p aa 3 8 DAMMEN. mm m m jjÊj jfÉlllife m mm. I WÈiïm HET OLYMPISCH MILLIOEN. Minister de Visser aan het woord Zal hij de bestrijders bekeeren? m jm; .ml. .Hl. w,.. 'mm M ma a/m wm zfm. tem lam De schrijver in het genoemde cluborgaan rcrtelt aan zijn leden op de onderstaande wijze wat cricket is: »iEen bal tegen een hekje gooien," hoor ik iemand zeggen. „Ja juist alleen het is: „een bal tegen een hekje probeeren te gooien." En juist in dat probeeren zit het hem. Ga eens mee naar het veld. Kijk, daar ligt, in het midden ongeveer, /de plaats kan verschillend zijn), een lange mat en daaruit steken op twee plaatsen drie paaltjes ophoog waarop twee blokjes het hekje. Laten we direct de dingen bij hun naam noemen: de mat (eigenlijk de harde onder laag) heet p t c h, de drie paaltjes de stumps, de klosjes de b a i 1 s en het hekje- dat is het wicket. We zien 15 lui in 't veld en wel 9 in een I bepaalde formatie om de mat, één achter één der wickets hij heeft groote handschoenen en beenbeschermers aan, de ,,w i c k e t- k e e p e r"* Dan één bij het andere wicket met den bal n de hand, klaar om die op een be paalde manier te gooien bowlen heet dat -terwijl voor het eerste wicket één persoon met een slaghout, het bat, klaar staat om dien bal weg te slaan. Dan staat naast den bowler, meestal aan iden anderen kant van het wicket een 2e ibatsman, die op het oogenblik niets anders beeft te doen dan op te letten, wat tusschen twee haakjes ieder moet doen met cricketten. X- Dan hebben we er nog twee over, die met ten jas aan of iets ter onderscheiding van de anderen, staan toe te kijken. Dat zijn de Scheidsrechters (umpires) meestal twee lui van de partij die aan bat is, waarvan er dus 9 niets te doen hebben En juist dat maakt het spel zoo sportief en eerlijk, omdat die twee altijd strikt eerlijk zullen oordeelen, ja eerder zelfs iets in hun eigen nadeel zul len zeggen dan hun eigen spelers te bevoor- deelen Ik weet niet hoe het komt, maar dit is nu eenmaal zoo bij cricket en daardoor onderscheidt het zich zoo gunstig bij andere 'sporten. De bowler bowlt en als het gaat, slaat de batsman, op wien gebowld wordt, den bal .weg. Vliegt de bal ver weg, dan rennen de twee batsmen naar eikaars wickets, zorgen dat ze met hun voel of hun bat achter de lijnen, die op bepaalden afstand voor de wic kets getrokken zijn, komen en rennen, als de bal nog niet terug is, weer terug en nog eens ■en nog eens. Wordt de bal al ferug geworpen door één der in 't veld staande spelers der tegenpartij dan blijven ze 'waar ze zijn en gaat het spel gewoon door. Eén zoo n keer wisselen heet -een run (één pun)t. Nu krijgen we verschillende gevallen, die tzich kunnen voordoen. Stel, dat er op A gebowld wordt. ■door het effect, dat de bowler aan den bal springt (pitcht) hetzij in rechte lijn, hetzij dcor het effect, da de bowler aan den bal geeft, in het wicket (bowled). Nu is A, out en wordt door een ander vervangen. Dit gebeurt net zoolang tot alle ■elf der partij aan het bat zijn geweest. Een tweede geval is: De batsman (welke van de twee ook) staat vóór de daarnet genoemde lijn, de popping crease, d.w.z hij heeft zijn voet of zijn bat er niet achter Nu gooit één der tegenpartij :het wicket in elkaar. De batsman is out. (Dit heet „stumped"). Zijn de twee batsmen aan het runnen en wordt een wicket omgegooid, dan is degeen, die -naar het wicket loopt, uit tenzij de twee runners elkaar nog niet gepasseerd zijn. In dat geval is de batsman, die het wic ket verliet, stumped. Dan zien we, dat de bal, zonder door het bat te ziin aangeraakt, tegen het lichaam van den batsman opspringt, de scheidsrech ter beslist nu op het How's that?" van den be wier of een zijner teamgenooten, of het, „leg before