m
A
AMSTERDAMSCHE KOUT.
HOE HOLLY DOLLY RIDDER WERD door PIJLTJE
p
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Vierde Biad Zaterdag 20 December 1924
K£Rr'
EN SCHOOL.
VERKEER EN POSTERIJEN.
Planten naar Oost-lndië.
«F
HOE DORUS ALLES WEER
GOEDMAAKTE.
«MOEDER IK KAN JE NIET MISSEN
of
„Een kijkje achter de schermen."
We hebben in Nederland auteurs (ge
lukkig en derhalve ook een auteurswet
(nog gelukkiger We hebben groote au
teurs wijlen. Heijermans, van Deijssel, die
eerst na hun dood uit hun financieele moei
lijkheden worden geholpen maar over
hen wil ik dit keer niet schrijven. We hebben
ook auteurs die er vroolijk op los leven,
die een rijmpje» aan elkaar stamelen, waarvan
de inhoud vaak wonderveel overeenkomt
met die van liedjes, die we met deze korte
dagen ai zoo goed als vergeten zijn.
En dan hebben we ook auteurs, die
gewoonlijk alleen de pen ter hand nemen
om een contractje te teekenen of een reke
ning op te maken, cjge voor hun litterairen
arbeid hun menschen hebben wien ze een
hap zuurkool betalen. Het voordeeligste is
daarbij als ze ook in staat zijn een beetje
muziek te verhanselen, d.w.z. bestaande
melodieën te wijzigen en pasklaar te maken
op de door hen gekochte woorden. Natuur
lijk zijn er in dit genre auteurs vele variaties.
Er zijn revueschrijvers, die zelf nooit een
letter revue hebben geschreven en zich toch
in allen ernst laten bewierooken, maar de
muziek officieel door een ander laten ver
vaardigen. Weer anderen die omgekeerd
den tekst op naam van een ander laten staan,
maar zelf de eer als componist opeischen,
terwijl zij indertijd gebruik hebben gemaakt
van de diensten van een handig beroeps-
misicus. Ten slotte auteurs die met gepaste
vrijmoedigheid een tooneelspel de wereld
inschoppen, dat saamgesteld is uit' brok
stukken vari bestaande drama's, terwijl de
dialoog letterlijk nageschreven is, wat ver
schillende pagina's betreft, uit een in druk
bestaanden roman.
Er zijn ook auteurs die plagiaat bedrijven
in de tweede' macht, eerst bij een ander,
dan bij zich zelf.
Willy Derby, eên eer weinige geluks
vogels onder orze humoristen, heeft inder
tijd een liedje gébracht„Moeder" (auteur
Ferry), dat 't buitengewoon goed heeft
gedaan. Vermoedelijk hierdoor kwam een
zekere Otto Zeegers op het denkbeeld op
hetzelfde thema ook eens iets te fabrieken
en hij be- en verwerkte het„Moeder, ik
kan je niet missen". Of het mooi of niet
mooi is, laat ik terzijde. Ik heb 't Albert
Klein een paar keer hooren zingen en vond
het om naar van te worden. Doch dit is een
kwestie van mijn persbonlijken smaak
andere menschen hebben er blijkbaar heel
anders over gedacht, anders zou het hier
onder volgend rechtbank-drama onmogelijk
kunnen zijn afgespeeld.
Otto Zeegers verkocht het liedje aan
den bekenden „auteur-componist" Michel
de Cock. Maar of „Michel" geen kans zag
er een geschikt deuntje bij te draaien of wel
dat hij bij nader inzien bang was er de
groote kosten bij te maken, die veelal aan
het populariseeren van een liedje zijn ver
bonden, weet ik niet. Zeker is het dat hij
het ongebruikt liet liggen, maanden lang.
Nu kan ik mij indenken dat het voor een
auteur iets ijzigs is als hij zijn pennevrucht
gedekt door enkele zilverlingen of een geel
briefje levend begraven ziet. Daarom be
dacht Otto iets anders hij deed alsof het
gloednieuw aan zijn fantsusie was ontscho
ten en verkocht het ten tweede male aan
den humorist Albert Klein. Deze, die er
geen flauw vermoeden van had dat „Moeder
tje" al het eigendom was van Michel, zag
er wei wat in, liet er een melodie op maken,
zong het bij Reese en in de groote cabarets
waar hij gewoon is te werken en bracht het
in den handel. Nauwelijks bemerkte Michel
deze inbreuk op zijn auteursrecht of hij
bracht het met een ander wijsje ook
in den handel, liet beslag- leggen bij Albert
Klein en dagvaardde dezen....als auteur.
