OUWEtt-
ttttx
I
lm
m
mwJ
Modepraafje.
7
WAANZIN.
I
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Tweede Blad Vrijdag 16 Januari 1925
Een eenvoudige broderie.
Patronen naar Maai
De winkelier.
Onze kleedingstoffen.
Aanbranden en verzouten.
Vocht en schimmel.
Uiensap als plakmiddel.
Weet ge
UIT DE MOPPENTROMMEL.
FEUILLETON.
No. 107. Voor onze lezeressen, wier
haren reeds grijzend zijn, zien we hier een
elegante japon, die goed bij haar leeftijd
Zal passen en toch zoo geheel het karakter
der tegenwoordige kleeding heeft. Als stof
neme men het mooie Ottoman met de
eigenaardige ribslijnen, donkerbruin of zwart
zijn geschikte kleuren. De overslag op de
linkerborst wordt gesloten op een groot
aantal kleine met zijde overtrokken knoopjes
en lusjes. De taille is omgeven door een
ingezette, eenigszins in gebogen lijn loopen
den band, terwijl een dergelijke band midden
van voren over de rol naar beneden loopt.
De ribs der stof wordt voor beide in de
breedte richting genomen. De mouwe^
omboormg en strik van zwart satijn. De
broderie make men van frissche tinten geel
en rood. En wat zoudt ge er van zeggen een
bijpassende hoed te maken met een gelijke
broderie Patroon de casaque f 0.75.
No. 110. Witte crêpe marocain neme men
voor dit model. De donkere rand van on-
'deren en langs de mouwen die de lijn van
het borduurmotief volgt, is havanna-bruin
crêpe marocain. De broderie voert men uit
in goud en men kan verzekerd zijn van een
fraai effect. De gespleten borst sluit voor
den hals met een bruin overtrokken-knoop.
Het hoedje kan in bruin en wit met goud
broderie bijpassend gemaakt worden. Pa
troon 0.75.
En het ïoont de moeite, die eens te De-
kijken, want geen van ons zal den laatsten
winkel op aarde zien, ook de jongste niet,
hoewel de oudste zich herinneren kan, dat
in zijn prille jeugd al het spoedig verdwij
nen van den „middenstand" de winke
liers 1 werd voorspeld, ja met zekerheid
werd aangekondigd.
De winkelier kan nog steeds tot de ge
leerde voorspellers van zijn naderend einde
zeggen, dat de lieden, die zij dooden, in
blakenden welstand zijn.
Ziedaar reeds een wederwaardigheid" van
deze bevolkingsgroep zij bestaat uit louter
springlevende overledenen. Van de leden
van deze groep kan gezegd worden, wat
eens een dokter zeide tot iemand, dien hij
vele jaren geleden, had onderzocht en nu tot
zijn verwondering en verontwaardiging ge
zond en wel zag „mijnheer, u is door uw
dokter niet wetenschappelijk behandeld,
want volgens de regelen van de wetenschap
had u al twintig iaar geleden dood moeten
zijn."
De winkelier had volgens sommige staat
huishoudkundigen al heel lang uit het maat
schappelijk samenstel moeten verdwenen zijn,
het is waar volgens andere, even geleerde
l staathuishoudkundigen moest hij zich juist
i vermenigvuldigen gelijk het zand der zee
en juist dit laatste heeft hij gedaan. Tegen
de verdrukking in. Niettegenstaande de hem
overal ongunstige belastingwetgeving. In
weerwil van de reuzen, die in zijn kring
dreigend naar voren kwamen de waren
huizen. Ten spijt ook van den hoon der om
ringende groepen, die zich boven hem ver
heven achten of om veronderstelde hoogere
ontwikkeling, öf om evenzeer veronder
steld missen van den winkelier in het
bijzonder toegeschreven benepenheid.
