Van Caslellidardo lol
Meniana.
juffrouw Cécile veel invloed op hen uit
oefent."
Isabelle sprong driftig op.
Wat had Cécile daarmee te maken?"
200 vroeg ze. Het was wel niet te ontken
nen, dat iedereen naar de woorden van
Cécile luisterde, maar wat was ze dan meer
dan eene oudere zuster En bovendien
was Isabella immers over een paar jaar
meerderjarig
Nu kon Ernest een glimlach met onder
drukken. Jawel, over eenige jaren zou
Isabelle meerderjarig zijn, maat het voor
uitzicht, drie jaar op haar te moeten wach
ten, kwam hem weinig aanlokkelijk voor
Zoo iets mocht al in den aartsvaderlij
ken tijd zijn voorgekomen, maar nu be
stond dat niet meer, zoo beweerde hij.
Hij betoogde, dat het noodzakelijk was,
tot eene schikking te komen en hij drong
er op aan, dat beiden, om te beginnen,
eene briefwisseling met elkaar zouden
onderhouden.
„Ik ben er mij volkomen van bewust,
dat mijn voorstel weinig overeenkomt met
hetgeen in onze kringen als welvoegelijk
wordt beschouwd, lieve Isabelle," zoo
voegde hij er bij, „maar nooit zal het ons
gelukken, alle moeilijkheden te boven
te komen, die men ons in den weg zal
stellen, wanneer wij niet op elkaar kun
nen rekenen, en vrij onze gedachten te
genover elkaar kunnen uitspreken."
Isabelle aarzelde.
Maar eindelijk liet ze zich toch er toe
over halen, hem te beloven, dat ze hem
geregeld zou schrijven, en er werd over
eengekomen, dat de moeder van Ernest
zich met de taak moest belasten, de brie
ven hunne bestemming te doen bereiken.
„Ik vrees maar ééne zaak, namelijk dat
papa, wanneer hij ontevreden is over mijne
keuze, mij een al te onbeduidende hu
welijksgift zal schenken," zoo zei Isa
belle, toen beiden alles met elkaar hadden
afgesproken.
Ernest trok een bedenkelijk gezicht.
„En dat zou ons allesbehalve te pas ko
men," voegde Isabelle erbij. „Gij zijt zelf
niet bemiddeld, en als men mij ook maar
weinig wil geven
„Misschien zal dat nog wel terecht ko
men, als ge het voorzichtig aanlegt," bracht
Ernest in het midden
Toen Isabelle alleen op hare kamer was
gekomen en rustig kon nadenken over het
gewichtig besluit, dat ze genomen had,
was ze niet erg tevreden gestemd. Ze ge
voelde eigenlijk geen liefde voor Ernest,
maar ze wilde nu eenmaal ten koste van
alles getrouwd zijn.
Ten koste van alles wilde ze uit hare te
genwoordige omgeving komen, waar ze
zoo werd miskend E11 bovendien zou het
eene groote zelfvoldoening voor haar zijn,
voor Cécile getrouwd te zijn.
Maar wat haar een nog grootere vol
doening verschafte, dat was de gedachte,
dat niemand van hare familie op Ernest
de Livérac gesteld was, en wat nog erger
was, men hem zelfs niet kon uitstaan.
O, hoe woedend zouden allen zijn als
zij hem als een familielid moesten be
schouwen
En was er eene grootere voldoening voor
haar denkbaar
Maar toch waren er ook nog wel en
kele schaduwzijden, die haar de naaste
toekomst minder aanlokkelijk deden toe
schijnen.
Ze begreep wel, dat hare moeder zeer
tegen dat huwelijk zou zijn.
En ook voorzag ze de tegenwerking
van Cécile, van wie ze wel de noodige
onaangenaamheden te hooren zou krijgen.
O, hoe onuitstaanbaar was toch die
Cécile en was het niet een ongehoorde
brutaliteit, dat ze het gewaagd had, haar
portemonnaie te openen, 0111 daar een
bankbiljet uit te nemen
Om zóó iets te doen, moest men wel
alle fatsoen, alle} schaamtegevoel hebben
afgelegd
Toen Ernest zijne aanstaande vrouw
aan zijne moeder ging voorstellen, trok
mevrouw de Livérac een zeer ernstig ge
laat.
Eene verloving zonder toestemming der
wederzijdsclie ouders.
Zoo iets moest in een fatsoenlijke fa
milie niet kunnen voorkomen.
En nu durfde men haar nog te vragen,
zich met de bezorging der briefwisseling
te willen belasten
Neen, dat zou nooit gebeuren k
Maar toen ze die beslissende woorden
had gesproken, dacht ze na.
Ze begreep, dat het wel zou moeten ge
schieden, als ze haar doel wilde bereiken.
„Waarom vraagt ge niet dadelijk de toe
stemming van uwe ouders zoo vroeg ze
aan Isabelle.
