VOOR DE) HUISKAMER ELCK WAT WILS D A M M E. N m: m DE FAMILIE MADBERT O èooooeoooooooeoooo^ De Missiën 121 gevaar. 'fflHF I 35 34—30 Mnteekemnmi w li. Regouw# NUMMER i VIJFDE JAARGANG 1925 O-OOOOOOOO-öOOOO-O-GO-© <5> Uit Mongolië schrijft Pater De Schut ter aan de Annalen van Scheut „En het woord is vleesch geworden. Halleluja I" Zoo klonk mijn wekroep door de duffe slaapzaal in den gezegenden Kerstnacht. Stemmen gaven antwoord „En het heeft onder ons gewoond, Halleluja I" Uit de ongewone drukte stommelt de blijdschap los van de kinderharten, die verlangen naar het heilige Wonder. Ik ga de kinderen voor naar de kapel Gouden lichtbloemen bloesemen, daar open op haast onzichtbare stengels van kandelaars. De kapel wordt een paleis van floraliën tot in de biddende bogen. Daar komen de kinderen aangetrippeld. Verslagen treuzelen ze.een korte wijf, als de kleurenweelde hun blikken overkuift en ze daar het gedroomd kribbeken zien. O, dat Kerstkindeken 1 Voor hen is het geen steenen beeld, maar het Goddelijk wicht van Bethlehem in vleesch en bloed. Hoe schoon ligt het daar op zijn bosje sprietelend stroo Het richt zijn groote blauwe oogen op ieder die nadert. Het strekt naar ieder zijn armpje uit. Het leeft Zie, bewoog het niet reeds Óver ons komt een vreemde en diepe ontroering. Het Kindje Jezus kwam onder cns. O, Kerstnacht, schooner dan de dagen. Onze kapel was als een bloemen kelk om ons toegevouwen met onaardsche geur en kleur en mysterie: zij was als een gou den tabernakel, waarin wij waren opge sloten met Hem, naar wien onze ziel dorst te als een hert naar de waterbronnen. En Zalig zong onze ziel. Kinderoogen, die verder en schooner schouwen dan de onze, zagen uit den hemel engelen dalen, die opeens de ledige donkerte van den nacht vol zongen met liefde en jubel Gloria in Exelsis Deo. Middernacht. Uit de diepte van de kin derharten klonk de echo op van het en gelenlied Adeste Fideles. Daarna begon de Heilige Dienst in jubel van orgelspel en stemmenklank en het Goddelijk Kind daalde neder in het arme naakte wiegje mijner handen. Het baarde mij eindeloos geluk, dat ik nu in de onmetelijke steppen van Mon golië bij het Lam Gods de wake hield met mijn kleine vrome kudde. Dat is de missie. Maar welk een arbeid en gebed zijn noodig om zoover te komen. Pater van Oost, ook missionaris in Mon golië, schrijft in dezelfde Annalen De groote stad Wat een woord, welke droom voor deze goede bewoners van Ts'ien chan, die minstens een vijftig ja ren bij onze boeren van Toemet ten' ach ter zijn. Dat ten achter zijn is -aan den bodem dien zij bebouwen, te wijten. Het is een waar nest van ravijnen en scheuren tusschen kale heuvels, waar men niets vindt als steenen en zand. De wegen zijn onbegaanbaar, de droevige akkers liggen daar verscholen naargelang de bemesting door geen puin bedekt is of beveiligd tegen de tijdelijke stortvloeden, die den vruchtbaren grond meesleepen naar den Gelen Stroom. De bevolking woont af gezonderd of met groepen van eenige fa milies te zamen. Dorpen van eenige be- teekenis zijn er niet, niets dat vertier of handel bevordert. Vandaar, dat er van vooruitgang in deze zoo arme streek geen sprake van