HET GEWETEN, ZIJN EERSTE PATIENT. „Kellner 1" vie) hi; zich iel* in de rede, „breng dezen brief naai de werp hem in de naastbijzijnde bus. Het is een zaak van een miljoen," vervolgde hij. „Een mijner vrienden staat op het punt dit ronde sommetje te verdienen. Ik geef hem enkele wenken in cijfer schrift." „Een miljoen te verdienen 1" herhaalde Guillaume, „dat beteekeat zooveel als twintig miljoen beschikbaar kapitaal." „Voor een gewoon mensch, ja," ant woordde de vreemdeling, „doch voor een vernuftig en doortastend man is het een plan, gevolgd door een aantal nullen." „Uw vriend heeft dus een prachtig plan „Dat zou ik gelooven, want ik heb het dien ondankbare aan de hand gedaan." „Kunt u dan plannen vormen van een miljoen „Dat ligt zoo in mijn aard," zeide de buurman achteloos, terwijl, hij fier om zich heen keek „Ik strooi met diamanten." „En u komt hier eten voor elf stuivers?" „Ik eet, omdat ik mijn maag moet on derhouden. Het dier verlangt zijn voed sel, ik verschaf het hem. De geest ver acht het dier Wilt u van mijn diensten gebruik maken U hebt maar te spre ken mijnheer." „Dat zou misschien gelijk staan met leenen tegen een buitensporige hooge rente," zeide Guillaume. „Ik ben een man van eer, mijnheer 1" riep de fiere vreemdeling uit. „Welnu, bevredig slechts mho nieuws gierigheid. Welk plan hebt u tftr vriend aan de hand gedaan?" „Vraagt mij eerst, wie mijn vriend is," hernam de onbekende, „dan zal ik u daarop antwoorden, dat hij een man is van karakter en zoo vermetel, dat alles hem gelukt. Hij is gelijk een fijn, stalen lemmet breken kan het, doch buigen niet. In de tweede plaats is mijn plan het volgende een miljoen ontvangen in ruil voor een bewezen dienst." „Meent u, "vroeg Guillaume, „dat er veel lieden zijn, die een bewezen dienst met een miljoen betalen kunnen?" „Men vindt ze vooral onder de vrou wen." „Duivels 1 moet uw vnend zich dan tot een regeerende vorstin wenden „Wanneer dit regeeren bij een- vrouw bestaat in heerschen door de macht der schoonheid en van het vernuft, o dan sta ik er voor in, dat de bewuste dame.een vorstin is zonder weerga. Zij is gelijk een vreeselijke toovergodin allen, die zij onder haar invloed brengt, maakt zij waanzinnig." „En behoort uw vriend daar eveneens toe „Hij is boven haar verstrikkingen ver heven. Hij heeft zich het hart uitgerukt en de muizenissen verdreven, welke men hartstochten noemt. Hij zal zijn miljoen wel krijgen 1" „Uw miljoen I" „Goed, mijn miljoen, als u wilt." „Krijgt u een deel er van?" „Neen." „U bent een bewonderenswaardig man," zei Guillaume. „Intusschen hebt u nog met geen woord over het plan ge rept...." „Ach het plan van het miljoen, het welk ik mijn vriend medegedeeld heb? Hier is het.... het is een goed zaakje voor beide partijen." „Zelfs voor de partij, die men het mil joen doet betalen „Vooral voor deze," antwoordde de vreemdeling. „De zaak is dezeDenk u een jonge vrouw, een jong meisje, als u wilt, eenige erfgename van ik weet niet hoeveel miljoenen en wier geboorte toch door een geheimzinnig waas omhuld is. Een kistje bij een brand verloren gegaan, bevatte zulke onomstootelijke bewijzen, dat, wanneer de jeugdige vrouw of het jonge meisje deze bezat, zij altijd gerust kon zijn omtrent de wettigheid harer ge boorte en tevens over het wettig bezit van haar onmetelijk fortuin. Doch, deze jeugdige erfgename bestaat, dit kistje bestond.... Welnu, mijnheer, gelooft u, dat degene, die de bedoelde onomstoote lijke bewijzen gered heeft en ze aan den rechthebbende terug gaf van zedeloos heid beschuldigd zou kunnen worden, wanneer hij een miljoen vroeg, in ruii voor het vermiste kistje Denkt u niet, dat de jeugdige vrouw, of het jonge meisje zich gelukkig achten zou haar weldoener een vijftiende, of een twintig ste deel af te. staan om :r. vrede van haar wettig verkregen schatten te kunnen ge nieten Dit nu is juist de toestand van mijn vriend, wien ik het bestaan heb me degedeeld van het uit de vlammen ge redde kistje, en van de jeugdige erfgena me, die in zulk een hooge mate belang heeft bij den inhoud er van. Wat zegt u nu wel van mijn plan, mijnheer „Ik zeg," antwoordde Guillaume, „dat het goed is voor een melodrama en dat men er een tocneelstuk in negen Oedrij- ven van zou kinnen maken. „Dat is zoo, mijnheer," hermm de buurman, „alleen met dit onderscheid, dat het melodrama op een feit, een on miskenbaar feit berusten zou." „Hoe I" riep Guillaume met zekere ontroering uit, „is dit alles dan geen scherts van u, mijnheer „Ik scherts nimmer in geldzaken," antwoordde de vreemdeling op strengen toon. „Mijn vriend zal een schoone daad verrichten hij geeft de verloren gewaande bewijzen terug...." „Heeft uw vriend dat kistje in zijn be zit vroeg Guillaume, uitermate ver baasd „Ja, mijnheer. Wat is daar voor won derlijks aan?" „Niets. En wie heeft uw vriend het kistje gegeven De buurman, die aan tafel zijn hoed opgehouden had, wendde zich thans een weinig naar de zijde van Guillaume om, ontblootte een oogenblik het hoofd en antwoordde met een buiging. „Ik mijnheer." „Hoe 1 u „Ik zelf zooals ik reeds zeide." „En welke voorwaarden hebt u dien vriend gesteld, toen u hem dit kostbaar voorwerp in bewaring gaf?" „Volstrekt geen." „En wat verwacht u van uw vriend, nadat hij geslaagd is in zijn belangrijke onderneming, waarover ik verder geen oordeel wil vellen V' „Wat ik van hem te wachten heb Niets.... Ik vergis me; ik reken nog op zijn ondankbaarheid." „U verbaast mij, mijnheer 1" riep Guil laume uit. „Kom aan," vervolgde hij, terwijl hij zijn stoel waf dichter naar zijn buurman schoof, „we zijn op het oogen blik nagenoeg alleen in de zaal laat ons eens ernstig spreken Zou u er kans toe zien, dat kistje wederom uit- de hand van uw vriend te krijgen, die zoo onwaardig is dien naam te dragen „Misschien," zeide do gast. „Ziet u, ik zou mogelijk in de gelegen heid zijn u die stukken zeer duur te doen betalen „Ah 1 ah zeide de gast glimlachend, „dus u geeft zich ook een weinig met de zaken af, waarde heer 1" „Ja, tusschenbeiden," antwoordde Guil laume, gedwongen lachend. „Zie, ik heb een man op het oog, die u deze familie papieren afkoopen wil. Hoeveel vraagt u er.voor „Ze zijn niet meer in mijn bezit. Ik kan toch de huid van den beer niet ver- koopen; ze zijn reeds afgeleverd, dwaas, die ik ben 1" „Ja, dat ben ik met u eens, dwaas," hernam Guillaume„maar wanneer u eens een poging deed het kistje weder in handen te krijgen, en als u dat gelukte, hoeveel zou u er dan voor vragen Ik ken iemand, die zich met zulk soort za ken afgeeft en er u een flinken prijs voor geven zou. Laat eens zien maar wees niet zoo gulzig als uw vriend; begin niet met een miljoen te vragen, want het is zeer twijfelachtig of uw snaak van een vriend zelf dat bedrag wel zal krijgen." „U, kent hem nog niet 1" antwoordde de vreemdeling, „maar u verlangt, dat ik een prijs zal noemen „Ja." „Ik wil het kistje verkoopen voor.... vijftigtachtighonderd duizend franken, daar I Dat is een rond getal. U ziet, dat ik negenmaal geringer eischen stel dan mijn vriend, dwaas, die ik ben 1" „Goed," zeide Guillaume, „bezorg mij het kistje met al de papieren en ik zal het u met honderd duizend franken doen betalen." „Contant geld?" „In klinkende munt." „Alle duivels 1" riep de nieuwe vriend van Guillaume uit, „ik zal dien schelm van een Malatesta het mes op de keel moeten zetten." „Is dat de naam fan uw vriend „Zoo heet zijn n.arkiezaatwe zijn markies, mijnheer." „En wanneer zal het kistje in uw bezit zijn V' „Daarvoor vraag ik acht dagen." „Toegestaan." „Maar gedurende dien rijd ik heb geen cent op