„Omdat mama nu ernstig ongesteld is,"
ïoo luidde het antwoord. „Wij moeten dat
nu noodzakelijk nog cenigen tijd uitstel
len. Jn wij kunnen daarbij niet anders dan
winnen."
Mevrouw de Livérac bedacht, dat de
moeder van Isabelle misschien wel spoe
dig zou sterven.
Ze begreep, dat Isabelle daarom wel niet
zou treuren, misschien zelfs wel het tegen
deel.
En de heer Maubert zou wel geen tijd
hebben, en misschien nog minder lust,
om zich met het uithuwelijken van zijn
dochters bezig te houden.
En als zijn vrouw er niet meer zou zijn,
zou het misschien het meest geschikste
oogenblik zijn, om alles vtn hem te ver
krijgen, wat men begeerdezonder
nog te spreken van de omstandigheid, dat
Isabelle door haar moederlijk erfdeel eene"
rijke partij zou zijn.
Dat alles bedacht mevrouw Livérac.
Over de huiselijke deugden van hare
aanstaande schoondochter bekommerde
ze zich minder.
De geldelijke belangen van haat en
haar zoon waren voor haar de hoofdzaak.
„Is mevrouw Maubert werkelijk ern
stig ongesteld vroeg ze op belangstel
lenden toon.
Isabelle haalde de schouders op
Ze deed zelfs geen moeite, haar onver
schilligheid te verbergen.
En ze begreep ook, dat het geen het
minste nut zou hebben, hier droefheid te
huichelen.
„Bezit uwe moeder een groot fortuin
vroeg mevrouw de Livérac op bescheiden
toon.
„Haar huwelijksgift was tamelijk groot,'
antwoordde Isabelle, „maar van de hu
welijksvoorwaarden ben ik niet op de
hoogte. Ik ben daar nooit achter kunnen
komen."
Er volgde eenige oogenblikken stilte.
En toen begon men over een naaste
toekomst te spreken.
Isabelle zou den volgenden dag met
haar schoonzuster naar Bordeaux terug-
keeren.
En binnen-een niet al te lang tijdsverloop
rekende men er op, elkaar t.e Parijs weer
te zien.
Intusschen zou mevrouw de Livérac
met hare aanstaande schoondochter een
geregelde briefwisseling onderhouden.
En Isabelle was met een gevoel van
trots vervuld in het vooruitzicht, vroeger
dan hare zuster Cécile te zullen trouwen,
en vroeger dan zoovele van hare beken
den, die ouder waren dan zij.
„Hebt ge al bericht ontvangen, om
trent den toestand van mama vroeg
Roger de Vautrait aan zijne vrouw, ter
wijl beiden in den tuin wandelden.
„Ja zeker," antwoordde Colette, „Ge
rard heeft mij een brief van Cécile laten
lezen, die mij geheel gerustgesteld heeft
Zij is toch bewonderenswaardig, die Cé
cile. Er behoorde moed toe, 0111 met ma
ma de reis naar Néris te ondernemen. Al
heeft ze het in korte dagreizen gedaan,
om de zieke zooveel mogelijk aile ver
moeienissen te besparen, en al heeft Gé-
rard haar vergezeld, toch was het een groot
waagstuk en de moeilijkheden, die ze
ondervonden heeft, waren grooter dan
ze wil bekennen."
„Ik kan dat tusschen de regels van haar
brief lezen. Maar gij houdt nu eenmaal
niet van Cecile."
„Toch wel," antwoordde Roger. „Het
heeft mij eerst vee! moeife gekost, de goede
zijden van haar karakter te begrijpen,
maar nu heb ik leeren inzien, dat ze gelijk
had in vele opzichten, waarin ik haar
vroeger ongelijk gaf. Ze heeft zulk een
bijzondere manier, iemand de waarheid te
zeggen, die niet altijd aangenaam is, maar
soms is ze onweerstaanbaar. Ze heeft ons
zomerverblijf in de villa les Pavilions zoo
aangenaam weten te maken. Hoe meer
men haar leert kennen, hoe beter men
haar leert waardeeren. Ze heeft mij dikwijls
verweten, dat ik mijne vrouw verwaar
loosde, en eerst wilde ik niet daarvan hoo
ren, en ik zou zelf niet weten te zeggen,
hoe ze het heeft aangelegd, om mij te
overtuigen, dat ik ongelijk had, maar nu
ben ik er haar zoo dankbaar voor, dat ze
die treurige verwijdering tusschen ons
heeft doen ophouden. Maar minder dank
baar ben ik haar er voor, dat zé Gerard
hierheen heeft gezonden, met zijn nieuw
jachl geweer. Hebt ge wel opgemerkt,
hoe onhandig hij nog is
„Alle jongens van zijn l^ftijd zijn on
handig," zei Colette verontschuldigend.
