De geheimzinnige treinroof. Het Verkeersrapport van Haarlem NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Tweede Blad Zaterdag 31 Januari 1925 FEUILLETON Gepubliceerd wordt het reeds eenigen tijd 1 geleden aan den Raad der gemeente Haar lem uitgebracht rapport van de Verkeerscom- missie inzake de beantwoording van de ar lag :langs welke bestaande, zij het te ver beteren of te projecteeren hoofdverkeerswe gen moet het verkeer naar, door en uit de ge meente worden geleid alsmede welke be stemming moet in het algemeen aan bepaalde deelen der gemeente worden gegeven." De verkeerscommissie, ingesteld bij raads besluit van 26 November 1919,werd door Burgemeester en Wethouders ingevolge het bepaalde sub 2 van genoemd besluit, als volgt samengesteld. Tot lid, tevens Voorzitter, werd benoemd de heer Mr. M. Slingenberg, Wethouder van openbare werken en Volkshuisvesting, en tot leden de heere J. Gerritsz, lid van den gemeenteraad, alh...., Dr. H.' P. Berlage architect te 's-Gravenhage, Ir. Jos. J. Cuij- pers, architect te Amsterdam, en Ir. L. C. Dumont, Directeur van openbare werken al hier. Toegevoegd werden aan de Commissie als le Secretaris, de heer Mr. Dr. J. Wytema, Gemeente-Secretaris, later vervangen door diens opvolger de heer Mr. Th. A. Wesstra, en als 2e Secretaris de heer H. Meeusen, Referendaris ter gemeente-secretarie. Aan de Commissie werd opgedragen rap port uit te brengen over de volgende vragen: le. langs welke bestaande, zij het te verbe teren, of te projecteeren hoofdverkeerswe gen het verkeer naar, door en uit de gemeente moet worden geleid en 2e. welke bestemming in het algemeen aan bepaalde deelen der gemeente moet worden gegeven. Ten einde haar over deze punten van voor lichting te dienen, stelde de Commissie in haar eerste, op 4 Februari 1920 gehouden vergadering een technische sub-Commissie in, bestaande uit de heeren Berlage, Cuij- pers en Dumont. Deze sub-Comjnissie heeft omtrent be doelde vragen rapport uitgebracht, nadat o.a. omtrent enkele onderdeelen in vergaderingen der Commissie besprekingen hadden plaats gehad met vertegenwoordigers der H. IJ. S. M. en met de heeren F. C. Dufour, lid van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, alhier W. J. Burgersdijk, gedelegeerd lid van de besturen van verschillende trammaat schappijen alhier en F. de Jonge, toen nog Directeur van het haven-en marktwezen. Een woord van dank voor de door genoem de heeren verstrekte inlichtingen meent de Commissie op deze plaats niet achterwege y te mogen laten. Vorenbedoeld rapport van de sub-Commis sie werd voor wat betreft het gedeelte op de sub 1 bedoelde vraag betrekking hebbende, in de voltallige vergaderingen der Commissie van 17 Mei, 14 Juni en 5 Juli 1921 ampel besproken. Na het aanbrengen van eenige wijzigingen werd het door de Commissie vastgesteld, zooals het hierna is opgenomen. Ten einde U zoo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van den inhoud van dat ge deelte van het rapport werd daarvan aan U terstond na de vaststelling mededeeling ge daan. Voor de beantwoording der sub 2 gestelde vraag moesten door de sub-Commissie ver schillende plannen worden ontworpen. In verband met het streven naar bezuiniging kon het in kaart brengen dier plannen het geen door den dienst van Openbare Werken geschieddeniet met die kracht worden voortgezet als wel gewenscht werd. Ten slotte kon het op die vraag betrekking hebbend gedeelte van het rapport worden vastgesteld in de vergadering der Commissie van 26 Juni 1923. I. LANGS WELKE BESTAANDE, ZIJ HET TE VERBETEREN OF TE PRO JECTEEREN HOOFDVERKEERSWE GEN, MOET HET VERKEER NAAR, DOOR EN UIT DE GEMEENTE WOR DEN GELEID. Grenzen. De Commissie heeft zich op het stand punt gesteld, dat zij haar onderzoek niet moest beperken tot de tegenwoordige gren zen, doch dat zij dit onderzoek ook moest uitstrekken over die deelen der aangrenzende gemeenten, welke in de aanhangige grensuit- breiding zijn begrepen. Zij heeft zelfs haar onderzoek uitgestrekt over een gebied, gelegen buiten die gewensch- te uitbreiding. De Commissie heeft zich dus geheel ver- eenigd met de zienswijze van den Directeur van Openbare Werken, die reeds bij rapport van 18 November 1905, No.248, aan Burge meester en Wethouders een uitbreidingsplan voor Haarlem en haar omgeving toezond en dit plan van een beschouwing deed vergezeld gaan, waarvan wij het niet ondienstig vinden, het navolgende in herinnering te brengen „Waar de woningwet aan den Raad der Gemeente de verplichting oplegt om een „uitbreidingsplan voor de gemeente vast te „stellen, waarbij de gronden worden aange- wezen die in de naaste toekomst voor straten, „grachten en pleinen zijn bestemd, daar mag „het als overbodig worden beschouwd uit het „oogpunt van volkshuisvesting de hoofd gedachte van de woningwet J het nut en „de noodzakelijkheid van een dergelijk plan „aan te toorten. „Het uitbreidingsplan heeft ten doel te „bevorderen, dat de gronden, die na korter „of langer tijd als bouwterrein in exploitatie „Zullen woiden gebracht,zoodanig worden in- „gedeeld.dat gezonde kwartieren ter bewoning „zuliet ontstaan,die op gemakkelijke wijze met „kandc in gemeenschap