zak." „Begrepen," antwoovade Guillaume; „een dwaas heeft nimmer geld bij zich. Kan ik er u mede dienen?" „Groote goden Wat bent u op dat kistje gesteld 1" „Och, ik wil een mijner patroons gaarne in een groote onderneming be hulpzaam zijn toevallig is dit papiertje van vijfhonderd franken ook van hem. Hier hebt u het." De buurman nam zijn hoed al en hing dezen aan een kapstok, daarna nam hij een fraaien zakdoek van Indische stof en wischte er zich het voorhoofd mede af. Het gezicht van dat papiertje had hem duizelig gemaakt. Hij schoof zijn bord terug en verbande het halve fleschje slechten wijn, hetwelk hij pas aangebro ken had, naar het uiterste hoekje der tafel. (Wordt voortgezet.) i. George de Chaverny was met zijn rechtskundige studies bezig. Zijn familie had hem een vlekkeloozen naam, tra dities van eer en fierheid nagelaten, maar zijn vader, een klein ambtenaar in de pro vincie, bezat geen vermogen, want hij had er de voorkeur aan gegeven, het meisje dat hij liefhad, en niet een huwelijks gift te t rouwen. Georges moeder was al lang overleden, en zijn vader riep, toen hij zijn laatste uur voelde aanbreken, zijn zoon bij zich en zei tot hem „Ik laat geen schulden achter dat is mijn geheel vermogen. Je eerste studies zijn ten einde. Ga naar Parijs en geef dezen brief aan advocaat Lance, die mijn vriend is en je een plaats zal geven op zijn kantoor. Bij hem kun je den kost ver dienen en middelerwijl je studies voort zetten. Vergeet nooit, dat je vader is ge storven met een gerust gemoed, omdat hij altijd enkel de stem van zijn geweten heeft gehoorzaamd." Hij keek George met liefde aan en verloor het bewustzijn. Een uur later scheen hij te ontwaken en fluisterde „Ik ga heen. ik ga heen." Hij keek zijn zoon met een eigenaar- digen blik aan en zei„Het geweten 1" Daarna stierf hij. Een maand later was George secreta ris bij advocaat Lance. De advocaat was een strenge man, die door zijn zwijgen thuis zijn welbespraaktheid in het pa leis van justitie goedmaakte daar hij geleerd, geestig, welsprekend, vaak ook scherp was, vreesde men hem wel, maar droeg hem geen genegenheid toe. George de Chaverny verdiende bij hem driehonderd franks in de maand, zeker meer dan hij noodig had om be scheiden te leven en zijn boeken en lessen te betalen. Maar hij was zwak en bood geen weerstand aan de verleiding van het Parijsche leven. Hij speelde, won en ver loor, en doorliep de geheele toonladder van aandoeningen, die onafscheidbaar zijn van het spel. In een speelclub is het goud niets het spel maakt aan het goud gewoon het goud heeft voor den speler geen waarde meer. Iedere speler is lichtzinnig en geeft even gemakkelijk uit als hij wint. Hij werpt het geld door het open venster op straat. Op zekeren morgen komt Chaverny bleek en uitgeput op het bureau van ad vocaat Lance op den boulevard Saint- Germain, nadat hij den nacht in het speel hol heeft doorgebracht. Zijn moywen zijn groen gekleurd, zoo krachtig en langdurig heeft hij daarmee op het groene doek der tafel gedrukt, waarop hij zijn heele winst van den vorigen avond en nog 25.000 franks op eerewoord verloren had. Hij heeft tot den volgenden avond zoo vordert het de „eer" tijd, om zijn schuld af te doen. En in zijn kantoor voor Zijn lessenaar gezeten, denkt hij er in koortsige opgewondenheid, met roode oogen en de kin op zijn hand steunend, over na, wat hij moet doen en wat er van hem zal worden. De 25.000 franks winnen Maar hoe Leenen? Maar van wien? Van zijn chef, den strengen advocaat, die voof menschelijke zwakheden ontoegankelijk is en zeker niet zou aarzelen hem te ont slaan, hem in ieder geval niet zou redden Hij zou het niet durven wagen. De voormiddag ging in angst en zorg om. Advocaat Lance kwam uit zijn bu reau in dat van George de Chaverny. De jonge man was