Van Caslellidardo lol Meniana. juffrouw Cécile veel invloed op hen uit oefent." Isabelle sprong driftig op. Wat had Cécile daarmee te maken?" 200 vroeg ze. Het was wel niet te ontken nen, dat iedereen naar de woorden van Cécile luisterde, maar wat was ze dan meer dan eene oudere zuster En bovendien was Isabella immers over een paar jaar meerderjarig Nu kon Ernest een glimlach met onder drukken. Jawel, over eenige jaren zou Isabelle meerderjarig zijn, maat het voor uitzicht, drie jaar op haar te moeten wach ten, kwam hem weinig aanlokkelijk voor Zoo iets mocht al in den aartsvaderlij ken tijd zijn voorgekomen, maar nu be stond dat niet meer, zoo beweerde hij. Hij betoogde, dat het noodzakelijk was, tot eene schikking te komen en hij drong er op aan, dat beiden, om te beginnen, eene briefwisseling met elkaar zouden onderhouden. „Ik ben er mij volkomen van bewust, dat mijn voorstel weinig overeenkomt met hetgeen in onze kringen als welvoegelijk wordt beschouwd, lieve Isabelle," zoo voegde hij er bij, „maar nooit zal het ons gelukken, alle moeilijkheden te boven te komen, die men ons in den weg zal stellen, wanneer wij niet op elkaar kun nen rekenen, en vrij onze gedachten te genover elkaar kunnen uitspreken." Isabelle aarzelde. Maar eindelijk liet ze zich toch er toe over halen, hem te beloven, dat ze hem geregeld zou schrijven, en er werd over eengekomen, dat de moeder van Ernest zich met de taak moest belasten, de brie ven hunne bestemming te doen bereiken. „Ik vrees maar ééne zaak, namelijk dat papa, wanneer hij ontevreden is over mijne keuze, mij een al te onbeduidende hu welijksgift zal schenken," zoo zei Isa belle, toen beiden alles met elkaar hadden afgesproken. Ernest trok een bedenkelijk gezicht. „En dat zou ons allesbehalve te pas ko men," voegde Isabelle erbij. „Gij zijt zelf niet bemiddeld, en als men mij ook maar weinig wil geven „Misschien zal dat nog wel terecht ko men, als ge het voorzichtig aanlegt," bracht Ernest in het midden Toen Isabelle alleen op hare kamer was gekomen en rustig kon nadenken over het gewichtig besluit, dat ze genomen had, was ze niet erg tevreden gestemd. Ze ge voelde eigenlijk geen liefde voor Ernest, maar ze wilde nu eenmaal ten koste van alles getrouwd zijn. Ten koste van alles wilde ze uit hare te genwoordige omgeving komen, waar ze zoo werd miskend E11 bovendien zou het eene groote zelfvoldoening voor haar zijn, voor Cécile getrouwd te zijn. Maar wat haar een nog grootere vol doening verschafte, dat was de gedachte, dat niemand van hare familie op Ernest de Livérac gesteld was, en wat nog erger was, men hem zelfs niet kon uitstaan. O, hoe woedend zouden allen zijn als zij hem als een familielid moesten be schouwen En was er eene grootere voldoening voor haar denkbaar Maar toch waren er ook nog wel en kele schaduwzijden, die haar de naaste toekomst minder aanlokkelijk deden toe schijnen. Ze begreep wel, dat hare moeder zeer tegen dat huwelijk zou zijn. En ook voorzag ze de tegenwerking van Cécile, van wie ze wel de noodige onaangenaamheden te hooren zou krijgen. O, hoe onuitstaanbaar was toch die Cécile en was het niet een ongehoorde brutaliteit, dat ze het gewaagd had, haar portemonnaie te openen, 0111 daar een bankbiljet uit te nemen Om zóó iets te doen, moest men wel alle fatsoen, alle} schaamtegevoel hebben afgelegd Toen Ernest zijne aanstaande