naar, hoewel deze maatscnappelijk geen
andere plaats inneemt dan elk ander werker
en hij zich des te gelukkiger mag prijzen
naarmate dit door meer menschen wordt
ingezien de' waarheid namelijk, dat de
dichter en de schilder even nuttigen arbeid
verrichten als timmerman en metselaar 1
Wie in den dagelijkschen strijd om het
bestaan heeft overwonnen, welke koopman
de beste keus heeft gedaan uit hetgeen de
wereld oplevert, welke nijvere het beste
werk heeft opgedragen aan den arbeider en
welke arbeider het beste werkte, welk ge
leerde den besten raad gaf en welk kunste
naar het werk het best sierde, dat alles wordt
in hoogste instantie, neen, wordt in éénige
instantie, beslist vóór de toonbank van den
winkelier.
Van hèm hoort de groothandelaar wat
„gewild" is bij dengene, die alleen in de
wereld iets te willen heeft den verbruiker.
Dat bevel heeft de groothandelaar eenvou
dig door te geven aan den fabrikant, die het
op zijn beurt doorgeeft aan de arbeiders, de
kunstenaars, de geleerden.
Zijne Majesteit de verbruiker is alleen en
uitsluitend te naderen door bemiddeling van
den winkelier, die zijn majordomus, zijn
kanselier, zijn minister van alle departemen
ten is.
De eenige, die invloed van beteekems kan
oefenen op wil en smaak, lust en gril van
den geweldige, van den strengen tyran Ver
bruiker, is de winkelier. De verbruiker, van
wien alle gunst komen moet, is niet met
goeden uitslag te vleien zonder medewer
king van den winkelier.
Wie den winkelier heeft gewonnen, heeft
de wereld gewonnen.
Daarom bestond hij niet laten wij al(e
verdere staathuiskundige gevolgen daar
fmioS
'nauw op de polsen, loopen ver tot over den
rug der hand. Van onderen wordt de japon
gegarneerd door een mooie strook bont
bruine stof vraagt beveret bont en zwart
het seal electrique of bijpassend skunks.
Kousen zwart, schoenen eveneens. Patroon
f 1.35.
No. 108. Een mantelcostuum voor oudere
dames als stof diene een donkerblauwe
serge. De rok is recht (doch niet al te nauw)
en heeft een overslag, welke met zwarte
beenen knoopen gesloten is. De mantel
wordt vanuit de taille eenigszins klokkend
gemaakt, al naar gelang men breedere of
minder geaccentueerde heupen heeft. Voor
de bontgarneering aan kraag, manchetten en
onderkant, alsmede voor een mof, neme
men zwarte skunks (wat vrij duur is) óf
het goedkoopere seal electrique óf, (wat
nogal vroolijk staat) Amerikaansch opossum.
Zooals men zien kan is de bontrand van
onderen niet heelemaal gesloten, zoodat
een stuk van het overslaande pand open
blijft. Hoed zwart met veer of crosses,
kousen en schoenen eveneens zwart. Pa
troon 1.75.
Hoeveel vrouwen en meisjes zouden nie-
met animo eens een borduurwerkje willen
beginnen hetzij voor versiering van haar
kleeding of voor huiselijk gebruik als
zooiets maar niet zoo'n tijdroovend werk
was. Als het een beetje ingewikkeld is en
nogal modieus, is de japon, waarvoor het
bestemd is, soms al weer uit de mode als
men er mee klaar is.
Kan ik daarom m'n lezeressen behagen
door haar zoo van tijd tot tijd eens een idee
aan de hand te doen voor iets heel eenvoudigs,
dat zich daarom vlug laat bewerken en niet
Zoo aan „mode" onderhevig is, dat het
eigenlijk maar één seizoen gedragen kan
worden
Ziehier onze eerste proef. Het is een
simpele vierkantsvorm met vulling uit kruis
en rechte steken samengesteld. Op dezen
grondvorm kan men een oneindig aantal
variaties maken en een paar aardige voor
beelden hiervoor vindt men in de beide af
gebeelde Casaques.