staan en die ook „door flinke verkeerswegen met de oude stad „in verbinding zijn gebracht. Bovendien dient „dat plan zoodanig te zijn ingericht, dat op- „nieuw, op vanzelf sprekende wijze uitbrei- „ding aan dat plan kan worden gegeven. „Behalve aan de eischen van volkshuisves ting dient een dergelijk plan ook aan andere „eischen te voldoen, voortspruitend uit de „behoefte aan terreinen, bestemd voor handel „en industrie. Door de grootere eischen, als „directe spoorverbinding en ligging aan groot- „scheepsvaarwater wordt de noodzakelijkheid „geboren om een bepaald gedeelte van de „gemeente voor de oprichtingen van derge lijke ondernemingen aan te wijzen terwijl „daarmede gepaard kan gaan het aanwijzen „van een terrein of kring binnen welke bepaal- „de inrichtingen bedoeld in de Hinderwet „uitsluitend mogen worden opgericht. „Zou men kunnen zeggen, dat bovenge noemde eischen algemeen zijn, voor Haar- „lem, komt daar nog eene bijzondere belang rijke eisch bij, namelijk, om er zorg voor te „dragen, dat goede ruime verbindingswegen „tot stand komen met de gemeenten, die „Haarlem omringen, waardoor het mogelijk „blijft het geheele complex met de duinen „en de bosschen te verbinden zonder dat „het noodig is in de toekomst belangrijke „geldelijke offers te besteden om die ver bindingen tot stand te brengen. „De gemeente verkeert ten aanzien van al „deze genoemde punten in eene eigenaardige „positie, doordat hare grenzen haar nauw „omsluiten. „Op verschillende punten strekt de be bouwing zich tot aan de grenzen uit, op „andere punten heeft bebouwing tot over de „grenzen plaats gehad en waar dit niet het „geval is bestaan reeds geheele kwartieren „in aanleg, (Schoterkwartier, de bebouwing aan en ten Zuiden van de Amsterdamsche „Vaart Bosch en Vaart Haarlemmerhout- „park Kleverpark II enz.) „Moet dus voor Haarlem een uitbrei dingsplan worden ontworpen dan mag met „de gemeentelijke grenzen voorloopig geen „rekening worden gehouden. En verder „Het is van het hoogste gewicht, dat een „plan verkregen wordt, waarnaar in de toe- „komst kan worden gewerkt en dat de ver zekering geeft, dat een organisch geheel zal „worden verkregen." Het Spoorverkeer. Haarlem, dat ligt aan den spoorweg Am sterdamRotterdam, is tevens knooppunt van spoo. wegen. Zijn aan deze ligging uit een oogpunt van verkeer eenerzijds groote voor- deelen verbonden, anderzijds dreigt die lig ging door de eischen van grootere snelheid, intenser personenverkeer en uitbreiding van goederenvervoer een belemmering voor de ontwikkeling van Haarlem te zullen worden waarom het van niet te onderschatten belang voor de gemeente en haar omgeving is, zoo danige maatregelen te nemen, dat de belan gen van Haarlem niet aan die van den spoor weg worden opgeofferd en omgekeerd, dat door Haarlem de ontwikkeling van den spoorweg niet wordt tegengegaan. Denkt men zich Haarlem, Schoten, Bloer mendaal, Overveen, Aerdenhout en het noor delijk deel van Heemstede als één' geheel bevolkingscentrum, dan wordt dit doorsneden door den spoorweg Amsterdam-Rotterdam. Door de uitvoering der spoorwegwerken in 1903 en volgende jaren is tegemoetgeko men aan de bezwaren, welke het gewone verkeer toentertijd van het spoorwegverkeer ondervond. De bruggen en viaducten ten behoeve van en liggend in den spoorweg, ge rekend van de oostzijde der gemeente tot en met den Zijlweg "'"zekeren op voldoende wijze de behoefte w Ike aan het plaatselijk verkeer worden ge:...li. Met het gedeelte aan de westzijfde is dit evenwel niet het geval. Een hoog spoor bij de Westergracht. Door het aanleggen ten Westen van de Leidsche Vaart van een rangeerterrein, een goederenemplacement en een spoorweghaven in verbinding met de Leidsche Vaart werd een toestand aanvaard, die een belemmering vormt voor een gezonde ontwikkeling van de gemeente in westelijke richting terwijl voorbij gezien werd dat die haven voor de gemeente geen nut zou afwerpen. Het is te verwachten, dat binnen een niet lang tijdsverloop de spoorweg Amsterdam- Rotterdam geëlectrificeerd zal worden in welk geval op dien spoorweg een druk snel verkeer zich zal ontwikkelen tengevolge waarvan overwegen „a niveau" onbruikbaar zullen worden. Er dient dus thans reeds te worden gere kend op het brengen op hoogniveau van den spoorweg tot en met de Zandvoortsche laan. Op de noodzakelijke punten als Wester gracht, Pijlslaan, Munterslaan en Zandvoort sche laan en wellicht andere, kunnen dan viaducten in den spoordam worden inge bouwd. Het Goederenstation ligt verkeerd. Wordt daarmede rekening gehouden, dan is tevens de ligging van het tegenwoordige rangeerterrein, alsmede van die van h%t tegen woordige goederenemplacement, veroordeeld. Bij de spoorwegmaatschappij bestaan plan nen tot uitbreiding van hét tegenwoordige rangeerterrein en het goederenemplacement. I Oorspronkelijk waren deze uitbreidingen I ontworpen op, aan de maatschappij toebe- hoorende gronden, gelegen langs de Wester- grachtnadien werd die uitbreiding gezocht op gronden gelegen aan de oostzijde van de spoorbaan en zich uitstrekkend tot ten Zui- j den van de Pijlslaan. i Zou dit laatste geschieden, dan zal de Pijlslaan als toekomstige verbinding met