wicket" is, d. w. z., dat de bal, als hij niet in zijn loop gestuit was geworden fn rechte lijn (vanaf de plaats des umpires d. i. achter het ander wicket gezienin 't Wicket was gesprongen Weer een ander geval is als de batsman terwijl hij slaat of wil slaan met z'n bat of z'r. lichaam ziin wicket omgooit (hit wicket). Ook nu moet hij zijn plaats afstaan aan een ander. Wordt de weggeslagen bal door een der fielders opgevangen voordat hij den grond raakt en zorgt deze, dat hij niet uit z'n handen of armen springt en op den grond valt, dan is de batsman uitgevangen „caught" Het volgende komt niet dikwijls voor: De bal wordt weggeslagen en nu verhin dert een der batslui een fielder den bal te vangen, b.v. door tegen hem op te loopen. Is hier opzet in het spel dan wiist de scheidsrechter onverbiddelijk met z'n wijs vinger naar boven wat beteekend, dat die 1 batsman uit is. We noemen het feit: „obstructing the field" (aanvallend in het veld). De batsman is ,out" wanneer hij den bal voor den tweeden keer slaat, behalve als hij j er zijn wicket mee wil beschermen. Het mag met z'n bat, z'n voeten, enz. gebeuren, maar jniet met z'n handen; slaat hij voor den tweeden keer en de bal heeft tr.:schen den eersten en den tweeden maal den grond geraakt dan is de batsman, wordt de bal )nu gevangen, niet out. Heeft de bal den grond niet geraakt en gebeurt dit dan kan de batsman vertrek- iken .Slaat hij bij den tweeden keer zijn (wicket in elkaar, dan is het gewoon .,hit fv/icket" en dus not „out" Wordt bij het runnen het wicket omge- (gooid of omgeslagen dan is het geen h.w. en dus not out Rolt de bal over het veld en runnen de batslui dan kan hel voorkomen dat de fiel der, die de bal grijpt, den bal niet,kan in gooien (er staat dus niemand bij het wicket b.v.) Nu rent hij naar het wicket waar hij den meesten kans beeft eerder te zijn dan een der runners en mag het wicket met den arm of de hand waarin hij den bal heeft, omgooien.' Soms word het wicket ook wel piet den voet ingetrapt, maar dit mag alleen als degene die dat doet er absoluut zeker van is met den bal het wicket niet te mis sen, als hij gegooid of het omgeslagen heeft. Dit wordt run-out genoemd. Raakt een der batslui den bal aan. (tenzij cat op verzoek van den tegenpartij gebeurt) dan is hij oók not out. Behalve dat door het runnen punten kun nen worden verzameld kan dat ook geschie den door den bal zoo hard weg te slaan, dat hij buiten de grenzen „boundaries' van het veld vliegt. Gebeurt dit zonder dat de bal het veld heeft geraakt na hel wegslaan, dan te!t^di,t voor zes runs. Is den bal van het veld af naar buiten gestuit of gerold, dan geeft dit 4 runs aan de battende partij. Verder wordt voor een bal die zoek is ge raakt zes runs gerekend. Roept een der fielders „Lost ball' dan hoeft er niet meer geloopen te worden, want dan worden er gewoon zes runs voor opgeschreven tenzij er vóór dat roepen al meer dan zes runs voor dien bal zijn ge maakt Stoot een fielder met andere voorwerpen dan z'n lichaam den bal en vindt de scheids rechter dat dit opzettelijk is gebeurd dan worden hiervoor 5 iuns aan de tegenpar tij toegekend. De bal is dan dood. Dat „dood" zijn is als de batsman out is en wanneer de bal in z'n kleeren blijft han gen Wanneer dat laatste niet zoo bepaald was dan zou het immers kunnen voorkomen dat de batsmen al maar gelegenheid kregen door te blijven runnen en geer. gelegenheid gaven aan de fielders om den bal te krijgen. Nu komen we aan het bowlen, zeker een der voornaams# onderdeelen van het cric- at. De bowler mag den bal maar niet zoo ap 'o voor hem gemakkelijkste manier gc-cicn, neen er zijn slechts twee wijzen en wel: overhands en underhands. De arm moet gestrekt gehouden worden onder