HET GEWETEN,
ZIJN EERSTE PATIENT.
„Kellner 1" vie) hi; zich iel* in de rede,
„breng dezen brief naai de werp
hem in de naastbijzijnde bus. Het is
een zaak van een miljoen," vervolgde
hij. „Een mijner vrienden staat op het
punt dit ronde sommetje te verdienen.
Ik geef hem enkele wenken in cijfer
schrift."
„Een miljoen te verdienen 1" herhaalde
Guillaume, „dat beteekeat zooveel als
twintig miljoen beschikbaar kapitaal."
„Voor een gewoon mensch, ja," ant
woordde de vreemdeling, „doch voor een
vernuftig en doortastend man is het een
plan, gevolgd door een aantal nullen."
„Uw vriend heeft dus een prachtig
plan
„Dat zou ik gelooven, want ik heb het
dien ondankbare aan de hand gedaan."
„Kunt u dan plannen vormen van een
miljoen
„Dat ligt zoo in mijn aard," zeide de
buurman achteloos, terwijl, hij fier om zich
heen keek „Ik strooi met diamanten."
„En u komt hier eten voor elf stuivers?"
„Ik eet, omdat ik mijn maag moet on
derhouden. Het dier verlangt zijn voed
sel, ik verschaf het hem. De geest ver
acht het dier Wilt u van mijn diensten
gebruik maken U hebt maar te spre
ken mijnheer."
„Dat zou misschien gelijk staan met
leenen tegen een buitensporige hooge
rente," zeide Guillaume.
„Ik ben een man van eer, mijnheer 1"
riep de fiere vreemdeling uit.
„Welnu, bevredig slechts mho nieuws
gierigheid. Welk plan hebt u tftr vriend
aan de hand gedaan?"
„Vraagt mij eerst, wie mijn vriend is,"
hernam de onbekende, „dan zal ik u
daarop antwoorden, dat hij een man is
van karakter en zoo vermetel, dat alles
hem gelukt. Hij is gelijk een fijn, stalen
lemmet breken kan het, doch buigen
niet. In de tweede plaats is mijn plan
het volgende een miljoen ontvangen
in ruil voor een bewezen dienst."
„Meent u, "vroeg Guillaume, „dat er veel
lieden zijn, die een bewezen dienst met
een miljoen betalen kunnen?"
„Men vindt ze vooral onder de vrou
wen."
„Duivels 1 moet uw vnend zich dan tot
een regeerende vorstin wenden
„Wanneer dit regeeren bij een- vrouw
bestaat in heerschen door de macht der
schoonheid en van het vernuft, o dan
sta ik er voor in, dat de bewuste dame.een
vorstin is zonder weerga. Zij is gelijk
een vreeselijke toovergodin allen, die
zij onder haar invloed brengt, maakt zij
waanzinnig."
„En behoort uw vriend daar eveneens
toe
„Hij is boven haar verstrikkingen ver
heven. Hij heeft zich het hart uitgerukt
en de muizenissen verdreven, welke men
hartstochten noemt. Hij zal zijn miljoen
wel krijgen 1"
„Uw miljoen I"
„Goed, mijn miljoen, als u wilt."
„Krijgt u een deel er van?"
„Neen."
„U bent een bewonderenswaardig
man," zei Guillaume. „Intusschen hebt
u nog met geen woord over het plan ge
rept...."
„Ach het plan van het miljoen, het
welk ik mijn vriend medegedeeld heb?
Hier is het.... het is een goed zaakje
voor beide partijen."
„Zelfs voor de partij, die men het mil
joen doet betalen
„Vooral voor deze," antwoordde de
vreemdeling. „De zaak is dezeDenk
u een jonge vrouw, een jong meisje, als
u wilt, eenige erfgename van ik weet niet
hoeveel miljoenen en wier geboorte toch
door een geheimzinnig waas omhuld is.
Een kistje bij een brand verloren gegaan,
bevatte zulke onomstootelijke bewijzen,
dat, wanneer de jeugdige vrouw of het
jonge meisje deze bezat, zij altijd gerust
kon zijn omtrent de wettigheid harer ge
boorte en tevens over het wettig bezit
van haar onmetelijk fortuin. Doch, deze
jeugdige erfgename bestaat, dit kistje
bestond.... Welnu, mijnheer, gelooft u,
dat degene, die de bedoelde onomstoote
lijke bewijzen gered heeft en ze aan den
rechthebbende terug gaf van zedeloos
heid beschuldigd zou kunnen worden,
wanneer hij een miljoen vroeg, in ruii
voor het vermiste kistje Denkt u niet,
dat de jeugdige vrouw, of het jonge
meisje zich gelukkig achten zou haar
weldoener een vijftiende, of een twintig
ste deel af te. staan om :r. vrede van haar
wettig verkregen schatten te kunnen ge
nieten Dit nu is juist de toestand van
mijn vriend, wien ik het bestaan heb me
degedeeld van het uit de vlammen ge
redde kistje, en van de jeugdige erfgena
me, die in zulk een hooge mate belang
heeft bij den inhoud er van. Wat zegt u
nu wel van mijn plan, mijnheer
„Ik zeg," antwoordde Guillaume, „dat
het goed is voor een melodrama en dat
men er een tocneelstuk in negen Oedrij-
ven van zou kinnen maken.