het Westen verloren gaan, omdat die laan midden' in het rangeerterrein zou komen te liggen. Al deze belangrijke omstandigheden heb ben de commissie er toe gc'r-id als hare over tuiging uit te spreken, ev al dit reeds door den Directeur van Openbaie Werken is ge- daan in een door dezen ambtenaar aan het i College van Burgemeester en Wethouders uitg bracht rapport van 2 Maart 1918, No. 210 (1.917) j „dat het in het welbegrepen belang van Haarlem moet worden geacht, dat de voor genomen uitbreiding van het goederen- „emplacement en van het rangeerterrein er „plaatse van de bestaande inrichtingen niet „dient tot stand te komen." De commissie is de meening toegedaan, dat verder daarbij twee zaken-wel van elkan der gescheiden dienen te worden. Voor Haarlem is uit den aard der zaak een goederen-emplacement noodig. De tegen woordige ligging van dit emplacement is voor Haarlem niet gunstig, doch de toestand eenmaal zoo zijnde, is het oeconomisch dien zoolang aldaar te bestendigen totdat een bete re plaats daarvoor zal zijn aan te wijzen of te bestemmen. Niet noodig is vermoedelijk voor Haarlem een rangeerterrein van den omvang als door de maatschappij wordt gewenscht. De plaats van een dergelijk terrein behoeft dus niet in Haarlem gelegen te zijn of in eene omgeving tusschen de stad en de duinstreek, welke voorbeschikt is in beide te worden op genomen. Wat de noodzakelijke verplaatsing van bei de inrichtingen betreft, vereenigt de com missie zich dus ook met de zienswijze van de Kamer van Koophandel, zooals deze in een schrijven van den Secretaris aan de subcom missie werd kenbaar gemaakt. Verplaatsing van het Goederenstation. Naar onze meening moet getracht v/orden de oplossing van dit voor Haarlem meest belangrijke vraagstuk te zoeken door verplaat sing voorloopig alléén van het rangeerter rein, bijv. naar gronden gelegen langs de spoorbaan AmsterdamRotterdam ten Zui den van de Zandvoortsche laan of wel naar gronden langs een der spoorbanen ten Noor den van Haarlem. Geschiedt dit, dan blijft vermoedelijk het goederen-emplacement voldoende groot, ter wijl dit dan in de toekomst naar de omgeving van een te stichten handel- en industrie terrein kan worden overgebracht, waardoor het geheele goederenvervoer voor Haarlem geconcentreerd zou zijn. In eene conferentie gehouden op 2 Juli 1920 met eenige vertegenwoordigers der spoorwegmaatschappijen -werd de wensche- lijke verplaatsing besproken en toen bleek tevens, dat van dien kant groote bezwaren tegen die verplaatsing werden opgeworpen. Niettegenstaande de geopperde bezwaren werd toegezegd, dat door de Maatschappij zal worden nagegaan in hoeverre voor haar onze denkbeelden voor verwezenlijking vat baar zijn. Mochten bij nader overleg om tot een voor Haarlem gunstige oplossing te komen, be zwaren bij de Maatschappij blijven bestaan dan dient toch gestreefd te worden naar eer.e oplossing in de richting vastgelegd in den als bijlage bij dit rapport gevoegden brief van de sub-commissie aan Burgemeester en Wethouders toegezonden 9 April 1920, No. c. 103. Aangezien het overleg tusschen de gemeen te en de Maatschappij nog wel eenigen tijd zal vorderen, hebben wij gemeend met het uitbrengen van ons rapport, over-de verkeers- kwesties in het algemeen, niet te moeten wachten, totdat overeenstemming zal zijn verkregen. In het bovenstaande werd reeds gewezen op de electrificatie van den spoorweg. Bij de Maatschappij zijn reeds plannen in voor bereiding tot wijziging van de spoorbaan ten Oosten van het Station, welke plannen van ingrijpenden invloed zijn op het noord oostelijk gedeelte der gemeente. Nog meer viaducten. Van de overige spoorwègen valt ten aan zien van dien naar Velsen op te merken, dat het in de naaste toekomst noodzakelijk zal zijn tenminste het gedeelte daarvan, van Haarlem tot de Jan Gijzenvaart op hoog niveau te brengen. Deze noodzakelijkheid zal voortspruiten uit het toenemend ver' o -er de Kleverlaan en uit de behoefte q verbindingen van Schoten met Bloemênc en omgekeerd bij voortgaande bebouwing in die gemeenten. 'V De verplaatsing van het rangeerterrein. Een der leden, de heer Gerritsz, kon zich met vorenstaande beschouwingen over de verplaatsing van het rangeerterrein en het goederen-emplacement niet vereeenigen. Aanvankelijk was genoemd lid van oordeel, dat èn het rangeerterrein èn het goederen emplacement moesten worden verplaatst naar de oostzijde van het Noorder Buiten Spaarne in de nabijheid van het te maken haven- en industrieterrein. Gehoord de door de vertegenwoordigers der betrokken spoorwegmaatschappij ge opperde bezwaren tegen die overbrenging van het rangeerterrein tengevolge waarvan het geheele virvoer door het personenstation en over de brug over het Noorder Buiten Spaarne zou moeten worden gevoerd, het geen practisch niet goed uitvoerbaar en in verband met de richting en splitsing van het verkeer niet gewenscht is, gaf hij zijne mee ning omtrent de verplaatsing van het rangeer terrein prijs. De overbrenging van het goede ren-emplacement meende hij evenwel te moeten handhaven. In de eerste plaats, omdat een goederen emplacement bij een haven- en industriewijk thuis behoort en verder, omdat