Dit civiele proces heeft nu ong. een jaar
geduurd en bij uitspraak in conventie is nu
beslist dat Michel niet ontvankelijk was,
daar hij zijn klacht had ingediend als auteur,
terwijl hij het had moeten doen als eigenaar.
Beslist is dus thans reeds da: Michel al de
proces-kosten moet betalen plus een schade
loosstelling voor geleden schade aan Albert
Klein. In reconventie zal nu worden be
slist hoe groot die schadeloosstelling moet
zijn. 't Staat dus nu al vast dat Michel
Otto Zeegers' Moeder, die hij niet missen
kon, een paar dikke duizentjes zal kosten.
Natuurlijk kan Michel nog in hooger beroep
gaan en later nog eens in cassatie, maar in
verband met de aanzienlijke cautie die zijn
procureur hiervoor hoogstwaarschijnlijk zal
eischen, staat het te bezien of de lust tot
rechten hem niet een beetje is vergaan.
Einde Eerste Bedrijf.
Pauze.
Een muziekhandelaar in Amsterdam lag
overhoop met zijn collega's, wijl hij met een
kleine winstmarge tevreden was. Er wordt
wel eens gesproken en gekibbeld over de
winstmarge die sommige handelaars in
consumptieartikelen zich veroorloven, maar
in den muziekhandel wordt soms 3 a 400%
gemaakt. Het is wel voorgekomen dat een
muziekstukje dat inkoop 6 ets kostte, voor
1.25 werd verkocht. Dat beweerde ten
minste de muziekhandelear, die te Amster
dam wegens schennis der auteurswet terecht
stond. Da's niet waar, zei de voornaamste
getuige, de directeur van den benadeelden
muziekhandel. Als wij iets koopen voor 30
ets. dan verkoopen wij 't bijv. voor 75 ets.,
wat toch niet meer dan een zoet maar klein
winstje is. Doch de eerste muziekhandelaar
was met nóg kleiner winst tevreden, met
't gevolg dat hij door den „Bond" werd
geboycot. Pogingen om op loyalen weg
een bepaald muziekstuk van den getuige te
koopen, mislukten rtien wilde hem niet
leveren. Dan maar op een andere manier,
dacht de man. Hij kreeg een adres in Duitsch-
land, waar men er wel weg mee wist en
't hem als nadruk ken levéren. Maar hij
liep tegen de lamp en moest in de beklaagden
bank plaats nemen.
Maar hij had nog meer op zijn geweten.
Want ook Michel's „Moeder ik kan je niet
missen" had hij laten nadrukken en in de
handel gebracht. Als hij hoort dat de politie
er in gemengd is, vliegt hij in zijn angst het
huis uit, springt in een taxi, laat zich naar
den Amstel rijden op een kouden en duis
teren November-avond en....op zeker mo
ment "hoort men bij den Nieuwen weg een
plomp in de troebele golven van de Amstel-
rivier. Heeft de misdadiger uit vrees voort Mr. Asscher had met vee! meer te zeggen,
de aardsche gerechtigheid de hand aan zich want Reilingh had hem de woorden al uit den
zelf geslagen? Neen, nog grooter misdaad mond genomen. „Velt vonnis conform dit
heeft" hij begaan. Om al de nagedrukte
„Moeders van Michel" en de dito Engelsche
liedjes die in zijn huis te vinden waren,
heeft hij een dik touw gebonden, er een
zwaren steen aan bevestigd en ze zoo naar
den bodem van den stroom laten afzakken.
Geen haan zou er mee naar kraaien, maar
de raven zouden het uitbrengen, 't Ging
met hem als met het vrouwtje van Stavoren.
Nooit had hij gedacht de valsche Moeders
te zullen terugzien en nulagen ze voor
hem op de groene tafel. Want toeii hij als een
Hoilandsche Haarmann al zijn misdaden
had bekend, was een politieagent er met een
bootje op uit gegaan en had al de drenke
lingen opgevischt.
Einde Tweede Bedrijf. Groote Pauze.
Gelegenheid in de rookfoyer iets te consu-
meeren.
Derde Bedrijf.
Doodsbleek zit de misdadiger in de be
klaagden bank. Mr. Reilingh de Officier
van Justitie, kijkt scherp voor zich uit. Mr.
Asscher, de verdediger, onderwerpt de ge
tuigen aan een scherp kruisverhoor, doet de
verrassende inededeeling dat de boyvcot is
opgeheven en dat elke muziekhandel nu zelf
zijn winstmarge kan bepalen. De Bond is
kapoet, gebarsten. Wij zuchten en denken
aan bier. Nog een verrassende mededeeling
de man heefl èn aan den muziekhandel èn
aan Michel de schade vergoed. Een leek
zou dus kunnen denken wat doet die man
dan nog in die beklaagdenbank, maar het
recht moet zijn loop hebben. De veld
wachter die een beetje heeft zitten soezen,
gaat naar buiten er is voor hem toch niets
te verdienen.