„Dat is zoo, mijnheer," hermm de
buurman, „alleen met dit onderscheid,
dat het melodrama op een feit, een on
miskenbaar feit berusten zou."
„Hoe I" riep Guillaume met zekere
ontroering uit, „is dit alles dan geen
scherts van u, mijnheer
„Ik scherts nimmer in geldzaken,"
antwoordde de vreemdeling op strengen
toon. „Mijn vriend zal een schoone daad
verrichten hij geeft de verloren gewaande
bewijzen terug...."
„Heeft uw vriend dat kistje in zijn be
zit vroeg Guillaume, uitermate ver
baasd
„Ja, mijnheer. Wat is daar voor won
derlijks aan?"
„Niets. En wie heeft uw vriend het
kistje gegeven
De buurman, die aan tafel zijn hoed
opgehouden had, wendde zich thans
een weinig naar de zijde van Guillaume
om, ontblootte een oogenblik het hoofd
en antwoordde met een buiging.
„Ik mijnheer."
„Hoe 1 u
„Ik zelf zooals ik reeds zeide."
„En welke voorwaarden hebt u dien
vriend gesteld, toen u hem dit kostbaar
voorwerp in bewaring gaf?"
„Volstrekt geen."
„En wat verwacht u van uw vriend,
nadat hij geslaagd is in zijn belangrijke
onderneming, waarover ik verder geen
oordeel wil vellen V'
„Wat ik van hem te wachten heb
Niets.... Ik vergis me; ik reken nog
op zijn ondankbaarheid."
„U verbaast mij, mijnheer 1" riep Guil
laume uit. „Kom aan," vervolgde hij,
terwijl hij zijn stoel waf dichter naar zijn
buurman schoof, „we zijn op het oogen
blik nagenoeg alleen in de zaal laat ons
eens ernstig spreken Zou u er kans toe
zien, dat kistje wederom uit- de hand van
uw vriend te krijgen, die zoo onwaardig
is dien naam te dragen
„Misschien," zeide do gast.
„Ziet u, ik zou mogelijk in de gelegen
heid zijn u die stukken zeer duur te doen
betalen
„Ah 1 ah zeide de gast glimlachend,
„dus u geeft zich ook een weinig met de
zaken af, waarde heer 1"
„Ja, tusschenbeiden," antwoordde Guil
laume, gedwongen lachend. „Zie, ik heb
een man op het oog, die u deze familie
papieren afkoopen wil. Hoeveel vraagt
u er.voor
„Ze zijn niet meer in mijn bezit. Ik
kan toch de huid van den beer niet ver-
koopen; ze zijn reeds afgeleverd, dwaas,
die ik ben 1"
„Ja, dat ben ik met u eens, dwaas,"
hernam Guillaume„maar wanneer u
eens een poging deed het kistje weder in
handen te krijgen, en als u dat gelukte,
hoeveel zou u er dan voor vragen Ik
ken iemand, die zich met zulk soort za
ken afgeeft en er u een flinken prijs
voor geven zou. Laat eens zien maar
wees niet zoo gulzig als uw vriend; begin
niet met een miljoen te vragen, want het
is zeer twijfelachtig of uw snaak van een
vriend zelf dat bedrag wel zal krijgen."
„U, kent hem nog niet 1" antwoordde
de vreemdeling, „maar u verlangt, dat
ik een prijs zal noemen
„Ja."
„Ik wil het kistje verkoopen voor....
vijftigtachtighonderd duizend
franken, daar I Dat is een rond getal.
U ziet, dat ik negenmaal geringer eischen
stel dan mijn vriend, dwaas, die ik ben 1"
„Goed," zeide Guillaume, „bezorg mij
het kistje met al de papieren en ik zal
het u met honderd duizend franken doen
betalen."
„Contant geld?"
„In klinkende munt."
„Alle duivels 1" riep de nieuwe vriend
van Guillaume uit, „ik zal dien schelm
van een Malatesta het mes op de keel
moeten zetten."
