„O, mama I" riep Cécile onrustig -uit. iiDat sou geen goede oplossing zijn. U moet Isabella niet laten verhuizen. Lie ver mij 1" „Meent ge dat Wilt ge dat mooie, nieuw gemeubileerde vertrek ontruimen voor mevrouw de Livérac Cécile slaakte een zucht. Ze kende de gewoonten van mevrouw de Livérac. En ze wist, dat hare meube len er niet zonder schade zouden afko men. Maar ze wilde liever met alles genoe gen nemen, dan de hatelijke opmerkin gen van hare zuster den geheelen dag te moeten aanhooren. „Het komt er voor mij niets op aan, mama," antwoordde ze vriendelijk. „Ik kan heel goed in het kleine dakkamertje slapen, naast Gérard." „Ge zijt wel goed, kindlief," zei me vrouw Maubert, terwijl ze een, kus op het frissche gelaat van haar kind drukte. En om Cécile te beloonen, voegde ze er bij „Morgen komt Armand Carval bij ons dineeren." „Is hij dan teruggekomen vroeg Cé cile, na een kort stilzwijgen. „Hij heeft mij een klein briefje ge schreven om mij te vragen, wanneer hij mij kon bezoeken. En toen heb ik hem te dineeren uitgenoodigd. Heb ik daar kwaad aan gedaan Ze speelde eenige eogeüi>likken met haar horlogeketting, en lachte toen vrien delijk hare moeder toe, die vroeg „Wat zoudt ge ervan zeggen, als we de volgende week mijnheer Hamel uitnoodig- den „Neen, mama, nu nog niet," zei Cécile, .terwijlze eene beweging van onrust onder drukte. „Laten we wachten totdat Colette vertrokken is," „Waarom vroeg mevrouw Maubert argeloos. „Maar hebben wij dan al niet genoeg logé's in ons huis, mama En verbeeld u eens dat een paar anderen op denzelfden inval mochten komen als de familie de Livérac en onze gehede huishouding in de war zouden komen brengen 1" „Maar ik had zoo gedacht, dat mijnheer Hamel hier de volgende week aangenaam gezelschap zou aantreffen, want de pre fect komt dan ook." „Neen, mama, u moet het niet doen." „Welnu, dan zal ik het niet doen, als gc dat beter vindt. En ga dan nu maar ver huizen, want morgenochtend om acht uur komen de koffers van mevrouw de Livérac hier aan." „Ja mama, dat zal ik doen. En nu wensch ik u goeden nacht. Slaap gerust Na een kus op het voorhoofd van hare moeder te hebben gedrukt, verliet Cécile de kamer. Terwijl ze de deur achter zich sloot, dacht ze bij zichzelve „Ik weet niet, of die prefect aangenaam gezelschap voor mijnheer Hamel is, maar wel weet ik, dat ik niet wil, dat mijnheer Hamel hier Colette ontmoet. Dat zou al mijne berekeningen doen mislukken." Tegen elf uur was bijna alles stil in de villa Les Pavilions. Alleen een paar verlichte vensters wa ren een bewijs, dat nog niet allen ter rus te waren gegaan. Maar niemand liep meer op de trap pen, behalve Cécile, die zonder eenig gedruisch te maken heen en weer liep, tusschen de eerste en de tweede étage, om hare kleine verhuizing te voleindigen. Op het oogenblik, dat ze hare oogen in het rond liet gaan in de kamer, die ze ging verlaten, kwam Gérard met onrus tig gelaat door de deur kijken. „Cécile riep hij op klagenden toon. Verschrikt keerde ze zich om. „Gaat ge spoedig naar boven vroeg hij. „Dadelijk," antwoordde ze. „Waarom vraagt ge dat Toen ze zich herinnerde, dat er in de .lade van haar schrijfbureau nog eenige zaken waren achtergebleven, die ze lie ver niet aan de nieuwsgierigheid van me vrouw de Livérac wilde blootstellen, ging ze die even eruit neme*». „Cécile 1" herhaalde Gérard op de- Zelfden klagenden toon. „Welnu, waarom hebt gc zooveel haast? Wat is er dan gebeurd?" „Er iser is boven brand." „Brand?" Onmiddellijk snelde Cécile naar boven. Daar ze haar broeder kende, kwam geen oogenblik de gedachte bij haar op, om hulp te roepen. De brand zou wel niet groot zijn. Misschien wel een lucifersdoosje 1 Maar zoodra ze boven kwam, zag ze tegen den muur het schijnsel van een vlam, die aangewakkerd werd door de lucht, die door de deur kwam, die Gé rard japen had laten staan Ze