vrouw aan zijne moeder ging voorstellen, trok mevrouw de Livérac een zeer ernstig ge laat. Eene verloving zonder toestemming der wederzijdsclie ouders. Zoo iets moest in een fatsoenlijke fa milie niet kunnen voorkomen. En nu durfde men haar nog te vragen, zich met de bezorging der briefwisseling te willen belasten Neen, dat zou nooit gebeuren k Maar toen ze die beslissende woorden had gesproken, dacht ze na. Ze begreep, dat het wel zou moeten ge schieden, als ze haar doel wilde bereiken. „Waarom vraagt ge niet dadelijk de toe stemming van uwe ouders zoo vroeg ze aan Isabelle. „Omdat mama nu ernstig ongesteld is," ïoo luidde het antwoord. „Wij moeten dat nu noodzakelijk nog cenigen tijd uitstel len. Jn wij kunnen daarbij niet anders dan winnen." Mevrouw de Livérac bedacht, dat de moeder van Isabelle misschien wel spoe dig zou sterven. Ze begreep, dat Isabelle daarom wel niet zou treuren, misschien zelfs wel het tegen deel. En de heer Maubert zou wel geen tijd hebben, en misschien nog minder lust, om zich met het uithuwelijken van zijn dochters bezig te houden. En als zijn vrouw er niet meer zou zijn, zou het misschien het meest geschikste oogenblik zijn, om alles vtn hem te ver krijgen, wat men begeerdezonder nog te spreken van de omstandigheid, dat Isabelle door haar moederlijk erfdeel eene" rijke partij zou zijn. Dat alles bedacht mevrouw Livérac. Over de huiselijke deugden van hare aanstaande schoondochter bekommerde ze zich minder. De geldelijke belangen van haat en haar zoon waren voor haar de hoofdzaak. „Is mevrouw Maubert werkelijk ern stig ongesteld vroeg ze op belangstel lenden toon. Isabelle haalde de schouders op Ze deed zelfs geen moeite, haar onver schilligheid te verbergen. En ze begreep ook, dat het geen het minste nut zou hebben, hier droefheid te huichelen. „Bezit uwe moeder een groot fortuin vroeg mevrouw de Livérac op bescheiden toon. „Haar huwelijksgift was tamelijk groot,' antwoordde Isabelle, „maar van de hu welijksvoorwaarden ben ik niet op de hoogte. Ik ben daar nooit achter kunnen komen." Er volgde eenige oogenblikken stilte. En toen begon men over een naaste toekomst te spreken. Isabelle zou den volgenden dag met haar schoonzuster naar Bordeaux terug- keeren. En binnen-een niet al te lang tijdsverloop rekende men er op, elkaar t.e Parijs weer te zien. Intusschen zou mevrouw de Livérac met hare aanstaande schoondochter een geregelde briefwisseling onderhouden. En Isabelle was met een gevoel van trots vervuld in het vooruitzicht, vroeger dan hare zuster Cécile te zullen trouwen, en vroeger dan zoovele van hare beken den, die ouder waren dan zij. „Hebt ge al bericht ontvangen, om trent den toestand van mama vroeg Roger de Vautrait aan zijne vrouw, ter wijl beiden in den tuin wandelden. „Ja zeker," antwoordde Colette, „Ge rard heeft mij een brief van Cécile laten lezen, die mij geheel gerustgesteld heeft Zij is toch bewonderenswaardig, die Cé cile. Er behoorde moed toe, 0111 met ma ma de reis naar Néris te ondernemen. Al heeft ze het in korte dagreizen gedaan, om de zieke zooveel mogelijk aile ver moeienissen te besparen, en al heeft Gé- rard haar vergezeld, toch was het een groot waagstuk en de moeilijkheden, die ze ondervonden heeft, waren grooter dan ze wil bekennen." „Ik kan dat tusschen de regels van haar brief lezen. Maar gij houdt nu eenmaal niet van Cecile." „Toch