OUWEtt- ttttx I lm m mwJ Modepraafje. 7 WAANZIN. I NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Tweede Blad Vrijdag 16 Januari 1925 Een eenvoudige broderie. Patronen naar Maai De winkelier. Onze kleedingstoffen. Aanbranden en verzouten. Vocht en schimmel. Uiensap als plakmiddel. Weet ge UIT DE MOPPENTROMMEL. FEUILLETON. No. 107. Voor onze lezeressen, wier haren reeds grijzend zijn, zien we hier een elegante japon, die goed bij haar leeftijd Zal passen en toch zoo geheel het karakter der tegenwoordige kleeding heeft. Als stof neme men het mooie Ottoman met de eigenaardige ribslijnen, donkerbruin of zwart zijn geschikte kleuren. De overslag op de linkerborst wordt gesloten op een groot aantal kleine met zijde overtrokken knoopjes en lusjes. De taille is omgeven door een ingezette, eenigszins in gebogen lijn loopen den band, terwijl een dergelijke band midden van voren over de rol naar beneden loopt. De ribs der stof wordt voor beide in de breedte richting genomen. De mouwe^ omboormg en strik van zwart satijn. De broderie make men van frissche tinten geel en rood. En wat zoudt ge er van zeggen een bijpassende hoed te maken met een gelijke broderie Patroon de casaque f 0.75. No. 110. Witte crêpe marocain neme men voor dit model. De donkere rand van on- 'deren en langs de mouwen die de lijn van het borduurmotief volgt, is havanna-bruin crêpe marocain. De broderie voert men uit in goud en men kan verzekerd zijn van een fraai effect. De gespleten borst sluit voor den hals met een bruin overtrokken-knoop. Het hoedje kan in bruin en wit met goud broderie bijpassend gemaakt worden. Pa troon 0.75. En het ïoont de moeite, die eens te De- kijken, want geen van ons zal den laatsten winkel op aarde zien, ook de jongste niet, hoewel de oudste zich herinneren kan, dat in zijn prille jeugd al het spoedig verdwij nen van den „middenstand" de winke liers 1 werd voorspeld, ja met zekerheid werd aangekondigd. De winkelier kan nog steeds tot de ge leerde voorspellers van zijn naderend einde zeggen, dat de lieden, die zij dooden, in blakenden welstand zijn. Ziedaar reeds een wederwaardigheid" van deze bevolkingsgroep zij bestaat uit louter springlevende overledenen. Van de leden van deze groep kan gezegd worden, wat eens een dokter zeide tot iemand, dien hij vele jaren geleden, had onderzocht en nu tot zijn verwondering en verontwaardiging ge zond en wel zag „mijnheer, u is door uw dokter niet wetenschappelijk behandeld, want volgens de regelen van de wetenschap had u al twintig iaar geleden dood moeten zijn." De winkelier had volgens sommige staat huishoudkundigen al heel lang uit het maat schappelijk samenstel moeten verdwenen zijn, het is waar volgens andere, even geleerde l staathuishoudkundigen moest hij zich juist i vermenigvuldigen gelijk het zand der zee en juist dit laatste heeft hij gedaan. Tegen de verdrukking in. Niettegenstaande de hem overal ongunstige belastingwetgeving. In weerwil van de reuzen, die in zijn kring dreigend naar voren kwamen de waren huizen. Ten spijt ook van den hoon der om ringende groepen, die zich boven hem ver heven achten of om veronderstelde hoogere ontwikkeling, öf om evenzeer veronder steld missen van den winkelier in het bijzonder toegeschreven benepenheid. naar, hoewel deze maatscnappelijk geen andere plaats inneemt dan elk ander werker en hij zich des te gelukkiger mag prijzen naarmate dit door meer menschen wordt ingezien de' waarheid namelijk, dat de dichter en de schilder even nuttigen arbeid verrichten als timmerman en metselaar 1 Wie in den dagelijkschen strijd om het bestaan heeft overwonnen, welke koopman de beste keus heeft gedaan uit hetgeen de wereld oplevert, welke nijvere het beste werk heeft opgedragen aan den arbeider en welke arbeider het beste werkte, welk