onderdrukte een angstkreet. „Arme mama i Ze slaapt misschien al," dacht ze bij zichzelve. Vastberaden trad ze de kamer binnen, waar al een sterke brandlucht hing, door het schroeien van de nieuwe verf. Ze trok haar broeder achter zich naar binnen, en toen sloot ze deur. „We zullen hier stikken," zei Gérard, terwijl hij instinctmatig de hand naar de knop van de deur uitstrekte. Maar ze hield hem tegen, en trok hem mede naar de waterkraan, „We hebben water noodig, om den brand te blusschen. Begrijpt ge dat dan niet vroeg ze. „Ik heb het al te vergeefs beproefd," zei hij moedeloos. „Maar ge hebt niet genoeg water ge bruikt. Doe als ik." De kraan stroomde een dikken straal uit. Het bakje vloeide al bijna over. Onophoudelijk wierp Cécile water over 3e brandende gordijnen en op het ge schroeide houtwerk, dat met de vlam men in aanraking kwam. Ze werd zelve doornat en het water viel op hare schouders en haar blouse, maar ze sloeg er geen acht op. Toen Gérard zijne zuster gadesloeg, begreep hij, wat hem te doen stond, en hij deed hetzelfde, temidden van dichte rookwolken. Opeens rukte Cécile een bedgordijn af, en schoof dat tegen de deur. „De rook mag niet naar buiten," zei ze. „Mama zou dan bemerken, dat er brand is." De brand van de gordijnen was nu ge- bluscht. De stukken hingen langs de muren. Maar een gedeelte van het houtwerk brandde nog boven hunne hoofden. Cécile toonde haar broeder het ge vaar. Hij sprong op een stoel, om den brand te blusschen, toen een stukje brandend hout naar beneden viel, en zijn voor hoofd aanraakte. Cécile bluschte het dadelijk en wierp hem een natten doek over het hoofd. Gelukkig had hij geen brandwonden be komen. Met vereende krachten was men den brand spoedig meester. „Het is hier om te stikken," Zei Cécile. Toen opende ze het venster. De binnenstroomende wind joeg al den rook naar buiten. Cécile ging uit het venster leunen, en haalde diep adem. „Hoe is de brand toch ontstaan vroeg ze, terwijl ze zich naar haar broe der keerde. „Het is aangekomen door mijne lamp," stamelde hij verlegen. „Ik had dé lamp te dicht bij de gordijnen geplaatst, en toen heeft de wind, die van buiten kwam. „Was het venster dan open „Ja zeker." „En zijt ge toen zoo verstandig ge weest, het venster tenminste dadelijk te sluiten, vóórdat ge bij mij zijt gekomen?" vroeg Cécile, verwonderd over zooveel tegenwoordigheid van geest, die ze bij hem niet had verwacht. „Natuurlijk heb ik dat gedaan," zei Gérard, die zich meer schaamde over zijn tegenwoordigheid van geest, dan over zijn gewone onhandigheid, „En waar is de lamp nu?" vroeg zijne zuster, terwijl ze hare oogen in het rond liet gaan. „Er is toch licht in de kamer." „De lamp staat op mijn bed." „Dat is een uitstekende manier, om het bed te doen branden," zei Cécile. „Ik geloof dat de deken al smeult. En nu hebben we weer water noodig, en ge zult vannacht op den grond moeten slapen, arme jongen. En zie daar eens 1 De kraan staat nog open, het water stroomt over den grond, en het zal door het plafond dringen." De deken smeulde een weinig, maar gelukkig was er geen vlam De lamp werd weggenomen en op de tafel gezet Toen werd de waterkraan gesloten, en nam men de aangerichte scha de in oogenschouw. Gelukkig was de schade niet al te groot Maar Cécile beefde nog over al hare le dematen, zóó hevig was haar schrik ge weest Gerard zag haar aan met een gemengd gevoel van eerbied en teederheid. Ze had op een stoel plaats genomen, uitgeput van vermoeienis. „Cécile," zoo begon Gérard op kla genden toon, „wanneer papa hoort, dat ik de oorzaak ben van deh brand, dan zal hij mij nooit mijn jachtgeweer willen ge ven-" „Dat vrees ik ook," antwoordde zijne zuster koel. „En dan zal ik sterven van verdriet," zei hij moedeloos. Cécile haalde de schouders op. Zacht opende Gérard de deur, die zij ne kamer in gemeenschap stelde met het