zoo bleek, zijn blik zoo zonderling, dat de advocaat hem tweemaal achtereenvolgens vroeg „Ben ie ziek „Neen, mij scheelt niets," antwoordde George met trillende stem. Tegen twaalf uur ging hij heen, om koffie te drinken, maar het was hem on mogelijk iets te eteni Nu dwaalde hij rusteloos over de kaden met brandend hoofd en door de hardnekkige gedachte aan den diefstal achtervolgd. Was het eigenlijk wel diefstal? Neen, enkel een leening voor korten tijd, waar niemand van wist. Hij wilde 30.000 franks nemen, zijn schuld betalen en met de overige 5000 franks zijn geluk beproeven. „Je zal winnen, ie kan alles weer goed maken, ie zelf redden aarzel niet." Tegen twee uur was hij, nog altijd be sluiteloos weer op zijn bureau in zijn binnenste werd een zware strijd gevoerd. Advocaat Lance trad binnen, zag haastig een aantal aktfnstukken na en zei toen tegen Chaverny „Ik rijd naar Chateauroux, waar ik in de zaak Dellereaux moet pleiten. Ik zal drie dagen wegblijven Tot ziens 1" Een half uur later was George alleen geen getuige was te vreezen. en de brand kast lokte hem steeds sterker aan Was het dan werkelijk een dielstal Neen, een leetiing, dat was alles. Een lee ning, die hij den volgenden dag weer zou terug geven en waarvan de advocaat nooit ook maar een vermoeden zou hebben. Hij sluit zorgvuldig de deur. laat den sleutel in het gat steken, teneinde niet door een onbescheiden blik verrast te worden, en laat de gordijnen omlaag. Hij is klaar. Niemand kan het zien, de bood schapper is voor meerdere zekerheid uit gestuurd Haastig schuift hij de letters van het slot naast elkaar, zijn handen sidderen, zijn hart klopr niet meer, groote zweetdroppels bevochtigden zijn voor hoofd. Als hij de zware deur opent, deinst hij achteruit, want hij meent daarachter het vergeelde, magere gezicht van den stervende te hebben gezien, dat hem met zachten blik aanstaart, en hij meent ook de beide woorden te hooren, die zijn vader met zwakke stem tot hem sprak „Het geweten 1" Hij droogt zich het voorhoofd af en begint te lachen. Zijn krampachtig toe- genepen vingers houden dertig bank biljetten van duizend franks omklemd. De brandkast ts weer gesloten, de gor dijnen weei opgehaald, de zon over stroomt het bureau met haar gouden stra len, op straat rollen de omnibussen voor bij. Er is niets veranderd er is enkel een dief meer op de wereld Des avonds betaalt hij in de club zijn speelschuld tegen middernacht doet hij de bank springen, en als hij 's morgens dronken van het spel en waggelend op zijn beenen, weggaat, neemt hij 50.000 franks mee, die hij heeft gewonnen Om tien uur liggen de dertig biljetten van duizend franks weer tn de brandkast. Het is voorbij. Hij heeft niets meer te vreezen, niets dan de herinnering Doch den geheelen dag siddert hij, want hij zegt bij zichzelf „Indien ad vocaat Lance was teruggekomen, indien de diefstal ontdekt was 1 het hing immers maar van een toeval al, dan was hij onteerd en verloren geweest I" II. Twintig jaar zijn verloopen. Advocaat Lance is dood. George de Chaverny is getrouwd, en wij vinden hem, door in- spannenden arbeid reeds grijs geworden, terug als president eener jury te Parijs. Hij heeft een vrouw, die hij innig lief heeft, een dochter, die zijn oogappel, een zoon, die zijn trots is. Niets ont breekt hem om gelukkig te zijn, en hij is het ook, want de herinnering aan de zonde uit zijn ieugd is langzamerhand uitge- wischt. De zitting, die geopenu zaï worden,' levert geen belangwekkende gevallen op. Gewone misdadigers zullen voor de jury verschijnen, vaste klanten van de ge vangenis en de galeien. Chaverny bladert In de stukken, die men hem heeft ter hand gesteld vier inbraken, een valsch- heid in geschrifte en een oplichterij. Plotseling trekt een der zaken zijn aan dacht. De eerste