wel," antwoordde Roger. „Het heeft mij eerst vee! moeife gekost, de goede zijden van haar karakter te begrijpen, maar nu heb ik leeren inzien, dat ze gelijk had in vele opzichten, waarin ik haar vroeger ongelijk gaf. Ze heeft zulk een bijzondere manier, iemand de waarheid te zeggen, die niet altijd aangenaam is, maar soms is ze onweerstaanbaar. Ze heeft ons zomerverblijf in de villa les Pavilions zoo aangenaam weten te maken. Hoe meer men haar leert kennen, hoe beter men haar leert waardeeren. Ze heeft mij dikwijls verweten, dat ik mijne vrouw verwaar loosde, en eerst wilde ik niet daarvan hoo ren, en ik zou zelf niet weten te zeggen, hoe ze het heeft aangelegd, om mij te overtuigen, dat ik ongelijk had, maar nu ben ik er haar zoo dankbaar voor, dat ze die treurige verwijdering tusschen ons heeft doen ophouden. Maar minder dank baar ben ik haar er voor, dat zé Gerard hierheen heeft gezonden, met zijn nieuw jachl geweer. Hebt ge wel opgemerkt, hoe onhandig hij nog is „Alle jongens van zijn l^ftijd zijn on handig," zei Colette verontschuldigend. „Hij zal wel leeren door ondervinding." „Als het maar niet ten koste van mij is," zei Roger. „Morgen moet ik met mijne vrienden op de jacht, en hij wil natuurlijk mee, om zijn geweer te probeeren, en daar ik het hem in een ondoordacht oogenblik beloofd heb, kan ik het hem moeilijk weigeren, maar ik vrees, dat er nog een ongelig zal gebeuren." Er waren eenige vrienden bij Roger ge logeerd, die door hem op de jacht waren uitgenoodigd. Den volgenden morgen, toen Colette nog in diepe rust was verzonken, waren al len, na het gebruik van een vluchtig ont- .bijt, al vroeg ter jacht uitgetrokken. Het geweer van Gérard was door Ro ger aan een zorgvuldig onderzoek onder worpen, terwijl hem de grootste voorzich tigheid was aanbevolen. Toen Colette ontwaakte, maakte ze geen den minsten haast, want ze verwachtte de jagers niet vóór den middag terug. Na zich gekleed te hebben, begon ze een brief aan hare moeder te schrijven, maar toen ze rustig voor haar schrijftafel was gezeten, wilde het maar niet vlotten. Allerhande gedachten kwamen bij haar op, en vol groote dankbaarheid herinnerde ze zich, hoeveel ze aan hare zuster Cécile was verschuldigd, die door hare trouwe zorgen hare moeder in het leven had ge houden, en zulk een gunstigen invloed op Roger had uitgeoefend. En nu kon ze de toekomst weer met ver trouwen tegemoet zien. Er klonk een geweerschot op niet al te grooten afstand. Het was niet het eerste dat ze dien mor gen had gehoord, maar tot nu toe had'ze er maar weinig acht op geslagen. Ze zag op de pendule. Het was al negen uur. Buiten hoorde ze schreden naderen, en onder het venster van hare kamér klon ken verschillende stemmen. Ze stond op en zag naar buiten. Eenige heeren van het gezelschap, dat in den vroegen morgen ter jacht was uitge trokken. stonden om een draagbaar ge schaard, waarop iemand lag uitgestrekt. Het was Roger Met moeite richtte hij zich op, en met wankelende schreden trad hij vooruit, door twee van zijne vrienden ondersteund. Colette snelde naar beneden. „Het heeft niets te beduiden, Colette," zei Roger, toen hij haar zag naderen. Hij trachtte te glimlachen, maar zijn pijnlijk verwrongen gelaat toonde de smart, die hij gevoelde. „Het is niets, Colette", herhaalde hij, „alleen eenige hagelkorrels in den linker schouder." Maar hij kon