vertrek, dat Cécile voor haar gebruik had ingericht. „De rook is ook al in je kamer door gedrongen," zei hij. „Dat kon ook moeilijk anders," ant woordde Cécile „Cécile, zoudt ge niet willen zeggen dat de brand bij u is begonnen vroeg hij verlegen. „Dat zou immers veel na tuurlijker klinken." „Wel zeker!" „O, doe het toch voor mij Laten we zeggen, dat bij je verhuizing naar boven de brand uit onachtzaamheid is ont staan Cécile moest onwillekeurig lachen. „Maar kon het dan niet gemakkelijk gebeuren, dat de gordijnen door een brandende kaars vuur hebben gevat „Maar dan zou papa boos op mij wor den, Gérard". „Niet zco erg als op mij. Hij houdt zooveel van u." „Hij houdt van ons beiden." „Maar veel meer van u,- Cécile. Neen ik ben er niet jaloersch op. Je hebt wel gezien, dat ik dadelijk bij je ben geko-. men, en bij niemand anders." „Dank je wel voor die voorkeur," zei Cécile lachend „Op u zal papa maai een oogenblik boos zijn, Cécile, terwijl hij het mij nooit zal vergeven. Mijn geheele leven zal ik het moeten hooren Op dien dag, toen Gérard het huis in brand stak. „Maar men kan toch zien, dat de brand niet bij mij is aangekomen." „O, het is zoo gemakkelijk, Cécile, ge zult het dadelijk zien." Voordat ze tijd had gehad, het hem te beletten, had Gérard met een brandende kaars het gordijn vlam doen vatten, dat bij de deur hing, die de gemeenschap tus schen beide vertrekken vormde. „Neen, dat is nu toch al te erg", riep Cécile uit, terwijl ze het gordijn afrukte, en naar waterkraan ging. „Wacht even", zei Gérard bedaard, ter wijl hij haar op een afstand hield. „De deur moet even door de vlam zijn geschroeid Ziezoo 1" Toen bluschte hij alles behendig weer uit. „Nu is alles klaar", voegde hij er te vreden bij. „Maar nu moet ge het venster van uw kamer openen, anders zoudt ge den geheelen nacht niet kunnen slapen door den rook." Op de trap hoorde men zware schreden, en driftig geroep. „Daar is papa," zei Gérard, terwijl hij verbleekte. „Neen, het is Isabelle", zei Cécile, die geluisterd had. „Het water is door het plafond in hare kamer doorgedrongen. Wij komen er zoo gemakkelijk niet af. Ze zal het ons nog lang verwijten." Zonder te kloppen kwam Isabelle de kamer binnen. „Wat is er hier gebeurd vroeg ze. „De corridor en de trap staan vol rook, en het water valt in mijn kamer. Al mijn kleeren zijn bedorven." „We zullen dat morgen gaan opnemen", zei Cécile bedaard. „De brand is hier be gonnen." „Ja, dat kan men wel zien", antwoordde Isabella met een zekere voldoening, „maar de grond -is hier bijna droog." „De grootste schade is in de kamer van Gérard", zei Cécile. Isabelle beschouwde alles met de groot ste nauwkeurigheid, alsof ze door eene Brand-Assurantie-Maatschappij daarme de belast was. „Wat zal papa wel daarvan zeggen I" riep ze uit. „En is dat nu het werk van die bedaarde en verstandige Cécile Ik maak je mijn compliment daarovei Ik dacht, dat je nooit dwaasheden deed." „Je ziet wel, dat als ik er eenmaal mee begin, ik het evengoed doe als een ander," zei Cécile lachend,. „Misschien zelfs wel beter", antwoordde Isabelle. „Ik heb tenminste nog nooit den boel in brand gestoken, voor zooverre ik mij kan herinneren." „Dat zou je ook nog wel eens kunnen gebeuren", zei Gérard. „En ga nu maar heen. Je hebt hier niets te doen." „Bedaar", zei Cécile kalmeerend. „La ten we het wisselen van beleefdheden maar tot morgen uitstellen. Toen gingen ze boven aan de trap staan luisteren „Niemand heeft iets, gehoord", zei Ze inet voldoening. „De rook is naar boven getrokken. En ga nu maar slapen, Isa belle. Ge zult er wel voor zorgen, dat ons ongelukje morgenochtend overal bekend wordt vanaf zes uur." „Vanaf zeven uur", verbeterde Isa belle. „Ik sta altijd om zeven uur op." Toen ging ze de trap af, zonder er voor te zorgen, dat men hare schreden niet kon hooren. „Pas toch op, dat je mama