„Hij zal wel leeren door ondervinding."
„Als het maar niet ten koste van mij is,"
zei Roger. „Morgen moet ik met mijne
vrienden op de jacht, en hij wil natuurlijk
mee, om zijn geweer te probeeren, en daar
ik het hem in een ondoordacht oogenblik
beloofd heb, kan ik het hem moeilijk
weigeren, maar ik vrees, dat er nog een
ongelig zal gebeuren."
Er waren eenige vrienden bij Roger ge
logeerd, die door hem op de jacht waren
uitgenoodigd.
Den volgenden morgen, toen Colette
nog in diepe rust was verzonken, waren al
len, na het gebruik van een vluchtig ont-
.bijt, al vroeg ter jacht uitgetrokken.
Het geweer van Gérard was door Ro
ger aan een zorgvuldig onderzoek onder
worpen, terwijl hem de grootste voorzich
tigheid was aanbevolen.
Toen Colette ontwaakte, maakte ze geen
den minsten haast, want ze verwachtte de
jagers niet vóór den middag terug.
Na zich gekleed te hebben, begon ze
een brief aan hare moeder te schrijven,
maar toen ze rustig voor haar schrijftafel
was gezeten, wilde het maar niet vlotten.
Allerhande gedachten kwamen bij haar op,
en vol groote dankbaarheid herinnerde ze
zich, hoeveel ze aan hare zuster Cécile
was verschuldigd, die door hare trouwe
zorgen hare moeder in het leven had ge
houden, en zulk een gunstigen invloed op
Roger had uitgeoefend.
En nu kon ze de toekomst weer met ver
trouwen tegemoet zien.
Er klonk een geweerschot op niet al te
grooten afstand.
Het was niet het eerste dat ze dien mor
gen had gehoord, maar tot nu toe had'ze er
maar weinig acht op geslagen.
Ze zag op de pendule.
Het was al negen uur.
Buiten hoorde ze schreden naderen, en
onder het venster van hare kamér klon
ken verschillende stemmen.
Ze stond op en zag naar buiten.
Eenige heeren van het gezelschap, dat
in den vroegen morgen ter jacht was uitge
trokken. stonden om een draagbaar ge
schaard, waarop iemand lag uitgestrekt.
Het was Roger
Met moeite richtte hij zich op, en met
wankelende schreden trad hij vooruit,
door twee van zijne vrienden ondersteund.
Colette snelde naar beneden.
„Het heeft niets te beduiden, Colette,"
zei Roger, toen hij haar zag naderen.
Hij trachtte te glimlachen, maar zijn
pijnlijk verwrongen gelaat toonde de
smart, die hij gevoelde.
„Het is niets, Colette", herhaalde hij,
„alleen eenige hagelkorrels in den linker
schouder."
Maar hij kon zich niet*alleen staande hou
den. Zijne vrienden moesten hem onder
steunen, om hem naar boven te brengen.
En toen men hem ontkleed en te bed had
gelegd, verloor hij zijn bewustzijn.
Op zijn flanellen hemd zag men bloed.
Colette wilde zijne wonden onderzoe
ken, maar ze had er den moed niet toe.
Ze liet een geneesheer ontbieden.
Toen liet ze haar oogen in het rond
gaan.
Gérard was nergens te zien.
Toen begreep ze alles.
Ze verzocht de omstanders, Gérard te
gaan zoeken, want ze vreesde, dat hij tot
een wanhoopsdaad in staat zou zijn.
Met een bejaard huisvriend bleef Colet
te bij den gewonde achter.
Ze durfde hem niet aan te raken, want
ze vreesde hem nog meer pijn te doen.
Na de eerste bewusteloosheid was hij
weer spoedig tot zichzelven gekomen, en
ze had de voldoening, zijne stem weer te
hooren.
„Colette," riep hij met gesloten oogen.
Bevende trad ze nader, terwijl ze zich
inspande om kalm te schijnen.
„Hier ben ik, Roger," antwoordde ze.
Zijne oogen bleven gesloten, en een
glimlach kwam op zijne lippen.
„Maak je niet ongerust, Colette," zei
hij.
„Het zijn maar eenige hagelkorrels, die
in mijn schouder zijn gedrongen.Hij
wilde patrijzen schieten, en ik heb hem
zelf die hagelkorrels gegeven. Het is mijn
schuld.
Hij opende langzaam de oogen, keek in
het rond, en glimlachte.
Hij strekte de rechterhand uit, waarin
Colette de hare lei.
Nadat beiden eenige oogenblikken het
stilzwijgen hadden bewaard, vervolgde de
gewonde
„Die arme Gérard. Het is wel hard voor
hem, gij zult hem moeten troosten, Colet
te."
„Voor hem is het minder erg, dan voor
u zeiven, Roger," antwoordde Colette.