het tegen woordig emplacement tengevolge van de ligging rn de toegangswegen in vele gévallen practisch niet bruikbaar is. De meening van de Commissie dat het rangeerterrein niet op de tegenwoordige plaats kan worden gehandhaafd, maar zql moeten worden verplaatst naar gronden gelegen langs de spoorbaan Amsterdam Rotterdam bijv. ten Zuiden van Vogelen zang, of wel naar gronden langs een der spoorbanen ten noorden van Haarlem, wordt door den heer Gerritsz gedeeld, maar hij vreest, dat door de kosten, hieraan verbonden, de verplaatsing niet tot stand zal komen. Daar in de naaste toekomst de spoorbanen tusschen Zandvoortschelaan en Zijlweg toch omhoog zullen moeten worden gebracht om het verkeer naar het Westen vrij te maken, vooral indien de electrificatie van het spoor wegverkeer naar Den Haag zal zijn doorge voerd, is hij van oordeeldat het rangeer terrein ter plaat-e, waar hethans gelegen is, geheel op hóoger niveau moet wordenge bracht. De toestand tusschen de Westergracht en de Zandvoortschelaan is nu eenmaal zoodanig, dat een grootscheepsche stads- aanleg daar ter plaatse toch niet meer moge lijk is, terwijl verplaatsing naar het Zuiden of Noorden dreigt gepaard te gaan met ont- i ing van het landschap. ïn de Commissie werden tegen het voor stel van den heer Gerritsz verschillende bezwaren geopperd. Opgemerkt werd o.a. dat bij handhaving van het rangeerterrein op de tegenwoordige plaats, het in de toekomst midden in de stad zou komen te liggen dat de verlichting van de viaducten - onder zoo'n breed terrein te wenschen zou overlaten dat een behoorlijke aansluitende bebouwing, welke daar ter plaatse toch zeker mag worden verwacht, door de aanwezigheid van het rangeerterrein belemmerd zou worden enz. Haven- en Industrieterrein. „De gronden ten Oosten van het Noorder „Buiten Spaarne en ten Noorden vah den „spoorweg zijn ten opzichte van de gemeente, „van hare omgeving, van»de windstreken en „ten opzichte van de noodige verbindingen „te water en te land, aangewezen om te wor gden ingericht tot terreinen, bestemd voor „handel en industrie en voor inrichtingen „van welke eene vergunning volgens de „Hinderwet wordt vereischt en waarvan „de oprichting binnen de gemeente minder „gewenscht is." (Aanhaling rapport D. O. W. d.d. 18 November 1905, No. 248.) De Commissie heeft kunnen vaststellen, dat sinds die meening werd uitgesproken, aan der. rechteroever van het Spaarne in den Waarderpolder, dus op het gebied van Haariemmerliede en Spaarnwoude, reeds 8 a 10 H.A. voor industrieele doeleinden zijn volgebouwd, en dat nog meer grond voor dit doeleinde is aangekocht. Wordt afgezien van onze vrees, dat, wordt op deze wijze voortgegaan, een chaoti sche toestand zal ontstaan, dan is het duide lijk, dat het, bij een verderen groei van de Nederlandsche industrie en aan die van Haarlem en omstreken in het bijzonder, binnen een kort tijdsverloop zal blijken, dat ook die terreinen niet voldoende zuilen- blijken te zijn. Het ligt dus voor de hand, dat de gemeente Haarlem zich thans reeds moet afvragen, wat noodig is, opdat Haarlem ten bate van zijn industrie en ook van zijn handel, de waterwegen, gelegen tusschen de gemeente en het Noordzeekanaal in de volgende jaren zal kunnen benutten. Bij de bestudeering van dit oordeel kwam de Commissie, voorgelicht mede door den Directeur van het Havenwezen, tot de con clusie, dat de grens van Haarlem zich dient uit te strekken tot aan het Noordzeekanaal. Op de kaarten bij dit rapport behoorend, is niet aangegeven hoe de inrichting van de besproken terreinen zou kunnen zijn. Zoo wel door de gemeente Haariemmerliede en Spaarnwoude als door de gemeente Haarlem zijn plannen ontworpen, welke als bekend mo gen worden verondersteld. Tot de verbindingen te land van het in dustrieterrein met de omgeving behoort die met den spoorweg. Het tot stand brengen van die verbinding behoeft geen bezwaren met zich mede te brengen. Wordt dan tevens overgegaan tot het aanleggen van een goede ren-emplacement door de Spoorwegmaat schappijen in deze omgeving, dan wordt de concentratie verkregen, waarvan in het boven staande reeds sprake is geweest. Ten behoeve van de industrie komen nog verder in aanmerking de gronden, gelegen aan de westzijde van het Spaarne op Scho- ten's gebied gelegen. Marktterreinen. aGroentenmarkt. Omtrent de plaats, waar een nieuw veiling gebouw voor groenten, fruit enz. zal moeten worden opgericht, werd in de vergaderin gen der Commissie ampel gesproken. De Commissie meent, dat indien de In- fanteriekazerne weder ter vrije beschikking aan de gemeente komt, dat gebouw, ook door zijn ligging, wel geschikt is te achten voor het houden van veilingen, als hier be doeld. b. Veemarkt. Deze markt kan worden gehouden op de terreinen, welke om het openbaar slachthuis zijn vrijgelaten. Verkeerswegen te land. Tengevolge van het steeds toenemend personen- en vrachtautoverkeer, beantwoor den zoowel de interlocale als de locale wegen, op welke bovendien veelal nog tramverkeer plaats heeft, niet meer aan matig te stellen eischen. De Rijksstraatweg van Amsterdam tor de grens van Haarlem zal tot een weg van 32 Meter worden verbreed voor den weg van