het bow len en moet zich steeds in een verticaal vlak bevinden. Wordt den arm langs den rug omhoog geheven en laat men bij het naar beneden gaan den bal ter hoogte van het hoofd los, dan heet dat „overhands" of bovenhands". Heft men gewoon den arm op en „knik kert" zoo den bal naar het wicket, waarop gebowld wordl dan is dat underhands bow len. Door den bal nu op het oogenblik, dat hij tusschen de vingers uitschiet, een-zeker ef fect te geven kan men den batsman mis leiden. Wil hij dan den bal slaan als die van den grond opspringt dan schiet deze door het effect een anderen kant uit en wat de be doeling is, langs de batsman in z'n wicket, of hij wordt niet goed geraakt en is gemak- lijk te vangen. Dat dal lang niet altijd goed gaat is te begrijpen. Verder zijn er verschillende bepalingen ten opzichte van den bowler en de scheidsrechter moet goed toezien of er fouten worden gemaakt, want elke fout beteekent weer een of twee runs voor de battende partij. Bij het wicket staan twee strepen op de mat De een is de reeds genoemde „popping crease" op een paar voeten voor het wicket (evenwijdig aan de popping crease en heet „bowling crease"). Verder zijn er nog twee lijnen die meestal loodrecht op de bowling crease staan en in Holland door de mat-randen worden aange duid: de return creases. Is dat niet zoo, dan roept de scheids rechter: ,,no ball". Wordt de bal zoo hoog boven of zoo ver van het wicket af gebowld, dat vervolgens het oordeel der scheidrechter de batsman er niet bij kan, dan roept hij: „wide ball". Men weet dat het Regeeringsvoorstel be treffende de subsidie van een mill'oen voor de Olympische Spelen in 1928 te Amster dam lang niet met onverdeelde instemming is ontvangen. Uit bijna alle politieke partij groepeeringen kwamen de bestrijders die het niet oorbaar achtten om in dezen bezuinigings- tijd een dergelijk bedrag voor deze Inter nationale Sportgebeurtenis van de aller grootste waarde te voteeren. Dat het kleine Nederland de eer is te beurt gevallen om in 1928 de Spelen te or- ganiseeren strekt ons land tot eer. In de memorie van toelichting heeft de Minister het reeds zoo mooi gezegd. Reeds op zich zelf beteekent de toewijzing eener Olympiade een zaak van Nationaal Belang. Na hetgeen evenwel aan deze toe wijzing is voorafgegaan, is dit voor Nederland uitgegroeid tot een zaak van Nationale Eer." Dat er tegenstanders zouden komen was te verwachten. Met welk Regeeringsont- werp is dit trouwens' niet het geval Echter bleek al spoedig dat de tegenstand bedenkelijk groot was. Wat men in andere landen gaarne gaf scheen hier niet wel mo gelijk te zijn. Natuurlijk hebben de bestrij ders in de min of meer benarde tijdsomstan digheden een zeer machtig wapen. Gelukkig hebben ook zij die het zouden betreuren wanneer Nederland op het punt der Olympische organisatie zijn onmacht zou moeten betuigen van zich doen hooren. Het Katholieke lid der Eerste Kamer, de heer Verheijen o.a. bestreed in zijn rede van 2 April de afschaffing van den zomertijd en zei toen ten opzichte van de Olympiade „Wanneer wij ons nu gaan isoleeren en den zomertijd afschaffen en om een voor beeld te noemen bijv, ook de weermacht, wanneer wij niet meedoen aan de Olym pische Spelen zoo kan ik nog 10 of 12 voorbeelden noemen dan zal me over 100 jadr in de geschiedenis schrijven: Ne derland stond destijds aan de spits der be schaving, wat nijverheid en activiteit betrof, maar het heeft zich geheel van de volkeren afgezonderd en heeft zich door zijn splendid isolation ten gronde gericht." Aan dergelijke woorden van een staats man als de heer Verheijen behoeft zeker niets te worden toegevoegd. Nu is bovendien verschenen de Memorie van Antwoord van Minister de Visser op het Voorloopig