Nu komt de klap op de vuurpijl. Mr.
Asscher stelt Michel eenige vragen.
„U hebt een klacht ingediend wegens
inbreuk op uw auteursrechten
„Ja", lispelt Michel met zijn allerinne-
mendsten glimlach.
„Maar had u wel dat auteursrecht?"
„Dat moet u maar aan Mr. Mouthaan
vragen, dan kan u het precies hooren,"
klinkt het jolig-vriendelijk uit Michel's
guitig mondje. Want als hij spreekt, ligt er
een waas van gemoedelijk-jovialiteit over de
zaal, voelt men dat de artist aan 't woord is,
die door geest, humor en welwillendheid
de zon vriendelijk doet schijnen. En voor
de tweede maal komt Michel vlak voor de
groene tafel om er een gewichtig stuk op
te leggen de kwitantie van Otto Zeegers.
Voor de tweede maal zeg ik, want reeds bij
den aanvang van zijn verhoor was hij in
gepaste bescheidenheid om het hekje heen
geloopenwaarachter de president hem
echter weer weggestuurd had of-ic geen
auteur was.
Mr. Asscher het zich echter door Michel's
schalkschen glimlach niej uit het veld slaan.
Toonde even aan dat de civiele kamer juist
beslist had dat de klager geen auteursrecht
had en deze klacht dus gedeponeerd kon
worden. Wair, dat snapte men wel. En wat
de Engelsche muziek betreft, ja daarin had
bekl. gefaudeerd, maar aan de andere Zijde
had hij het algemeen een dienst bewezen door
een bres te schieten in de overmatige wmst-
afpersing die de kanker onzer hedendaagsche
maatschappij is.
Mr. Reilingh hield weer een zijner vele
ook voor leeken op juridisch gebied - zoo
sympathieke requisitoiren. Dit gevalletje
met Moeder ik kan je niet missen, moest
maar direct geschrapt worden en wat de rest
betreft, nou, met een boetetje van f 75.was
aan de wet voldaan.
/requisitoir", riep hij uit, „en ik zal uw recht
vaardigheid loven."
Behalve Michel. Ik had zoo wel eens een
kiekje van hem willen hebben. Treurig-ern-
stig keek hij in den ronde. Hij geen auteur 1
Eerst al die centen die het civiele proces hem
kosten zou.„Moeder ik kan je niet missen 1"
En al kon 't nu nadat „Cocaïne" me al
zooveel heeft gekost, danwil ik je nog met
missen En nu dit nog 1"
H. HENNING Jr.
HET HEILIG JAAR 1925.
De Jubilee-aflaat te Rome.
In de Bulle, waardoor Paus Pius XI het
Jubeljaar uitschrijft, verleent Hij een vollen
aflaat aan allen, die onder bepaalde werken
van boetvaardigheid de vier groote Basilieken,
de St. Petrus op der, Vaticaanschen heuvel, de
St. Paulus buiten de muren, de St. Jan van
Lateranen en de groote basiliek van de H.
Maagd (O. L. Vr. ter Sneeuw) bezoeken
de Romeinen-zelf moeten op 20 verschillende
dagen eik dier Basilieken éénmaal bezoeken;
de^pelgrims, die in Rome komen moeten op
10 verschillende dager, elk dier kerken een
maal bezoeken.
Wij zullen daarop verder met ingaan. Wie
de H. Stad bezoeken gaat, verneemt nadere
bijzonderheden gemakkelijk wie er met
heen kan gaan, heeft meer nut 3an het ant
woord op de vraag
Wie kunnen den Jubilee-aflaat verdienen
buiten Rome?
Al neemt men de mogelijkheid om naar
Rome te pelgrimeeren nog zoo ruim,_ er
blijven toch tal van geioovigen, voor wie deze
reis eenvoudig onmogelijk is. Terwijl de
groote menigte der geioovigen in het jaar
1926 waarschijnlijk in de ^gelegenheid zal
zijn, den aflaat van het Jubilee te verdienen
in haar eigen woonplaats, heeft de Paus
toch voor verschillende categorieën reeds
tijdens het Heilig Jaar die gelegenheid open
gesteld. Deze categoriëen zijn
lo. Alle vrouwelijke religieuzen (genomen
in den ruimsten zin van de Kerkelijke wet
ten) en allen, die als novicen, postulanten,
verpleegden, dienstboden enz. met haar
in één huis geregeld samenwonen.