„Is dat de naam fan uw vriend
„Zoo heet zijn n.arkiezaatwe zijn
markies, mijnheer."
„En wanneer zal het kistje in uw bezit
zijn V'
„Daarvoor vraag ik acht dagen."
„Toegestaan."
„Maar gedurende dien rijd ik heb
geen cent op zak."
„Begrepen," antwoovade Guillaume;
„een dwaas heeft nimmer geld bij zich.
Kan ik er u mede dienen?"
„Groote goden Wat bent u op dat
kistje gesteld 1"
„Och, ik wil een mijner patroons
gaarne in een groote onderneming be
hulpzaam zijn toevallig is dit papiertje
van vijfhonderd franken ook van hem.
Hier hebt u het."
De buurman nam zijn hoed al en
hing dezen aan een kapstok, daarna nam
hij een fraaien zakdoek van Indische stof
en wischte er zich het voorhoofd mede af.
Het gezicht van dat papiertje had hem
duizelig gemaakt. Hij schoof zijn bord
terug en verbande het halve fleschje
slechten wijn, hetwelk hij pas aangebro
ken had, naar het uiterste hoekje der tafel.
(Wordt voortgezet.)
i.
George de Chaverny was met zijn
rechtskundige studies bezig. Zijn familie
had hem een vlekkeloozen naam, tra
dities van eer en fierheid nagelaten, maar
zijn vader, een klein ambtenaar in de pro
vincie, bezat geen vermogen, want hij
had er de voorkeur aan gegeven, het meisje
dat hij liefhad, en niet een huwelijks
gift te t rouwen. Georges moeder was
al lang overleden, en zijn vader riep, toen
hij zijn laatste uur voelde aanbreken,
zijn zoon bij zich en zei tot hem
„Ik laat geen schulden achter dat is
mijn geheel vermogen. Je eerste studies
zijn ten einde. Ga naar Parijs en geef
dezen brief aan advocaat Lance, die mijn
vriend is en je een plaats zal geven op zijn
kantoor. Bij hem kun je den kost ver
dienen en middelerwijl je studies voort
zetten. Vergeet nooit, dat je vader is ge
storven met een gerust gemoed, omdat
hij altijd enkel de stem van zijn geweten
heeft gehoorzaamd."
Hij keek George met liefde aan en verloor
het bewustzijn. Een uur later scheen hij
te ontwaken en fluisterde „Ik ga heen.
ik ga heen."
Hij keek zijn zoon met een eigenaar-
digen blik aan en zei„Het geweten 1"
Daarna stierf hij.
Een maand later was George secreta
ris bij advocaat Lance. De advocaat was
een strenge man, die door zijn zwijgen
thuis zijn welbespraaktheid in het pa
leis van justitie goedmaakte daar hij
geleerd, geestig, welsprekend, vaak ook
scherp was, vreesde men hem wel, maar
droeg hem geen genegenheid toe.
George de Chaverny verdiende bij
hem driehonderd franks in de maand,
zeker meer dan hij noodig had om be
scheiden te leven en zijn boeken en lessen
te betalen. Maar hij was zwak en bood
geen weerstand aan de verleiding van het
Parijsche leven. Hij speelde, won en ver
loor, en doorliep de geheele toonladder
van aandoeningen, die onafscheidbaar
zijn van het spel.
In een speelclub is het goud niets
het spel maakt aan het goud gewoon
het goud heeft voor den speler geen waarde
meer. Iedere speler is lichtzinnig en geeft
even gemakkelijk uit als hij wint. Hij
werpt het geld door het open venster
op straat.
Op zekeren morgen komt Chaverny
bleek en uitgeput op het bureau van ad
vocaat Lance op den boulevard Saint-
Germain, nadat hij den nacht in het speel
hol heeft doorgebracht. Zijn moywen zijn
groen gekleurd, zoo krachtig en langdurig
heeft hij daarmee op het groene doek der
tafel gedrukt, waarop hij zijn heele winst
van den vorigen avond en nog 25.000
franks op eerewoord verloren had.
Hij heeft tot den volgenden avond
zoo vordert het de „eer" tijd, om zijn
schuld af te doen. En in zijn kantoor voor
Zijn lessenaar gezeten, denkt hij er in
koortsige opgewondenheid, met roode
oogen en de kin op zijn hand steunend,
over na, wat hij moet doen en wat er van
hem zal worden.
De 25.000 franks winnen Maar hoe
Leenen? Maar van wien? Van zijn
chef, den strengen advocaat, die voof
menschelijke zwakheden ontoegankelijk
is en zeker niet zou aarzelen hem te ont
slaan, hem in ieder geval niet zou redden
Hij zou het niet durven wagen.