zich niet*alleen staande hou den. Zijne vrienden moesten hem onder steunen, om hem naar boven te brengen. En toen men hem ontkleed en te bed had gelegd, verloor hij zijn bewustzijn. Op zijn flanellen hemd zag men bloed. Colette wilde zijne wonden onderzoe ken, maar ze had er den moed niet toe. Ze liet een geneesheer ontbieden. Toen liet ze haar oogen in het rond gaan. Gérard was nergens te zien. Toen begreep ze alles. Ze verzocht de omstanders, Gérard te gaan zoeken, want ze vreesde, dat hij tot een wanhoopsdaad in staat zou zijn. Met een bejaard huisvriend bleef Colet te bij den gewonde achter. Ze durfde hem niet aan te raken, want ze vreesde hem nog meer pijn te doen. Na de eerste bewusteloosheid was hij weer spoedig tot zichzelven gekomen, en ze had de voldoening, zijne stem weer te hooren. „Colette," riep hij met gesloten oogen. Bevende trad ze nader, terwijl ze zich inspande om kalm te schijnen. „Hier ben ik, Roger," antwoordde ze. Zijne oogen bleven gesloten, en een glimlach kwam op zijne lippen. „Maak je niet ongerust, Colette," zei hij. „Het zijn maar eenige hagelkorrels, die in mijn schouder zijn gedrongen.Hij wilde patrijzen schieten, en ik heb hem zelf die hagelkorrels gegeven. Het is mijn schuld. Hij opende langzaam de oogen, keek in het rond, en glimlachte. Hij strekte de rechterhand uit, waarin Colette de hare lei. Nadat beiden eenige oogenblikken het stilzwijgen hadden bewaard, vervolgde de gewonde „Die arme Gérard. Het is wel hard voor hem, gij zult hem moeten troosten, Colet te." „Voor hem is het minder erg, dan voor u zeiven, Roger," antwoordde Colette. „Neen, dat moet ge niet zeggen. Die arfne Gérard." Colette boog zich over hem heen, en kuste zijn voorhoofd. „Ik dank je voor al je zorgen," mompel de Roger met zwakke stem. „Spreek nu niet meer. Het zou je te veel vermoeien," zei Colette, terwijl ze naast de legerstede plaats nam. Een kwartier later kwam de geneesheer. Na een zorgvuldig onderzoek ontdekte hij vijf of zes kleinfe wonden die door de hagelkorrels waren veroorzaakt, en die geen gevaar opleverden. Maar bovendien waren ook eenige kor rels diep in het vleesch gedrongen, en het zou van veel pijn vergezeld gaan, die eruit te halen, hoewel de operatie niet levensge vaarlijk was. Eindelijk ontdekte hij nog, dat een der korrels veel verder was door gedrongen, en misschien wel een der lon gen had geraakt. Daaromtrent durfde de doctor geen be slist oordeel uit te spreken, hoewel hij hoopte van neen. Hij was maar een eenvoudig geneesheer uit de provincie en wilde daarom gaarne een consult houden met een collega uit Parijs. Uit voorzichtigheid had een der vrien den van Roger al een geneesheer uit Parijs ontboden. „Voorloopig kunt gij toch wel beginnen, de andere hagelkorrels er uit te halen," zei Roger tot den doctor. „Ik vrees geen pijn. Ik zal geduldig zijn." De doctor voldeed aan zijn verlangen. En terwijl hij bezig was,zijne instrumen ted te voorschijn te halen, kwam men Co- lette mededeelen, dat Gérard gevonden was. Men had hem onder een boom bij de rivier zien zitten, terwijl hij in allen ernst erover nadacht, of het zijn plicht niet was, in het water te springen, om de misdaad, die hij bedreven had, uit te boe ten 1 Zijn verwarde haren en wanhopige ge laatsuitdrukking waren wel instaat,het me delijden maar tevens den lachlust op te wekken. „Wilt u nog even met de