eeuw. Zij was van vader op zoon overgegaan. Even als boer Janus boer Jansen hielp, zoo hadden ook hun beide grootvaders elkaar ter zijde gestaan De vriendschap zat hen, zooals ze het gaarne uitdrukten, in het bloed De bei de hofsteden „Nooi-Gedacht" en „Welgele gen herbergden, als het ware, één groote familie Boer Janus had vier zoons en drie doch ters Ze déden allen mee aan de groote werkzaamheid, van het bedrijf, waar men altijd krachten tekort scheen te komen. Al len, behalve Geertje, de jongste, die nau welijks zes iaren telde. Was het wonder, dat ze een speelkameraadje zocht op „Welgele gen." Boer Jansen had een kleiner huishouden. Hij had negen kinderen gehad, doch vijf daar van waren gestorven. De twee oudste zoons werkten mee in hel bedrijf. Dan volgde een dochter, Marie, die moeder Jansen, die nogal sukkelde bijstond in 3c huishouding De jongste spruit wa» Dorus, een rond dik ke reltje van vijl iaat en het speelkameraadje van Geertje Janus Die twee waren eenvoudig altijd samen, Zooals boer Janus het graag uitdrukte, wa ren ze niet van elkaar af te slaan Zoo'n vriendschap, die. als het ware, uft de opkomst dei beide families stamde, kan zou men zoo denken niet meer ver stoord worden. Het kon ook bijna niet, maar.... toch gebeurde het Dat kwam zoo: Op een triesten najaarsmorgen reden boer Janus en boer Jansen samen in boer Janus' brik naar het station, dat op een uur af- «tand was gelegen, Ze hadden nog wat tijd over en dronken samen hun „hartversterker- tje," waarna ze den trein namen naar Utrecht, om daar de groote veemarkt mee te maken. De markt viel hun tegen. Ze konden niets vinden, dat van hun gading was. De beide boeren verkeerden in een lichte ontstem ming, omdat ze inzagen, hoe onmogelijk het was hun veestapel daai te verrijken. „Het is niets!'' meende boer Janus spijtig „Neen, het is niets!' stemde boer Jansen in, „Ik had toch zoo dolgraag een mooien stier gehad!" „Je weet, dat ik hierheen ben gekomen om een stier te koopen!" „Ja, dat weet ik. Daar staan wij nou met z'n tweeën in Utrecht, het heeft een hoop reisgeld gekost en tenslotte. wij hebben een heelen dag verprutst.Ik zou er nijdig om kunnen worden." Boer Jansen verwonderde er zich over, dat Janus hem niet antwoordde. Hij zag zijn buurman met schitterende oogen strak in één richting turen. „Wat zie je daar toch?" vroeg Jansen verwonderd En eenigszins spijtig: „Komt er soms een kudde stieren aanhollen?" „Een kudde niét!" antwoordde Janus, „maar wel een stier. Een prachtbeest, wat ik je zeg. Ik heb zelden zoo'n mooi dier ge zien!" „Zoo!?Waar?" „Ginds!" „Laten wij ons dan haasten.... Anders is-ie misschien al verkocht!" Beide buren liepen, zoo hard ze konden. OP DE DORPSSCHOOL. „Wij feliciteeren u allemaal met uw verjaardag, meester. „Ja maar, kinderen, ik verjaar pas over acht dagen." „Jawel, meester, maar we krijgen van de week toch ons puntcnli;st)e? kooplustigen. Ze drongen in den kring en bezagen den stier. „Een prachtbeest!" bewonderde Janus. „Nog nooit zoo'n dier gezien," prees Jansen. De eigenaar van den stier hoorde met ge noegen deze lofprijzingen aan. Hij was juist met een kooper in onderhandeling en hoopte, dat de kooplust der beiren boeren den ver koopsprijs nog zou verhoogen „Koopen?" informeerde hij- Boer Janus stond, met beide handen diep in zijn broekzakken, den stier te bekijken- Boer Jansen kauwde op een stroohalm. Hij vroeg: „Wat moet-ie opbrengen?