niet wakker maakt." zei Cécile. Maar Isabelle bekommerde zich daarom niet. Ze haalde onverschillig de schouders op, en verdween. Den volgenden morgen verscheen de heer Maubert het eerst in de eetkamer. Behalve het kamermeisje van mevrouw Maubert, dat in een klein kamertje, dicht bij de slaapkamer van mevrouw Maubert sliep, waren de kamers van het overige dienstpersoneel in een ander gebouw. En dat was een verklaring voor het feit, dat toen Cécile haar vader goeden morgen kwam wenschen," hij nog niets van het voorval van den vorigen avond afwist. „Wat een braadlucht ruik ik aan uw kleeren", zei hij schertsend. „Men zou zeggen, dat ge het huis in brand hebt willen steken". „Heeft iemand u er dan iets van ver teld, papa vroeg Cécile verwonderd. Gedurende het korte gesprek,dat hierop volgde, had Gérard zijn hoofd door de half open staande deur gestoken, waaraan de heer Maubert den rug had toegekeerd. En toen Gérard bemerkte, dat het on derwerp een vreedzaam verloop had, waagde hij het binnen te komen, en zijn vader goeden morgen te wenschen. „Hebt gij geslapen gedurende den brand?" vroeg de heer Maubert aan zijn zoon, na het verhaal van zijn dochter te hebben aangehoord. „Neen, papa", antwoordde Cécile,in- plaats van hem. „Zonder zijne hulp zou het mij nooit gelukt zijn, den brand te blusschen." Maar ze verzuimde, erbij te voegen, dat zonder hem de brand ook niet ontstaan zou zijn. „Ge zijt dus toch nog ergens goed voor, Gérard", zei de heer Maubert, terwijl hij zijn zoon met aandacht be chcuwde, „Maar wie heeft ie een blauw oog gesla gen „Heb ik dan een blauw oog vroeg Gérard verwonderd. „Ja zeker. Heb je vanmorgen dan niet voor den spiegel gestaan „Hij staat nooit voor den spiegel, papa", antwoorde Cécile inplaats van hem. „Maar ik zie al wat het is. Het is een zwarte streep boven het oog. Dat is ge komen door een aangebrand stukje hout, dat hem op het hoofd is gevallen." Men zag nog meer zwarte streepen op zijn gelaat. „En is dat alles zonder het minste ge druisch in zijn werk gegaan vroeg de heer Maubert. half lachend, half onte vreden. „O, wat zal er veel schade te her stellen zijn „Wij waren bevreesd, mama wakker te zullen maken", zei Cécile. „Ik ver zeker u, dat wij geen lust hadden, om ge druisch te maken. Maar de schade aan het houtwerk is niet heel groot. Erger is het, dat er water door het plafond van de ka mer van Isabelle is gedrongen." „Dat is jammer", zei de heer Maubert. „Isabelle zal wel behoorlijk gescholden hebben, nietwaar „Dat zult u wel spoedig hooren, papa," zei Cécile, terwijl ze een kop thee voor haar vader inschonk. En nu hij alles wist, was ze niet onge rust meer. Gérard zag haar aan met een blik, waarin zoowel bewondering als dankbaar heid te lezen stond. Toen trok Cécile de stoute schoenen aan. „Papa, Gérard heeft zich uitstekend gedragen", aoo zei ze vleiend, „hij heeft een stuk hout op het hoofd gekregen, en hij heeft gewerkt als een brandweerman. Nu moet u hem ook zijn jachtgeweer niet twee loopen geven." „Om ons daarmee dood te schieten" zei de heer Maubert ernstig. „Zoo onhandig is hij niet, papa, dat verzeker ik u. Wij moeten hem een kleine aanmoediging geven, en nu is het een goede gelegenheid daarvoor, O, doe hel nu toch, om mij genoegen te doen." „Om je er voor te beloonen, dat je den brand hebt veroorzaakt vroeg de heci Maubert half lachend. „Maar als Gé rard zoo veel bekwaamheid als brand weerman getoond heeft, zal ik er eens over denken. Ik had het wel eens willen zien." „O, ik verzeker u, dat het niet aardig was om te zien. U hebt er niets bij ver zuimd", zei Cécile „Als gij het niet waart, zou ik het zoo gemakkelijk niet hebben vergeven", zei de heer Maubert glimlachend. „Wanneer mijne villa was afgebrand, zou de schade meer dan twee-honderd-duizend francs zijn geweest, zonder nog te spreken van den last. Maar we zullen