De voormiddag ging in angst en zorg
om. Advocaat Lance kwam uit zijn bu
reau in dat van George de Chaverny.
De jonge man was zoo bleek, zijn blik
zoo zonderling, dat de advocaat hem
tweemaal achtereenvolgens vroeg
„Ben ie ziek
„Neen, mij scheelt niets," antwoordde
George met trillende stem.
Tegen twaalf uur ging hij heen, om
koffie te drinken, maar het was hem on
mogelijk iets te eteni Nu dwaalde hij
rusteloos over de kaden met brandend
hoofd en door de hardnekkige gedachte
aan den diefstal achtervolgd.
Was het eigenlijk wel diefstal? Neen,
enkel een leening voor korten tijd, waar
niemand van wist. Hij wilde 30.000 franks
nemen, zijn schuld betalen en met de
overige 5000 franks zijn geluk beproeven.
„Je zal winnen, ie kan alles weer goed
maken, ie zelf redden aarzel niet."
Tegen twee uur was hij, nog altijd be
sluiteloos weer op zijn bureau in zijn
binnenste werd een zware strijd gevoerd.
Advocaat Lance trad binnen, zag haastig
een aantal aktfnstukken na en zei toen
tegen Chaverny
„Ik rijd naar Chateauroux, waar ik in
de zaak Dellereaux moet pleiten. Ik zal
drie dagen wegblijven Tot ziens 1"
Een half uur later was George alleen
geen getuige was te vreezen. en de brand
kast lokte hem steeds sterker aan
Was het dan werkelijk een dielstal
Neen, een leetiing, dat was alles. Een lee
ning, die hij den volgenden dag weer zou
terug geven en waarvan de advocaat nooit
ook maar een vermoeden zou hebben.
Hij sluit zorgvuldig de deur. laat den
sleutel in het gat steken, teneinde niet
door een onbescheiden blik verrast te
worden, en laat de gordijnen omlaag. Hij
is klaar. Niemand kan het zien, de bood
schapper is voor meerdere zekerheid uit
gestuurd Haastig schuift hij de letters
van het slot naast elkaar, zijn handen
sidderen, zijn hart klopr niet meer, groote
zweetdroppels bevochtigden zijn voor
hoofd. Als hij de zware deur opent, deinst
hij achteruit, want hij meent daarachter
het vergeelde, magere gezicht van den
stervende te hebben gezien, dat hem met
zachten blik aanstaart, en hij meent ook
de beide woorden te hooren, die zijn
vader met zwakke stem tot hem sprak
„Het geweten 1"
Hij droogt zich het voorhoofd af en
begint te lachen. Zijn krampachtig toe-
genepen vingers houden dertig bank
biljetten van duizend franks omklemd.
De brandkast ts weer gesloten, de gor
dijnen weei opgehaald, de zon over
stroomt het bureau met haar gouden stra
len, op straat rollen de omnibussen voor
bij. Er is niets veranderd er is enkel een
dief meer op de wereld
Des avonds betaalt hij in de club zijn
speelschuld tegen middernacht doet hij
de bank springen, en als hij 's morgens
dronken van het spel en waggelend op
zijn beenen, weggaat, neemt hij 50.000
franks mee, die hij heeft gewonnen
Om tien uur liggen de dertig biljetten
van duizend franks weer tn de brandkast.
Het is voorbij. Hij heeft niets meer te
vreezen, niets dan de herinnering
Doch den geheelen dag siddert hij,
want hij zegt bij zichzelf „Indien ad
vocaat Lance was teruggekomen, indien
de diefstal ontdekt was 1 het hing immers
maar van een toeval al, dan was hij
onteerd en verloren geweest I"
II.
Twintig jaar zijn verloopen. Advocaat
Lance is dood. George de Chaverny is
getrouwd, en wij vinden hem, door in-
spannenden arbeid reeds grijs geworden,
terug als president eener jury te Parijs.
Hij heeft een vrouw, die hij innig lief
heeft, een dochter, die zijn oogappel,
een zoon, die zijn trots is. Niets ont
breekt hem om gelukkig te zijn, en hij is
het ook, want de herinnering aan de zonde
uit zijn ieugd is langzamerhand uitge-
wischt.
De zitting, die geopenu zaï worden,'
levert geen belangwekkende gevallen op.
Gewone misdadigers zullen voor de jury
verschijnen, vaste klanten van de ge
vangenis en de galeien. Chaverny bladert
In de stukken, die men hem heeft ter
hand gesteld vier inbraken, een valsch-
heid in geschrifte en een oplichterij.