^ „Er is mij 1500 geboden," antwoordde de eigenaar en wees op iemand die bij den stier stond en door zijn "klompen zijn verscholen kleeren en een knoestigen stok, als een vee- naar een dichte'opeenhooping van kijkers en koopman kenbaar was. Boer Janus zeide aanstonds: „Ik gooi er honderd gulden op!" „Ik ook!" zeide de eerste bieder. „Is dus," onderbrak de eigenaar, 1700 geboden. Wie meer?" 1800!" zeide Jansen kort. 1900!" mompelde Janus. De eerste bieder trok zich terug. Het ging nu tusschen de beide vrienden Jansen bood lustig voort en verzekerde dat Hij den stier moest hebben. „Ik zal 'm hebben!" hield hij niet op te verhalen „Maar je hebt 'm nog niet!" meende Janus. Hij was plotseling afgunstig op zijn buurman. 2000!" bood Janus. „Twee honderd er bovenop?" lachte Jan sen. Het loven en bieden ging voort. Plotseling stond Janus onbewegelijk. Zijn groote handen balden tot vuisten m zijn broekzakken. Zijn mond maakte een kau wende beweging, maar wanneer het niet ru moerig was geweest op de markt, had men zijn tanden kunnen hooren knarsen. Jansen had 2500 geboden. Dan zeide Janus woedend: „Honderd gul den er bovenop!" Nu pas merkte Jansen op wat er m zijn buurman en vriend omging. Hij begreep, at dit opjagen voor hun vriendschap noodlottig kon zijn. Kostte wat 't kostte, hij moest ech ter den stier hebben Hij besloot ineens een flink bod te doeii en daarmede een einde te maken aan het nuttelooze getalm. Wanneer wij straks, dacht hij, eens klinken, is alles weer het oude. Hij riep: „Drie duizend gul den!" Daar kon Janus niet boven gaan. Hij was woedend en zijn afgunst maakte hem on rechtvaardig. In zijn binnenste noemde hij zijn buurman een dief. Hij meende recht te heb ben op den stier, omdat hij hem het eerst haf gezien. Hoe onrechtvaardig dit wel was, scheen hij niet in te zien. Jansen verviel van de eene verwondering in de andere. Het ging lang niet zoo gemak kelijk, als hij had verwacht. Hij liep met Janus op, maar wat hij ook probeerde, hij kreeg geen antwoord. Hij voelde, dat zijn buurman en voormalige vriend hem liever kwijt was en zou weggeloopen zijn, wanneer hij maar had gedurfd. Jansen was er de man niet naar om zich dat te laten welgevallen. Toch liet hij Janus niet alleen, omdat hij wel begreep, dat dan alles afgeloopen zou zijn En datwilde hij niet Over twee dagen, dacht hij, is alles w^er vergeten en zijn wij weer de oude vrienden van voorheen. Hij stelde Janus voor om mee te gaan en te klinken Janus weigerde. Ze gingen samen naar het station. Toen de trein voorkwpm liet Janus Jan sen voorgaan Zoodra dc laatste in een d®J* de-klas-coupé zat, liep Janus weg. Hij wilde niet meer samen reizen met zijn vriend. Jansen voelde zich daarover zeer onpret tig gestemd. Hij waagde in het dorp, waar beiden moesten uitstappen, nog een poging. Wederom tevergeefs! Janus zeide: „Maak dat je wegkomt! Ik wil niets meer met je te maken hebben! Ik 163. Wat was die Koning van het Lilliputler- tjesland blij toen hij Holly Dolly, met 't kanarie- Pietje voor zich zag staan! Gauw gaf hij bevel om een gouden standaardje voor 't Pietje te brengen en toen sprak hij tot Holly-Dolly veel mooie en dankbare woorden. „Zie," zei de Koning, „ik ken de tooverkracht van dat heksen-stokje en uit dank voor al je groote diensten zal ik je die kracht leeren. Luis ter. Wil je ergens zijn, wil je/iets hebben of be- tooveren, dan ga je zitten, neemt 't stokje in je hand en zegt dan luid: Oeri-kadoeri, ik wil dit of dat hebben en 't zal dan ook op slag ge beuren." 164. Nu, Holly-Doily was wél in zijn schik toen hij hoorde hoeveel wonderen hij tot stand zou kun nen brengen met 't tooverstokje. Terstond ging hij dan ook buiten op een steen tje zitten en sprak met veel ernst. „Oeri-kadoeri. Ik wil direct hij het kasteel zijn waar de Koning en de Prinses door dien boo- zen dwerg zijn opgesloten. 