2o. Alle vrouwen en meisjes, die in pen
sionaten en opleidingsinrichtingen verblij
ven, ook al worden deze niet door religieuzen
bestuurd.
3o. De mannelijke kloosterlingen, die een
kluizenaarsleven leiden'de Paus noemt als
voorbeelden de Trappisten de Karthuizers.
4o. Alle gevangenen, zoo mannelijke als
vrouwelijke.
5o. Allen, die door ZieKte of zwakte wor
den belet de reis naar Rome te maken.
6o. Allen, die geregeld, hetzij in loondienst
hetzij uit vrijen wil, in de ziekenhuizen ver
plegingsdienst verrichten.
7o. Alle werklieden, die m loondienst
Zijnde, niet zóólang hun arbeid kunnen onder
breken, dat zij naar Rome kunnen gaan.
8o. Allen, die de 70 jaren gepasseerd zijn.
Deze personen kunnen in 1925 tweemaal
den jubilee-aflaat verdienen, indien zij de
voorgeschreven werken tweemaal volbrengen.
Wat moeten zij nu doen om den Jubilee-
aflaat te winnen?
Onder de voorgeschreven werken be-
hooren natuurlijk allereerst de Biecht en de
H. Communie.
Aangaande de Biecht, die voor het verdie-1
nen van den Jubilee-aflaat ve'reischt wordt,
herinneren wij aan canon 931 3. Deze
schrijft voor, dat óók personen, die gewend
zijn tweemaal per maand te biechten, of
vijfmaal per week te commumceeren, voor
het verdienen van den jubilee-aflaat een
afzonderlijke biecht moeten spreken. Voor
deze Biecht kan ook niet gelden de Paasch-
biecht.
Om de geioovigen in de gelegenheid te
stellen ook de meest betreurenswaard ge af
dwalingen te herstellen, zijn aan de biecht
vaders voor de jubilee-biecht bijzondere vol
machten geschonken.
De aanwijzing der goede werken, wejke de
plaats der bezoeken aan de vier Romeinsche
basilieken moeten innemen, laat de Paus
over aan de respectieve bisschoppen of
biechtvaders. Z. D. H. de Bisschop van
Haarlem heeft dienaangaande het volgende
bepaald
De hierboven opgenoemde personen moe
ten op twintig al of niet opeenvolgende
dagen
ófwel viermaal per dag hun eigen parochie
kerk of de kapel van het gesticht, waarin zij
verblijven, bezoeken
ofwel eenmaal per dag vier kerken bezoe
ken, indien er zooveel kerken in hun woon
plaats zijn.
Voor diegenen, die zelfs geen kerk of kapel
(hetzij een openbare of een haif-openbare
kapel) kunnen bezoeken, is aan de biecht
vader in ons diocees overgelaten, in plaats
daarvan eenige werken van godsvrucht of
naastenliefde op te leggen.
Ten slotte wordt vereischt een gebed tot in
tentie van den Paus, dat de H. Kerk met de
volgende woorden vraagt
„Daarenboven moeten zij (die den jubilee-
aflaat buiten Rome verdienen) den Heer Je
zus Christus, Dien zij in hun hart hebben
ontvangen, met aandrang bidden volgens onze
intentie en zij moeten Hem vooral dit al-
bidden dat Hij, na de oorzaken van oneemg-
heid en afkeer te hebben weggenomen, een
blijvenden vrede tusschen de volken stichte;
dat Hij èn door een overvloed van hemelsche
gunsten de afgescheiden kinderen terug-
roepe tot zijn Kerk, èn dat Hij met gedooge,
dat het heilige land, dat Hij-zelf met zijn
zweet heeft besproeid en met zijn Bloed
heeft geheild, worde geschonden en bezoe
deld en onder de heerschappij van de vij
anden van Zijn Kruis gerake."
Of in het kort zij moeten bidden om den
vrede, om de bekeering der niet-katholieken,
om de redding van Palestine.
De andere aflaten in het jubel-jaar.
Evenals zij» voorgangers heeft Paus Pius
XI bepaald, dat de geioovigen gedurende het
heilig Jaar geen aflaten voor zich zelf kunnen
verdienen. De verleende aflaten blijven
bestaan, doch men kan ze alleen voor de ge-
loovige zielen winnen.