zien." Zoo kreeg Gérard dan zijn jachtgeweer, omdat hij brand gesticht had in de ouder lijke woning, zonder iemand wakker te hebben gemaakt. Langzamerhand kwam er gezelschap in de eetzaal, en om negen uur hield een rijtuig met bezoekers voor de villa stil. Het waren mevrouw de Livérac en haar zoon Ernest. Lucien Maubert, de oudste zoon, die ingenieur was, evenals zijn vader, met zijne jonge vrouw, en eene dame met grijze haren mevouw Riclos, veel jonger dan haar haren hadden doen vermoeden, eene nog bekoorlijke en kokette weduwe, die de gave bezat, een aangenaam ge sprek gaande houden. Colette de Vautrait begroette deze laat ste met groote hartelijkheid, evenals Cécile. Zelfs Isabelle verwaardigde haar met een glimlach, en drukte haar de hand. Toen begon ze te vertellen van de over- strooming in hare kamer. „Je had vroeger moeten opstaan, Isa belle," zei Gérard. „Nu weten allen al van de zaak af." Zijne zuster wierp hem een woedenden blik toe,. Haar hatelijke opmerkingen deden het nachtelijk ongeval niet in een gunstiger licht verschijnen. De heer Maubert had er spoedig ge noeg van, en stond op om er niet langer van te hooren. Hij was een van de bekwaamste Fran- sche ingenieurs, en overal in Europa had hij bruggen en viaducten gebouwd. Aan zijne vrouw had hij een gelukkig en onbezorgd bestaan ve cbaft, en vijf kinderen opgevoed. Lucien, zijn oudste zoon, en Colette, Zijn oudste dochter, waren getrouwd, en hoewel Roger de Vautrait nu juist geen schoonzoon naar zijne keuze was, kon hij het toch tamelijk goed met hem vinden, evenals met zijne schoondochter. Hij koesterde nog slechts twee wen schen, vooreerst de onuitstaanbare Isabelle te kunnen uithuwelijken aan een heer, die naar verre landen zou vertrekken, bijvoorbeeld naar de koloniën, liefst voor onbeperkten tijd, en zijn jongsten zoon, die bijna even lastig in huis was als Isabella tot een degelijk jonkman te zien opgroeien. Wat Cécile betrof, wensch te hij niets liever, dan haar zoo mogelijk bij zich te houden. Wat zou er van hem en van zijne bijna altijd zieke vrouw geworden zijn, als Cécile er niet geweest was, om de huis houding waar te nemen Wanneer mevrouw Maubert lijdende was, wat de twee laatste jaren zoo dik wijls gebeurde, dan richtte het dienst personeel al zijne vragen tot Cécile. Dat was niet meer dan natuurlijk, want de heer Maubert moest dikwijls voor Zijne zaken afwezig zijn, en zoo moest Ze zich ook dikwijls bemoeien met zaken, die meer tot het gebied van den man be- hooren, en zoo had ze eene groote onder Vinding ongedann nn haar ieuedigen leef tijd. „Cécile, weet alles," zei Isabella dik wijls op liatelijken toon, maar ze had gelijk. De heer Maubert kon zich het karak ter van Isabelle maar moeilijk begrijpen. Ze was lastig en brutaal, en hoogmoe dig, zoodat ze zich verbeeldde, boven' de anderen verheven te zijn. en zoo achtte ze zich beleedigd, zelfs als men haar als gelijke behandelde. E.i daarbij had ze nog een ander ge brek, waarvoor ze evenwel niet verant woordelijk was namelijk dat ze tamelijk onverstandig was. Zou Gérard nog eens een jongen wor den zooals anderen Soms stelde zijn vader zichzelven on rustig die vraag. Hij was nu vijftien jaar oud, maar wat zijn verstand betrof, kon hij voor een jongen van twaalf jaar döor- Niemand lette gelukkig daarop. Ja, het heeft in mijne kamer ook ge- o'rand," zei Gérard. „Cécile was bezig met verhuizen,toen De arme jongen had haast eene on voorzichtigheid, gezegd, en de heer Mau bert begon ook te luisteren. Toen viel Cécile hem in de rede, door gaan. Toch kon men hem niet dezelfde in Auvergne, bij mijn broeder Louis." Toen bemerkte hij, dat het daareven toegevendheid betoonen, alsof hij nog Isabelle maakte een onwillekeurige be- nog zoo vroolijk gelaat van Cécile op- maar een kleine jongen was. weging. eens verduisterd werd. „Hij is dom," zei zijn vader