Verslag betreffende de Olym pische Subsidie. Wij ontleenen daaraan „Het was voor de regeering een verklaar bare teleurstelling te moeten ontwaren, dat het door haar ingediende wetsontwerp, strekkende om het Ned. Olympisch Comité in de kosten der in 1928 in ons land te houden Olympische Spelen steun te verlee- nen, bij zoo velen in en buiten het parle ment op bezwaren stuit. De uiteenzetting van verschillende dier be zwaren in het Voorloopig Verslag vestigt echter den indruk, dat de Minister in de Memorie van toelichting niet duidelijk en volledig genoeg geweest is. Ook is het in nadere bespreking met het Nederl. Olym pisch Comité gelukt, aan verschillende be denkingen, in het Voorloopig Verslag op genomen, tegemoet te komen. Hij heeft er dus goede hoop op, dat een nadere bespre king van die bezwaren het mogelijk zal maken, dat vele der aanvankelijke bèstrij- ders het regeeringsvoorstel bij nadere over weging minder bedenkelijk gaan inzien en alsnog het onmisbaar belang, dat daarbij betrokken is, boven hun bedenkingen zul len stellen. Vóór alles heeft bij de indiening van dit ontwerp de verhouding tot het buitenland den doorslag gegeven. Ons land, dat als neutrale staat buiten den oorlog bleef, zou het voorrecht en de eer genieten, de tegen standers in den wereldkrijg weder in een vredeswerk te vereenigen. De Minister zou 't betreuren, wanneer ons land deze schoone gelegenheid tot bevordering van dit pacifis tisch doel liet voorbijgaan. Het geldt hier een internationaal belang van den eersten rang. Voor de yile Olympiade in 1920 was Ne derland reeds aan de beurt om als gastheer op te treden. Het heeft toen op verzoek die beurt aan België afgestaan, omdat dit land na de teistering van den oorlog bij zondere aanspraken deed gelden. Met voor kennis van de regeering heeft de Neder- landsche vertegenwoordiging toen bij het afstaan van onze beurt toegezegd, dat ons land een volgende Olympiade zou ontvan gen. Andermaal trad Nederland daarop in 1924 terug, toen Frankrijk ten tweeden male om de gunst van de Spelen te orga- niseeren, dong. Onder die omstandigheden heeft de regeering het inderdaad een zaak van internationaal fatsoen geacht, dat ons land op zijn beurt de taak der gastvrijheid zou betrachten. Aldus heeft het gansche kabinet geoordeeld. De Olympiade ig een instelling, die internationaal is aanvaard, en als zoodanig verplichtingen medebrengt. Ook de regeering had liever gezien, dat de vraag in een tijd van grooteren voor spoed tot ons ware gekomen. Dat ons land een beroep zou doen op de malaise, die in het buitenland over het algemeen nog ster ker wordt gevoeld, zou in het buitenland allicht niet worden verstaan. Ook is de re geering er vast van overtuigd, dat ons land, zoo ons nationaal comité zich ditmaal nood gedwongen terugtrekt, voor goed -geschrapt zal worden uit de rij der staten, die om beurten een Olympiade te organiseeren krijgen. Er is nog een opmerking gemaakt, die be spreking vereischt. Sommigen schijnen te vreezen, dat deze wedstrijden, uit interna tionaal oogpunt bezien, meer kwaad dan goed stichten omdat er wel eens afgunst en twist tusschen de deelnemende groepen uit ver schillende landen uit voortkomen. Het is be-, kend, dat alle deelnemers vóór den aanvang der spelen beloven als eerlijke sportlieden te zullen kampen. Nu schijnt het inderdaad éen enkele maal te zijn voorgekomen, dat men in de opwinding van den strijd deze belofte vergat. Maar zoo iemand handelde dan toch zeer beslist niet in overeenstemming met de Olympische gedachte en is daarvoor ook door uitsluiting van verdere deelneming ge straft geworden. Bovendien staan tegenover de enkele ge vallen van dezen aard tientallen staaltjes van bijzondere sportiviteit en