zijn. Het dorre uiterlijk, de plompe houding, hun gewesttaai en gevolg van eenzaamheid het groote wantrouwen van deze menschen wekken den lachlust op van hen, die hen zien voorbij gaan. Zij dragen een onmogelijken tulband van grof linnen om 't hoofd of hebben een vilten muts op groote mantel van geitenvellen, zware mongoolsche laarzen cif linnen schoenen, dicht met spijkers beslagen geven hem eenigszins het legendarisch voorkomen van een boer aan de Donau. Zij rooken een tabak, die de geheele omgeving verpest, die zoo slechts vuur houdt dat zij hun pijp heel dikwijls moeten aansteken aan een oud stuk touw, dat als tondel langzaam brandt en een scherpen reuk verspreidt. Als ze niet rooken steken zijn hun pijp met den kop naar buiten in den kraag van hun mantel. Onze bewoners van T'ocmet la chen met hen, maar slechts eenigen zijn er wier vader of grootvader niet uit de afgelegenstreken van Ts'ien chan hier heen verhuisde, om er een meer verzekerd bestaan te vinden. Het is tusschen deze eenvoudige Chineezen van Djongar, dat wij de stichters der eerste posten hier en Zelfs te San-tao-ho in "t Apostolisch Vi cariaat Ning-hsia, moeten zoeken, AFGELUISTERD GESPREK. Zondag, in 'n bekend restaurant. Een heer stapt binnen, roept den dienen den geest en vraagt „Is er kip „Ja meneer." „Gisteren gebraden of vandaag „Wordt nog gebraden, meneer." „Is ie taai?" „Heelemaal niet, meneer." „Is ie dus goed „Uitmuntend, meneer." „Breng me dan een halve kip." Waarop de kellner, hoogst ernstig ..„De rechter-of de linkerhelft, me neer ZE HIELDEN VAN MUZIEK „Wie van muziek houdt, maakt twee passen voorwaarts," beval de kapitein. 'n Stuk of zes soldaten traden naar vo ren. „Dan halen jullie bij sergeant Bruin, vier hoog de oude piano en brengen die naar de Cantine. Ingerukt marsch 1" OOK 'N GEWAARWORDING. „Hé daar, ezel die je bent," schreeuwde de woedende reiziger uit het portier van den vertrekkenden trein, „nou gaat de trein en heb je er mijn bagage nog niet in 1" „Je bent zelf een ezel," schreeuwde de verontwaardigde kruier -terug, „want je zit in den verkeerden trein 1" EEN STROP. „Dat is wat moois," pruilde het jonge vrouwtje. „Nu kom je zoo hard binnen, dat door den tocht mijn keukenboek dicht slaat en nu weet ik niet meer wat ik aan het klaarmaken ben." EEN BRAVE VADER. Rechter „Waarom steelt gij eigen lijk? Gij hebt het immers niet noodig?" Beklaagcje Neen, maar mijn kinde ren zouden het wél noodig kunnen heb ben, en dan zouden ze zich als verzach tende omstandigheid op erfelijke belasting kunnen beroepen EEN GEZOND DORP. Gast„Dit lijkt me hier een gezond dorp, kastelein de mannen en vrouwen zien er zeer welvarend uit." Kastelein „Gezond, mieneer i Hier starft geen mins. Toe we lest 't nije karkhof moste inwije,|hè wie 'n dooie mot te leene l" THEORIE EN PRACTIJK. Ze waren een jaartje getrouwd. Mijn-, heer Thomas zat voor het raam en las een boek. Mevrouw deed haar best de jonge spruit van een maand al wiegende in slaap te zingen, Plotseling stoorde hij het wiegelied en zei „Zeg vrouw, de dichter zegt„De hand, die de wieg van het kind heen en weer beweegt, regeert de wereld „Nou," antwoordde zij, „regeer jij dan de wereld 