Haarlem naar Leiden bestaat een plan tot ver breeding van den bestaanden weg, terwijl naar 'wij vernemen, als onderdeel daarvan bovendien *oor 't gedeelte HaarlemHeem stede) Bennebroek een geheel nieuw tracé in studie is genomen. De straatweg naar Zandvoort wordt geleidelijk verbreed, de nieuwe zeeweg door de gemeente Bloemen- daal op grootsche wijze aangelegd, is van zoodanige breede afmeting, datdeze voor alle-verkeer geschikt zal blijken te zijn. Aangezien ten behoeve van het trarnver- kèer van gewone hetzij bestaande, hetzij nieuw aan te leggen verkeerswegen moet worden gebruik gemaakt, dient allereerst dit verkeer onder het oog te worden gezien. Tramverkeer. De beteekenis van dit verkeer zal zeer ze ker toenemen, eensdeels als gevolg van de om standigheid, dat bet striven van de spoorweg maatschappijen er op gericht schijnt ter be sparing van tijd het aantal stopplaatsen te ver minderen anderdeels als gevolg van de mogelijkheid, door gebruikmaking van electrische tractie en door het aanleggen van tramwegen op geheel of gedeeltelijk eigen banen, met groore snelheid te kunnen rijden. Flet tramverkeer kan in het algemeen in drie hoofdgroepen worden onderverdeeld, n.l. a. het doorgaand verkeer, b. het voorstad verkeer, c. het plaatselijk verkeer. In het onderstaande wordt Haarlem als centrum van verkeer beschouwd en dat wel bij hare tegenwoordige g e zen. i a. Het doorgaand verkeer. Door aan te nemen, dat Haarlem centrum van verkeer is, behoeft feitelijk niet van door gaand verkeer gesproken te worden. Immers Haarlem vormt dan voor die verkeerslijnen, hetzij begin-, hetzij eindpunt. De begin- of eindpunten van die lijnen zou den in het algemeen kunnen liggen in die deelen der gemeente, welke met de richtingen overeenkomen, naar welke het verkeer zich beweegt, m.a.w. in het Zuiden, indien de tram door een ten Zuiden van de gemeente gelegen streek gaat, enz. Zijn dan plaatselijke lijnen bij die punten aanwezig, dan kunnen vertrekkende en aankomende reizigers van die lijnen gebruik maken om öf het begin punt van de verkeerslijn te bereiken öf zich naar hun plaats van bestemming in de ge meente doen vervoeren. Een voordeel van deze wijze van exploita tie zou zijn, en dit geldt vooral voor Haarlem: dat de doorgaande treinen, niet door de straten, welke voor dat verkeer niet geschikt zijn, gevoerd behoeven te worden. Tegenover dit voordeel staan de navolgen de nadeelen le. reizigers, die als einddoel het station hebben, dus zij, die verder willen reizen, moe ten overstappen. Beweegt de exploitatie der spoorwegen zich in de lijn als in den aanhef werd verondersteld, dan zal het aantal van dit soort reizigers zich uitbreiden 2e. bij elke aankomst van een doorgaanden dienst zullen de diensten op plaatselijke lij nen telkens overbelast zijn, ten nadeele van het plaatselijke verkeer 3e. het eigenlijke gebied, dat een groot aan tal reizigers moet leveren, wordt niet bereikt. Uit het bovenstaande wordt door ons geconcludeerd, dat het beter is de doorgaan de lijnen door het gebied der gemeente heen te voeren, dus bijv. een lijn, die uit 't Zuiden komt, tot het noordelijk deel der gemeente, waarbij dan echter als voorwaarde dient te worden gesteld, dat de te volgen weg zoo danig zij, dat zoo weinig mogelijk hinder aan het gewone verkeer worde veroorzaakt. Op doorgaande tramverkeerslijnen heeft veelal behalve personen, ook goederenvervoer plaats. Om administratieve redenen wordt in Haarlem niet toegestaan, dat goederenvervoer per tram door de gemeente plaats heeft. Dit heeft gemaakt, dat, aangezien de exploitatie der tramlijnen thans in één hand is, het goederenvervoer niet geconcentreerd is, in dien zin dat zoowel in Schoten als in het Haarlemmerhoutpark een goederenemplace ment aanwezig is. Het wil ons voorkomen, dat het gewenscht is, zoodra de wettelijke voorschriften daartoe geen belemmering meer zullen vormen, het doorgaande goederenvervoer,-zij het dan ook onder bepaalde voorwaarden, toe te staan. Door ons wordt daarbij onder meer gedacht aan bepaalde uren van den dag (avond) aan wagens van goeden vorm en aan het dientengevolge verminderen van transport- verkeer met paard en wagen of wel met vrachtauto's. Achtereenvolgens zullen de bestaande en in de toekomst mogelijke doorgaande ver keerslijnen worden nagegaan. Te dien aan zien deelen wij U mede, dat wij een dank baar gebruik hebben kunnen maken van de inlichtingen, welke welwillend werden ver strekt door den heer Ir. W. J. Burgersdijk, gedelegeerd lid van de Besturen van verschil lende tramwegmaatschappijen alhier. Snelverkeer. 