„Neen, dat moet ge niet zeggen. Die
arfne Gérard."
Colette boog zich over hem heen, en
kuste zijn voorhoofd.
„Ik dank je voor al je zorgen," mompel
de Roger met zwakke stem.
„Spreek nu niet meer. Het zou je te veel
vermoeien," zei Colette, terwijl ze naast
de legerstede plaats nam.
Een kwartier later kwam de geneesheer.
Na een zorgvuldig onderzoek ontdekte
hij vijf of zes kleinfe wonden die door de
hagelkorrels waren veroorzaakt, en die
geen gevaar opleverden.
Maar bovendien waren ook eenige kor
rels diep in het vleesch gedrongen, en het
zou van veel pijn vergezeld gaan, die eruit
te halen, hoewel de operatie niet levensge
vaarlijk was. Eindelijk ontdekte hij nog,
dat een der korrels veel verder was door
gedrongen, en misschien wel een der lon
gen had geraakt.
Daaromtrent durfde de doctor geen be
slist oordeel uit te spreken, hoewel hij
hoopte van neen.
Hij was maar een eenvoudig geneesheer
uit de provincie en wilde daarom gaarne
een consult houden met een collega uit
Parijs.
Uit voorzichtigheid had een der vrien
den van Roger al een geneesheer uit Parijs
ontboden.
„Voorloopig kunt gij toch wel beginnen,
de andere hagelkorrels er uit te halen,"
zei Roger tot den doctor. „Ik vrees geen
pijn. Ik zal geduldig zijn."
De doctor voldeed aan zijn verlangen.
En terwijl hij bezig was,zijne instrumen
ted te voorschijn te halen, kwam men Co-
lette mededeelen, dat Gérard gevonden
was.
Men had hem onder een boom bij de
rivier zien zitten, terwijl hij in allen ernst
erover nadacht, of het zijn plicht niet
was, in het water te springen, om de
misdaad, die hij bedreven had, uit te boe
ten 1
Zijn verwarde haren en wanhopige ge
laatsuitdrukking waren wel instaat,het me
delijden maar tevens den lachlust op te
wekken.
„Wilt u nog even met de operatie
wachten, doctor," zei Roger. „Wanneer
Gérard hier is, dan moet ik hem eerst
spreken."
Gerard werd bij hem gebracht.
En toen hij Roger op de legerstede uitge
strekt zag liggen, en de instrumenten voor
de operatie op de tafel zag, barstte de
arme jongen in snikken uit.
Hij wilde op de knieën vallen, om zijn
zwager vergiffenis te vragen, maar de
doctor hield hem tegen, en deed hem op
merken, dat alle gemoedsaandoeningen
schadelijk waren voor den gewonde.
„Ik zal mij kalm houden, doctor," zei Ro
ger, „en ook Gérard zal zich kalm houden.
Hij moet u nu bij de operatie bijstaan, en
u zult tevreden over hem zijn. Gérard, ga
nu eerst je handen wasschen, want ze
zien er smerig uit."
De doctor scheen op de hulp van den ar
men jongen niet erg gesteld te zijn, maar
Roger stelde hem gerust. Hij doorstond de
operatie met grooten moed.
Maar toen alles was afgeloopen, kre
gen de zenuwen bij Gérard de overhand.
Colette nam hem mede naar hare ka
mer, liet hem een glas water drinken, en
toen hij eenigszins gekalmeerd was, vroeg
ze hem
„Hoe is'het toch gekomen, Gérard?"
„Ik weet het zelf niet," antwoordde de
arme jongen, terwijl hij in snikken uit
barstte. „Dat verwenschte geweer ging
vanzelf af, op het oogenblik, dat ik een
vlucht patrijzen meende te zien. Ik mikte
rechts en Roger stond links, en toen.
Colette kon evenmin als iemand anders
een andere verklaring uit hem krijgen.
Toen ging Colette weer naar Roger
terug, die met bleek gelaat op zijne leger
stede lag uitgestrekt.
Hij zag er uitgeput uit, maar toen hij
zijne vrouw zag binnenkomen, lachte hij
haar vriendelijk toe.
„Wat hebt ge goed voor mij gezorgd,"
zoo zei hij. „Nu is het ergste voorbij."
Maar de doctor was minder gerust.
Hij vreesde nog altijd, dat een der ha
gelkorrels in de longen was doorgedron
gen.
En zoolang daaromtrent geen zekérheid
bestond, moest de gewonde zich rustig
houden, en moest de grootste voorzichtig
heid in acht genomen worden.
*Eerst laat in den avond kwam de ge
neesheer, die uit Pariis w» ontboden.