's voor 'n half uurtje, ik ben dood op 1" KOOPMANSGEEST. Een klein meisje vroeg in een speel goedwinkel ik wou graag iets heel moois hebben voor m'n zusje, die vandaag jarig is, maar 't mag niet meer kosten dan 60 cent. De winkelbediende liet een popje zien, dat 80 cent kostte, maar omdat jij 't bent, kan je 't voor 60 cent krijgen. Neen, dank u wel, antwoordde het meisje, als u voor mij overal 20 cent af doet, wou ik graag dat doosje kleurkrijt van 20 cent hebben, dat voor 't raam ligt. DE STER. De man ging voor langen tijd op reis en nam een teeder afscheid van zijn vrouw, „Lieve", zeide hij, „als ik ver weg ben, kijk dan 's avonds naar gindJche ster en denk aan me". „Dat zal ik stellig doen, liefste. Als ik iets noodig heb om aan herinnerd te wor den zou het zeker niets beters kunnen zijn dan die ster." „Hoe zoo?" „Omdat die 's avonds zoo laat komt en 's morgens zoo bleek ziet". Alle correspondentie deze rubriek be treffende te zenden aan de heeren W. N. STUIFBERGEN en P. G. VAN EN GELEN, NASSAULAAN 49, HAARLEM Partij No. 4. Gespeeld in den wedstrijd om het kam- pi enschap van Rotterdam op 20 Mei 1920. Wit Zv/art J. J. den Boer. H. Regouw. 1 32—28 17—21 2 37—32 11—17 3 41—37 21—26 4 34—29 19—23 Sterker is 1924, gevolgd door 2025 om het centrum te behouden. 5 28:: 19 14x34 6 40x29 Is beter dan 39x30 daar wit nu voor- loopig zich van het centrum verzekert. 6 10—14 7 44—40 20—24 Ook nu nog is 1419 met 1924 en 2025 25 X 14 sterker, daar zwart zich dan eenige tempo's meer verschaft. 8 29x20 15x24 Niet 14x25 wat dan kreeg zwart een kwade schijf op 25 waarop wit-zeer goede combinaties zou kunnen bouwen. 9 50—44 5—10 10 32—28 7—11 11 40—34 1—7 12 44—40 13—19 De tekstzet is sterker dan 1419. Zwart moet nu ook zijn schijven op zijn langen vleugel concentreeren, daar wit schijnbaar van plan is, daarop een aanval te ondernemen. Stand na Zwart 13-19. A?- 13 37—32 26x37 14 32x41 8—13 15 41—37 2—8 16 37—32 10—15 Sterker ware hier geweest 1722 en 11 :22, gevolgd door 2227 en 16x27 speelt wit dan 3328, dan zwart 1822 met 12 x 21 en aanval op wit's langen vleugel. 17 46—41 18—23 Dreigt met damslag door 2329 en 17—22, 23x46. 18 41—37 17—21 Beter was 1420 om na 3429 en 40 x 29 door 2025 en 25 x 14 het cen trum niet te verzwakken. 19 34—29 23x34 20 40x20 15x24 21 39—34 4—10 22 43—39 12—18 23 49—43 10—15 24 37—31 14—20 25 31—27 7—12 26 42—37 20—25 Sterker was geweest 2126, want nu geeft zwart de gelegenheid dat zijn cen trum weer wordt afgebroken. 27 27—22 18x27 28 28—23 19x28 29 33x31 Zwart's stand is nu zonder eenig ver band. 29 13—19 30 32—28 12—18 31 37—32 18—23 32 47—42 8—13 33 31—27 3—8 34 38—33 - 9—14 Stand na Zwart 9-14. Gedwongen, daar dit na 1420 niet meer mogelijk is. 35 25 X 34 37 39x30 14—20 37 43—39 Nu kon 3025 moeilijk wegens 2429 gedwongen 33x24 en 20x29. 37 24—29 38 33x24 20x29 39 42—38 21—26 40 48—42 3933 wordt verhinderd door 2631. Eerst 2722 wordt beantwoord met 1117 en 6x17 volgt nu 3933, dan 17—21 met 21—27; 23x43 en 21x12. 40 8—12 41 30—25 Ook nu kon 3933 nog niet, want dan volgt 12—17, 13—18, 26—31 en 17x48 dam. 41 12—18 42 28—22 Nog steeds kan 3933 niet wegens 2631 42 26—31 43 39—33 Zeer zwak. De juiste voortzetting was geweest 39—34 29.x 40 45x34 11—17 22X11 6x17 27—21 17x26 36-X 27 Met overwegend sterkeren stand. 