operatie wachten, doctor," zei Roger. „Wanneer Gérard hier is, dan moet ik hem eerst spreken." Gerard werd bij hem gebracht. En toen hij Roger op de legerstede uitge strekt zag liggen, en de instrumenten voor de operatie op de tafel zag, barstte de arme jongen in snikken uit. Hij wilde op de knieën vallen, om zijn zwager vergiffenis te vragen, maar de doctor hield hem tegen, en deed hem op merken, dat alle gemoedsaandoeningen schadelijk waren voor den gewonde. „Ik zal mij kalm houden, doctor," zei Ro ger, „en ook Gérard zal zich kalm houden. Hij moet u nu bij de operatie bijstaan, en u zult tevreden over hem zijn. Gérard, ga nu eerst je handen wasschen, want ze zien er smerig uit." De doctor scheen op de hulp van den ar men jongen niet erg gesteld te zijn, maar Roger stelde hem gerust. Hij doorstond de operatie met grooten moed. Maar toen alles was afgeloopen, kre gen de zenuwen bij Gérard de overhand. Colette nam hem mede naar hare ka mer, liet hem een glas water drinken, en toen hij eenigszins gekalmeerd was, vroeg ze hem „Hoe is'het toch gekomen, Gérard?" „Ik weet het zelf niet," antwoordde de arme jongen, terwijl hij in snikken uit barstte. „Dat verwenschte geweer ging vanzelf af, op het oogenblik, dat ik een vlucht patrijzen meende te zien. Ik mikte rechts en Roger stond links, en toen. Colette kon evenmin als iemand anders een andere verklaring uit hem krijgen. Toen ging Colette weer naar Roger terug, die met bleek gelaat op zijne leger stede lag uitgestrekt. Hij zag er uitgeput uit, maar toen hij zijne vrouw zag binnenkomen, lachte hij haar vriendelijk toe. „Wat hebt ge goed voor mij gezorgd," zoo zei hij. „Nu is het ergste voorbij." Maar de doctor was minder gerust. Hij vreesde nog altijd, dat een der ha gelkorrels in de longen was doorgedron gen. En zoolang daaromtrent geen zekérheid bestond, moest de gewonde zich rustig houden, en moest de grootste voorzichtig heid in acht genomen worden. *Eerst laat in den avond kwam de ge neesheer, die uit Pariis w» ontboden. Hij kon na een zorgvuldig onderzoek gelukkig constateeren, dat de longen on gedeerd waren. Maar het had maar wei nig gescheeld en de operatie, die nog moest geschieden, was niet zonder ge vaar, maar liep gelukkig af. Roger hield tich moedig, en wilde zelfs niet eens gechloroformeerd worden. Toen de doctor hem den volgenden morgen kwam bezoeken,had hij de koorts, Het verbinden der wonden vereischte veel zorg, en de doctor wilde een verple ger doen komen, maar Colette wilde er niet van hooren. Ze wilde Roger geheel alleen verplegen en ze deed het voortref felijk. Al de genoodigden waren dadelijk na het ongeval vertrokken. Alleen Gérard bleef zijn zuster gezel schap houden en stond haar in alles trouw bij, en na eenige weken was Roger weer geheel hersteld. Op zekeren morgen kwam de heer Maubert onverwacht te Néris aan, om zijn vrouw af te halen. Al zijn zaken waren nu tot zijn volko men tevredenheid geregeld. Cécile was de eerste, die hem tegemoet trad. Van haar vernam hij vele dingen, die in de brieven, die hij ontvangen had, maar terloops waren aangeduid. Maar Cécile sprak hem zoo min mo gelijk over Isabelle, en in 't geheel niet over het verdwenen en weer teruggevon den bankbiljet. Ze wilde het liever aan haar moeder overlaten, om die zaak op het meest daar voor geschikte oogenblik ter sprake te brengen. De heer Maubert keurde