No. 109. Make men in witte alpaga
over de borst hangt een losse strook zwart
satijn, waarop blokken wit geappliceerd
Zijn zij vormen meteen de lijnen van het
borduurmotief. Een zwart leeren ceintuur
gaat door een gleuf in de strook kraag-
Papieren patronen op maat gemaakt,
kunnen besteld worden onder toezending
of bijvoeging van het bepaalde bedrag
plus 15 cent porto, aan het Comptoir des
Patrons, Molenstraat 4 B, Den Haag. De
maten op te geven volgens nevenstaande
teekening.
We kunnen den winkelier niet beschou
wen, aldus M. Moresco in het weekblad „De
Dag," als vertegenwoordiger van zekeren
stand, die dan de „middenstand" zou moe
ten heeten. We zien in de winkeliers een
voudig een van de vele groepen, waaruit de
„volkskern" bestaat en zien zelfs met ge
wapend oog niet in hem al de zeer bijzon
dere eigenschappen, die de niet-win keiier
hem gaarne toedicht.
Maar een zeer bijzondere plaats neemt hij
wel in de bonte groep van de volkskern in.
Kortom de winkelier is er nog. Hij is er
in grooter getale dan vroeger.
En nu is het wel gemakkelijk om, met dit
feit ter beschikking te gaan bewijzen, dat
hij ook niet verdwijnen kón, met andere
woorden terug te redeneeren, het verledene
te voorspellen, zooals het wel eens ge
noemd is. Men kan dan altijd de juistheid
van zijn redeneering bewijzen, door zich te
beroepen op den immers reeds van tevoren
bekenden uitslag
We zullen het niet doen. We zullen niet
bewijzen, dat de winkelier noodig is in de
samenleving. Hij bewijst, vooralsnog, dat
hij noodig is, door er te zijn. Maar we zul
len zeggen, waarom we hem niet gaarne
zouden missen.
Ten eerste al niet om de waarde van het
onderricht, dat hij dagelijks geeft: het on
derricht in de allereerste beginselen van de
staathuishoudkunde.
Hij leert aanschouwelijk en voor ieder
begrijpelijk, wat koop en verkoop is, vraag
en aanbod, wat prijs is, prijsstijging en prijs
daling, crediet, schuld, wie schuldeischer is,
wie schuldenaar.
Van jongs af en dag aan dag leert ook de
minst onderwezene bij hem en in de betrek
king tot hem, wat de leden der maatschappij
met elkander te maken hebben. Vóór zijn
toonbank verricht ieder de eenvoudige, oor
spronkelijke handeling, waarop alle maat
schappelijke betrekkingen berusten bij hem
wordt het eigenlijke loon gehaald voor het
werk, dat ten behoeve van de medemen-
schen is verricht. Bij hem toch wordt het op
zichzelf waardelooze geld, voor den arbeid
ontvangen, verwisseld voor waren, waaraan
men de behoefte onmiddellijk gevoelt.
Alle andere maatschappelijke handelingen
bereiken hun doel voor de toonbank van
den winkelier.
En omgekeerd ook alle verrichtingen van
koop en verkoop in den groothandel, van
voortbrenging in de nijverheid, worden in
gang gezet door hetgeen geschiedt voor die
toonbank.
Daar, op die merkwaardige plaats, daar
alléén uit de verbruiker zelf zich omtrent
zijn voorkeur, omtrent zijn behoeften en
verlangens, de verbruiker, ter wille van w en
alles geschiedt nijverheid, handel, arbei i
bestaat er zeer zeker ook de wetenschap
denkt en zoekt, opdat zij de nijverheid tot
leidsvrouwe diene.
Ook de kunst, als men deze al naast de
nijverheid afzonderlijk wil noemen uit ver-
schuldigden eerbied jegens den kunste-
dan nnste de verbruiker, de kooper, de
mensch, als wij allen -den mond om tot
de maatschappij te spreken, het oor om zijn
bevelen te hooren.