ge leerde den besten raad gaf en welk kunste naar het werk het best sierde, dat alles wordt in hoogste instantie, neen, wordt in éénige instantie, beslist vóór de toonbank van den winkelier. Van hèm hoort de groothandelaar wat „gewild" is bij dengene, die alleen in de wereld iets te willen heeft den verbruiker. Dat bevel heeft de groothandelaar eenvou dig door te geven aan den fabrikant, die het op zijn beurt doorgeeft aan de arbeiders, de kunstenaars, de geleerden. Zijne Majesteit de verbruiker is alleen en uitsluitend te naderen door bemiddeling van den winkelier, die zijn majordomus, zijn kanselier, zijn minister van alle departemen ten is. De eenige, die invloed van beteekems kan oefenen op wil en smaak, lust en gril van den geweldige, van den strengen tyran Ver bruiker, is de winkelier. De verbruiker, van wien alle gunst komen moet, is niet met goeden uitslag te vleien zonder medewer king van den winkelier. Wie den winkelier heeft gewonnen, heeft de wereld gewonnen. Daarom bestond hij niet laten wij al(e verdere staathuiskundige gevolgen daar fmioS 'nauw op de polsen, loopen ver tot over den rug der hand. Van onderen wordt de japon gegarneerd door een mooie strook bont bruine stof vraagt beveret bont en zwart het seal electrique of bijpassend skunks. Kousen zwart, schoenen eveneens. Patroon f 1.35. No. 108. Een mantelcostuum voor oudere dames als stof diene een donkerblauwe serge. De rok is recht (doch niet al te nauw) en heeft een overslag, welke met zwarte beenen knoopen gesloten is. De mantel wordt vanuit de taille eenigszins klokkend gemaakt, al naar gelang men breedere of minder geaccentueerde heupen heeft. Voor de bontgarneering aan kraag, manchetten en onderkant, alsmede voor een mof, neme men zwarte skunks (wat vrij duur is) óf het goedkoopere seal electrique óf, (wat nogal vroolijk staat) Amerikaansch opossum. Zooals men zien kan is de bontrand van onderen niet heelemaal gesloten, zoodat een stuk van het overslaande pand open blijft. Hoed zwart met veer of crosses, kousen en schoenen eveneens zwart. Pa troon 1.75. Hoeveel vrouwen en meisjes zouden nie- met animo eens een borduurwerkje willen beginnen hetzij voor versiering van haar kleeding of voor huiselijk gebruik als zooiets maar niet zoo'n tijdroovend werk was. Als het een beetje ingewikkeld is en nogal modieus, is de japon, waarvoor het bestemd is, soms al weer uit de mode als men er mee klaar is. Kan ik daarom m'n lezeressen behagen door haar zoo van tijd tot tijd eens een idee aan de hand te doen voor iets heel eenvoudigs, dat zich daarom vlug laat bewerken en niet Zoo aan „mode" onderhevig is, dat het eigenlijk maar één seizoen gedragen kan worden Ziehier onze eerste proef. Het is een simpele vierkantsvorm met vulling uit kruis en rechte steken samengesteld. Op dezen grondvorm kan men een oneindig aantal variaties maken en een paar aardige voor beelden hiervoor vindt men in de beide af gebeelde Casaques. No. 109. Make men in witte alpaga over de borst hangt een losse strook zwart satijn, waarop blokken wit geappliceerd Zijn zij vormen meteen de lijnen van het borduurmotief. Een zwart leeren ceintuur gaat door een gleuf in de strook kraag- Papieren patronen op maat gemaakt, kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir des Patrons, Molenstraat 4 B, Den Haag. De maten op te geven volgens nevenstaande teekening. We kunnen den winkelier niet beschou wen, aldus M. Moresco in het weekblad „De Dag," als vertegenwoordiger van zekeren stand, die dan de „middenstand" zou moe ten heeten. We zien in de winkeliers een voudig een van de vele groepen, waaruit de „volkskern" bestaat en zien zelfs met ge wapend oog niet in hem al de zeer bijzon dere eigenschappen, die de niet-win keiier hem gaarne toedicht. Maar een zeer