Hij kon na een zorgvuldig onderzoek
gelukkig constateeren, dat de longen on
gedeerd waren. Maar het had maar wei
nig gescheeld en de operatie, die nog
moest geschieden, was niet zonder ge
vaar, maar liep gelukkig af. Roger hield
tich moedig, en wilde zelfs niet eens
gechloroformeerd worden.
Toen de doctor hem den volgenden
morgen kwam bezoeken,had hij de koorts,
Het verbinden der wonden vereischte
veel zorg, en de doctor wilde een verple
ger doen komen, maar Colette wilde er
niet van hooren. Ze wilde Roger geheel
alleen verplegen en ze deed het voortref
felijk.
Al de genoodigden waren dadelijk na
het ongeval vertrokken.
Alleen Gérard bleef zijn zuster gezel
schap houden en stond haar in alles
trouw bij, en na eenige weken was Roger
weer geheel hersteld.
Op zekeren morgen kwam de heer
Maubert onverwacht te Néris aan, om
zijn vrouw af te halen.
Al zijn zaken waren nu tot zijn volko
men tevredenheid geregeld.
Cécile was de eerste, die hem tegemoet
trad. Van haar vernam hij vele dingen, die
in de brieven, die hij ontvangen had,
maar terloops waren aangeduid.
Maar Cécile sprak hem zoo min mo
gelijk over Isabelle, en in 't geheel niet
over het verdwenen en weer teruggevon
den bankbiljet.
Ze wilde het liever aan haar moeder
overlaten, om die zaak op het meest daar
voor geschikte oogenblik ter sprake te
brengen.
De heer Maubert keurde al de maatre
gelen goed, die zijn dochter genomen had,
en toen zag hij haar oplettend aan.
„Ge zijt vermagerd, in al den tijd, dat
ik u niet gezien heb, kindlief," zoo zei
hij bezorgd. „Ge ziet er zoo afgemat uit,
en ik geloof, dat ge nu zelve een herstel-
lingskuur zult noodig hebben. Ge hebt
uzelve geheel voor anderen opgeofferd."
Hij stelde Cécile verschillende vragen
omtrent de oorzaak van den hevigen
schok, dien zijn vrouw had moeten door
staan.
Toen hij afscheid van haar had geno
men, had niets hem hare weder-instor-
ting doen vermoeden, want bij zijn ver
trek was haar toestand tamelijk bevre
digend.
En toen Cécile hem maar weinig op
zijne vragen antwoordde, en hij begreep
dat er toch niet meer uit haar te halen
was, zei hij ontevreden
„Ja, ik begrijp het wel. Isabelle zal er
wel niet onschuldig aan zijn. Maar de
schok moet wel hevig geweest zijn. Je
moeder zal mij wel zeggen, wat er gebeurd
is."
„O, dat moe. u haar nu nog n et vragen,
papa. Het zou haar til te zeer aangrijpen.
Ja,het is waar, dat Isabelle er met onschul
dig aan is. Maar op het oogenblik is zij bij
Lucien gelogeerd, en daar kan ze niet veel
kwaad doen. U moet haar maar laten waar
te is, en haar vooral niet spoedig laten te
rugkomen. Eerst moet mama geheel ge
nezen zijn."
Haar vader vroeg haar mets meer.
„Het was wel ongelukkig, dat ik genood
zaakt was, op reis te gaan," zoo zei hij,
„maar wie had dat alles ook kunnen voor
tien? En als ik nu maar bij u allen kon blij
ven 1 Maar nu zal ik weer genoodzaakt
tijn, naar Tirol te gaan, en helaas ben ik de
Duitsche taal niet machtig. Alleen gij,
Gérard en Isabelle verstaat die taal, om
dat gij een Duitsche gouvernante hebt ge
had. En gij kunt mij niet vergezellen,
omdat je moeder je zorgen nog niet kan
ontberen."
„Waarom neemt u Gérard dan niet mee,
papa vroeg Cécile, „Hij zou zoo gaarne
met u willen reizen, en ik verzeker u, dat
hij zoo goed Duitsch kan spreken. Ik ge
loof niet, dat zijn kennis u in andere op
zichten heel groot is, maar in het Duitsch
is hij goed bedreven."
„Ja ge hebt gelijk. Ik zal er eens over
denken."
Mevrouw Maubert was nu weer in
zóóverre hersteld, dat ze naar Parijs kon
vertrekken, en vier dagen later kwam men
daar aan.
Met groote belangstelling las Cécile da
gelijks de nieuwsbladen, en het viel hare
»ioeder op, dat ze zoo weinig spraakzaam
was.
„Gevoelt ge u niet wel, kindlief vroeg
mevrouw Maubert haar op zekeren avond.
„Maak u niet ongerust, mama, ik ben al
leen maar een weinig vermoeid," luidde
het antwoord.
Maar het was geen vermoeienis.
Cécile zocht in de nieuwsbladen naar
een bericht dat ze al lang. had verwacht
Eindelijk werd hare nieuwsgierigheid be
vredigd.