Had hij de waren, in ruii voor zijn ar
beid, in „ontvangst te nemen door het loketje
of in het „rayon" van den met-vakkurid.gen
warenhuisemployé, hij zou zelfs al spoedig
niet meer weten, wat hij wil en wenscht.
Het begrip zelf wat „gewild" is of niet, wat
hoog of laag in prijs kan zijn, van welke
waar veel of weinig moet worden aange
maakt, zou verloren gaan. Men zou teren op
hetgeen vroeger, in den gezegenden tijd van
de winkels gebleken was, maar smaak en
wil en genot bestaan niet zonder eindelooze
afwisseling
De winkelier alleen kent den mensch in
zijn maatschappelijk doen en laten.
Zonder den winkelier hebben wij geen van
allen een wil, een wensch, een verlangen,
dat gewicht legt in de schaal der samen
leving.
Onze verschillende kleedingstukken wor
den uit wol, katoen, linnen en zijde ver
vaardigd. Er zijn ook weefsels, die uit twee
soorten stoffer, bestaan, bijv uit linnen en
katoen, wol en katoen, enz Zijde is het
duurst, katoen het goedkoopst
Ten opzichte van warmte en vochtigheid
zijn deze stoffen zeer verschillend en deze
omstandigheid moest bij hunne keus den
maatstaf geven. Wol neemt vocht goed op
en geeft het moeilijk weer af, ze blijft daar
door lang vochtig en droogt moeilijk. Katoen
daarentegen neemt minder goed vocht op
dan wol, maar droogt sneller lot luchtige
weefsels gefabriceerd zijn ze even warm als
poreus en hygiënisch. Katoen verdient daar
om de voorkeur, omdat het minder ziekte
kiemen opneem4 zich betm- laat wasschen
en goedkooper is,ook prikkelt het de huid
minder door zijn vezelen dan wol.
Beide stoffen zijn slechte warmtegeleiders
en daarom de warmste stoffen voor onze
kleeding.
Linnen en zijde nemen geringe hoeveel
heden water op, maar staan ze niet gauw
af. Ze geven daardoor een onaangenaam kil
gevoel op de huid, wat gevoelige menschen
nooit goed verdragen.
Beide stoffen zijn minder warm dan wol,
ofschoon men tegenwoordig uit zijde en lin
nen weefsels vervaardigt, die in hunne eigen
schappen op katoen gelijken
Onze kleeding is echte: niet alleen warm
dooi haar meerdere of mindere warmtege-
leiding, maar ook ,door hare kleur, daar ze
door de kleur meer of minder warmte op
neemt of terugkaatst.
Prof. Dr. Prausnitz vond, dat witte shirting
100 warmtestralen opnam tegen zwarte
stoffen 208, alle 'andere daartusschen, als
rood 165. lichtblauw 198, enz.
We hebben daarom in de witte japon niet
alleen het lichtst gekleurde, maar ook het
koelste kleed; in het zwarte het donkerste
en warmste; in het groene een koeler dan
in het blauwe en in het lichtgele een koeler
dan in het roode.
De keus der kleuren is voor den toestand
van onze huid en voor ons zenuwstelsel
niet onverschillig; men zegt zelfs, dat men
„zenuwachtig" wordt, als men altijd zwarte
kleeren draagt.
Wij onderscheiden ook dichte en poreuze
weefsels
Bij dichte weefsels zijn de draden vlak
naast elkaar geweven, zonder tusschenruim-
ten en zijn ze soms nog opgemaakt om ze
steviger" te doen zijn, d. i. met een of an
dere kleefstof (gom stijf sell dichtgemaakt
Alle doorschijnende weefsels zijn ook po
reus en in hooge mate zijn dit de tricot-
kleedingstukken door Prof. Jager ingevoerd.