bijzondere plaats neemt hij wel in de bonte groep van de volkskern in. Kortom de winkelier is er nog. Hij is er in grooter getale dan vroeger. En nu is het wel gemakkelijk om, met dit feit ter beschikking te gaan bewijzen, dat hij ook niet verdwijnen kón, met andere woorden terug te redeneeren, het verledene te voorspellen, zooals het wel eens ge noemd is. Men kan dan altijd de juistheid van zijn redeneering bewijzen, door zich te beroepen op den immers reeds van tevoren bekenden uitslag We zullen het niet doen. We zullen niet bewijzen, dat de winkelier noodig is in de samenleving. Hij bewijst, vooralsnog, dat hij noodig is, door er te zijn. Maar we zul len zeggen, waarom we hem niet gaarne zouden missen. Ten eerste al niet om de waarde van het onderricht, dat hij dagelijks geeft: het on derricht in de allereerste beginselen van de staathuishoudkunde. Hij leert aanschouwelijk en voor ieder begrijpelijk, wat koop en verkoop is, vraag en aanbod, wat prijs is, prijsstijging en prijs daling, crediet, schuld, wie schuldeischer is, wie schuldenaar. Van jongs af en dag aan dag leert ook de minst onderwezene bij hem en in de betrek king tot hem, wat de leden der maatschappij met elkander te maken hebben. Vóór zijn toonbank verricht ieder de eenvoudige, oor spronkelijke handeling, waarop alle maat schappelijke betrekkingen berusten bij hem wordt het eigenlijke loon gehaald voor het werk, dat ten behoeve van de medemen- schen is verricht. Bij hem toch wordt het op zichzelf waardelooze geld, voor den arbeid ontvangen, verwisseld voor waren, waaraan men de behoefte onmiddellijk gevoelt. Alle andere maatschappelijke handelingen bereiken hun doel voor de toonbank van den winkelier. En omgekeerd ook alle verrichtingen van koop en verkoop in den groothandel, van voortbrenging in de nijverheid, worden in gang gezet door hetgeen geschiedt voor die toonbank. Daar, op die merkwaardige plaats, daar alléén uit de verbruiker zelf zich omtrent zijn voorkeur, omtrent zijn behoeften en verlangens, de verbruiker, ter wille van w en alles geschiedt nijverheid, handel, arbei i bestaat er zeer zeker ook de wetenschap denkt en zoekt, opdat zij de nijverheid tot leidsvrouwe diene. Ook de kunst, als men deze al naast de nijverheid afzonderlijk wil noemen uit ver- schuldigden eerbied jegens den kunste- dan nnste de verbruiker, de kooper, de mensch, als wij allen -den mond om tot de maatschappij te spreken, het oor om zijn bevelen te hooren. Had hij de waren, in ruii voor zijn ar beid, in „ontvangst te nemen door het loketje of in het „rayon" van den met-vakkurid.gen warenhuisemployé, hij zou zelfs al spoedig niet meer weten, wat hij wil en wenscht. Het begrip zelf wat „gewild" is of niet, wat hoog of laag in prijs kan zijn, van welke waar veel of weinig moet worden aange maakt, zou verloren gaan. Men zou teren op hetgeen vroeger, in den gezegenden tijd van de winkels gebleken was, maar smaak en wil en genot bestaan niet zonder eindelooze afwisseling De winkelier alleen kent den mensch in zijn maatschappelijk doen en laten. Zonder den winkelier hebben wij geen van allen een wil, een wensch, een verlangen, dat gewicht legt in de schaal der samen leving. Onze verschillende kleedingstukken wor den uit wol, katoen, linnen en zijde ver vaardigd. Er zijn ook weefsels, die uit twee soorten stoffer, bestaan, bijv uit linnen en katoen, wol en katoen, enz Zijde is het duurst, katoen het goedkoopst Ten opzichte van warmte en vochtigheid zijn deze stoffen zeer verschillend en deze omstandigheid moest bij hunne keus den maatstaf geven. Wol neemt vocht goed op en geeft het moeilijk weer af, ze blijft daar door lang vochtig en droogt moeilijk. Katoen daarentegen neemt minder goed vocht op dan wol, maar droogt sneller lot luchtige weefsels gefabriceerd