43 11—17 44 22x11 6x17 45 33x24 31x22 46 38—33 19x30 47 35x24 17—21 48 42—38 21—27 49 32x21 16x27 50 45—40 13—19 Niet 2731 want dan volgt 3832 met 3227 en haalt ook wit dam. 51 24X13 18 9 52 40—35 OPLOSSINGEN. Probleem No. 100 (Auteur P, Lever, Amsterdam). Wit 48—42, 28—23, 27—21, 33x2. Partijst. No. 101 (Marius Fabre, Parijs). Wit 37—31, 33—29, 47—42, 39—33, 43 X14, 4237, 4440, 50 x 6 en wint. PROBLEEM No. 102. Auteur A. F. Hoogvelt, Haarlem. Stand in cijfers Zwart 10 schijven op 7, 9, 12, 13, 18, 22, 28, 35, 37 en 38. Wit 10 schijven op 16, 21, 24, 26, 29, 40, 44, 45, 47 en 48. SLAGZET No. 103. Van A. F. Hoogvelt, Haarlem. Door het ontbreken van een witten schijf op 38 en 37 is deze zet goed speel baar. Wit speelt een hopelooze partij. 52 23—28 53 33—29 28—32 54 38—33 32—37 55 35—30 37—42 56 30—24 42—48 57 29—23 48—37 58 33—28 22X33 59 23—18 37—26 60 24—19 K9—14 61 19X10 15X4 62 25—20 26—8 Wit geeft op. Stand in cijfers Zwart 12 schijven op 7, 8, 9, 13, 14, 15, 16, 18, 20, 23, 24 en 30. Wit 12 schijven op 27, 29, 31, 32, 33, 37, 39, 42, 43, 44, 45, 47 en 48. Gaarne houden wij ons aanbevolen voor partijstanden, problemen, lokzetten, eind spelen enz„ die bij gebleken geschiktheid geplaatst zullen worden. iiietiiiiiMMiMiuiiiHiiÉiuuiiimMiiiiiiiimiHiêiMÉiiiiHÉÉiiiïïiiiiiÉiiÉiÉiiiÊÉinBiHiïiïïiiïïiinrmlïïïïïÏÏÉÉÉiHfiiiiÉiiÉiMiiuHiiiêÉiÉmiiÉiÉiiiiiiÉiiiiiiiHuiiimtiiisiieiiiiiiimiiiii !98im9l9999?89999f9H9899899899999899S9999899999999i698999888i99l9998998i9898999999999999f9f989999999989389989998998899899999999999998999i989989999*9f8iiie9999i?9899?3S999i989998999989899999f58l88599998m;S 'yyyvy yvi iMuuiiimitmtummm fVfVfg (NAAR HET FKANSCH) 5. Cécile sloeg de oogen neer. Ze durfde hem geen vragen te stellen, uit vrees van onbescheiden te zijn. „Men heeft mij met eene zeer eervolle zending belast," vervolgde de jonkman, „Er moet in China een spoorweg worden aangelegd, en men heeft mij met nog een ander ingenieur opgedragen, de terreinen te gaan opnemen. Dat is een taak van ver trouwen, en ik gevoel mij zeer vereerd, omdat men mij daarvoor heeft uitgekozen.' „Ik wensch 11 daarmee van harte geluk," zei Cécile, vol geestdrift. „Ik ben ervan overtuigd, dat u daar gelegenheid zult vinden, u te onderscheiden." houding toonde,dat ze aan eene groote ont roering ten prooi was. „Mama heeft een zenuwaanval gehad,' zei ze met doffe stem. „Wij vreesden, dat zij niet meer tot bewustzijn zou komen." „Het oogenblik is wel slecht gekozen," zei Armand, toen Cécile weer tegenover hem had plaats genomen, „maar toch moet ik spreken. Ik ben gekomen, om u te zeggen, dat ik mij al sedert zoo lang de toekomst niet anders kan voorstellen, dan aan uwe zijde. Ik moet nu spoedig vertrek ken, misschien voor langen tijd, maar vóór dat ik mijn vaderland verlaat zou ik zoo gaarne de zekerheid hebben, dat mijne „Ik hoop, dat uwe goede verwachtingen gevoelens worden beantwoord. Nooit zou mogen vervuld worden, maar mijne afwe zigheid zal misschien lang duren, en al vorens mijn vaderland te verlaten, zou ik gaarne Hij sprak niet