Zij nemen vocht op, laten gassen door, be
lemmeren de luchtwisseling door de huid
niet en zijngeen groote belemmering voor
de uitstraling der warmte. Het maakt echter
nog een groot verschil of we wol- of ka
toentricot gebruiken of losse linnen weef
sels.
Daar lucht de warmte viermaal slechter
geleid dan de beste wol, is de directe aan
raking der lucht met de huid eigenlijk het
beste midel om warm te worden, een onder-
hemd van netstof moet dan ook bet gewone
hemd van de huid afhouden.
Onderkleeding, vervaardigd uit Chineesch
gras, wordt ook aanbevolen Deze moet de
voordeelen van zijde, zonder de nadeelen,
hebben.
Tot de groote ramp in de keuken behoort
het aanbranden der spijzen, dat telken
male, ondanks de grootste voorzorgen, zich
voordoet. De spijzen worden daardoor
ongenietbaar en de luim van den heer des
huizes daalt betrekkelijk tot onder nul.
En toch zijn niet alle aangebrande gerech
ten als verloren te beschouwen
Melk en alle daarmede bereide spijzen
branden spoedig aan. Om nu het aanbran
den van melk te voorkomen, moet men
ze niet in een droge pan op het vuur zetten,
maar dient de pan te voren met water te
worden uitgespoeld en zonder afdrogen
in gebruik te worden genomen Geschiedt
het ongeluk met een melkspijs, dan moet
men deze dadelijk in een andere pan over
gieten, die van te voren eveneens met
water wordt uitgespoeld. Hierin laat men
de spijs onder toevoeging van één a twee
lepels rum of cognac nog eenige minuten
koken.
Aangebrande groente kan worden gered
als men ze dadelijk in een andere pan over-
WAT VEEL GEVERGD.
JÏÏêLhéio
giet (waarbij men er op letten moet, dat
niets van het aangebrande meegaat), met
een ui of ten broodkorst een kwartiertje
koken laat en ze eindelijk met een verscb
toebereide gebonden saus onder toevoeging
van een weinig vleeschextrapt gereedmaakt.
Hulsvruchten branden ook spoedig aan.
In zoo'n geval giet men ze dadelijk op een
zeef uit en zet ze vervolgens in een
andere pan met versch kokend water op
nieuw op het vuur, waarbij de toevoeging
van een weinig witte suiker goede diensten
doet.
Bij aangebrand vleesch snijdt men de
zwarte plekken weg, verwijdert de saus,
legt het vleesch in kokend water en iaat
het daarin tien minuten koken; giet dan
deze saus af, zout en peper het vleesch
en stoof het met boter- en vleeschsaus
verder; ten slotte wordt aan de saus no(
wat wijn of zure room toegevoegd
En nu iets over het verzouten Het zou
is een der voornaamste bestanddeelen di>
bij het kruiden der spijzen noodig zijn.
Het geeft aan het voedsel een aangenamen
smaak. Iets anders wordt het als men te
veel van het goede krijgt; verzoute spij
zen bederven niet alleen den smaak en de
stemming, maar ook de maag. Niet zelden
laten verzoute gerechten zich weer goed
smaken door toevoeging van azijn of sui
ker. Bij te veel gezoute groente doet toe
voeging van ongezouten groenten vaak
wonderen. "Zoo kan men bijv. aardappelen
door bijna alle greenten vermengen, zondei
dat dit de welsmakendheid beïnvloedt Vooi
spinazie of worteltjes is rijst, voor doperw-
ten kroten als verzachtende toevoeg^g aai
te bevelen.
Te sterk gezout vleesch en gerookte visch
verbetert men in smaak door deze een paar
uur in afgeroomde melk te leggen.
Kleeren met vocht en schimmelvlekken
hangt men op een warme plaats te drogen.