zijn ze even warm als poreus en hygiënisch. Katoen verdient daar om de voorkeur, omdat het minder ziekte kiemen opneem4 zich betm- laat wasschen en goedkooper is,ook prikkelt het de huid minder door zijn vezelen dan wol. Beide stoffen zijn slechte warmtegeleiders en daarom de warmste stoffen voor onze kleeding. Linnen en zijde nemen geringe hoeveel heden water op, maar staan ze niet gauw af. Ze geven daardoor een onaangenaam kil gevoel op de huid, wat gevoelige menschen nooit goed verdragen. Beide stoffen zijn minder warm dan wol, ofschoon men tegenwoordig uit zijde en lin nen weefsels vervaardigt, die in hunne eigen schappen op katoen gelijken Onze kleeding is echte: niet alleen warm dooi haar meerdere of mindere warmtege- leiding, maar ook ,door hare kleur, daar ze door de kleur meer of minder warmte op neemt of terugkaatst. Prof. Dr. Prausnitz vond, dat witte shirting 100 warmtestralen opnam tegen zwarte stoffen 208, alle 'andere daartusschen, als rood 165. lichtblauw 198, enz. We hebben daarom in de witte japon niet alleen het lichtst gekleurde, maar ook het koelste kleed; in het zwarte het donkerste en warmste; in het groene een koeler dan in het blauwe en in het lichtgele een koeler dan in het roode. De keus der kleuren is voor den toestand van onze huid en voor ons zenuwstelsel niet onverschillig; men zegt zelfs, dat men „zenuwachtig" wordt, als men altijd zwarte kleeren draagt. Wij onderscheiden ook dichte en poreuze weefsels Bij dichte weefsels zijn de draden vlak naast elkaar geweven, zonder tusschenruim- ten en zijn ze soms nog opgemaakt om ze steviger" te doen zijn, d. i. met een of an dere kleefstof (gom stijf sell dichtgemaakt Alle doorschijnende weefsels zijn ook po reus en in hooge mate zijn dit de tricot- kleedingstukken door Prof. Jager ingevoerd. Zij nemen vocht op, laten gassen door, be lemmeren de luchtwisseling door de huid niet en zijngeen groote belemmering voor de uitstraling der warmte. Het maakt echter nog een groot verschil of we wol- of ka toentricot gebruiken of losse linnen weef sels. Daar lucht de warmte viermaal slechter geleid dan de beste wol, is de directe aan raking der lucht met de huid eigenlijk het beste midel om warm te worden, een onder- hemd van netstof moet dan ook bet gewone hemd van de huid afhouden. Onderkleeding, vervaardigd uit Chineesch gras, wordt ook aanbevolen Deze moet de voordeelen van zijde, zonder de nadeelen, hebben. Tot de groote ramp in de keuken behoort het aanbranden der spijzen, dat telken male, ondanks de grootste voorzorgen, zich voordoet. De spijzen worden daardoor ongenietbaar en de luim van den heer des huizes daalt betrekkelijk tot onder nul. En toch zijn niet alle aangebrande gerech ten als verloren te beschouwen Melk en alle daarmede bereide spijzen branden spoedig aan. Om nu het aanbran den van melk te voorkomen, moet men ze niet in een droge pan op het vuur zetten, maar dient de pan te voren met water te worden uitgespoeld en zonder afdrogen in gebruik te worden genomen Geschiedt het ongeluk met een melkspijs, dan moet men deze dadelijk in een andere pan over gieten, die van te voren eveneens met water wordt uitgespoeld. Hierin laat men de spijs onder toevoeging van één a twee lepels rum of cognac nog eenige minuten koken. Aangebrande groente kan worden gered als men ze dadelijk in een andere pan over- WAT VEEL GEVERGD. JÏÏêLhéio giet (waarbij men er op letten moet, dat niets van het aangebrande meegaat), met een ui of ten broodkorst een kwartiertje koken laat en ze eindelijk met een verscb toebereide gebonden saus onder toevoeging van een weinig vleeschextrapt gereedmaakt. Hulsvruchten branden ook spoedig aan. In zoo'n geval giet men ze dadelijk op een zeef uit en zet ze vervolgens in een andere pan met versch kokend