Ze las het bericht, dat de bekende in
genieur Armand Carval zich te Marseille
naar China had ingescheept, waar hij
eene hoogst belangrijke zending te vervul
len had
Dien dag was Cécile treurig gestemd.
Maar ze wist haar leed met berusting te
dragen. Toch werd het haar eerst nu duide
lijk, hoe groot hef offer was, dat ze ge
bracht had.
Maar was het dan haar p'icht niet, hare
moeder schadeloos te stellen voor het
verdriet, dat ze van een van hare kinderen
moest ondervinden
Toch kwam er ook een flauwe hoop bij
haar op, en ze bedacht, dat alles mis
schien nog niet verloren was.
Den volgenden dag toonde hare moe
der haar een brief, dien ze van Lucien
had ontvangen, en een groote ontsteltenis
bij haar teweeg had gebracht.
„De toestand is hier onhoudbaar gewor
den, beste mama," zoó schreef hij. „Na
dat Isabeile van haar bezoek bij mevrouw
de Vautrait is teruggekomen, heeft zij de
geheele huishouding in wanorde gebracht.
Zoolang zij bij ons blijft, zal het ons onmo
gelijk zijn, dienstpersoneel te houden. On
ze keukenmeid en een kamermeisje heb
ben ons den dienst opgezegd, en wij vree
zen, dat er geen andere oplossing is, dan
dat Isabelle weer naar u terugkeert. Zoudt
u daarom zoo goed willen zijn, haar terug
te roepen Wij zullen er voor zorgen, dat
zij onder vertrouwd geleide de reis onder
neemt."
Het was een lastig geval.
Maar het verzoek van Lucien kon moei
lijk worden geweigerd, en daarom werd be
slótgn, om dadelijk aan Isabelle te schrij
ven, en haar namens haar vader te beve
len, zoo spoedig mogelijk terug te keeren.
Isabelle was woedend, toen ze dien brief
ontving, en dadelijk deelde ze het aan me
vrouw de Livérac mede, terwijl ze niet ver
zuimde, erbij te voegen, met welken trein
ze zou vertrekken.
Mevrouw de Livérac vatte dadelijk een
plan op, dat ze met Ernest besprak, die
het in alle opzichten goedkeurde.
Mevrouw Béthune, eene dame op leef
tijd, en eene goede kennis van Lucien en
zijne vrouw, had zich bereid verklaard,
Isabelle naar hare ouders terug te gelei
den, en zoo vertrok men dan op het be
paalde uur.
Te Angoulême, waar men van trein
moest verwisselen, was er een groot ge
drang op het perron.
Wordt vervolgd.
Meer dan twee derden van de Pauselijke
Staten waren op het einde van 1860 in
handen der Piemonteezen.
Het gebied, wat nog tien jaar aan den
Paus zou verblijven, had een moeilijk op,
alle plaatsen tegelijk te verdedigen grens.
Ofschoon het Piëmonteesch leger uit
vrees voor Frankrijk de overgebleven be
zittingen van den Paus niet durfde aan
vallen, bleven revolutionnaire benden,
opgestookt door de Italiaansche regee
ring het Pauselijk gebied onveilig ma
ken en de bewoners der grensplaatsen
plunderen en brandschatten. Het was de
taak der Pauselijke troepen, op de eerste
plaats der Zouaven, die goed gewapende
en georganiseerde benden te bestrijden.
Ze uitroeien was onmogelijk, daar ze tel
kens konden vluchten op het Italiaansch
gebied, waar ze opnieuw gewapend en ver
sterkt werden.
Bovendien vonden zij bij de dorps
bewoners maar al te vaak hulp en steun,
daar deze, of uit vrees of wegens familie
betrekkingen, de roovers waarschuwden
als er troepen op hen werden afgezonden
en hen van levensmiddelen voorzagen,
die de roovers gewoonlijk ruim betaalden
met het geld, dat zij van de rijke grond
eigenaars als losgeld afpersten.
Weken lang zwierven de Zouaven soms
in de bergen rond, onder den blooten he
mel overnachtend en berg-op berg-af de
roovers achternazetfend.
De Fransche troepen hadden de op
dracht te beletten, dat de Zouaven de
grenzen overschreden, waar ze onmiddel
lijk in aanraking zouden zijn gekomen met
de Italiaansche troepen.
In den loop van het jaar 1861 nam de
kommandant der Pauselijke Zouaven,
graaf de Becdelièvre, zijn ontslag en werd
vervangen door kolonel Allet, een Zwit
ser van geboorte. Deze had reeds in den
slag van Castelfidardo bewijzen van groo
ten moed en bekwaamheid gegeven. Ko
lonel Allet was iemand van reusachtige
lichaamsgestalte, maar tevens de beste en
voorkomèndste man, die men zich denken
kpn een vader voor zijn Zouaven, die
hem vertrouwelijk den naam van Papa
Allet gaven.