Bij warm zonnig wee-, brengt men ze in de
buitenlucht en hangt ze dan, nadat men ze
om verschieten te voorkomen, binnenste
buiten heeft gekeerd, in de zon Maar in
dezen tijd van het jaar, nu het zonnetje
zich schuil houdt, brengt men de kleeding
stukken in een goed verwarmd vertrek,
waar zc zoo wijd mogelijk worden uitge
hangen. Men doet verstandig de ramen
open te zetten, omdat anders een hoogst
onaangename lucht in het vertrek zou ko-
men. Zijn de kleeren goed droog, dan bor-
stelt men ze'af er,.... heeft alle kans, da,
geen spoortje van schimmel of vochtvlek
ken is overgebleven. Mocht echter blijken
dat de kleur van de stof min of meer n
aangetast, dan wrijft men die vlekjes mei
water, waarin een klein scheutje ammonia
is opgelost Men moet er altijd aan denken
dat zoo'n ammonia-oplossing héél slap moe.
zijn. Op een teil water is een scheutje am
monia voldoende.
Een jonge man in Amerika, pas getrouwd
is een voettocht begonnen van 50 000 mijlen.
Niets nieuws. Dat moeten meer jongge
huwde mannen
„Twintig kilometer! Nou, dat zal niet
best doen!"
meevallen grauwtje, maar we zullen ons
In uiensap bezit men een goedkoope en
degelijke lijm. Meermalen komt het voor in de
keuken of de werkplaats, dat er op metalen
voorwerpen briefjes geplakt moeten worden
b.v. voor adresseering. Men gebruikt dan
vaak lijm, dextrine of een ander kleefmiddel.
maar heel vaak gebeurt het, dat het papier
loslaat. In zoo'n geval is er geen beter plak
middel denkbaar dan uiensap Het voor
werp dat beplakt moet worden wordt met
sodawater afgewasschen waarna het uiensap
er op gestreken wordt Dadelijk plakt men
er het papier op en als het dróóg is, kan het
er haast niet meer worden afgekregen.
Weet ge....
dat benzine ook gummi oplost? wees
daarom voorzichtig met vlekken in gum
mimantels met benzine te behandelen,
't kan wel doch het moet dan zeer vlug
gebeuren
Weet ge
dat ge bij het maken van 6 stuks linnen
goed sloopen, hemden enz- veel vlugger
opschiet wanneer men aan dat naaiwerk-
eerst achtereenvolgens aan ieder stuk
dezelfde naden maakt en b.v. bij hem
den eerst alle mouwen en 't laatst alle
knoopen en knoopsgaten
NATUURGETROUW.
Juffrouw: „Zie eens, mijnheer, ge hebt
verleden jaar mijn papegaai opgezet en nu
vallen zijn veeren al uit."
Vogelopzetter: „Dat is juist het ware juf
frouw ik zet de vogels zoo natuurlijk op,
dat zij evengoed ruien, als wanneer zij nog
leven."
BILLIJKE EISCH.
Hij „Ja, vrouwtje, onze nieuwe soos
krijgt alle gezelligheid en gemak van een
goed huis."
Zij „En wanneer krijg ik nu thuis al de
gezelligheid en 't gemak van een goede
soos
ONDER BUURVROUWEN.
Wat maken die thecfabrikanten tegen
woordig toch een reclamen met de film.
Pas hebben we de v. Nelle's Theefilm hier
gehad, of we krijgen alweer de Adoro l è-
film."
T0.
Het gemompel der menigte, dat klonk als
het bruischen der zee, verstomde en maak
te plaats voor een benauwende stilte.
Allen hurkten neer en staarden vol ver
wachting naar hetgeen er aan dé voeten van
den afgod voorviel.
Slechts hoorde men het gedruisch der
krokodillen in het water en het sissen der
slangen, terwijl uit de groep der ongelukki-
gen van tijd tot tijd een jammerklacht op
steeg.
De man op den zetel stond op.
In een geheime taal sprak hij de menigte
toe, eerst rustig en kalm, maar zijn w.oorden
werdén steeds heftiger.