165. Rrrrits, daar vloog hij zoowaar letterlijk in een ommezien van tijd de lucht door en kwam terecht op nog geen honderd meter afstand van 't kasteel waar, zooals Koning Kikvorscb hem mettertijd vertelde, een ongelukkige Koning en Prinses in waren opgesloten. „Ha, ha," lachte Holly-Dolly. „Nu zal het niet lang meer duren of ik heb ook hen verlost,^ dan word ik tot ridder geslagen, mag met de Prinses trouwen en wie weet misschien word ik dan nog wel eens Koning". neegi je niet mee in mijn brik. Zie maa»\ dat je thuis komt," „Maar waarom?" vroeg Jansen. „Janus ik ken )'e niet meer. Wat scheelt je? Heb ik je iets gedaan?" „Je bent een diefl!" siste Janus. „De stier was van mij. Ik heb hem het eerst gezien!" Hij legde de zweep over het paard en ver trok in wilden draf, voor Jansen nog een woord had kunnen uitbrengen. De eigenaar van „Welgelegen" moest er gens een brik ter leen vragen om naar huis te komen. Gekend en bemind als hij overal was, viel het hem niet moeilijk om hulp te vinden. De twee dagen, die Jansen zich had ge dacht, om alles weer in orde te brengen, wa ren twee weken geworden en nog was er niet de minste gunstige verandering gekomen. Niet de minste gunstige verandering! Want in ongunstigen zin was er veel veranderd.... Dat was zoo gekomen: Op het heele dorp was het bekend, dat. zoo lang de loterij bestond, de Janussen en Jansens altijd samenspeelden Zoo ook nv Toen de ruzie begon hadden Janus en Jan sen samen een nummer gehad in de loteri; en, alsof het zoc moest zijn was er eenige dagen geleden een hooge prijs op gevallen. De som bedroeg ruim vier duizend gulden, die de twee gelukkigen natuurlijk moesten deelen. Denzelfden avond, dat Jansen de tijding ontving van zijn geluk, ging hii naar Janus; echter niet zoozeer om het geld als wel in de hoop dat alles nu weer goed zou worden. De ontvangs4 viel hem tegen Janus zeide ronduit dat al het geld van hem was, omdat hij Jansen geen cent aan het geluks nummer had betaaldl Dat was waar Door de ruzie was Jansen niet meer op „Nooit Gedacht" geweest en had zoodoende geen gelegenheid gehad om de verschuldigde som te voldoen. De eigenaar var „Welgelegen werd woe dend toen hij de woorden van zijn eertijds zoo trouwen vriend hoorde Hij dreigde: „Het is goed! Geef mij een stuk papier waarop ie schrijft dat ie mij niet? schuldig bent. en morgen ben ik in de «tad om het proces te beginnen! Ik laat me niet beste- 'en!" A Janus was bang voor processen en had toch maar betaald Toen Jansen echter heen ging had hij gedreigd: „En waag jij het-nu eens, nog ooit hier in de buurt te komen!! En, dol van woede, had Jansen terugge- schreeuwd: „Wanneer ik nog oo't jou of iemand van je familie op mijn erl zie, d^n gooi ik ze eraf, zoowaar ik leefl! ....Zoo stonden de zaken en heel het dorp sprak ervan, hoe dat mogeliik was en hoe dat nog eers in orde zou komen Op een avond hef wa? eenige dagen voor Kerstmis, ontmoetten Geertje en Do- rus elkaar Ze bicven beteuterd staan en zagen beider rond, of niemand hun ont moeting zag Gerust gesteld door dit onderzoek, zeide Dorus: „G'n avond, Geertje' „G'n avond, Dorus!" antwoordde hel meisje. „Ik mag van mijn vader met meer met spelen." Toen was het even stil. „Ik met jou ook niet „Zou je willen." vroeg dan eindelijk t rus, „dat alles weer goed was? „Graag!" zei het meisje overtuigd „Ik ook! Dan zullen wij'er voor zorgen! Uc heb een plan!" Geertje was nieuwsgierig Doch tn de ver te naderde een wagen Hef kon vader we. eens zijn, dachten ze alle twee Ze vlucht ten als het ware van elkaar weg Dorus overdacht nog eens zijn plan, ueer- tje hoopte dat het zou slagen. (Wordt vervorgd.l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1924 | | pagina 13