dikwijls. En toen beschouwde ze met aandacht Het kwam hem voor, alsol een zekere „Hij is nog maar half ontwaakt," dacht haar horloge. vrees, een zekere angst daarop te lezen zijn moeder „Ik hoop toch, dat uw broeder niet stond Maar intusschen was hij een kwelling ongesteld is," zei mevrouw Maubert met Ze was verbieek'i, en richtte een vra- voor het geheele gezin, door zijn breed- groote belangstelling. genden blik op Isabelle, die verstrooid sprakigheid en onhandigheid. Ze was zoo goedhartig van karakter, voor zich uitstaarde, Van niemand hield hij zooveel als van dat het leed van anderen haar al tijd-ver- Maar Armand Carval had geen gele- Cécile, omdat zij, zooa.'s hij beweerde, hem driet veroorzaakte. genheid, zich te verdiepen in de vraag, altijd voor den gek hield als hij erbij te- „Gelukkig is hij niet ongesteld," me- wat daar «an de oorzaak kon zijn, want genwoordig was, en nooit achter zijn rug vrouw," zei Armand Carval glimlachend, mevrouw Riclos begon Cécile over den den spot met hem dreef. „Ik zou zelfs kunnen zeggen, dat het te- brand van den vorisen avond te onder- Maar wat het overige betreft, gevoel- gendeel het geval is. Maar hij heeft het vragen de de heer Maubert zich gelukkig. tegenwoordig zoo druk, bijzonder druk." „O, het had niets te beduiden," ant- Tot nu toe waren al zijne onderne- Er volgde een oogenblik stilte. woordde Cécile eenigszins verlegen, mingen hem gelukt en hij zag geen reden Toen voegde Armand Carval erbij. want ze had een grooten afkeer van lie ervoor, dat het geluk niet zou voortgaan, „Mijn broeder Louis gaat trouwen." gen zelfs van halve leugens en verdraaien hem te begunstigen. Van alle kanten werd hij gelukge- der waarheid. De ziekelijke toestand van zijne vrouw wenscht. „Hebt ge grooten angst gehad?" vroeg verontrustte hem wel van tijd tot tijd, Het waren gemeende, en ook niet mevrouw Riclos onbevangen, maar volgens zijne meening waren al de gemeende gel uk wenschen. ,,Ik had alleen angst, dat mama wak vrouwen altijd eenigzins ongesteld, en Beide broeders, Louis Carval, raads- ker zou worden," zei Cécile openhartig, hij kwelde zich zeiven daarover slechts in heer bij de rekenkamer, en Armand, wa- „En hoe hebt ge dat wel aangelegd zooverre, als hij niets verzuimde om aan terbouwkundigitigenieur, waren algemeen vroeg mevrouw de Livérac. die nu ook zijne geliefde levensgezellin alles te ver- geacht en bemind. begon te luisteren. schaffen, wat haar het leven kon veraan- Isabelle had niets gezegd, toen ze dat „Ik kan u verzekeren, mevrouw, dat genanten. nieuws hoorde. Ze zocht in haar taschje ik dat zelve niet meer weet." Zijn vier-en-vijftig-jarige leeftijd druk- naar een nieuwe naald, die ze noodig had Toen begon ook Armand Carval zijn te hem nog niet zwaar. voor het borduurwerk, waarmede ze be- aandacht aan het geval te schenken. Terwijl hij zelf op jeugdigen leeftijd zig was. „Ja, ik had nog vergeten, u te vertel- in het huwelijk was getreden, had hij „Doet mijnheer Louis Carval een goed len, dat toen ik gisterenavond naar huis zijn oudsten zoon aangespoord om het- huwelijk?" vroeg de scherpe stem van ging, ik op de tweede étage een buiten zelfde te deen. mevrouw de Livérac. gewoon sterk licht bespeurde. Maar ik En op zijn zes-en-twintigste jaar had „Ja zeker, mevrouw," antwoordde Ar- dacht toen, dat het or> dkamer van Gé- Lucien Maubert aan zijne wensch gehoor mand. „Mijn aanstaande schoonzuster is .arcj was.' gegeven. een der bekoorlijkste jonge meisjes var Een wenk van Cécue aeed hem zwijgen. Lucien was nu al twee jaar getrouwd, Clermont maar een rijk huwelijk ka en zijn huiselijke vrede was door niets men het niet noemen. Het is een huwelijk gestoord. uit liefde, en wat nog beter is, uit weder- Roger de Vautroit kwam eerst laat keerige achting. Beiden hebben al zoo- beneden, en begroette zijne schoonzuster lang van