Toen hij zweeg brak er een storm van
bijval los.
Maar hij hief zijn séepter omhoog en we
der was het doodstil.
Nu verhieven de zes priesters zich en ie
der van, hen sprak eenige woorden tot de
menigte, waarbij ze hun best deden, ernstig
en waardig te schijnen, maar het hun toch
niet gelukte hun opgewondenheid te ver
bergen.
Eensklaps sloeg de opperpriester, die nie
mand anders was dan Tobikah of, zooals zijn
ware naam was, baron Zirbel, op een gong,
die hij aan een gouden ketting in de linker
hand hield.
Wederom sprak hij eenige woorden en
riep vervolgens den dwerg iets toe. Deze
maakte een diepe buiging. Hij alleen was
niet gemaskerd, zoodat men hem in het af
schuwelijke gelaat kon zien. Hij wenkte twee
tempeldienaren, die met hem naar buiten
gingen en een aan de pooten gebonden bok
binnenbrachten. Men legde het dier voor
het afgodsbeeld neer Tobikah daalde van
zijn troon sneed het beest den hals af, en
ving het bloed op in een gouden schaal
Onder het uitspreken van verschillende
onverstaanbare looverformulen doopte hij
zijn twee vingers in het nog warme bloed en
besprenkelde daarmede het afgodsbeeld,
daarna zich zelve en ten slotte de aanwezi
gen.
Wederom besteeg hij zijn troon en sloeg
op de gong. De dwerg en zijn helpers, die
reeds op dit oogenblik gewacht hadden,
wierpen zich op de gevangenen, die zich
verdedigden met den moed der wanhoop.
Jenny en de oude koopman werden met
scherpe vloeistoffen besprenkeld.
Met hun volle verstand zouden ze dan
him vreeselijk lot ondergaai.
Tobikah hief zijn armen in de hoogte en
riep zevenmaal een geheimzinnig woord uit
en toen.
Luid schalde de muziek onder de gewel
ven.... Er ontstond een lawaai, of alle dui
vels uit de hel losgebroken waren. Allen
dansten woest in het rond, terwijl ze htfime
j armen nu eens over de borst kruisten en
j dan weer wild in de rondte zwaaiden.
Inmiddels werd de muziek van het ver
borgen orkest oorverdoovend.
Het geheele tooneel maakte den indruk,
alsof duivels hier hun afschuwelijk werk
voltooiden. En inderdaad, het waren duivels
in menschengedaante.
Steeds woester en woester dansten zij.
Verscheidene zonken uitgeput op den grond
neer, de anderen dansten onverstoord over
hen heen en traden hen onder den voet, tot
allen zich ten slotte op den vloer lieten
neervallen, toen de gong van den opper
priester galmde.
Wederom heerschte er stilte.
Tobikah verliet zijn zetel en voor het gou
den afgodsbeeld neerknielend, mompelde hij
weer geheimzinnige woorden. Toen riep hij
eensklaps uit:
„Nu is het tijd, om aan den heiligen kro
kodil te offeren." -
Ditmaal gebruikte hij de Engelsche taal,
opdat de gevangenen hem zouder verstaan.
Een vreeselijk gehuil steeg uit de menigte
op. Op een wenk van Tobikah grepen de
tempeldienaren het eerst den grijsaard bij de
lange grijze haren en sleepten hem naar lipt
waterbekken.
De krokodillen, die reeds wisten dat
hun voedsel gegeven zou worden, sperden
hun muilen open. De oude koopman slaaktjfe
een vreeselijken gil en verloor het bewus"!
j zijn.
Reeds tilde men het beweginglooze li
chaam op om het de monsters toe te wer
pen, toen er iets onverwachts gebeurde, iets
vreemds, dat de bijgeloovige menigte met
schrik en angst vervulde.
Het scheen, dat het afgodsbeeld plotseling
levend was geworden. De oogen kregen een
vurigen glans en uit den monci schoten vuur
stralen.