Tot luitenant-kolonel werd benoemd
baron Athanase de Charette de la Con-
trie.
De eerste betrekkelijk rustige jaren na
1860 konden besteed wprden voor 'een
grondige militaire oefening van het re
giment. Het kreeg een staf van beproefde
en kundige officieren en onderofficieren
Bijna alle officieren behoorden tof den
ouden Franschen adel. De meeste onder
officieren vin het regiment hadden een
goede, wetenschappelijke opvoeding ge
kregen, velen hadden de hoogère studies
verlaten om dienst te nemen bij dit keur
korps zij waren dus volkomen berekend
om na een korte militaire opleiding als
zelfstandige aanvoerders op te treden, wat
vooral voor dit korps en voor den strijd
die het te wachten stónd een eerste ver
eischte .was.
Ook onder de gewone soldaten vond
men een groot aantal zeer ontwikkelde
jongelui. Voor een groot gedeelte waren zij
voortgekomen uit den Belgischen en
in de latere jaren Nederlandschen bur
ger- en boerenstand hun edele geest
drift en ware opoffering vormden hen
tot de beste soldaten van de wereld, want
door een godsdienstig beginsel gedreven
omhelsden zij vrijwillig een stand, die
hen anders zou hebben tegengestaa'n, maar
waarvan zij nu alle vermoeienis, onaan
genaamheden en verveling met liefde
droegen.
Monseigneur de Mérode, de Minister
van Oorlog, was van plan om zoo mogelijk
het verloren gebied te heroveren we
zullen zien, hoe hem door de Franschen
belet werd aan dat voornemen gevolg te
geven.
Den 22sten Januari 1861 trok een Pië-
monteesche legerafdeeling van 1000 man
over de grens, plunderde het klooster van
Casamari en stak het daarna in brand.
Hierop gaf de Minister aan den kom
mandant bevel het dorp Passo de Correse,
dat een belangrijken weg beheerschte, en
daarom voor een gedeelte bezet was door
een sterke afdeeling Piëmonteezen, van
de vijanden te zuiveren. In het holle van
den nacht trokken de Zouaven over de
rivier, die de grens vormde en namen na
een kort gevecht heel den vijandelijken
troep gevangen. Nieuwe afdeelingen met
artillerie kwamen de komende dagen aan
om het plan van De Mérode de volvoe
ren, en tegen Rieti op te trekken.
Reeds hadden de Zouaven een heelen
nacht gemarcheerd na?r hét beoogde doel,
toen in den vroegen morgen een Fransch
stafofficier hun achterop kwam rijden en
het bevel overbracht van den Franschen
generaal De Goyon. onmiddellijk rechts
omkeer te maken en het vijandelijk ge
bied te verlaten. Fransche troepen zouden
Corresse bezetten en eiken aanval van
die zijde tegen het Pauselijk gebied ver
hinderen.
Toen eenige compagnies Piëmonteezen
hijCeprano de Pauselijke grens over
schreden en door een kleine afdeeling
Zouaven op de vlucht werden gedreven,
kwamen onmiddellijk de Fransche troe
pen zich in Ceprano legeren en kregen de
Zouaven bevel zich ver van de grens te
houden.
Met de rooverbenden echter rustte de
strijd nooit en hier vonden de Zouaven de
beste oefenschool voor de gevechten in het
bergland, die hun in later jaren wachtten.
Een belangrijke gebeurtenis in het jaar
1864 zou een snelle uitbreiding van het
Zouaven korps bevorderen.
Den 13deti September van dat jaar werd
een beruchte overeenkomst gesloten tus
schen Keizer Napoleon III en Victor Em
manuel, Koning van Italië. Hierbij werd
bepaald, dat de Fransche troepen binnen
twee jaar het Pauselijk gebied voor goed
zouden verlaten, de Italiaansche koning
zou Florence als hoofdstad van zijn rijk
uitroepen en zoo Rome aan den Paus
laten. Door dit verdrag werd de Paus aan
de willekeur van de Italiaansche regee
ring overgelaten.
Om op alle gebeurtenissen voorbereid
te zijn, besloot de Pauselijke regeering het
leger uit te breiden. Dit was de taak van
den nieuwen minister van oorlog, gene
raal Kanzier.
Deze Duitscher it Baden was sedert
1845 in Pauselijken diénst. In 1860 wist hij
zich door de Piëmonteezen heen te slaan
en met zijn manschappen Ancona te be
reiken. Zijn trouw en bekwaamheden
werden door ieder erkend. Na den plot-
selingen dood van Lamoricière op zijn
kasteel te Prouzelles, werd hij tot opper
bevelhebber van de Pauselijke troepen
benoemd.