elkaar gehouden Het is eer Emmeline op galante wijze. lust, dat te,zien." Cécile nam de gelegenheid waar, hem Van alle kanten regende het vragen, even ter zijde te nemen, en in het oor te Isabelle scheen geen passende naald fluisteren: voor haar borduurwerk tc kunnen vinden. zeggeii „Roger, ik zou je gaarne een oogenblik Ze stond op, en wandelde den tuin in. „Wij hebben den brand even spoedig willen spreken," Ze ging op een bank zitten, die achter gebluscht als hij is aangekomen, en dat „Met genoegen, lieve zuster," zei hij eenige boomen was verscholen. is de hoofdzaak." eenigzins spottend. Louis Carval zou dus gaan trouwen Armand Carval zag haar oplettend aan. Beiden wandelden den tuin in. Dat durfde hij dus te doen Ze kwam hem dien avond zoo geheel „En wat hebt gij mij nu te zeggen En hij durfde zelfs nog meer anders voor dan gewoonlijk, en hij be vroeg Roger. Hij zou gaan trouwen met een jong greep we' dat men iets verborgen wilde „Ge zult het wel kunnen raden," zei meisje zonder fórtuin houden Cécile. „IK weet, dat mijne zuster niet Had men haar dan met altijd herhaald Cécile bemerkte zijn doordringende gelukkig met u is, omdat gc haar verwaar- dat Louis Carval, daar hij geen persoon- blik, en hare wangen kregen een hoog loost." lijk fortuin bezat, en zijne positie ook roode kleur Roger antwoordde niet. niet zeer voordeelig was, onmogelijk Maar wat hij in hare oogen las, ver- „Vroeger hield ze zooveel van u," ver- zou kunnen trouwen met een jong meis- vulde hem met geluk. Even richtten zij- volgde Cécile, „ze heeft zooveel ver- -je zonder rijken bruidschat? ne oogen zich op Gérard, en toen wenk- driet gehad, en daarvan zijt gij de oor- „Gij hebt geen rijken bruidschat, Isa- te ze hem onmerkbaar bevestigend met zaak." belle, Papa zal aan ieder van ons niet het hoofd toe. „Heeft ze zich daarover bij u be- meer dan tweehonderdduizend francs als Het geheim, dat hij moest bewaren, klaagd?" huwelijksgift kunnen geven. Louis Car- vormde een zekere onzichtbare band tus- „Ze beklaagt zich nooit, maar ik heb val is niets voor u." schen. beiden, oogen om te zien. Denkt ge dan, dan ik Hoe dikwijls had Cécile en anderen Het gesprek werd weer levendig aan zoo dom ben haar deze of dergelijke woorden al niet tafel, en Cécile, die gewoonlijk ernstig „De hemel beware mij er voor, dat herhaald was, toonde den geheelen avond eene van u te denken," zei Roger eenigzins En toch had ze altijd op Louis Carval buitengewone vroolijkheid. spottend, „En is dat nu alles, wat gij mij gehoopt. „Ge zijt wel bijzonder luidruchtig," te zeggen hebt?" Maar doordat ze zoo dikwijls had moe- merkte Isabelle op. „Ik herhaal, dat ge groot ongelijk hebt, ten hooren, dat hij, wegens het ontoerci- „Waarom zou ik nier vroolijk zijn?" uwe vrouw te verwaarloozen, en als dat kende van haar bruidschat, niet voor vroeg Cécile zoo voortgaat, zouden groote gevaren haar bestemd was, had ze daarin einde- Maar toen ze dacm aan het verdriet, daaruit kunnen voortkomen." lijk berust, want ze beminde hem eigen- dat hare zuster op dit oogenblik weer Roger antwoordde niet." lijk niet. moest ondervinden, werd ze weer ernstig. „Welnu, ik heb mijn plicht gedaan," En nu ging hij toch trouwen met een Evenals hare moeder was ze zeer ge- zoo besloot Cécile. „Denk maar eens rus- jong meisje zonder vermogen voelig voor liet leed van anderen, tig over mijne woorden na, en dan zult Dat gevoelde ze als eene beleedigmg Toch had Isabelle haar nooit in ver- ge inzien, dat ik gelijk heb." Een persoonlijke grievende beleediging. trouwen iets bekend. Voor hare huisge- Toen liet ze hem alleen staan, en ging Het kwam haar voor, alsof Louis Car- noöten was ze wantrouwend, terwijl ze naar de villa terug. val met* opzet zijne liefde aan een jong aan vreemden, zelfs aan het dienstper- De villa les Pavilions was schilderach- meisje zonder fortuin