uit. Ernstig zag Cécile hem aan. „Mijn leven was tot nu toe aan ernsti- gen arbeid gewijd," zoo vervolgde hij met eene stem die van ontroering beefde. „Ik wilde mij eene eervolle positie in de maat schappij verwerven." ik mijne liefde aan een andere vrouw kun nen schenken. Mag ik op wederliefde ho pen Cécile zag liem niet aan. Ze beefde nu niet meer en hare gelaats trekken waren als marmer. Nooit had hij haar zóó gezien, en hij was bijna verschrikt. „Ik ben u dankbaar voor uwe woor den, mijnheer Carval," zoo antwoordde ze langzaam. „Ik kan u niet zeggen, hoe- Op dat oogenblik werd zijne aandacht zeer ik getroffen ben door uw aanzoek, getrokken door iemand, die doordevesti- Wanneer het mijne bestemming was, om bule ging, en die hij door de geopende te trouwen, dan zou ik uw aanzoek heb kamerdeur kon zien voorbijgaan Het was Isabelle. En op hetzelfde oogenblik hoorde hij een rijtuig aankomen, dat voor de villa stil hield. „Tot nu toe heb ik voor mijne moeder ben aangenomen. maar het is onmoge lijk." Verbaasd zag de jonkman haar aan. „Misschien is het u nu nog niet moge lijk," antwoordde hij. „Ik gevoel het zelf, dat mijn aanzoek op dit oogenblik onbe- gezorgd," vervolgde Armand, terwijl hij scheiden is, maar laterMag ik dan Zijne oogen richtte op het blozend gelaat komen?" van Cécile, dat eenigszins van hem was af Nu zag het jonge meisje hem recht in gewend, „maar nu ben ik al dertig jaar oud het gelaat, en in hare oogen las hij een geworden, en nu zou ik gaarne mijn leven onherroepelijk besluit, willen wijden aan een eigen gezin,,.. „Niemand kan voorzien, wat de toe- zoodra de omstandigheden mij dat toe- komst kan brengen," zoo antwoordde ze laten Opeens weerklonk boven een kreet. Men hoorde iemand met groote haast de trappen afgaan. Mevrouw Riclos ver scheen op den drempel, terwijl ze Isabelle naar voren drong. „Cécile, ga dadelijk naar uwe moeder," Zei ze met grooten ernst, „maar het Zou dwaas en tevens onverantwoordelijk van mij zijn, wanneer ik u liet gelooven, dat ik van besluit zou kunnen veranderen. Op dit oogenblik kan ik u geen ander ant woord geven, ik ben u dankbaar voor de eer, die u mij wilt bewijzen door uwe keuze, maar het is mij onmogelijk te Doodsbleek snelde Cécile naar boven, trouwen, noch met u. noch met een an- gevolgd door mevrouw Riclos. Isabelle bleef alleen in de kamer, bij Ar mand Carval. „Ik ga vertrekken," zei ze met een boosaardige uitdrukking op haar gelaat. „Ik ga naar Bordeaux. Het rijtuig staat al te wachten, en wij waren zoo bevreesd, den trein te missenIs uw broeder al getrouwd „Hij zal over eenige dagen in het huwe lijk treden, juffrouw Maubert." „Zoo. Maar weet u wel, dat hij dat niet had moeten doen, mijnheer Carval zoo zei ze, terwijl ze hem recht in de oogen keek. „Ja zeker, hij heeft ongelijk. Er is in dit huis iemand, die het hem nooit zal verge ven." „Isabelle, kom dadelijk 1" riep mevrouw Riclos. „Wij zullen anders den trein mis sen." Nog eenmaal zag Isabelle den jonkman aan, met eene uitdagende uitdrukking, en toen ging ze heen. Mevrouw Riclos geleidde haar naar het rijtuig, liet haar instappen, en het rijtuig reed snel weg. Toen Armand alleen was achtergebleven