1. AmsterdamHaarlem HaarlemZandvoort. De straatweg van Amsterdam tot Haarlem zal tot een weg van ongeveer 32 Meter wor den verbreed op welken weg de beide tram sporen aan de noordzijde zullen komen te lig gen op de overeenkomstige wijze afs voor een gedeelte op dien weg reeds bestaat. Aangezien het tengevolge van de reeds aan wezige bebouwing niet wel doenlijk is deze zelfde wegbreedte ook te verkrijgen langs dat bebouwde gedeelte en het bovendien niet dan met buitengewoon hooge kosten mogelijk is de bestaande wegen in de stad belangrijk te verbreeden, moet naar verdeeling van ver keer gestreefd worden. Tot die verdeeling behoort naar onze mee ning het wijzigen van *de richting van de tramlijn AmsterdamHaarlem voor zoover deze betreft het gedeelte van het Oosterplein —Amsterdamsche PoortHeerenvest. Voorgesteld wordt de tramlijn te leggen van de Amsterdamsche Vaart over het Oos terplein, door de Oosterstraat langs het Teyler- plein naar en over de Zomervaart, naar en over de Schalkwijkerbrug om aldaar op de reeds bestaande lijn in de Antoniestraat aan te sluiten. Door deze omlegging wordt het voordeel verkregen, dat het smallere gedeelte van den weg langs de Amsterdamsche vaart uitslui tend blijft dienst doen voor het gewohe ver keer, dat door de Spaarnwouderstraat het centrum der stad bereikt of wel meer bui tenom door Haarlem heengaat. Een tweede voordeel, van easthetischen aard, vloeit uit die omlegging voort. In het plan tot verbetering van den verkeerstoe- stand bij de Amsterdamsche poort, zooals dat door Uwen Raad werd vastgesteld en van welk plan eene teekening hierbij wordt over gelegd, is het noodzakelijk de tramsporen om die Poort op korten afstand daarvan heen te leggen. Als gevolg van die ligging zal, door het over de sporen plaats hebbend tramve - keer, de indruk gewekt worden of bestendigd blijven, dat dit monument een verkeersbelem- mering vormt. Door de voorgestelde wijzi ging wordt dit nadeëlige accent opgeheven. Omdat het gedeelte van de verbindingsbaan Amsterdamsche VaartTempeliersstraat ook dan nog niet voldoet aan de eischen voor een lijn bestemd voor doorgaand verkeer te stel len gewezen wordt o.a. op Antoniestraat, Lieve Vrouwegracht, Langebrug, Eendjes- ibrug en Kleine Floutweg zou in de toe komst de tramlijn gelegd kunnen worden inplaais van langs de Zomervaart in zuidelijke richting (diiect of indirect) het Openba. Slachthuis naar en over een te bouwen brug over het Spaarne tegenover de Rustenburger- laan, door die laan naar den Kleinen Houtweg en van daar naar de Tempeliersstraat. Een nadeel van deze omlegging zou even wel zijn, dat daarbij eenigszins n strijd zou worden gehandeld met de beschouwing hierboven gegeven, n.l. dat het wenschelijk is, dat de tram gaat door het gebied, dat een groot aantal reizigers moet geven. Betreffende de lijn HaarlemZandvoort wordt geen wijziging in de richting voorge steld. Wel moet het streven er naar gericht zijn de ligging der sporen te doen wijzigen en wel zoodanig, dat beide sporen aan de vaartzijde van den weg komen te liggen. Van de zijde der tramwegmaatschappijen werd het plan geopperd het gedeelte van de verbindingsbaan Amsterdam Emmabrug begrepen tusschen Langebrug en Emmabrug te wijzigen. Dit plan bestond liierin, dat voor gesteld werd de sporen te leggen langs Gast- huisvest kruising Groote Houtstraat, Raam- vest, Wilsonplein, Leidschebrug naar en langs Leidschevaart en bij de Emmabrug op de bestaande sporen aan te sluiten. Zoo noodig zou bij uitvoering van dit plan de langs die vesten loopende grachten gedempt moeten worden. De nadeelen aan de uitvoering van deze wijziging verbonden zijn, zoowel uit technisch, uit verkeers als uit aesthetisch oogpunt beschouwd, naar onze meening van dien aard, dat wij geen vrijheid hebben ge vonden dit plan over te nemen. 2. HaarlemLeiden. Deze tramlijn volgt tegenwoordig den bestaanden hoofdweg, die voor dat doel niet geschikt is. Zooals reeds werd medegedeeld, bestonden plannen tot verbreeding van dien weg. Aan gezien de kosten, uit die verbreeding voort vloeiend, te hoog zouden worden, i een geheel nieuwe weg geprojecteerd, breed 27 M., van Bennebroek in noordelijke richting langs de Leidschevaart, welke weg ten Zuiden van de Spanjaardslaan op den Heerenweg zal uitkomen. Op dezen weg zal geen tramverkeer plaats hebben, zoodat in de richting van de lijn Haarlem-Leiden in hoofdzaak geen wijziging gebracht zal worden. Bij de toenemende bebouwing in Heemstede, waardoor een intenser tramverkeer in die gemeente en met Haarlem te verwachten is, zal de wenschelijkheid geboren worden het doorgaand tramverkeer van het meer plaat selijk tramverkeer te scheiden. Als weg langs welken eerstgenoemd ver keer dan geleid zal kunnen worden, is de Heemsteedsche Dreef, welke reeds voor een gedeelte is aangelegd, aangewezen. Wordt daartoe overgegaan, dan moet van het blauw bruggetje een weg naar en door Haarlem worden aangewezen, die naar het ons voorkomt, moet doorloopen tot het Soen- daplein in Schoten. Aangezien het aangeven van dien weg verband houdt met het aangeven van andere tramwegen in de gemeente, zal daarop ter juister plaatse worden teruggekomen. 3. HaarlemAlkmaar. Wordt tot electrificatie overgegaan, dan zal de exploitatie als doorgaande lijn vermoede lijk te Velsen eindigen. In den te volgen weg behoeft of zal ver moedelijk geen wijziging komen, ofschoon deze v/eg verbreed en opnieuw aangelegd zal dienen te worden. Wordt het wenscb I jk geacht en dit staat vast, dat de dienst ook door Haarlem wordt gevoerd, dan verdient het aanbeveling de zen dienst over dezelfde sporen te leiden als bedoeld onder 2. 