water op nieuw op het vuur, waarbij de toevoeging van een weinig witte suiker goede diensten doet. Bij aangebrand vleesch snijdt men de zwarte plekken weg, verwijdert de saus, legt het vleesch in kokend water en iaat het daarin tien minuten koken; giet dan deze saus af, zout en peper het vleesch en stoof het met boter- en vleeschsaus verder; ten slotte wordt aan de saus no( wat wijn of zure room toegevoegd En nu iets over het verzouten Het zou is een der voornaamste bestanddeelen di> bij het kruiden der spijzen noodig zijn. Het geeft aan het voedsel een aangenamen smaak. Iets anders wordt het als men te veel van het goede krijgt; verzoute spij zen bederven niet alleen den smaak en de stemming, maar ook de maag. Niet zelden laten verzoute gerechten zich weer goed smaken door toevoeging van azijn of sui ker. Bij te veel gezoute groente doet toe voeging van ongezouten groenten vaak wonderen. "Zoo kan men bijv. aardappelen door bijna alle greenten vermengen, zondei dat dit de welsmakendheid beïnvloedt Vooi spinazie of worteltjes is rijst, voor doperw- ten kroten als verzachtende toevoeg^g aai te bevelen. Te sterk gezout vleesch en gerookte visch verbetert men in smaak door deze een paar uur in afgeroomde melk te leggen. Kleeren met vocht en schimmelvlekken hangt men op een warme plaats te drogen. Bij warm zonnig wee-, brengt men ze in de buitenlucht en hangt ze dan, nadat men ze om verschieten te voorkomen, binnenste buiten heeft gekeerd, in de zon Maar in dezen tijd van het jaar, nu het zonnetje zich schuil houdt, brengt men de kleeding stukken in een goed verwarmd vertrek, waar zc zoo wijd mogelijk worden uitge hangen. Men doet verstandig de ramen open te zetten, omdat anders een hoogst onaangename lucht in het vertrek zou ko- men. Zijn de kleeren goed droog, dan bor- stelt men ze'af er,.... heeft alle kans, da, geen spoortje van schimmel of vochtvlek ken is overgebleven. Mocht echter blijken dat de kleur van de stof min of meer n aangetast, dan wrijft men die vlekjes mei water, waarin een klein scheutje ammonia is opgelost Men moet er altijd aan denken dat zoo'n ammonia-oplossing héél slap moe. zijn. Op een teil water is een scheutje am monia voldoende. Een jonge man in Amerika, pas getrouwd is een voettocht begonnen van 50 000 mijlen. Niets nieuws. Dat moeten meer jongge huwde mannen „Twintig kilometer! Nou, dat zal niet best doen!" meevallen grauwtje, maar we zullen ons In uiensap bezit men een goedkoope en degelijke lijm. Meermalen komt het voor in de keuken of de werkplaats, dat er op metalen voorwerpen briefjes geplakt moeten worden b.v. voor adresseering. Men gebruikt dan vaak lijm, dextrine of een ander kleefmiddel. maar heel vaak gebeurt het, dat het papier loslaat. In zoo'n geval is er geen beter plak middel denkbaar dan uiensap Het voor werp dat beplakt moet worden wordt met sodawater afgewasschen waarna het uiensap er op gestreken wordt Dadelijk plakt men er het papier op en als het dróóg is, kan het er haast niet meer worden afgekregen. Weet ge.... dat benzine ook gummi oplost? wees daarom voorzichtig met vlekken in gum mimantels met benzine te behandelen, 't kan wel doch het moet dan zeer vlug gebeuren Weet ge dat ge bij het maken van 6 stuks linnen goed sloopen, hemden enz- veel vlugger opschiet wanneer men aan dat naaiwerk- eerst achtereenvolgens aan ieder stuk dezelfde naden maakt en b.v. bij hem den eerst alle mouwen en 't laatst alle knoopen en knoopsgaten NATUURGETROUW. Juffrouw: „Zie eens, mijnheer, ge hebt verleden jaar mijn papegaai opgezet en nu vallen zijn veeren al uit." Vogelopzetter: „Dat is juist het ware juf frouw ik zet de vogels zoo natuurlijk op, dat zij evengoed ruien, als wanneer zij nog leven." BILLIJKE EISCH. Hij „Ja, vrouwtje, onze nieuwe soos krijgt alle gezelligheid