had geschonken, soneel, eene vertrouwelijkheid toonde, tig gelegen, op de zandige vlakte tusschen om haar, Isabelle Maubert te 'vernederen, die ze hare pasters onthield. Cherbourg en de zee. Haar toom was zóó groot, dat ze over Maar Cécile had geen woorden noodig Aan de eene zijde had men het uit- al hare ledematen beefde, en ze gevoelde om te begrijpen, en hoewel ze zeer goed zicht op het Kanaal en aan de andere zijde grooten lust, Armand Carval, die dat wist, dat de teleurstelling van hare zuster op de bosschen van het kasteel van Nac- monsterachtig nieuws met de grootste niet uit edele beweeggronden ontsproot, queville. bedaardheid in alle bijzonderheden ver- was het haar toch zeer onaangenaam te In deze omgeving, die tot de schoonste haalde, in 't aangezicht te gaan slaan. weten, dat hare zuster met de geheele van geheel Frankrijk zou behooren, als Maar hoe zou ze zich kunnen wreken wereld in onmin tee-M», °n mef zichzelve het er niet zooveel regende, maar waar op het schepsel, dat de liefde geroofd had, bovendien. het graan dan ook altijd frisch is, had die haar. Isabelle Maubert, immers toe- Met belangsie ung, <u itveus met on- Jean Maubert deze prachtige villa laten kwam rust las Armand Carval op haar gelaat die bouwen, waar hij jaarlijks eenigen tijd met Van .uit Je va, au da klonk vroolijke wisselende gemoedsstemmingen. Entoen zijne familie doorbracht. scherts en gelach tot haar door. hij zich dien avond laat huiswaarts be- Even voor het diner verscheen Armand De wensch kwam bij haar op, dat eene gaf, werd hij zichzelven meer en meer Carval onder de veranda, waar mevrouw aardbeving al die ellendelingen zou ver- bewust, dat Hij een ernstige liefde voor Maubeit, omringd door de andere gasten, zwelgen, die nog konden lachen, terwijl Cécile Maubert had opgevat, op een ge ma kkel ij ken ruststoel lag uitge- haar gemoed door ^".uitsprekelijke kwel- Maar zou hij ook op hare wederliefde strekt. lingen gefolterd werd. kunnen rekenen Na de eerste begroetingen nam hij plaats Ze hoorde alleen de klok die de gasten Hij dacht aan hetgeen, hij in hare en liet zijne oogen in het rond gaan. tot het middagmaal uitnoodigde. oogen had meenen te lezen, en met ver- Cécile was daar op het oogenblik niet Twee aan twee begaf men zich naar trouwen zag hij de toekomst tegemoet, tegenwoordig, wegens haar huiselijke be- de eetzaal. „Ze is niet rijk," zoo dacht hij bij zich- zigheden. daar ze hare moeder moest ver- Het was zeer vroolijk aan het diner. zeiven, „maar ik zal genoeg geld kun- vangen. De heer Maubert had een afkeer van nen verdienen, opdat het haar aan niets Isabelle zat op een kleinen vouwstoel, alles, wat gedwongen en stijf was. zal ontbreken. Toch zou ik er de voor dicht bij mevrouw de Livérac, voor wie Hij verstond uitnemend de kunst een keur aan gegeven hebben, dat zij in een ze blijkbaar veel sympathie gevoelde. gezellig gesprek gaande te houden, en al- minder weelderige omgeving was opge- „Nu behoort ge weer tot onze buren," len daaraan te doen deelnemen. voed. Maar eigenlijk komt dat er ook zei Mevrouw Maubert tot Armand Carval. Armand, die tegenover Cécille ge- niet op aan, omdat ze eenvoudig van ka- „Ik hoop, dat het voor lang moge zijn." plaatst was, gevoelde zich in de beste rakter is, en bescheiden eischen aan het „Ik zou het niet kunnen zeggen, me- stemming. leven stelt. De hoofdzaak is, dat zij nooit vrouw," antwoordde hij. „Ik zou het ook „Het huwelijk van mijn broeder zal een ander heeft bemind Maar waarom gewenscht hebben, maar ik vrees, dat waarschijnlijk al over drie weken plaats zou ik dat vreezen?" mijne moeder dezen zomer niet te Nac- hebben," antwoordde hij op een vraag Vol blijde verwachting begaf hij zich queville zal kunnen konten. Zij is nu van een der gasten. ter ruste. (Wordt voortgeze'.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 12