Het aanstaande vertrek van de Fransche
bezettingstroepen was toch niet zonder
voordeel voor het Pauselijk leger. De Pau
selijke autoriteiten kregen wat meer vrij
heid van handelen en het vertrek der Fran
schen wekte bezorgdheid af voor de on
afhankelijkheid des Pausen en deed nieu
we scharen vrijwilligers toestroomen.Daar-
bij matigde zich generaal Goyon, de opper
bevelhebber der Fransche troepen, een
soort beschermheerschap aan, dat men
zich terwille van Frankrijk wel een weinig
moest laten welgevallen, maar dat ook
vaak tot moeilijkheden aanleiding gaf
met de Pauselijke troepen. Om de Fran
sche gevoeligheid te ontzien, had men de
werving voor het regiment Zouaven sedert
1862 wat laten verslappen. Nu gold deze
vrees niet meer.
Het bericht, dat de H. Vader zou ver
laten worden door de Fransche bescherm-
troepen, deed een schok gaan door 't
christenvolk. De oproep van den Paus om
nieuwe vrijwilligers ter verdediging van
het erfdeel van Sint Petrus, verwekte een
heilig enthousiasme.
Slechts zelden heeft men zoo'n edele
geestdrift gezien, die uit alle oorden der
beschaafde wereld duizenden (jongeman
nen uit alle rangen en standen der maat
schappij naar Rome deed snellen om hun
leven en bloed aan te bieden ter verdedi
ging van de heilige rechten van den Paus.
't Was een tocht naar Rome niet om het te
plunderen en te verdelgen gelijk de Ger
manen in de dagen der Volksverhuizing,
maar om het heilige Rome te verdedigen
tegen haar snoode belagers.
Afstammelingen van Galliërs en Ger
manen, van Cothen en Longobarden, van
Noormannen en van al die volken, voor
wie Rome eens een lokkende buit ter
plundering was, trokken nu op om dat
zelfde Rome te verdedigen en met hun
bloed een zoenoffer te brengen voor wat
eeuwen geleden hun vaderen tegen de
eeuwige stad misdreven hadden.
Onder die vrijwilligers waren jongeman
nen uit de edelste geslachten, voor wie de
toekomst zonder zorgen zich in al haar
heerlijkheid openstelde, die niet wisten
wat ontbering, wat honger en dorst, wat
vermoeiende en uitputtende marschen be-
teekenden, die de hoop en de trots van ge
heel een geslacht waren dragers van een
ouden naam, die reeds voor Akko en Jeru
zalem had geklonken, en de schrik was
geweest van Saladijns leger. En nu ver
lieten zij alles om de uniform van den een-
voudigen Zouaaf aan te trekken om te ge
hoorzamen aan een korporaal, misschien
de zoon van een der pachters van hun
vader. Daar waren jongens uit de Vlaam-
sche enNederlandsche gouwen,die hun ge
boortedorp nauwelijks verder verlaten
hadden dan de spits van hun dorpstoren
zich liet zien, die met een kleinen reiszak
over den schouder de verre reis gingen
ondernemen om als helden te strijden en
te sterven. Moeders kwamen hun zonen,
soms bijna nog kinderen, aan Pius IX
aanbieden, hem als een gunst smeekend
ze onder zijn soldaten op te nemen. Daar
waren vaders, die tegelijk met hun zonen
hun namen op de stamregisters der Zou
aven lieten schrijven. Gewezen officieren,
hoofdofficieren zelfs namen het geweer
van den gewonen soldaat op om naast en
met hem te diénen. Jonge advocaten ga
ven een schitterende toekomst prijs, bur
gemeesters lieten hun ambt varen, rech
ters legden neer hun weidsche toga, allen
om den ransel van den Pauselijken Zouaaf
op den rug te nemen en verdedigers te
worden van het geschonden en gehoonde
recht.
En naast die opoffering der zonen, wat
een opoffering der ouders, naast de geest
drift der jongeren, wat een heilig vuur bij
de ouderen, die thuis moesten blijven,
maar daarom niet minder in de weer wa
ren om overal comité's op te richten, om
geld bijeen te brengen zoowel voor de reis
en de behoefte der Zouaven als voor den
St. Pieterspenning, die den beroofden
Paus in staat moesten stellen de kosten
van zijn leger en van den krijg te dra
gen. De rijken gaven goud, de armen hun
penningske. Zeker, Pius IX heeft veel
geleden onder de ondankbaarheid van de
Italianen en de snoode aanslagen van
Victor Emmanuel maar God heeft hem
ook in de gehechtheid van andere naties
groote vertroosting en vreugde geschon
ken, en Nederland was zeker niet de ge
ringste dier naties. Met rechtmatigen trots
mag het de woorden van Mgr. de Segur
herhalen, dat het aan de spits stond van
de verdedigers en de martelaren van den
H. Stoel.