en gemak van een goed huis." Zij „En wanneer krijg ik nu thuis al de gezelligheid en 't gemak van een goede soos ONDER BUURVROUWEN. Wat maken die thecfabrikanten tegen woordig toch een reclamen met de film. Pas hebben we de v. Nelle's Theefilm hier gehad, of we krijgen alweer de Adoro l è- film." T0. Het gemompel der menigte, dat klonk als het bruischen der zee, verstomde en maak te plaats voor een benauwende stilte. Allen hurkten neer en staarden vol ver wachting naar hetgeen er aan dé voeten van den afgod voorviel. Slechts hoorde men het gedruisch der krokodillen in het water en het sissen der slangen, terwijl uit de groep der ongelukki- gen van tijd tot tijd een jammerklacht op steeg. De man op den zetel stond op. In een geheime taal sprak hij de menigte toe, eerst rustig en kalm, maar zijn w.oorden werdén steeds heftiger. Toen hij zweeg brak er een storm van bijval los. Maar hij hief zijn séepter omhoog en we der was het doodstil. Nu verhieven de zes priesters zich en ie der van, hen sprak eenige woorden tot de menigte, waarbij ze hun best deden, ernstig en waardig te schijnen, maar het hun toch niet gelukte hun opgewondenheid te ver bergen. Eensklaps sloeg de opperpriester, die nie mand anders was dan Tobikah of, zooals zijn ware naam was, baron Zirbel, op een gong, die hij aan een gouden ketting in de linker hand hield. Wederom sprak hij eenige woorden en riep vervolgens den dwerg iets toe. Deze maakte een diepe buiging. Hij alleen was niet gemaskerd, zoodat men hem in het af schuwelijke gelaat kon zien. Hij wenkte twee tempeldienaren, die met hem naar buiten gingen en een aan de pooten gebonden bok binnenbrachten. Men legde het dier voor het afgodsbeeld neer Tobikah daalde van zijn troon sneed het beest den hals af, en ving het bloed op in een gouden schaal Onder het uitspreken van verschillende onverstaanbare looverformulen doopte hij zijn twee vingers in het nog warme bloed en besprenkelde daarmede het afgodsbeeld, daarna zich zelve en ten slotte de aanwezi gen. Wederom besteeg hij zijn troon en sloeg op de gong. De dwerg en zijn helpers, die reeds op dit oogenblik gewacht hadden, wierpen zich op de gevangenen, die zich verdedigden met den moed der wanhoop. Jenny en de oude koopman werden met scherpe vloeistoffen besprenkeld. Met hun volle verstand zouden ze dan him vreeselijk lot ondergaai. Tobikah hief zijn armen in de hoogte en riep zevenmaal een geheimzinnig woord uit en toen. Luid schalde de muziek onder de gewel ven.... Er ontstond een lawaai, of alle dui vels uit de hel losgebroken waren. Allen dansten woest in het rond, terwijl ze htfime j armen nu eens over de borst kruisten en j dan weer wild in de rondte zwaaiden. Inmiddels werd de muziek van het ver borgen orkest oorverdoovend. Het geheele tooneel maakte den indruk, alsof duivels hier hun afschuwelijk werk voltooiden. En inderdaad, het waren duivels in menschengedaante. Steeds woester en woester dansten zij. Verscheidene zonken uitgeput op den grond neer, de anderen dansten onverstoord over hen heen en traden hen onder den voet, tot allen zich ten slotte op den vloer lieten neervallen, toen de gong van den opper priester galmde. Wederom heerschte er stilte. Tobikah verliet zijn zetel en voor het gou den afgodsbeeld neerknielend, mompelde hij weer geheimzinnige woorden. Toen riep hij eensklaps uit: „Nu is het tijd, om aan den heiligen kro kodil te offeren." - Ditmaal gebruikte hij de Engelsche taal, opdat de gevangenen hem zouder verstaan. Een vreeselijk gehuil steeg uit de menigte op. Op een wenk van Tobikah grepen de tempeldienaren het eerst den grijsaard bij de lange grijze haren en sleepten hem naar lipt waterbekken. De krokodillen, die reeds wisten dat hun voedsel gegeven zou worden, sperden hun muilen open. De oude