Daarop zijn uitgezonderd
lo. de volle aflaat in het uur aes doods;
2o de aflaten verbonden aan het bidden
van den „Engel des Heeren" (Koningin des
Hemels)
3o. de .aflaten van het 40-uren gebed
4o. de aflaten verbonden aan het vergezel-
en van „Ons Heer," als het H. Sacrament
naar de zieken wordt gebracht
5o. de Portiuncula-aflaat, die m Assisie
in Portiuncula-zelf te verdienen is
6o. de aflaten, die de Kardinalen en Bis
schoppen bij Pontificale plechtigheden ver-
leenen.
Alleen deze aflaten kunnen de geioovigen
voor zich zelf verdienen.
Welke is de bedoeling van deze maat
regelen
Het beperken van de aflaten tot den jubilee-
aflaat, en het zooveel mogelijk beperken van
dezen tot Rome, heeft volgens de uitgespro
ken opvatting van den Paus de bedoeling,
om zooveel mogelijk geioovigen naar Rome
te trekken. Die toevloed naar Rome zal on
der dubbel opzicht een gunstigen invloed
hebben ten eerste wordt daardoor de een
heid met den H. Stoel versterkt en de onder
linge geest van liefde en eendracht aange
kweekt; en vervolgens getuigt hij ook haar
buiten van de eenehid der Kerk en zal on
getwijfeld in de goedgezinde niet-katholieken
opwekken een vuriger verlangen naar reli-
gieuse eenheid.
Dat is de uitdrukkelijke meening van den
Paus-zelve.
De zwaardere voorwaarden, die voor den
Jubilee-aflaat worden gesteld en de beperkte
mate, waarin hij te verdienen is, beoogen de
geioovigen te prikkelen tot grootere inspan
ning en meer intense voorbereiding, opdat
aldus, meer dan anders, werk worde gemaakt
van een levens-vernieuwing en daardoor
ook een overvloedige vrucht toekome aan
degenen, die den aflaat verdienen. Die alge-
meene en grootere ijver zal daarenboven
niet nalaten ook een grooter aantal „zwakke
broeders" te trekken. Want waar zooveel
middelen worden gebruikt om tot boetvaar
digheid op te wekken, waar zooveel werken
van boetvaardigheid worden gedaan, daar
is het „trekkende" voorbeeld, dat zoo ge
makkelijk meesleept. En waar zooveel heilige
inspanning is, daar is ook het heiligste ge
weld, dat den hemel verovert voor zich po
voor anderen.
Juist door deze zwaardere voorwaarden
wordt het jubeljaar vooral een jaar van „vrij
lating."
„St. Bavo" besluit deze uiteenzettingen
met een opwekking het jubeljaar in den
geest mede te leven. Ook zij, die Rome niet
bezoeken, kunnen zelfs al tnogen zij nu
den aflaat nog niet verdienen door hun
gebeden zoo ontzaggelijk veel bijdragen,
dat de Kerk, ons aller Moeder, haar eenheid
versterkt, haar heiligheid vermeerderd, haar
algemeenheid vergroot ziet, tot meerder»
eer en glorie van den onsterfelijken Koning
dèr Eeuwen, van God alleen.
De directeur-generaal der P. en T. maakt
bekend, dat pakketten voor Ned. O.-Indie,
inhoudende planten, vruchten of zaden, al
naar gelang de plaats van bestemming, door
den pla'ntenziektenkundigen dienst daar te
lande moeten onderzocht worden te Bela-
wan of de Tandjong Priok; in verband hier
mede moet 'in het adifs van pakketten mei
bovenvermelden inhoud, bestemd voor Su
matra, de aanduiding via Medan (Belawan
Deli) en in geval van bestemming voor het
overige deel van Nederlandsch Oost-Indië,
de aanduiding „via Tandjong Priok" voor
komen.
Deze aanduidingen moeten mede op de
bijbehoorende adreskaart worden vermeld.
Het niet vermelden in het adres van een
van deze aanduidingen, heeft belangrijke
vertraging der pakketten en nazendinjjson-
kosten ten gevolge.
i\Omz
DECEMBER
Waarom niet naar het Zuiden toe,
Naar schooner zachter dreven?—
Gij,arme zanger, droef te moe;—
Waarom ook hier gebleven?
door JOH. H.
Boer Janus van de groote hofstede „Nooit-
Gedacht en zijn buurman, boer Jansen van
„Welgelegen waren vrienden, echte trouwe
we vrienden, zooals men die onder den boe
renstand, waarin men altijd tegenover elkaar
behulpzaam moet zijn, bijna uitsluitend vindt.