4. HaarlemIJmuiden. Een tramverbinding tusschen Haarlem en IJmuiden behoort in de naaste toekomst tot de groote waarschijnlijkheden. (Wij merken op dat het rapport blijkbaar werd geschreven, voordat de autobussen opgang maakten. Red. N. H. Crt.) Door de nieuwe sluis- en haven werken in laatstgenoemde plaats en door de voorgenomen vestiging van een hoogovenbe- drijf met haventerreinen op gronden gelegen ten Noorden van het Noordzeekanaal begre pen tusschen de zee en de spoorbrug en zich in bij noordelijke richting uitstrekkend tot Wijk aan Zee, zal IJmuiden als visschers-en als industrieplaats in belangrijke mate aan beteekenis winnen. Zoowel uit een oogpunt van handel als uit dat van bewoning en comfort zal de be hoefte aan een directe verbinding met Haar lem en de tusschen beide gemeenten gelegen streek worden gevoeld. De totstrodkoming van die lijn zal boven dien meer mogelijk worden, wanneer het tegenwoordig eindpunt van de lijn Verwulft- Overveen, door verlenging van die lijn, wordt verplaatst tot voorbij het Provinciaal Ziekenhuis. (Zie voorstadverkeer onder 4.) Op welk punt deze lijn binnen de gemeen te zou moeten komen, hangt van verschillen de omstandigheden af. De mogelijkheid be staat, dat die lijn wordt aangesloten op de lijn HaarlemBloemendaal N. E. T.) en deze lijn tot het Station der H. IJ. S. M. zal volgen of wel bij de Delft de Kleverlaan blijft volgen om op den Schoterweg in ver binding te worden gebracht met de lijn Haar lem écVelsen. 5. HaarlemBloemendaalZee. In een aan de Commissie overgelegd voor loopig plan van de tramwegmaatschappij, is voorgesteld de bestaande tramlijn over den Verspronckweg te doen vervallen, hetgeen geschied is uit overweging, dat wanneer de lijn VerwulftOverveen zal zijn doorgetrok ken, de lijn Verspronckweg in hoofdzaak overbodig zal worden. Met deze opvatting meenen wij ons niet te moeten vereenigen integendeel, door ons wordt verwacht, dat deze lijn door de tot standkoming van den Zeeweg, in belangrijk heid zal winnen en dat de mogelijkheid niet uitgesloten zal blijven, dat die tramlijn over den Zeeweg zal worden doorgetrokken. Voorloopig zal de spo rijn Haarlem—Over veenZandvoort op voldoende wijze aan de behoefte van het verkeer voldoen, doch op den duur zal dat verkeer vermoedelijk meer worden AmsterdamHaarlemZandvoort, met uitschakelijk van Overveen. b. Het voorstadverkeer. Als eerste opmerking geldt dat in het onderstaande alleen die deelen der lijnen zijn beschouwd, welke buiter. de gemeente zijn gelegen. De deelen der lijnen gelegen bin nen de gemeente zullen worden omschreven bij het plaatselijk verkeer (Wordt vervolgd.) Vrij naar het Engelsch. 12 „Wel,zeide zij, „ik doe slechts iets meer dan je boodschappenjongen of -meisje en dat geld moet terug gevonden worden." Barrett geraakte in een staat van ontmoe diging toen zij weg was. Al de mannelijkheid in hem was verdwenen bij de gedachte, dat een vro en het beminnelijkste wezen yar, alle vrouwen op de geheele wereld, zich in het web begaf, dat hem gespannen was. Ook het opzichtige bericht in deH courant stemde hem droefgeestig Hij kende beter dan iemand anders de rustelooze werkzaamheid van de bank-asso- ciatie, waaryan zijn eigen bank lid was Het was niet aan te nemen, dat hij nog zelfs een haiven dag in een hotel te Copah zou kun nen blijven, zonder ontdekt, herkend en ge presteerd te worden Het was inderdaad een wonder, dat zijn vlucht zich zelfs zoo Ve'" had kunnen uitstrekken Nog peinsde hij over zijn eigenaardig lot, toen Delia terug keerde met het licht der °ntdekking sprankelende in haar donkere oogen. „Gelukt ten minste gedeeltelijk ge lukt," riep zij uit. „Mr Hogan was op zijn kantoor aan het station en hij had reeds uit dt dagbladen vernomen, wat hij moest we ten: dat we verloofd waren en op het punt stonden te trouwen, en zoo meer Ik be hoefde hem dus niet meer te vertellen, dan dat het, overeenkomstig het verhaal van den poitier van den Pullman-wagen waarschijn lijk was, dat je den trein te Copah zou ver laten hebben. Hij zeide, dat het treinpersoneel onder vraagd was geworden en dat het dit niet wist. Toen sprak ik hem over het personeel in den restauratiewagen, waarop (lij ant- woordde, dat ik meer hersens had dan alle anderen te zamen, en hij greep naar de tele- phoon." „Wat gebeurde er verder?" vroeg Barrett met een matten glimlach. „Wel, het bleek, dat de wagen nog hier is. Maar we konden niet den conducteur te spreken krijgen; hij was twee dagen gele den, wegens wanordelijkheden ontslagen Doch twee neger-kellners zeiden, dat op een avend in de vorige week zij konden zich niet herinneren, welke avond het was een jonge man plotseling ziek was gewor den Een vriend had hem hier in Copah uit den trein gezet." „En de vriend was...." „Daarover verschilden zij van meening. Een hunner zeide, dat het een lange man met zwarten baard was, en de ander meen de, dat de vriend een dikke man was, ge heel glad geschoren, met een geelachtige snor Maar beiden zeiden, dat zij na het di ner in den trein geholpen hadden, den zie ken man hier in Copah uil den trein te dra- gen." „En nadat je dit alles had vernomen?" „Het is een zeer ingewikkelde samen zwering, vind je niet?" ging zij verder „Ik sprak geruimen tijd met Mr Hogan, en het was goed te bemerken, dat hij gelooft, wat iedereen