koopman slaaktjfe een vreeselijken gil en verloor het bewus"! j zijn. Reeds tilde men het beweginglooze li chaam op om het de monsters toe te wer pen, toen er iets onverwachts gebeurde, iets vreemds, dat de bijgeloovige menigte met schrik en angst vervulde. Het scheen, dat het afgodsbeeld plotseling levend was geworden. De oogen kregen een vurigen glans en uit den monci schoten vuur stralen. In de reusachtige ruimte werd het stil als in een graf en toen allen als versteend naar het beeld staarden, sprak een zware stem hen toe in de taal der Hindoe's: „Kinderen der lichts!" klonk het uit den mond van den gouden god, „verneemt wat Siva, de opperste god, tot u spreekt! Luis tert naar zijn woorden en bewaar ze in uw hart. Siva ziet met droefheid op welke af schuwelijke wijze ge de goden dient Siva is goed en de vruchten des velds die ge hem geofferd hebt, verblijden hem.... maar hij is bedroefd omdat ge hem menschen offert. Zijn niet alle menschen hinderen van zijn schepping? Verneemt dus de woorden van Siva en vreest zijn toorn. Laat de gevange nen gaan en verlaat deze plaats om haar nooit meer te betreden! Luistert naar de woorden van Siva!" Wederom vlamde er een vurige straal uit den mond van den afgod en het was of zijn oogen vlammen schoten, daarna stond het beeld weer even levenloos als te voren. Uit de menigte steeg een ooverdoovend lawaai op, -vaarin evenveel ontzetting als jubel laé. irwijl de tempeldienaren de ge vangenen bevrijdden, verdrongen allen zich voor de uitgang. Tobikah, de vroegere baron Zirbel, had alles met ontzetting zien gebeuren. Hij twij felde er geen oogenblik aan, dat hier een vijand in het spel was. Al kon hij geen ver klaring vinden, voor hetgeen er geschied was, toch lag het voor de hand dat iemand zich in het afgodsbeeld bevond. Een oogenblik dacht de baron aan Arthur Daning Maar de spionnen hadden hem toch ge boodschapt, dat hij door den bedelaar ver moord was? Of was dat slechts bedrog ge weest? Voor het laatst trachtte hij nog van zijn macht gebruik te maken. „Staat!" riep hij de vluchtende Qienigte toe, ,ge zijt bedrogen.... een beeld van goud kan niet spreken! Te wapen! Hier zijn vij anden, die onzen tempel willen verwoesten! En werkelijk, hij slaagde er in, een groot gedeelte der menigte, waaronder depries ters en tempeldienaren aan zijn zijde te krijgen. Ze trokken hun kromzwaarden, dol ken en revolvers te voorschijn om de on zichtbare vijanden te bestrijden. ACHTSTE HOOFDSTUK. DE STRIJD. Onder leiding van Arthur Daning waren de soldaten in de onderaardsche gang binnen gedrongen. De detective bevond alles, zoo als de bedelaar hem had medegedeeld Of schoon de rotsen wel een weinig ander aan zicht boden als elders, zou toch geen onin gewijde de ingang tot dit doolhof van gan gen gevonden hebben. De detective was nu echter met alles op de hoogte en zoo kon hii met zijn mannen binnendringen Hoe veilig en verborgen de uitgangen ook gelegen waren, toch werden ze goed be waakt en meer dan eens dreigde hel gevaar dat men de komst van den detective met zijn mannen zou verraden. Maar gelukkig konden de bewakers nog bijtijds onschade lijk gemaakt worden De onderaardsche gangen geleken inder daad op een doolhof en slechts aan de bui tengewone voorzichtigheid en het verstan dige beleid van den detective had men tt danken, dat men geen verkeerden weg in- Hoe verder ze gingen, hoe duidelijker dt stemmen van een reusachtige mcnschen- menigte tot hen doordrong. Daaruit ma: kte Arthur Daning op, dat de dag van het offer feest reeds gekomen was Daarom was hij ook niet erg op zijn ge mak. Hij had gehoopt den tempel nog vóór het feest te bereiken. Thans kwam hij te genover een grootere macht te staan als an ders. (Slot volgt.t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 5