opoffering, die wel den geest vertegenwoordigen, die 'de Olympische Spelen behoort te bezielen. Op den financieelen kant der zaak en op de wijze, waarop de regeering zich voorstelt op de besteding der gelden te doen toezien, komt de Minister hieronder terug. Maar juist ook om ten aanzien van den moreelert kant medezeggenschap te hebben, acht hij het verstandiger politiek zich van overheids wege niet afzijdig te houden. Ten aanzien van de vrees voor ontheiliging van den Zondag is de regeering van meet af waakzaam ge weest. Zij wenscht, dat tegenover eventuee- len regeeringssteun deze- voorwaarde zal staan dat in geen geval gedurende den Zon dag zal worden gespeeld. Opdat echter zoo veel mogelijk diegenen onder ons volk, die in hoofdzaak alleen den Zondag vrij hebben, van de Olympiade zullen kunnen genieten, Zullen in overleg met het Nederl. Olympisch Comité maatregelen worden getroffen om te bewerken dat gedurende de Zaterdagen of althans gedurende een deel daarvan door de werkgevers zooveel mogelijk aan hun personeel vrijaf zal worden gegeven. Men doet overigens naar de meening van den Minister, den sportbeoefenaars onrecht met de onderstelling, dat deze Olympische wedstrijden tot uitspattingen aanleiding zul len geven. De sport op zich zelf leidt eer tot een ingetogen en sobere levenswijze en is voor talloozen, die anders door ledigheid in vrije uren wellicht tot kwaad zouden ver vallen, een zegen. En nu de financieele kant van het vraagstuk. Toen Amsterdam was aangewezen voor de in 1928 te houden spelen, heeft het Nederl. Olympisch Comité al heel spoedig in het fi nancieele vraagstuk ter hand genomen. Na dat allerlei voorstellen waren verworpen, leidde een met eenige vooraanstaande ban kiers gepleegd overleg er toe vast te stellen, dat het groote bedrag, noodig voor een be hoorlijke regeling, door particulieren wel zou kunnen worden bijeengebracht, maar alleen wanne ;r, naar het voorbeeld van Zwe den, een loterij zou kunnen worden gehou den. Daarop volgde het verzoek aan de re geering de ingevolge de Loterijwet vereisch- je vergunning tot het doen houden van zulk een loterij te willen uitlokken. Wegens prin- cipieele bezwaren is de regeering op dit denk beeld niet ingegaan, doch heeft zij in plaats daarvan haar medewerking in den vorm van rij kssubsidie toegezegd. Uit de omstandigheid, dat de M. v. T. geen gewag maakt van een behoorlijke re- geenngscontröle op de juiste besteding van het rijkssubsidie en dit in die Memorie niet met zooveel woorden is gezegd, dat de bij drage zal worden ingekrompen naar mate andere inkomsten ruimer en de uitgaven ge- einger zullen zijn, heeft men bovendien af geleid, dat zulk een vermindering van het subsidie niet zal worden voorkomen. De mi nister heeft ook omtrent deze punten met het Ned. Olympisch Comité nader onderhan deld om die zaak overeenkomstig de in het Voorloopig Verslag kenb'aar .gemaakte wenschen te preciseeren. Hij vleit zich, dat de leden, die op grond van den financieelen opzet zich aanvankelijk tegen het voorstel verklaarden, hun bedenkingen weggeno men zullen zien, In de eerste plaats herinnert de minister aan hetgeen omtrent de rijksbijdrage in de M. v. T. is gezegd, n.l. dat zij niet ten vol le zal behoeven te worden besteed, wan neer blijkt, de raming der ontvangsten ten goede zullen komen. Hieruit blijkt, dat reeds van den aanvang af, ook bij het overleg met het Ned. Olympisch Comité, het denk beeld heeft voorgezeten, dat de rijksbij drage niet zoozeer het karakter zal hebben van een subsidie in den gewonen zin van het woord, maar dat van een waarborgsom. Een verder strekkende beteekenis behoeft de rijksbijdrage ook niet te hebben. Met voldoenden grond mag worden ver- wacht aanvankel ijk