Had boer Janus huip noodig, bij het hooien
bijvoorbeeld, dan kon boer Jansen altijd wel
voor eenige dagen een knecht missen. Zat
boer Jansen met een kreupel paard, een
wagen, waarvan een wiel was gebroken, hij
behoefde maar te vragen en boer Janus
stond gereed, om aan zijn buurman zijn
eigendommen uit te leenen
Die hechte vriendschap stamde al van ja
ren her, ja, duurde bijna ai een eeuw. Zij
was van vader op zoon overgegaan. Even
als boer Janus boer Jansen hielp, zoo hadden
ook hun beide grootvaders elkaar ter zijde
gestaan De vriendschap zat hen, zooals ze
het gaarne uitdrukten, in het bloed De bei
de hofsteden „Nooi-Gedacht" en „Welgele
gen herbergden, als het ware, één groote
familie
Boer Janus had vier zoons en drie doch
ters Ze déden allen mee aan de groote
werkzaamheid, van het bedrijf, waar men
altijd krachten tekort scheen te komen. Al
len, behalve Geertje, de jongste, die nau
welijks zes iaren telde. Was het wonder, dat
ze een speelkameraadje zocht op „Welgele
gen."
Boer Jansen had een kleiner huishouden.
Hij had negen kinderen gehad, doch vijf daar
van waren gestorven. De twee oudste zoons
werkten mee in hel bedrijf. Dan volgde een
dochter, Marie, die moeder Jansen, die nogal
sukkelde bijstond in 3c huishouding De
jongste spruit wa» Dorus, een rond dik ke
reltje van vijl iaat en het speelkameraadje
van Geertje Janus
Die twee waren eenvoudig altijd samen,
Zooals boer Janus het graag uitdrukte, wa
ren ze niet van elkaar af te slaan
Zoo'n vriendschap, die. als het ware, uft
de opkomst dei beide families stamde, kan
zou men zoo denken niet meer ver
stoord worden.
Het kon ook bijna niet, maar.... toch
gebeurde het Dat kwam zoo:
Op een triesten najaarsmorgen reden boer
Janus en boer Jansen samen in boer Janus'
brik naar het station, dat op een uur af-
«tand was gelegen, Ze hadden nog wat tijd
over en dronken samen hun „hartversterker-
tje," waarna ze den trein namen naar Utrecht,
om daar de groote veemarkt mee te maken.
De markt viel hun tegen. Ze konden niets
vinden, dat van hun gading was. De beide
boeren verkeerden in een lichte ontstem
ming, omdat ze inzagen, hoe onmogelijk het
was hun veestapel daai te verrijken.
„Het is niets!'' meende boer Janus spijtig
„Neen, het is niets!' stemde boer Jansen
in,
„Ik had toch zoo dolgraag een mooien
stier gehad!"
„Je weet, dat ik hierheen ben gekomen
om een stier te koopen!"
„Ja, dat weet ik. Daar staan wij nou met
z'n tweeën in Utrecht, het heeft een hoop
reisgeld gekost en tenslotte. wij hebben
een heelen dag verprutst.Ik zou er nijdig
om kunnen worden."
Boer Jansen verwonderde er zich over, dat
Janus hem niet antwoordde. Hij zag zijn
buurman met schitterende oogen strak in één
richting turen.
„Wat zie je daar toch?" vroeg Jansen
verwonderd En eenigszins spijtig: „Komt er
soms een kudde stieren aanhollen?"
„Een kudde niét!" antwoordde Janus,
„maar wel een stier. Een prachtbeest, wat ik
je zeg. Ik heb zelden zoo'n mooi dier ge
zien!"
„Zoo!?Waar?"
„Ginds!"
„Laten wij ons dan haasten.... Anders
is-ie misschien al verkocht!"
Beide buren liepen, zoo hard ze konden.
OP DE DORPSSCHOOL.
„Wij feliciteeren u allemaal met uw verjaardag, meester.
„Ja maar, kinderen, ik verjaar pas over acht dagen."
„Jawel, meester, maar we krijgen van de week toch ons puntcnli;st)e?
kooplustigen. Ze drongen in den kring en
bezagen den stier.
„Een prachtbeest!" bewonderde Janus.
„Nog nooit zoo'n dier gezien," prees
Jansen.
De eigenaar van den stier hoorde met ge
noegen deze lofprijzingen aan. Hij was juist
met een kooper in onderhandeling en hoopte,
dat de kooplust der beiren boeren den ver
koopsprijs nog zou verhoogen
„Koopen?" informeerde hij-
Boer Janus stond, met beide handen diep
in zijn broekzakken, den stier te bekijken-
Boer Jansen kauwde op een stroohalm. Hij
vroeg:
„Wat moet-ie opbrengen?^
„Er is mij 1500 geboden," antwoordde de
eigenaar en wees op iemand die bij den stier
stond en door zijn "klompen zijn verscholen
kleeren en een knoestigen stok, als een vee-
naar een dichte'opeenhooping van kijkers en koopman kenbaar was.