schijnt te gelooven, dat je het geld genomen hebt. Hij ontkent niet, dat jij de man kan zijn- die uit den trein gedragen is, maar hij wei gert ie gelooven, dat je ziek was, of ont voerd bent geworden, terwijl^ je buiten be wustzijn was, of tegen je wil." „Ik zou voor zieke gespeeld hebben en me door iemand uit den trein hebben iaten dragen?" vroeg Barrett. „Waarom zou ik dat gedaan hebben op zulk een omslachtige wijze, waar het eenige, wat ik te doen zou gehad hebben, was geweest weg te wande len, wat ik in Araquito zou gedaan hebben." „Dat voerde ook ik aan Maar hij had zijn antwoord gereed. Hij zeide, dat je meer dan een middelmatig verstand moest hebben, dat je niet een gewone kassier kon zijn wat ik met vreugde toestemde. Waar dit zoo was, zeide hij, had je heel goed geweten, dat je niet blijvend kon ontsnappen met het geld; dat je vroeger of later wel ontdekt zou worden door eerste-klas detectives En als dit gebeurde, zou je een buitengewoon goed alibi hebben en dit kunnen bewijzen door middel van het personeel van den res tauratiewagen. En hij wond zich op en zeide, dat ik beter had gedaan, dadeü.k met vader naar huis terug te gaan; dat dat juist nu de beste plaats voor mij was." „Ik denk zoo bij mij zelf," merkte Barrett neerslachtig op, „dat het inderdaad een in gewikkelde geschiedenis is. Maar ik heb haar toch niet verzonnen. Als jij hier blijft, zal het eerste zijn, dat gezegd wordt, dat jij mijn medeplichtige bent. ik zal gegrepen worden; dat is een uitgemaakte zaak Het eenigste wonder is, dat er geen detective op mij wachtte, toen ik van nacht hier aan kwam. En ik kan niet één enkel ding in mijn voordeel bewijzen; ik ben er zelfs niet zeker van, den weg terug te kunnen vinden naar de hut, waar zij mij opgesloten hebben." De jonge vrouw stond op en enkele oogenblikken schenen haar oogen donkerder te worden, doch dan schoten zij vuur „Wil je de zaak werkelijk opgeven, dim mie?" vroeg ze. „Wil wil je niet vechten voor je zelf en en voor mij?" Toen Barrett in de hut in de bergen wor stelde, om vrij te komen en te ontvluchten, dacht hij, dat nieuw leven in hem gekomen was. Maar nu begreep hij, dat dit gevoel nog maar voorloopig geweest was. Als op won derlijke wijze sloeg de fijne vlam van moed en kracht van de kleine, tengere figuur, die voor hem stond, over in zijn eigen borst en die verandering was nu volkomen. Hij sprong uit zijn stoel op fen sloot haar in zijn armen. „Ik ben niet waard, je voeten te kussen, lieve Delia noch minder om j% te trou- wen," zeide hij teeder „Maar je hebi nu iets in mij gestort, dat mij zal drijven te vechten te vechten tot het uiterste. Maar jij zult mij moeten helpen zeg mij, wa.ir ik moet beginnen. Ik heb mijn hersens reeds moe gepijnigd om het minst moeilijke punt in deze ellendige samenzwering te ontdek ken." Zij duwde hem zacht in zijn stoel terug. „Nu spreek je weer als mijn oude Jim- mie," zei ze „Ik wist, dat dit in je was, als ik het maar slechts kon vinden Draai nu je stoel weer zoo, dat je met den rug naar de deuren zit. Ik zal opletten, terwijl we pra ten Geloof je werkelijk, dat de roovers je uit den trein gedragen hebben, opdat ieder zou gelooven, dat jij het geld gestolen had?" „Daarover bestaat bij mij nu niet de min ste twijfel meer. Alles wijst daar op. En tot dusver is het plan uitstekend geslaagd Ik behoef nu nog slechts gearresteerd, verhoord en schuldig bevonden te worden en dan is dzaak in orde Geen schaduw van achter docht zal dan nog ooit vallen op de werke lijke dieven." „Maar vertelde je me liiet, dat president Hawley zeide, dat er waarschijnlijk een po ging gedaan zou worden om den gewonen boodschapper van de bank te berooven, wat dan ook de reden was, dat hij het geld drie dagen voor den eerst bepaalden tijd aan jou meegaf?" „Ja, uit wat hij mij zeide, maakte ik op, dat er gevaar bestond voor een aanval, of- schoon hij met in bijzonderheden trad." „Wel. dat moest hem te denken geven, of- I schoon het dat blijkbaar niet gedaan heeft, na zij voor zich uitgemaakt hebben, dat jij de schuldige bent. Maar we behoeven ons met te kwellen, met wat zij denken Het eer ste, wat wij te doen hebben, is een plan op te maken, om te voorkomen, dat je herkend en daardoor gearresteerd wordt. Dat kan niet wachten." „Toegegeven," zei Barrett kortaf „Ik heb een plan, als je er in toestemt." „Ik zal alles doen, wat je zegt, zelfs als ik een pruik en een valschen baard moet dragen." „Goed. Dat is een belofte, en ik ben van plan je daaraan te houden. Je wilde mij mor gen in Ogden trouwen, nietwaar?" „Herinner me daar nu in 's Hemelsnaam niet aan," verzocht hij. „Vier dagen geleden was ik daartoe op weg naar je en dan zou ik gelukkig geweest zijn. Maar nu nu spreek ie met een man, die reeds met één voet in het tuchthuis staat, Delia, meisje-lief! O! ik zal vechten, zooals ik beloofde, maar we weten allebei, dat er niet één kans te gen honderd is. dat we het zullen winnen." Ze stopte hem den mond „Het is goed en mooi van je, eerlijk en edelmoedig te zijn en zoo mee, maar ik laat niet miin plan be derven. Wil je mij vandaag nog trouwen dezen zelfden morgen?" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 5