is dit reeds in ver blijdende mate gebleken dat, wanneer de overheid voorgaat door middel van een sub sidie ook haar moreelen steun aan dit plan te geven, vele particulieren hun aandeel zullen leveren om de kosten te bestrijden. Aanne ming van het wetsontwerp zal dus'voor het Ned. Olympisch Comité niet slechts een spoorslag zijn om met alle kracht 'voort te gaan van particuliere zijde gelden bijeen te krijgen, maar daarin zal voor dat Comité eigenlijk de beste steun gelegen zijn om in dat pogen te slagen. Blijkens nader overleg bestaat dan ook bij het Ned. Olympisch Comité geen enkel bezwaar om het zooev.en aangegeven karak ter van het rijkssubsidie scherp naar voren te brengen. Hierdoor vervalt de bedenking, alsof vol gens den financieelen opzet de pubüe ke licha men eigenlijk alle kosten der Olympiade zullen dragen, voor zoover zij niet uit de entréegelden bestreden kunnen worden. Het denkbeeld dat aan al degenen die te Zamen de uitgaven betalen, de inkomsten naar evenredigheid ten goede behooren te komen, heeft bij de nadere baepr.eking een vasten vorm aangenomen. Het spreekt van zelf, dat bij de uitwerking van die gedachte niet in aanmerking zulien komen de bijdragen die zonder eenig beding worden gegeven noch de inkomsten, die tot de exploitatieontvang sten behooren. Neemt men in aanmerking, dat de raming van millioen aan entréegelden als zeer voorzichtig mag worden aangemerkt, en dat op belangrijke bijdragen van vereenigingen en particulieren hetzij a fonds perdu het zij bij wijze- van garantie gerekend mag worden, dan volgt daaruit, 'dat ook bij de vol le kostenraming van 2 millieen - het niet te gewaagd is aan te nemen, dal -veekminder dan. ,l)-3 millioen aan gegarandeerde subsidiën vari regeeringswege noodig zal zijn. In het kort staat de zaak, financieel ge sproken, dus zoo, dat'er een waarborgfonds voor het volle bedrag der geraamde uitga ven, dus van 2 millioen gulden, zal zijn, waarin door het Rijk voor 1 door provin cie en gemeente tezamen voor 1/4 en door particulieren eveneens voor 1/4 zal worden geparticipeerd. Het tweede der bezwaren van financieelen aard in het voorloopig verslag tot uiting ge komen is gelegen in de vrees, dat van Rijks wege. geen voldoende controle - ■■■-•" 1 zal worden uitgeoefend op de juiste fces :- j ding van het subsidie. 'Ook wat dit betreft meent de Minister een geruststellende ver klaring te kunnen geven. Volkomen terecht is het door de voorstanders van het verke nen van Rijkssteun vanzelfsprekend geacht, dat het N. O. C. bereid zal worden bevon den tot het geven van de noodigé waarbor gen voor de juiste 'besteding van het sub sidie. Deze leden achten het toezicht op die besteding voldoende gewaarborgd, indien een regeerings-commissaris met groote zeg genschap in het comité wordt opgenomen. En de leden, die bezwaren tegen de sub- sidieering doen gelden, willen als voorwaar de gesteld zien de - benoeming van een re- geeringscommissaris die op de uitgaven toe ziet, alsmede het recht van den Staat door accountants de rekening te doen contro leeren. Waar steeds op het besteden van Rijks- subsidiën controle wordt uitgeoefend, zal deze zeker niet achterwege gelaten worden bij het subsidie, waarom het hier gaat. Het ligt voor de hand, dat bij een zoo belang rijke Rijksbijdrage en wegens de bijzondere omstandigheden, waaronder zij zal worden genoten, een succiale vorm gekozen moet worden om die controle tot haar recht te doen komen. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat bij de voorloopige besprekingen van den Minister met het N. O. C. de denk beelden, die thans ook in het voorloopig verslag zijn aangegeven, in beginsel reeds waren vastgelegd. Niets is het comité liever dan een vol ledige medezeggenschap van Rijkswege» De Minister kan dan ook de veizekering geven, dat onder de voorwaarden waarop het subsidie zoo het wordt gevoteerd zal worden toegekend, deze zal behooren, dat een regeeringscommissaris toezicht zal uitoefenen in den volledigsten zin op het gebruik van 's lands gelden voor de Olym pische Spelen, in verband met de overige inkomsten en. de uitgaven daarvoor en dat hij daarbij van accountantsdiensten zal kun nen gebruik maken. Nog volgen dan een aantal uiteenzettingen waarin de Mininster de wenschelijkheid der Subsidie aantoont. De voornaamste hebben wij hierboven pgepubliceerd. Aan het einde van de memorie wijst de Minister er dan nog eens op, dat le. het voorstel tot het verleenën van Rijkssteun gedaan wordt, omdat ons land in 1928 voor het organiseeren der Olym piade aan de beurt is, dat dit een bijzon dere beteekenis heeft, omdat dan voor het eerst alle Centrale Mogendheden worden uitgenoodigd vertegenwoordigers te zenden ea dat de regeering het verstandig acht in de uitvoering van deze wereldgebeurtenis medezeggenschap te hebben 2e. op Zondagen niet zal worden ge speeld 3e. de financieele steun des Rijks zich zal bepalen tot deelneming in het waarborg fonds tot een bedrag van ten hoogste een millioen verdeeld over vier jaren 4e. op de gansche financieele gestie door een regeerings-commissaris, bijgestaan door accountants, nauwlettend zal worden toe gezien. Hetgeen de Minister in de memorie heeft betoogd is een wa.-rdig slot op hetgeen ten gunste van het We:"voorstel reeds is gezegd. Ongetwijfeld hes ft het bovenstaande be toog vel- bekeerl' igen gemaakt en velen, die dooi het vele en soms op z'n zachtst uitgedrukt, eigenaardige geschrijf min of meer onjuist zijn ingelicht krijgen nu althans een meer juisten kijk op de zaak. Deze memorie zal niet nalaten indruk te maken. Laten wij nu hopen dat onze volksverte genwoordigers ons kleine fiere Nederland, dat waar het de sport betreft in het buiten land toch een zeer goede reputatie geniet, door verwerpingen van het Wetsvoorstel niet voor goed zullen blameeren. ALLE CORRESPONDENTIE DEZE RU BRIEK BETREFFENDE TE ZENDEN AAN DE HEEREN W. N. STUIFBERGEN EN P. G. VAN ENGELEN, NASSAULAAN 49, HAARLEM. Ie Matchpartii tusschen den kampioen van den Ned. R.-K. Dambond H. Regouw tegen den sterksten Goudschen Dammer J. Goudriaan, gespeeld op 27 Maart 1925, te Gouda. Zwart H. R-uSouw Rotterdam. IR23 23X34 Wit J. Goudriaan Gouda. 1. 33—28 2. 34—29 3. 39X30 Zwak! Daar wit hierdoor zijn schijven aan bet centrum onttrekt. 3. 44—39 39X30 31—27 7. 38—33 8. 42—38 20—25 25X34 17—21 12—18 7—12 21—26 Speeit ei op om door 1117 en 17—21 een opsluitingstand te doen ontstaan. 9. 49—44 Stecker ware eerst 5044 9.11—17 10. 44—39 17—22 Inleiding tot de opsluitingsstand. 11. 28X17 12X21 12. 47—42 1—7 13. 50—44 7—12 14. 33—28 Om daarna door 3731 en 42X31 het sterke klaverblad van zwart af te breken. Zwart voorkomt dit voorloopig door 14.19—23 15 28X19 14X23 16. 38—33 6—11 Stand n a den 16en zet van wit. 17. 30—25 18. 32—28 19. 27X38 10—14 23X32 Zwart moet nu zijn tactiek wijzigen en trachten met zijn sterk ontwikkelden rech tervleugel een aanval te ondernemen 19. 20. 33—28 21. 39—33 22. 40—34 23 34—29 ,Oc' wit aanval op. 24. 25. 26. 27. 43—39 29—24 25X34 45—40 11-17 4—10 18—22 13—18 bouwt zijn stelling voor den 9—13 13—19 19X30 8—13 Een zeer zw"akke zet daar wit zich nu sterk in ziin speelvrijheid belemmert zi-h immers nu kan zwart antwoorden met 13-19 en wit kan de schijven 35 en 34 voorloopig niet opbrengen, waardoor die vleugel voor loopig geheel werkeloos ligt. Veel beter ware geweest 3429! 27 .13—19! 28. 37—31 Op 3732 zou volgen 2127 met sterk spel en op 3832 volgt 2227 met stands voordeel voor zwart 28 26X37 29. 