Boer Janus zeide aanstonds: „Ik gooi er
honderd gulden op!"
„Ik ook!" zeide de eerste bieder.
„Is dus," onderbrak de eigenaar, 1700
geboden. Wie meer?"
1800!" zeide Jansen kort.
1900!" mompelde Janus.
De eerste bieder trok zich terug.
Het ging nu tusschen de beide vrienden
Jansen bood lustig voort en verzekerde dat
Hij den stier moest hebben.
„Ik zal 'm hebben!" hield hij niet op te
verhalen
„Maar je hebt 'm nog niet!" meende
Janus. Hij was plotseling afgunstig op zijn
buurman.
2000!" bood Janus.
„Twee honderd er bovenop?" lachte Jan
sen.
Het loven en bieden ging voort.
Plotseling stond Janus onbewegelijk. Zijn
groote handen balden tot vuisten m zijn
broekzakken. Zijn mond maakte een kau
wende beweging, maar wanneer het niet ru
moerig was geweest op de markt, had men
zijn tanden kunnen hooren knarsen. Jansen
had 2500 geboden.
Dan zeide Janus woedend: „Honderd gul
den er bovenop!"
Nu pas merkte Jansen op wat er m zijn
buurman en vriend omging. Hij begreep, at
dit opjagen voor hun vriendschap noodlottig
kon zijn. Kostte wat 't kostte, hij moest ech
ter den stier hebben Hij besloot ineens een
flink bod te doeii en daarmede een einde te
maken aan het nuttelooze getalm. Wanneer
wij straks, dacht hij, eens klinken, is alles
weer het oude. Hij riep: „Drie duizend gul
den!"
Daar kon Janus niet boven gaan. Hij was
woedend en zijn afgunst maakte hem on
rechtvaardig. In zijn binnenste noemde hij zijn
buurman een dief. Hij meende recht te heb
ben op den stier, omdat hij hem het eerst
haf gezien. Hoe onrechtvaardig dit wel was,
scheen hij niet in te zien.
Jansen verviel van de eene verwondering
in de andere. Het ging lang niet zoo gemak
kelijk, als hij had verwacht. Hij liep met
Janus op, maar wat hij ook probeerde, hij
kreeg geen antwoord. Hij voelde, dat zijn
buurman en voormalige vriend hem liever
kwijt was en zou weggeloopen zijn, wanneer
hij maar had gedurfd.
Jansen was er de man niet naar om zich
dat te laten welgevallen. Toch liet hij Janus
niet alleen, omdat hij wel begreep, dat dan
alles afgeloopen zou zijn En datwilde hij
niet Over twee dagen, dacht hij, is alles
w^er vergeten en zijn wij weer de oude
vrienden van voorheen.
Hij stelde Janus voor om mee te gaan en
te klinken Janus weigerde.
Ze gingen samen naar het station.
Toen de trein voorkwpm liet Janus Jan
sen voorgaan Zoodra dc laatste in een d®J*
de-klas-coupé zat, liep Janus weg. Hij wilde
niet meer samen reizen met zijn vriend.
Jansen voelde zich daarover zeer onpret
tig gestemd. Hij waagde in het dorp, waar
beiden moesten uitstappen, nog een poging.
Wederom tevergeefs!
Janus zeide: „Maak dat je wegkomt! Ik
wil niets meer met je te maken hebben! Ik
163. Wat was die Koning van het Lilliputler-
tjesland blij toen hij Holly Dolly, met 't kanarie-
Pietje voor zich zag staan! Gauw gaf hij bevel om
een gouden standaardje voor 't Pietje te brengen
en toen sprak hij tot Holly-Dolly veel mooie en
dankbare woorden.
„Zie," zei de Koning, „ik ken de tooverkracht
van dat heksen-stokje en uit dank voor al je
groote diensten zal ik je die kracht leeren. Luis
ter. Wil je ergens zijn, wil je/iets hebben of be-
tooveren, dan ga je zitten, neemt 't stokje in je
hand en zegt dan luid: Oeri-kadoeri, ik wil dit
of dat hebben en 't zal dan ook op slag ge
beuren."
164. Nu, Holly-Doily was wél in zijn schik toen
hij hoorde hoeveel wonderen hij tot stand zou kun
nen brengen met 't tooverstokje.
Terstond ging hij dan ook buiten op een steen
tje zitten en sprak met veel ernst.
„Oeri-kadoeri. Ik wil direct hij het kasteel zijn
waar de Koning en de Prinses door dien boo-
zen dwerg zijn opgesloten.