vroeg hij zichzelven af,wat hij nu zou doen. Alles was doodstil in de woning. Hij begreep wel, dat er iets ongewoons moest zijn voorgevallen. Hij keek op de pendule. Er waren ongeveer tien minuten verloo- peri, sedert Cécile de kamer had verlaten. Nu hoorde hij haar naderen. „Ben ik onbescheiden geweest, juf frouw Maubert vroeg hij, toen ze bin nenkwam. „Had ik heen moeten gaan?" Cécile schudde ontkennend niet het hoofd. Hij zag dat ze geweend had, en de uit drukking van haar gelaat en hare geheele der." „Helaas," antwoordde hij met een die pe zucht, „dan blijft er voor mij niets anders over dan u vaarwel te zeggen." „Vaarwel, mijnheer Carval," zei Cécile terwijl ze hem met eene uitdrukking van moedeloosheid aanzag. Ze reikte hem de hand, en hij drukte daarop een eerbiedigen kus. Maar opeens kwamen de woorden hem in de gedachte, die Isabelle daareven tot hem gesproken had er is in dit huis iemand, die hem nooit za) vergeven. Wie kon dat zijn? Wie zou het zijn broeder Lucien nooit kunnen vergeven, dat hij ging trouwen? Zou het Cécile zijn? En zou dat de verldaring zijn van haar geheimzinnig antwoord op zijn huwe lijksaanzoek En was de vriendschap, die ze hem tot nu toe getoond had, niets anders dan eene zusterlijke genegenheid jegens hem, dien ze als haar toekomstige» zwager be schouwde O, als dat zoo was, dan was ze te be klagen, en dan droeg ze haar verdriet met waardigheid. Maat' dan had hij ook geen recht, ver der op hare liefde aan te dringen. Daarom nam hij afscheid en vertrok. Cécile ging naar de kamer van hare moeder terug. De oude Clara, die bij de legerstede van de zieke zat, gaf haar een wenk, haar naar het belendend vertrek te volgen. „Wat is er toch gebeurd?' vroeg Cé cile. „Juffrouw Isabelle is onverwachts de kamer van uwe moeder binnengedrongen, terwijl u naar beneden waart gegaan, en ik in de keuken een kop bouillon voor uwe nioeder moest halen. Ik hoorde haar tot uwe moeder zeggen, dat ze het een schandaal vond, dat men haar het huis uitjoeg, zonder dat men haar wilde zeg gen, wat men haar te verwijten had. En toen strekte uwe moeder de hand uit, en zei ik wil je vergeven, maar gij moet heengaan. Maar juffrouw Isabelle wilde niet heengaan. Ze zei nog het een en ander, wat ik niet geheel heb verstaan, en toen riep uwe moeder om hulp en ze viel bewusteloos achterover in de kussens. Ik dacht eerst, dat ze dood was. Toen kwam mevrouw Riclos, joeg Isabelle de kamer uit, en ging u roepen. Zoo is het gebeurd. Nu is uwe mama weer rustig, maar als zoo iets nog eens zou gebeuren dan zou ze het niet overleven." „Het zal niet meer gebeuren, Clara," Zei Cécile op beslisten toon. „Ik had mama geen oogenblik alleen mogen laten. Het is mijne schuld, maar nu is het ook voor het laatst geweest." Het gelukte haar, de ten onrechte van diefstal beschuldigde keukenmeid tevre den te stellen, door -haar eene geldelijke schadeloosstelling aan te bieden. Victorine had zelfs aangeboden, weer in dienst te treden, evenals het kamermeisje, dat ver trokken Was, maar Cécile vond het beter, daarop niet in te gaan. Mevrouw Maubert herstelde weer lang zaam van den schok, dien ze had moeten doorstaan, en op zekeren dag zei