protokollen, het verhoor van den beschuldigde, zijn bekentenis, zijn levenswijze, alles verscheurt hem het hart. En als hij alles gelezen heeft, staat hij ontsteld op en roept uit, de hand aan het voorhoofd brengend„Het gewe ten 1 het geweten 1" Hij meent verkeerd gelezen te hebben en begint opnieuw. Neen, hij heeft zich niet vergist, het is zoo. Lavardin, de kas sier van het huis Janselme in de rue de Sentier, was een speler. Zooals ook eenmaal George. Op zekeren dag ver loor hij, stal 5000 franks uit de brand kast van zijn patroon, met de hoop, dat hij ze zou terugwinnen en ze, zonder achterdocht te wekken, weer zou terug geven. Evenals George. Maar hij had verloren en het gat niet kunnen stop pen. Men had den diefstal ontdekt, La vardin was in hechtenis genomen en zou thans voor zijn misdrijf terecht staan. „En ik, ik zal over hem richten 1" fluisterde Chaverny ontzet. „Is het mo gelijk Droom ik niet In hoever is deze ongelukkige schuldiger dan ik, zijn rech ter Zijn misdaad is ook de mijne Moet ik hem veroordeelen 3egrijpt men den vreeselij ken angst van dit hart, waarin de herinnering aan den vroegeren misstap wel ingesluimerd, maar niet geheel uitgewischt was Hij dacht er eerst aan, zijn ontslag te nemen, maar dan zou een ander, misschien heel streng, zijn plaats innemen en Lavardin tot het maximum der straf veroordeelen. Was het niet veeleer zijn plicht, te blijven, om jegens den ongelukkige toegevend te kunnen zijn? De dag der behandeling was aange broken. Lavardin verscheen bijna kalm voor den sidderenden president, wiens voor hoofd gloeide van koortshitte. De zaak kon niet lang duren, want Lavardin legde een volledige bekentenis af. „Ik had niet het voornemen te stelen," zei hij weenend. „Ik vertrouwde te win nen en mijn patroon alles te kunnen terug geven, voordat hij achterdocht zou op vatten. Wat ik den volgenden dag met kon doen, had ik misschien een dag later kunnen verrichten." De president luisterde aandachtig. Hij beschouwde den wanhopigen jongen man, die over zijn voor altijd verwoest leven jammerde, met zoo groote oplettend heid, dat hij ten laatste meende, de es trade te verlaten en Lavardin's plaats op de bank der beschuldigden in te nemen. „Mijnheer de president," zei Lavardin, „ik heb een moeder, die oud en ziekelijk is. Zij woont buiten Parijs, en iedere maand stuurde ik haar, opdat zij kon le ven, de helft van mijn tractement. Zij weet niets van mijn misstap, van mijn inhechtenisneming. Als u mij veroordeelt, zal men het niet lang voor haar geheim kunnen houden. Als zij niet van schaamte en wanhoop sterft, zal zij van honger omkomen." De verdediger was welsprekend. Met een werktuigelijk hoofdknikken gaf de president der jury, die vergat, dat zijn ge zicht onbewegelijk moest blijven en geen indrukken zijner ziel moest laten raden, zijn goedkeuring over diens argumenten te kennen en scheen hem zelfs aan te moe digen. Van tijd tot tijd ontmoette de blik van den rechter dien van den beschuldigde, en het was niet de laatste, die de oögen neersloeg. Zijn ambt geheel vergetend, meende Chaverny den verdediger voor hem zelf te hooren spreken, en met on derzoekenden blik beschouwde hij de ge zworenen, alsof hij van hen redding of ongeluk had te verwachten. De procureur der Republiek eischte met kort en hard betoog de volledige toepassing der wet in al haar zwaarte. De president zweeg men keek hem aan. Hij moest de geheele zaak nog eens samenvatten en vreesde daartoe niet de kracht te zullen hebben. Maar eindelijk spreekt hij, en het is haast een verdedi ging van den beschuldigde, die hij laat hooren. Nadat hij de vragen heeft uiteen gezet, waarop de gezworenen hebben te antwoorden verlaat hij waggelend de Zaal Eemge minuten gaan voorbij, een tee- ken met de bel wordt gegeven. Het hof treedt