165. Rrrrits, daar vloog hij zoowaar letterlijk
in een ommezien van tijd de lucht door en kwam
terecht op nog geen honderd meter afstand van
't kasteel waar, zooals Koning Kikvorscb hem
mettertijd vertelde, een ongelukkige Koning en
Prinses in waren opgesloten.
„Ha, ha," lachte Holly-Dolly. „Nu zal het niet
lang meer duren of ik heb ook hen verlost,^ dan
word ik tot ridder geslagen, mag met de Prinses
trouwen en wie weet misschien word ik dan nog
wel eens Koning".
neegi je niet mee in mijn brik. Zie maa»\
dat je thuis komt,"
„Maar waarom?" vroeg Jansen. „Janus
ik ken )'e niet meer. Wat scheelt je? Heb
ik je iets gedaan?"
„Je bent een diefl!" siste Janus. „De stier
was van mij. Ik heb hem het eerst gezien!"
Hij legde de zweep over het paard en ver
trok in wilden draf, voor Jansen nog een
woord had kunnen uitbrengen.
De eigenaar van „Welgelegen" moest er
gens een brik ter leen vragen om naar huis
te komen.
Gekend en bemind als hij overal was, viel
het hem niet moeilijk om hulp te vinden.
De twee dagen, die Jansen zich had ge
dacht, om alles weer in orde te brengen, wa
ren twee weken geworden en nog was er
niet de minste gunstige verandering gekomen.
Niet de minste gunstige verandering! Want in
ongunstigen zin was er veel veranderd....
Dat was zoo gekomen:
Op het heele dorp was het bekend, dat.
zoo lang de loterij bestond, de Janussen
en Jansens altijd samenspeelden Zoo ook nv
Toen de ruzie begon hadden Janus en Jan
sen samen een nummer gehad in de loteri;
en, alsof het zoc moest zijn was er eenige
dagen geleden een hooge prijs op gevallen.
De som bedroeg ruim vier duizend gulden,
die de twee gelukkigen natuurlijk moesten
deelen.
Denzelfden avond, dat Jansen de tijding
ontving van zijn geluk, ging hii naar Janus;
echter niet zoozeer om het geld als wel in
de hoop dat alles nu weer goed zou worden.
De ontvangs4 viel hem tegen Janus zeide
ronduit dat al het geld van hem was, omdat
hij Jansen geen cent aan het geluks
nummer had betaaldl
Dat was waar Door de ruzie was Jansen
niet meer op „Nooit Gedacht" geweest en
had zoodoende geen gelegenheid gehad om
de verschuldigde som te voldoen.
De eigenaar var „Welgelegen werd woe
dend toen hij de woorden van zijn eertijds
zoo trouwen vriend hoorde Hij dreigde:
„Het is goed! Geef mij een stuk papier
waarop ie schrijft dat ie mij niet? schuldig
bent. en morgen ben ik in de «tad om het
proces te beginnen! Ik laat me niet beste-
'en!" A
Janus was bang voor processen en had
toch maar betaald Toen Jansen echter heen
ging had hij gedreigd: „En waag jij het-nu
eens, nog ooit hier in de buurt te komen!!
En, dol van woede, had Jansen terugge-
schreeuwd: „Wanneer ik nog oo't jou of
iemand van je familie op mijn erl zie, d^n
gooi ik ze eraf, zoowaar ik leefl!
....Zoo stonden de zaken en heel het
dorp sprak ervan, hoe dat mogeliik was en
hoe dat nog eers in orde zou komen
Op een avond hef wa? eenige dagen
voor Kerstmis, ontmoetten Geertje en Do-
rus elkaar Ze bicven beteuterd staan en
zagen beider rond, of niemand hun ont
moeting zag
Gerust gesteld door dit onderzoek, zeide
Dorus: „G'n avond, Geertje'
„G'n avond, Dorus!" antwoordde hel
meisje.
„Ik mag van mijn vader met meer met
spelen."
Toen was het even stil.
„Ik met jou ook niet
„Zou je willen." vroeg dan eindelijk t
rus, „dat alles weer goed was?
„Graag!" zei het meisje overtuigd
„Ik ook! Dan zullen wij'er voor zorgen! Uc
heb een plan!"
Geertje was nieuwsgierig Doch tn de ver
te naderde een wagen Hef kon vader we.
eens zijn, dachten ze alle twee Ze vlucht
ten als het ware van elkaar weg
Dorus overdacht nog eens zijn plan, ueer-
tje hoopte dat het zou slagen.
(Wordt vervorgd.l