doctor Legendre tot Cécile „Over drie dagen kunt ge met uwe moeder naar Néris vertrekken. Gij hebt haar door uwe zorgvuldige verpleging het leven gered. Ge moet in kleine dag reizen daarheen gaan, en de rust zal haar spoedig geheel genezen." Zoo geschiedde het, en voor het eerst genoot de zieke te Néris weer een on onderbroken nachtrust. Gérard had zich zeer verdienstelijk ge maakt, door zijn zuster in alles trouw bij te staan. En nu.de beterschap van hare moeder bleef aanhouden, meende Cécile zijne hulp wel te kunnen ontberen En daar zijne vacantie nog maar acht dagen zou duren, stelde ze hare moeder voor, hem. in de gelegenheid te stellen, zijn jachtgeweer te probeeren, aan de uit- noodiging van Roger gevolg te geven. Mevrouw 'Maubert had er niets tegen in te brengen, en zoo vertrok Gérard dan den Volgenden dag. Terwijl Mevrouw Maubert te Néris haar korte herstellingskuur voltooide, zat Isabelle niet stil. Dezelfde trein, die haar naar Bordeaux voerde, nam ook een brief van haar mede voor mevrouw de Liverac. „Men heeft mij schandelijk uit. het huis gejaagd, zonder dat men mij de reden heeft willen zeggen," zoo had ze geschre ven. „Ik zal al het mogelijke doen, om het te weten te komen, maar ik betwijfel, of het mij zal gelukken. Allen hebben tegen mij samengespannen, en men heeft mij zelfs niet bij mijne moeder willen toe laten, om mij te rechtvaardigen. En toch weten allen het, hoeveel zorg ik voor de huishouding heb getoond, terwijl Cécile te Parijs was, en zich daar vermaakte. Ik moest toen allerhande onaangename werkzaamheden verrichten en geen oogen blik had ik voor mijzelven over. Men zou gezegd hebben, dat men mij met opzet de onaangenaamste werkzaamheden op droeg. En toen hebben mijn broeder Lucien en mijn schoonzuster Emmcline, die het onhoudbare van mijn positie be grepen, tot mijne moeder het verzoek ge richt, mij eenigen tijd bij hen te laten door brengen. Ik hoop daar in die hartelijke omgeving spoedig tot mijzelve te komen en weer een dragelijk bestaan te kunnen leiden, want ik begon het leven moede te worden door al de kwellingen, die men mij heeft laten verduren." Het was niet onmogelijk, dat Isabelle zelve een gedeelte geloofde van de leu gens, die ze had geschreven. Nauwelijks was ze twee dagen bij haar broeder Lucien, of ze ontving al antwoord. Mevrouw de Liverac verzocht haar, een bezoek aan haar te willen brengen te Royan, waar ze op het oogenblifc ver toefde. Ze had al zoolang èr naar ver langd, haar weer eens te ontmoeten, en ze hoopte, dat Emmeline haar zou ver gezellen. Tjjcien vond het lang niet onaange naam, van het gezelschap van Isabelle verlost te zijn, en hij hoopte, dat het be zoek nog wat langer dan een dag zou du ren. Emmeline liet zich gemakkelijk over halen, en zoo geleidde Lucien dan zijn vrouw en schoonzuster naar mevrouw de Livérac, waarna hij weer naar Bordeaux terugkeerde. Het bezoek duurde wel een geheele week, en terwijl mevrouw Maubert te Né ris eene verkwikkende rust genoot, had mevrouw de Livérac al den tijd, hare plannen voor te bereiden. De twee eerste dagen was Ernest er niet. Hij was naar Rochefort vertrokken, om daar eenige invloedrijke autoriteiten op