binnen en de jury verklaart La vardin schuldig, neemt echter verzach tende omstandigheden in aanmerking. De president is zeer opgewonden. Hij Is ongewoon bleek en zijn oogen schit teren met zonderlingen glans. Zijn be wegingen zijn haastig, en zijn optreden heeft niets majestueus, zelfs niets waar digs meer. Soms strijkt hij met zijn lange, fijne, blanke vingers over het kale voor hoofd. Hij tracht zijn gedachten bijeen te verzamelen, en met zachte, stokkende stem zegt hij „Het hof veroordeelt Lavardin met toepassing van verzachtende omstandig heden. Zijn stem wordt voortdurend zwakker, en nauwelijks hoorbaar eindigt hij „Tot twee jaar gevangenisstraf." „De president schijnt ziek te zijn," zeiden de rechters en advocaten, toen zij het paleis van justitie verlieten. De Chaverny was in zijn woning in de rue d'Amsterdam teruggekeerd. Hij had op de vriendelijke woorden zijner vrouw, op de kussen zijner dochter niets geant woord. Door een hevige koorts aange tast, begaf hij zich te bed. Hij had zijn plicht gedaan, maar zijn plicht doodde hem. Toch stond hij den volgenden morgen weer op. Hij ging uit, vroeg een audiëntie op het Elysée en had met den president der Republiek een onderhoud, dat een uur duurde. Toen hij het paleis verliet, had de heer de Chaverny roode oogen, of hij geschreid had. Den volgenden morgen verscheen in het Journal Officiel de gratie van Lavar din. In denzelfden nacht werd de president door een beroerte getroffen in de wei nige heldere oogenblikken, die hem over bleven, wendde hij zich tot zijn zoon, zooals eenmaal zijn vader gedaan had, en zei „Het geweten 1" Dit waren de laatste woorden, die hij sprak. Ik weet niet meer, of het voor een hardnekkigen hoest, of voor een ander ongemak was, maar op zekeren morgen gevoelde ik behoefte een dokter te raadplegen. Terstond ging ik uit 't was nu juist de geschikte rijd. Doch welken zou ik nemen Dr. Herrling Dat was een specialist voor longaandoeningen en er ging een groote roep van hem uit. Ik stond reeds voor zijn deur, strekte al de hand naar de bel uit, toen ik bedacht, toch liever een anderen arts te raadplegen. Een specialist, zoo overwoog ik, ziet overal gevaar, en ik was niet van plan mij bang té laten maken liever wilde ik hooren, dat mijn gezondheid bloeiend en mijn longen die van een leeuw waren. Terwijl ik nadenkend verder ging, werd mijn aandacht getrokken door een glimmende naamplaat aan een mooie nieuwe woning „Dr. Lander, arts, spreekuren des morgens van zeven tot tien uur, des namiddags van vier tot zes uur Zondags alleen des voormiddags." „Aha, een nieuweling," dacht ik. „Zeker een jongeman. Als hij niet pas begon, zou hij niet zulke lange spreek tijden opgeven. Maar nieuwe bezems vegen schoon. Laat ik het eens met hem probeeren." Terstond daartoe besluitend, trad ik het huis binnen, ging de trap op en schelde op de verdieping van den dokter aan. Geruime tijd verliep. Niemand liet zich hooren. Ik schelde een tweede maal, met hetzelfde gevolg. Alle goede dingen bestaan in drieën en dus beproefde ik het nog eens. Plotseling werd de deur naar binnen opengetrokkken en een vertoornde vrou- westem klonk mij te gemoet „Verwenschte jongen, als je 't nog eens waagt.Och, neem mij niet kwalijk. Zij staarde mij aan, of ik een geest verschijning was. „Goeden morgen," stamelde ik ver bluft. „Goeden morgenNeem mij niet kwalijk, mijnheer, maar een paar on beschaamde lummels hier in huis hebben ons al wel duizend maal „Ik begrijp u al. Is de dokter thuis?" Zij keek mij een oogenblik onder zoekend aan. „Komt u den dokter voor een morgen wandeling afhalen vroeg zij eindelijk nieuwsgierig. „O neen, ik...." „Ah zoo, dan is u zeker de heer, die vandaag op bezoek wordt verwacht, zijn studievriend, nietwaar „Ook niet, meisje. Is de dokter niet thuis „Dat nu juist niet." „Slaapt hij misschien nog Ik wil hem niet gaarne storen. Ik dacht anders, dat hij nu zijn spreekuur had." „Spreekuur Ah zoo,.ah zoo," zeide zij met plotselingen ijver. „Zeker, 't is nu zijn spreekuur. U wilde den dokter spreken „Juist. Ik wil hem eens over mijn gezondheid raadplegen." Het meisje was nu geheel veranderd. „Kom als het u belieft binnen," zei zij met nauwelijks verholen vreugde. „Ik zal het den dokter dadelijk zeggen. Als liet u belieft hier is de wachtkamer." Ik trad binnen. De wachtkamer zag er zeer verlokkend uit. Prachtige tapijten, eenige kostbare staalgravures aan de wanden, nieuwe meubelen, een zeer sierlijke canapé, een boekenhanger met fraai gebonden deelen en op de tafel een heele verzameling geïllustreerde tijd schriften „Kijk toch eens hoe mooi," zei ik bij mij zelf, terwijl ik achteloos in een zachten zetel neerzonk. „Alles nieuw. Ik ben zeker de eerste, die dezen fauteuil met zijn naar gezondheid zoekend lichaam inneemt." „Wil ik 't vuur aanleggen?" Met deze vraag stak de dienstbode het hoofd om 't hoekje van de deur. „Zeer vriendelijk van u.... Dank je, 't is hoegenaamd niet koud hier. Ook zal mijn oponthoud zoo lang niet duren." „Zooals mijnheer verkiest." Ik bladerde vol verwachting in een tijdschrift. Eenigen tijd later stak dezelfde ver schijning het hoofd weer naar binnen en zei op bijna vroolijken toon „De dokter verzoekt u binnen te komen." Ik stond op. De voorbereiding had wel wat lang geduurd. Zeer verklaarbaar, want, naar ik bij mijn komst in de spik splinternieuwe studeerkamer bemerkte, had dokter Lander, een jonge, statige man, wiens van opgewondenheid hoogrood gezicht van vastberadenheid sprak, eerst keurig toilet gemaakt. Zijn eerste patiënt moest toch waardig ontvangen worden. „Goeden morgen, dokter." „Goeden morgen, mijnheer. Neem mij niet kwalijk, dat ik u wat lang heb laten wachten.. Ik.... ik.... Wil u niet liever gaan zitten Zoo vriendelijk was ik nog bij geen enkelen dokter ontvangen. De beminnens waardige man schoof zelf een stoel voor mij bij. Daarna streek hij eens langs zijn baard, nam zijn stethoscoop in de hand, hield het werktuig als onderzoekend tegen het licht, schoof vervolgens een boek ter zij, ging naar de deur, die hij opende en weer slootkortom hij bevond zich blijkbaar in de grootste opgewondenheid en verlegenheid en wist nog niet, hoe hij met patiënten moest omgaan. „Is het u niet te koud hier?" begon hij na een pijnlijke stilte. „Volstrekt niet." „Laat ik anders...." Het overige slikte hij in. Daarentegen ging hij voor een thermometer staan en bestudeerde dien ernstig. „Vijftig graden," zei hij met min of meer bevende stem. „Juist de aangenaamste temperatuur," antwoordde ik, om hem moed in te spreken. „Ja, niet te warm en met te koud Eigenlijk moest het hier zestig graden zijnZestig graden is de beste tempe ratuur voor iedere woonkamer." Weer hield hij op en keek verlegen naar buiten. „Echt onaangenaam weer," zoo ging hij na eenige minuten van diepe stilte voort. „Zeer onaangenaam t gw er, regen achtig." „We krijgen zeker gauw sneeuw." „Dat is best mogelijk." Weer een pauze. Ik kon het aan hem zien, dat de groote, beteekenisvolle vraag hem op de tong brandde, maar zijn ver legenheid die nog tegenhield. Hij ging langzaam voor zijn schrijftafel zitten, schoof een pakje receptenpapier naar zich toe, doopte zijn pen in den inktpot en vroeg, terwijl hij mij slechts van ter zijde aanzag, halfluid „Waarmede kan ik u van dienst zijn „Ik heb sinds eenige dagen pijn in de borst, dokter. Als u mij eens wilde onder zoeken." Volijverig sprong hij op. „Met genoegen, zeker." „Ik hoest erg." „Zoo, hoest u? Het zal toch niets ernstigs zijn. Het spijt mij, dat te hooren." Daarna onderzocht hij mij. „Hm, hm," zei hij verlegen. „Ik, ik