Plotseling trekt een der zaken zijn aan
dacht. De eerste protokollen, het verhoor
van den beschuldigde, zijn bekentenis,
zijn levenswijze, alles verscheurt hem het
hart. En als hij alles gelezen heeft, staat
hij ontsteld op en roept uit, de hand aan
het voorhoofd brengend„Het gewe
ten 1 het geweten 1"
Hij meent verkeerd gelezen te hebben
en begint opnieuw. Neen, hij heeft zich
niet vergist, het is zoo. Lavardin, de kas
sier van het huis Janselme in de rue de
Sentier, was een speler. Zooals ook
eenmaal George. Op zekeren dag ver
loor hij, stal 5000 franks uit de brand
kast van zijn patroon, met de hoop, dat
hij ze zou terugwinnen en ze, zonder
achterdocht te wekken, weer zou terug
geven. Evenals George. Maar hij
had verloren en het gat niet kunnen stop
pen. Men had den diefstal ontdekt, La
vardin was in hechtenis genomen en zou
thans voor zijn misdrijf terecht staan.
„En ik, ik zal over hem richten 1"
fluisterde Chaverny ontzet. „Is het mo
gelijk Droom ik niet In hoever is deze
ongelukkige schuldiger dan ik, zijn rech
ter Zijn misdaad is ook de mijne
Moet ik hem veroordeelen
3egrijpt men den vreeselij ken angst van
dit hart, waarin de herinnering aan den
vroegeren misstap wel ingesluimerd, maar
niet geheel uitgewischt was Hij dacht er
eerst aan, zijn ontslag te nemen, maar dan
zou een ander, misschien heel streng,
zijn plaats innemen en Lavardin tot het
maximum der straf veroordeelen. Was
het niet veeleer zijn plicht, te blijven,
om jegens den ongelukkige toegevend te
kunnen zijn?
De dag der behandeling was aange
broken.
Lavardin verscheen bijna kalm voor
den sidderenden president, wiens voor
hoofd gloeide van koortshitte. De zaak
kon niet lang duren, want Lavardin legde
een volledige bekentenis af.
„Ik had niet het voornemen te stelen,"
zei hij weenend. „Ik vertrouwde te win
nen en mijn patroon alles te kunnen terug
geven, voordat hij achterdocht zou op
vatten. Wat ik den volgenden dag met
kon doen, had ik misschien een dag later
kunnen verrichten."
De president luisterde aandachtig. Hij
beschouwde den wanhopigen jongen
man, die over zijn voor altijd verwoest
leven jammerde, met zoo groote oplettend
heid, dat hij ten laatste meende, de es
trade te verlaten en Lavardin's plaats op
de bank der beschuldigden in te nemen.
„Mijnheer de president," zei Lavardin,
„ik heb een moeder, die oud en ziekelijk
is. Zij woont buiten Parijs, en iedere
maand stuurde ik haar, opdat zij kon le
ven, de helft van mijn tractement. Zij
weet niets van mijn misstap, van mijn
inhechtenisneming. Als u mij veroordeelt,
zal men het niet lang voor haar geheim
kunnen houden. Als zij niet van schaamte
en wanhoop sterft, zal zij van honger
omkomen."
De verdediger was welsprekend. Met
een werktuigelijk hoofdknikken gaf de
president der jury, die vergat, dat zijn ge
zicht onbewegelijk moest blijven en geen
indrukken zijner ziel moest laten raden,
zijn goedkeuring over diens argumenten
te kennen en scheen hem zelfs aan te moe
digen. Van tijd tot tijd ontmoette de blik
van den rechter dien van den beschuldigde,
en het was niet de laatste, die de oögen
neersloeg. Zijn ambt geheel vergetend,
meende Chaverny den verdediger voor
hem zelf te hooren spreken, en met on
derzoekenden blik beschouwde hij de ge
zworenen, alsof hij van hen redding of
ongeluk had te verwachten.
De procureur der Republiek eischte
met kort en hard betoog de volledige
toepassing der wet in al haar zwaarte.
De president zweeg men keek hem
aan. Hij moest de geheele zaak nog eens
samenvatten en vreesde daartoe niet de
kracht te zullen hebben. Maar eindelijk
spreekt hij, en het is haast een verdedi
ging van den beschuldigde, die hij laat
hooren. Nadat hij de vragen heeft uiteen
gezet, waarop de gezworenen hebben te
antwoorden verlaat hij waggelend de
Zaal
Eemge minuten gaan voorbij, een tee-
ken met de bel wordt gegeven. Het hof
treedt binnen en de jury verklaart La
vardin schuldig, neemt echter verzach
tende omstandigheden in aanmerking.