In de reusachtige ruimte werd het stil als
in een graf en toen allen als versteend naar
het beeld staarden, sprak een zware stem
hen toe in de taal der Hindoe's:
„Kinderen der lichts!" klonk het uit den
mond van den gouden god, „verneemt wat
Siva, de opperste god, tot u spreekt! Luis
tert naar zijn woorden en bewaar ze in uw
hart. Siva ziet met droefheid op welke af
schuwelijke wijze ge de goden dient Siva
is goed en de vruchten des velds die ge hem
geofferd hebt, verblijden hem.... maar hij
is bedroefd omdat ge hem menschen offert.
Zijn niet alle menschen hinderen van zijn
schepping? Verneemt dus de woorden van
Siva en vreest zijn toorn. Laat de gevange
nen gaan en verlaat deze plaats om haar
nooit meer te betreden! Luistert naar de
woorden van Siva!"
Wederom vlamde er een vurige straal uit
den mond van den afgod en het was of zijn
oogen vlammen schoten, daarna stond het
beeld weer even levenloos als te voren.
Uit de menigte steeg een ooverdoovend
lawaai op, -vaarin evenveel ontzetting als
jubel laé. irwijl de tempeldienaren de ge
vangenen bevrijdden, verdrongen allen zich
voor de uitgang.
Tobikah, de vroegere baron Zirbel, had
alles met ontzetting zien gebeuren. Hij twij
felde er geen oogenblik aan, dat hier een
vijand in het spel was. Al kon hij geen ver
klaring vinden, voor hetgeen er geschied
was, toch lag het voor de hand dat iemand
zich in het afgodsbeeld bevond.
Een oogenblik dacht de baron aan Arthur
Daning
Maar de spionnen hadden hem toch ge
boodschapt, dat hij door den bedelaar ver
moord was? Of was dat slechts bedrog ge
weest?
Voor het laatst trachtte hij nog van zijn
macht gebruik te maken.
„Staat!" riep hij de vluchtende Qienigte
toe, ,ge zijt bedrogen.... een beeld van goud
kan niet spreken! Te wapen! Hier zijn vij
anden, die onzen tempel willen verwoesten!
En werkelijk, hij slaagde er in, een groot
gedeelte der menigte, waaronder depries
ters en tempeldienaren aan zijn zijde te
krijgen. Ze trokken hun kromzwaarden, dol
ken en revolvers te voorschijn om de on
zichtbare vijanden te bestrijden.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
DE STRIJD.
Onder leiding van Arthur Daning waren de
soldaten in de onderaardsche gang binnen
gedrongen. De detective bevond alles, zoo
als de bedelaar hem had medegedeeld Of
schoon de rotsen wel een weinig ander aan
zicht boden als elders, zou toch geen onin
gewijde de ingang tot dit doolhof van gan
gen gevonden hebben. De detective was nu
echter met alles op de hoogte en zoo kon
hii met zijn mannen binnendringen
Hoe veilig en verborgen de uitgangen ook
gelegen waren, toch werden ze goed be
waakt en meer dan eens dreigde hel gevaar
dat men de komst van den detective met
zijn mannen zou verraden. Maar gelukkig
konden de bewakers nog bijtijds onschade
lijk gemaakt worden
De onderaardsche gangen geleken inder
daad op een doolhof en slechts aan de bui
tengewone voorzichtigheid en het verstan
dige beleid van den detective had men tt
danken, dat men geen verkeerden weg in-
Hoe verder ze gingen, hoe duidelijker dt
stemmen van een reusachtige mcnschen-
menigte tot hen doordrong. Daaruit ma: kte
Arthur Daning op, dat de dag van het offer
feest reeds gekomen was
Daarom was hij ook niet erg op zijn ge
mak. Hij had gehoopt den tempel nog vóór
het feest te bereiken. Thans kwam hij te
genover een grootere macht te staan als an
ders.
(Slot volgt.t