vind eigenlijk niets. Heeft u zich al meer malen laten onderzoeken door dokter Fellberjzer." „Zoo, door collega Fellberger. Hij was toch ook wi meeuiny, dat niets ernstigs. „Hij sprak van een licht catarrhe- geruisch." „Hm, hm." Hij luisterde weer. „Inderdaad, maar zeer licht. Hij heeft u toch overigens voor zeer gezond ver klaard „Hii h«ft volstrekt niets gezegd." Dokter Landt* dacht een oogenblik na, terwijl ik mijn ias dichtknoopte. „Ik kan mij volkomen met het oordeel van mijn collega vereenigen," lispelde hij eindelijk met den moed van een meisje, dat voor het eerst ten dans wordt gevraagd. Waarin dat oordeel nu eigenlijk be stond, helderde hij niet nader op. Ik wilde mijnerzijds niet verder aandringen, daar ik werkelijk medelijden kreeg met zijn verlegenheid. „Wil ik u een recept schrijven ging hij vriendelijk voort. „Als u dat noodig vindt...." „Misschien iets om te gorgelen, om den hoest te bestrijden. In lichten graad heeft u wel een catarrke" „Inderdaad „Dan gaat het spoedig over," Hij zette zich neer en schreef, schreef met een trots, die sprak uit zijn glinste rende oogen en waarvan zijn hoogroode wangen getuigden, zijn eerste recept als practiseerend arts. „U laat het toch klaar maken?" „Stellig dokter Wat Let, ik u schul dig Dr. Lander schraapte zijn keel. „O," zei hij, ,,'t Is de moeite niet waardWaarlijk niet." „Maar ik kan toch niet om niets uw kostbaren tijd in beslag nemen." „'t Heeft anders nog wel den tijd, tot u nog eens terugkomt." „Zooals u verkiest, dokter." Ik aarzelde nog ik begreep, dat die arme dokter zich oneindig ongelukkig zou gevoelerj als ik heen ging zonder hem zijn eerste, met zijn zweet want hij transpireerde werkelijk van inspanning verdiende honorarium te overhandigen. ,'t Is misschien toch maar beter, dat ik de zaak nu in orde breng," zei ik, „an ders komt het licht in 't vergeetboek. Wat ben ik u schuldig dokter „Hm, hmNa eenig aarzelen „Een gulden mijnheer. Dank u zeer." Onder wederzijdsche plichtplegingen gingen wij naar de deur. „Als u zoo goed zou willen zijn, mij bij gelegenheid aan te bevelen, mijnheer." „Met genoegen." Wij stonden nog eenige oogenblikken te praten. „Wil u niet liever weer gaan zitten V vroeg hij plotseling. Ik nam weer plaats. Van de geneeskunde kwam het gesprek op het theater, op de politiek, de muziek. „Een sigaar misschien viel hij zich zeiven in de rede, mij voorkomend zijn koker reikend. „Dank u, ik took niet. Maar ik ontroof u uw tijd. U heeft zeker nog vele be zoeken af te leggen „O, dat heeft zoo'n haast niet. Ik zie, dat het is gaan regenen. Moet u ver loo- pen „Een half uurtjeGoeden dag dokter." Wij scheidden als eep paar vrienden. Toen ik op het portaal kwam, stond van drie kamers de deur op een kiertje. Drie hoofden keken er nieuwsgierig doorheen en trokken zich gelijktijdig verschrikt terug. 't Waren drie vrouwenhoofden, zeker van des dokters vrouw, van zijn moeder en van de dienstbode. Een hartverheffend gevoel mijner waar digheid .maakt* zich van mij meester, Trotsch knoopte ik mijn ias toe, trotsch ging ik de trap af Op straat gekomen keek ik nog eens naar boven. Vier hoofden schoten als op commando naar binnen waarschijnlijk was daarbij ook dat va/i den dokter. Nauwelijks had ik honderd schreden afgelegd, toen ik achter mij hoorde roe pen •„Mijnheer.... mijnheer." Ik keerde mij om. Het dienstmeisje stond hijgend voor mij, met een parapluie in de hand. „De dokter laat vragen mijnheer, of hij u deze paraplu mag aanbieden. Hij zal ze bij gelegenheid wel eens terug krijgen." „Zeer attent. Wil je den dokter vrien delijk bedanken Onderwijl hield mij de vraag bezig of de doktersvrouw niet in beraad had gestaan, mij, toen ik opstond, een flesch wijn en een ontbijt aan te bieden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 12