De president is zeer opgewonden. Hij
Is ongewoon bleek en zijn oogen schit
teren met zonderlingen glans. Zijn be
wegingen zijn haastig, en zijn optreden
heeft niets majestueus, zelfs niets waar
digs meer. Soms strijkt hij met zijn lange,
fijne, blanke vingers over het kale voor
hoofd. Hij tracht zijn gedachten bijeen te
verzamelen, en met zachte, stokkende
stem zegt hij
„Het hof veroordeelt Lavardin met
toepassing van verzachtende omstandig
heden.
Zijn stem wordt voortdurend zwakker,
en nauwelijks hoorbaar eindigt hij
„Tot twee jaar gevangenisstraf."
„De president schijnt ziek te zijn,"
zeiden de rechters en advocaten, toen zij
het paleis van justitie verlieten.
De Chaverny was in zijn woning in de
rue d'Amsterdam teruggekeerd. Hij had
op de vriendelijke woorden zijner vrouw,
op de kussen zijner dochter niets geant
woord. Door een hevige koorts aange
tast, begaf hij zich te bed.
Hij had zijn plicht gedaan, maar zijn
plicht doodde hem.
Toch stond hij den volgenden morgen
weer op. Hij ging uit, vroeg een audiëntie
op het Elysée en had met den president
der Republiek een onderhoud, dat een
uur duurde. Toen hij het paleis verliet,
had de heer de Chaverny roode oogen,
of hij geschreid had.
Den volgenden morgen verscheen in
het Journal Officiel de gratie van Lavar
din.
In denzelfden nacht werd de president
door een beroerte getroffen in de wei
nige heldere oogenblikken, die hem over
bleven, wendde hij zich tot zijn zoon,
zooals eenmaal zijn vader gedaan had,
en zei
„Het geweten 1"
Dit waren de laatste woorden, die hij
sprak.
Ik weet niet meer, of het voor een
hardnekkigen hoest, of voor een ander
ongemak was, maar op zekeren morgen
gevoelde ik behoefte een dokter te
raadplegen.
Terstond ging ik uit 't was nu juist
de geschikte rijd. Doch welken zou ik
nemen Dr. Herrling Dat was een
specialist voor longaandoeningen en er
ging een groote roep van hem uit.
Ik stond reeds voor zijn deur, strekte
al de hand naar de bel uit, toen ik bedacht,
toch liever een anderen arts te raadplegen.
Een specialist, zoo overwoog ik, ziet
overal gevaar, en ik was niet van plan mij
bang té laten maken liever wilde ik
hooren, dat mijn gezondheid bloeiend
en mijn longen die van een leeuw waren.
Terwijl ik nadenkend verder ging,
werd mijn aandacht getrokken door
een glimmende naamplaat aan een mooie
nieuwe woning „Dr. Lander, arts,
spreekuren des morgens van zeven tot
tien uur, des namiddags van vier tot zes
uur Zondags alleen des voormiddags."
„Aha, een nieuweling," dacht ik.
„Zeker een jongeman. Als hij niet pas
begon, zou hij niet zulke lange spreek
tijden opgeven. Maar nieuwe bezems
vegen schoon. Laat ik het eens met hem
probeeren."
Terstond daartoe besluitend, trad ik
het huis binnen, ging de trap op en
schelde op de verdieping van den dokter
aan.
Geruime tijd verliep. Niemand liet
zich hooren. Ik schelde een tweede maal,
met hetzelfde gevolg. Alle goede dingen
bestaan in drieën en dus beproefde ik
het nog eens.
Plotseling werd de deur naar binnen
opengetrokkken en een vertoornde vrou-
westem klonk mij te gemoet
„Verwenschte jongen, als je 't nog eens
waagt.Och, neem mij niet kwalijk.
Zij staarde mij aan, of ik een geest
verschijning was.
„Goeden morgen," stamelde ik ver
bluft.
„Goeden morgenNeem mij niet
kwalijk, mijnheer, maar een paar on
beschaamde lummels hier in huis hebben
ons al wel duizend maal
„Ik begrijp u al. Is de dokter thuis?"
Zij keek mij een oogenblik onder
zoekend aan.
„Komt u den dokter voor een morgen
wandeling afhalen vroeg zij eindelijk
nieuwsgierig.
„O neen, ik...."
„Ah zoo, dan is u zeker de heer, die
vandaag op bezoek wordt verwacht,
zijn studievriend, nietwaar
„Ook niet, meisje. Is de dokter niet
thuis
„Dat nu juist niet."
„Slaapt hij misschien nog Ik wil hem
niet gaarne storen. Ik dacht anders,
dat hij nu zijn spreekuur had."