42X31 2—8 De keus tusschen 38 en 28 was hier zeer moeilijk en blijkt uit het verdere spel- verlooo dat 28 de beste was 30. 48—43 Dreigt met 2823 en 3127 met damslag 30 .19—23 Het eenigste, daar op 2127 zou volgen 3329 met damslag .terwijl elke andere zet standsnadeel oplevert 31. 28X19 14X23 32. 35—30 21—26 Nu mocht 813 niet wegens 3328, 4338 39X8. 33. 41—37 Op 4035 zou volgen 26X37, 2328 en 18v/49 met dam. Op 30—25 volgt 26X37, 22—27, 16X27 met 1722, waardoor zwart een doodelijken aan krijgt. 33. 17-^21 34. 40—35 8—13 35. 33—29 13—19 36. 30—24 19X30 37 35X24 Veel sterker ware hier geweest 34X25 en 29X30. Nu raakt wit aan beide vleugels op gesloten. 37 .10—14 38. 44—40 14—20 39. 39—33 5—10 40. 40—35 3—9 Niel 2025 daar wit dan 3430 speelt en weer -geheel vrij is 41. 35—30 20—25 In dezen stand werd de partij na 4 uur spelen afgebroken. Bij de hervatting volgde: 42. 38—32 9—13 43. 46—41 21—27 PARTIJ No. 2. Stand n a den 43en zet van zwart. Het dam nemen door 2227 geeft winst wijl zwart bij goed spel 2 schijven voor komt te staan. 44 32X21 26X17 Gedwongen! sloeg zwart 16X27 dan volgt 3328 met winst voor wit. 45. 37—32 10—14 46. 31—27 Zwak! Sterker ware geweest 4137 met 4338 en afwachten. Zwart loopt dan vast. 46 .22X31 47. 36X27 Nu maakt zwart een mooie doorbraak a.v. 47. 16—21 48. 27X16 23—28 49. 33X11 12—17 50. 11X27 18X49 51. 16—11 49—35 52. 11_6 Sterker ware geweest 2420 met zekere remise. 1 52. 13—19 53 24X13 35X9 54. 6—1 9—li 55. 1—6 14—20 56. 6—50 13—30 57. 34—29 30—24 58. 29—23 2413 59. 50—11 20—24 60. 11—16 13—2 Gedwongen, want 2430 of 2530 ware remise. 61. 23—18 25—30 62. 18—12 30—35 63. 16—50 15—20 64. 50—16 20—25 65. 16—38 Remise. OPLOSSINGEN. Probleem no. 95 (Auteur W. Hopstaken, Haarlem): Wit: 37—32, 36—31. 27—21, 46—41, 38—32 33—29, 43—39, 30X10, 25X3, dam. Partijstand no. 96 (A. F Hoogvel', Haar. lem). Wit: 28—22, 32X21, 34—30, 40X18 37—31, 41X1 wint. Partijstand no. 97 (H. MeureW. N. Stuit bergen). Wit 30—25 Zw. 18—22! 25X14 13—19! 14X23 22—28! 33X22 17X46. PROBLEEM No. 98. Auteur B. Groen, Haarlem. Stand in cijfers: Zwart 11 schijven op: 1, 9, 10, 12, 13 15, 19, 22, 23, 24, 27 en 1 dam op 21. Wit 10 schijven op: 25, 30, 32, 33, 34, 36, 38, 39, 44 en 45 PARTIJSTAND No. 99 Van W. N. Stuifbergen, Haarlem. 777. Stand in cijfers: Zwart 19 schijven op 2, 3, 5, 8, 9, 10, 11, 13 14, 16, 17, 18. 19, 20, 21, 22 en '26. Wit 17 schijven cp: 25, 27, 30, 31, 32, 33, 34. 37, 38, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48 en 50. Voor beide vraagstukken geldt: Wit zet en wint. R. K. DAMVEREENIGINGEN „Ons Genoegen", secr. C. Stijnman, Oranjeboomstraat 128, Haarlem. „Theorie en Practijk", waarn, secretaris. J. v. d. Kamp, Wouwermanstraat, Haar lem. „Sterk door Oefening", secr. B. Nooy, Houtmarkt 3, Haarlem. „St. Bavo", secr. J. L. Veen, Koedieflaan 32, Heemstede. „Gezellig Samenzijn", secr. J. J. v. d. Loo Jzn.. Vinkelaar. 24 Hillcgom. „St. Joseph", secr. J. Bierboom, Kamper straat 14, Haarlem. „De Jonge Dammer", secr. J. Smit, Oran jeboomstraat 12, Haarleim „Excelsior", secr. P. Muller, Ravelingsteeg 5, Haarlem. „Tot ons Pleizier", secr. J. C. Schrama C-harbonlaan 28, Sassenheim. DISTRICT HAARLEM EN OMSTREKEN Stand competitie eerste klasse, D. O. G. I 5 4 1 0 9 61—39 1.80 Gez Sam. I 5 3 1 1 7 57—43 1.4G St. Joseph I 5 1 0 4 2 44—56 0.40 D.I.D. I 5 1 0 4 2 38—62 0.40 St. Bavo I 0 0 0 0 0—0 0.00 2de klasse. S. D. O. I 7 7 0 0 14 104—36 2.00 Beverwijk 6 3 0 3 6 5763 1 00 D. J. D. I 6 2 1 3 5 55—65 0.83 D. O. G. II 6 2 1 3 5 52—68 0.83 Gez. Sam. II 5 0 0 5 0 32 68 0.00 Bovenstaande standen zijn evenwel nog niet geheel officieel en zijn naar de ver moedelijke uitslagen ongemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 8