te zoeken, op wier medewerking hij hoop te tot het verkrijgen van een positie, wat hem tot nu toe nog maar niet had willen gelukken. ipl i En toen hij van zijne reis terugkeerde, was zijn eerste werk, Emmeline met alle mogelijke attenties te overstelpen. Maar nu begon zijne moeder beslag te leggen op Emmeline, en het te verwachten kind was een nooit uitgeput onderwerp van beider gesprekken. En daar dat Isabelle maar weinig be langstelling kon inboezemen, sprak het van zelf, dat Ernest zich met de taak be lastte, het jonge meisje aangenaam bezig te houden. Hij trachtte hare belangstelling voor zijn persoon op te wekken, en vertelde haar van zijne pogingen, zich eene posi tie in de maatschappij te veroveren, maar dat was in den tegenwoordigen tijd zoo moeilijk, beweerde hij. Verleden jaar had hij grooten kans gehad, eene aanstel ling te krijgen bij een der ministeries, maar op het beslissend oogenblik was het mi nisterie gevallen. En bij al die teleurstellingen was een nog veel wreeder teleurstelling gekomen. Hij had liefde voor een jong meisje opgevat, en had gehoopt, dat zijne liefde beantwoord werd, maar hij had de ont dekking gedaan, dat rrten hem op onwaar dige wijze bedrogen had. Isabelle vroeg hem, hoe dat gekomen was. Dat jonge meisje had aan een rijkeren jonkman de voorkeur gegeven. Dat ge beurde immers zoo dikwijls in het leven. En even dikwijls gebeurt het, dat een jong meisje zich versmaad ziet voor een andere, die rijker is ofmooier. Die woorden maakten een pijnlijken indruk op Isabelle. Ze gevoelde zich in hare eigenliefde gekwetst. De verloofde van Louis Carval was, naar men beweerde, zeer bekoorlijk. En ze kon zichzelve onmogelijk ver helen, dat zij verre van bekoorlijk was. Na haar eenige oogenblikken tijd tot nadenken te hebben gegeven, vervolgde Ernést zijne vertrouwelijke mededeelin- gen. Het was dwaas van hem geweest, zoo vervolgde hij, zijn hart aan een jong meisje te schenken, zonder van hare wederliefde verzekerd te zijn, maar dat was al zoo lang geleden, en nu had hij een degelijker op vatting van het leven. Nu was het zijn ideaal, een jong meisje te vinden, dat evenals hij de teleurstel lingen van het leven had ondervonden. Zou hem dan nooit het geluk beschoren zijn, igmand te ontmoeten, die door hare omgeving, niettegenstaande hare uit nemende hoedanigheden van geest en hart, werd miskend? Een door hare omgeving miskend jong meisje 1 Maar wie vlas dat.dan meer dan zij O, hoe dikwijls had Ernest dat al moeten hooren Had hij dan beter kunnen doen dan zijne liefdesverklaring op deze slimme wijze in te leiden En den volgenden dag had hij gelegen heid, nog eens op hetzelfde onderwerp terug te komen, totdat hij het op zekeren avond durfde wagen, zijne liefdesverkla ring in duidelijke woorden te kleeden. „Ik geloof niet, dat ik bij uwe familie^ veel sympathie zal ontmoeten," zoo voegde hij er bij. „Uwe ouders zullen tegen mijn aanzoek aanvoeren, dat mijn fortuin te klein is, om mij recht te geven, een jong meisje ten huwelijk te vragen, en dat is ook inderdaad het geval. En wat uw broers en zusters betreft, komt het mij voor, dat 0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 7