„Spreekuur Ah zoo,.ah zoo," zeide
zij met plotselingen ijver. „Zeker, 't is
nu zijn spreekuur. U wilde den dokter
spreken
„Juist. Ik wil hem eens over mijn
gezondheid raadplegen."
Het meisje was nu geheel veranderd.
„Kom als het u belieft binnen," zei zij
met nauwelijks verholen vreugde. „Ik
zal het den dokter dadelijk zeggen. Als
liet u belieft hier is de wachtkamer."
Ik trad binnen. De wachtkamer zag
er zeer verlokkend uit. Prachtige tapijten,
eenige kostbare staalgravures aan de
wanden, nieuwe meubelen, een zeer
sierlijke canapé, een boekenhanger met
fraai gebonden deelen en op de tafel een
heele verzameling geïllustreerde tijd
schriften
„Kijk toch eens hoe mooi," zei ik
bij mij zelf, terwijl ik achteloos in een
zachten zetel neerzonk. „Alles nieuw.
Ik ben zeker de eerste, die dezen fauteuil
met zijn naar gezondheid zoekend lichaam
inneemt."
„Wil ik 't vuur aanleggen?"
Met deze vraag stak de dienstbode
het hoofd om 't hoekje van de deur.
„Zeer vriendelijk van u.... Dank je,
't is hoegenaamd niet koud hier. Ook
zal mijn oponthoud zoo lang niet duren."
„Zooals mijnheer verkiest."
Ik bladerde vol verwachting in een
tijdschrift.
Eenigen tijd later stak dezelfde ver
schijning het hoofd weer naar binnen en
zei op bijna vroolijken toon
„De dokter verzoekt u binnen te
komen."
Ik stond op. De voorbereiding had
wel wat lang geduurd. Zeer verklaarbaar,
want, naar ik bij mijn komst in de spik
splinternieuwe studeerkamer bemerkte,
had dokter Lander, een jonge, statige man,
wiens van opgewondenheid hoogrood
gezicht van vastberadenheid sprak, eerst
keurig toilet gemaakt. Zijn eerste patiënt
moest toch waardig ontvangen worden.
„Goeden morgen, dokter."
„Goeden morgen, mijnheer. Neem mij
niet kwalijk, dat ik u wat lang heb laten
wachten.. Ik.... ik.... Wil u niet
liever gaan zitten
Zoo vriendelijk was ik nog bij geen
enkelen dokter ontvangen. De beminnens
waardige man schoof zelf een stoel voor
mij bij. Daarna streek hij eens langs zijn
baard, nam zijn stethoscoop in de hand,
hield het werktuig als onderzoekend
tegen het licht, schoof vervolgens een
boek ter zij, ging naar de deur, die hij
opende en weer slootkortom hij
bevond zich blijkbaar in de grootste
opgewondenheid en verlegenheid en wist
nog niet, hoe hij met patiënten moest
omgaan.
„Is het u niet te koud hier?" begon
hij na een pijnlijke stilte.
„Volstrekt niet."
„Laat ik anders...."
Het overige slikte hij in. Daarentegen
ging hij voor een thermometer staan en
bestudeerde dien ernstig.
„Vijftig graden," zei hij met min of
meer bevende stem.
„Juist de aangenaamste temperatuur,"
antwoordde ik, om hem moed in te
spreken.
„Ja, niet te warm en met te koud
Eigenlijk moest het hier zestig graden
zijnZestig graden is de beste tempe
ratuur voor iedere woonkamer."
Weer hield hij op en keek verlegen
naar buiten.
„Echt onaangenaam weer," zoo ging
hij na eenige minuten van diepe stilte
voort.
„Zeer onaangenaam t gw er, regen
achtig."
„We krijgen zeker gauw sneeuw."
„Dat is best mogelijk."
Weer een pauze. Ik kon het aan hem
zien, dat de groote, beteekenisvolle vraag
hem op de tong brandde, maar zijn ver
legenheid die nog tegenhield. Hij ging
langzaam voor zijn schrijftafel zitten,
schoof een pakje receptenpapier naar zich
toe, doopte zijn pen in den inktpot en
vroeg, terwijl hij mij slechts van ter zijde
aanzag, halfluid
„Waarmede kan ik u van dienst zijn
„Ik heb sinds eenige dagen pijn in de
borst, dokter. Als u mij eens wilde onder
zoeken."
Volijverig sprong hij op.
„Met genoegen, zeker."
„Ik hoest erg."
„Zoo, hoest u? Het zal toch niets
ernstigs zijn. Het spijt mij, dat te hooren."
Daarna onderzocht hij mij.
„Hm, hm," zei hij verlegen. „Ik, ik
vind eigenlijk niets. Heeft u zich al meer
malen laten onderzoeken
door dokter Fellberjzer."
„Zoo, door collega Fellberger. Hij
was toch ook wi meeuiny, dat niets
ernstigs.
„Hij sprak van een licht catarrhe-
geruisch."
„Hm, hm."
Hij luisterde weer.
„Inderdaad, maar zeer licht. Hij heeft
u toch overigens voor zeer gezond ver
klaard
„Hii h«ft volstrekt niets gezegd."
Dokter Landt* dacht een oogenblik
na, terwijl ik mijn ias dichtknoopte.
„Ik kan mij volkomen met het oordeel
van mijn collega vereenigen," lispelde
hij eindelijk met den moed van een
meisje, dat voor het eerst ten dans wordt
gevraagd.
Waarin dat oordeel nu eigenlijk be
stond, helderde hij niet nader op. Ik
wilde mijnerzijds niet verder aandringen,
daar ik werkelijk medelijden kreeg met
zijn verlegenheid.
„Wil ik u een recept schrijven ging
hij vriendelijk voort.
„Als u dat noodig vindt...."
„Misschien iets om te gorgelen, om
den hoest te bestrijden. In lichten graad
heeft u wel een catarrke"
„Inderdaad
„Dan gaat het spoedig over,"
Hij zette zich neer en schreef, schreef
met een trots, die sprak uit zijn glinste
rende oogen en waarvan zijn hoogroode
wangen getuigden, zijn eerste recept
als practiseerend arts.
„U laat het toch klaar maken?"
„Stellig dokter Wat Let, ik u schul
dig
Dr. Lander schraapte zijn keel.
„O," zei hij, ,,'t Is de moeite niet
waardWaarlijk niet."
„Maar ik kan toch niet om niets uw
kostbaren tijd in beslag nemen."
„'t Heeft anders nog wel den tijd, tot
u nog eens terugkomt."
„Zooals u verkiest, dokter."
Ik aarzelde nog ik begreep, dat die
arme dokter zich oneindig ongelukkig
zou gevoelerj als ik heen ging zonder hem
zijn eerste, met zijn zweet want hij
transpireerde werkelijk van inspanning
verdiende honorarium te overhandigen.
,'t Is misschien toch maar beter, dat
ik de zaak nu in orde breng," zei ik, „an
ders komt het licht in 't vergeetboek.
Wat ben ik u schuldig dokter
„Hm, hmNa eenig aarzelen
„Een gulden mijnheer. Dank u zeer."
Onder wederzijdsche plichtplegingen
gingen wij naar de deur.
„Als u zoo goed zou willen zijn, mij
bij gelegenheid aan te bevelen, mijnheer."
„Met genoegen."
Wij stonden nog eenige oogenblikken
te praten.
„Wil u niet liever weer gaan zitten V
vroeg hij plotseling.
Ik nam weer plaats. Van de geneeskunde
kwam het gesprek op het theater, op de
politiek, de muziek.
„Een sigaar misschien viel hij zich
zeiven in de rede, mij voorkomend zijn
koker reikend.
„Dank u, ik took niet. Maar ik ontroof
u uw tijd. U heeft zeker nog vele be
zoeken af te leggen
„O, dat heeft zoo'n haast niet. Ik zie,
dat het is gaan regenen. Moet u ver loo-
pen
„Een half uurtjeGoeden dag
dokter."
Wij scheidden als eep paar vrienden.
Toen ik op het portaal kwam, stond
van drie kamers de deur op een kiertje.
Drie hoofden keken er nieuwsgierig
doorheen en trokken zich gelijktijdig
verschrikt terug.
't Waren drie vrouwenhoofden, zeker
van des dokters vrouw, van zijn moeder
en van de dienstbode.
Een hartverheffend gevoel mijner waar
digheid .maakt* zich van mij meester,
Trotsch knoopte ik mijn ias toe, trotsch
ging ik de trap af
Op straat gekomen keek ik nog eens
naar boven. Vier hoofden schoten als op
commando naar binnen waarschijnlijk
was daarbij ook dat va/i den dokter.
Nauwelijks had ik honderd schreden
afgelegd, toen ik achter mij hoorde roe
pen
•„Mijnheer.... mijnheer."
Ik keerde mij om. Het dienstmeisje
stond hijgend voor mij, met een parapluie
in de hand.
„De dokter laat vragen mijnheer, of
hij u deze paraplu mag aanbieden. Hij
zal ze bij gelegenheid wel eens terug
krijgen."
„Zeer attent. Wil je den dokter vrien
delijk bedanken
Onderwijl hield mij de vraag bezig
of de doktersvrouw niet in beraad had
gestaan, mij, toen ik opstond, een flesch
wijn en een ontbijt aan te bieden.