al de maatre gelen goed, die zijn dochter genomen had, en toen zag hij haar oplettend aan. „Ge zijt vermagerd, in al den tijd, dat ik u niet gezien heb, kindlief," zoo zei hij bezorgd. „Ge ziet er zoo afgemat uit, en ik geloof, dat ge nu zelve een herstel- lingskuur zult noodig hebben. Ge hebt uzelve geheel voor anderen opgeofferd." Hij stelde Cécile verschillende vragen omtrent de oorzaak van den hevigen schok, dien zijn vrouw had moeten door staan. Toen hij afscheid van haar had geno men, had niets hem hare weder-instor- ting doen vermoeden, want bij zijn ver trek was haar toestand tamelijk bevre digend. En toen Cécile hem maar weinig op zijne vragen antwoordde, en hij begreep dat er toch niet meer uit haar te halen was, zei hij ontevreden „Ja, ik begrijp het wel. Isabelle zal er wel niet onschuldig aan zijn. Maar de schok moet wel hevig geweest zijn. Je moeder zal mij wel zeggen, wat er gebeurd is." „O, dat moe. u haar nu nog n et vragen, papa. Het zou haar til te zeer aangrijpen. Ja,het is waar, dat Isabelle er met onschul dig aan is. Maar op het oogenblik is zij bij Lucien gelogeerd, en daar kan ze niet veel kwaad doen. U moet haar maar laten waar te is, en haar vooral niet spoedig laten te rugkomen. Eerst moet mama geheel ge nezen zijn." Haar vader vroeg haar mets meer. „Het was wel ongelukkig, dat ik genood zaakt was, op reis te gaan," zoo zei hij, „maar wie had dat alles ook kunnen voor tien? En als ik nu maar bij u allen kon blij ven 1 Maar nu zal ik weer genoodzaakt tijn, naar Tirol te gaan, en helaas ben ik de Duitsche taal niet machtig. Alleen gij, Gérard en Isabelle verstaat die taal, om dat gij een Duitsche gouvernante hebt ge had. En gij kunt mij niet vergezellen, omdat je moeder je zorgen nog niet kan ontberen." „Waarom neemt u Gérard dan niet mee, papa vroeg Cécile, „Hij zou zoo gaarne met u willen reizen, en ik verzeker u, dat hij zoo goed Duitsch kan spreken. Ik ge loof niet, dat zijn kennis u in andere op zichten heel groot is, maar in het Duitsch is hij goed bedreven." „Ja ge hebt gelijk. Ik zal er eens over denken." Mevrouw Maubert was nu weer in zóóverre hersteld, dat ze naar Parijs kon vertrekken, en vier dagen later kwam men daar aan. Met groote belangstelling las Cécile da gelijks de nieuwsbladen, en het viel hare »ioeder op, dat ze zoo weinig spraakzaam was. „Gevoelt ge u niet wel, kindlief vroeg mevrouw Maubert haar op zekeren avond. „Maak u niet ongerust, mama, ik ben al leen maar een weinig vermoeid," luidde het antwoord. Maar het was geen vermoeienis. Cécile zocht in de nieuwsbladen naar een bericht dat ze al lang. had verwacht Eindelijk werd hare nieuwsgierigheid be vredigd. Ze las het bericht, dat de bekende in genieur Armand Carval zich te Marseille naar China had ingescheept, waar hij eene hoogst belangrijke zending te vervul len had Dien dag was Cécile treurig gestemd. Maar ze wist haar leed met berusting te dragen. Toch werd het haar eerst nu duide lijk, hoe groot hef offer was, dat ze ge bracht had. Maar was het dan haar p'icht niet, hare moeder schadeloos te stellen voor het verdriet, dat ze van een van hare kinderen moest ondervinden Toch kwam er ook een flauwe hoop bij haar op, en ze bedacht, dat alles mis schien nog niet verloren was. Den volgenden dag toonde hare moe der haar een brief, dien ze van Lucien had ontvangen, en een groote ontsteltenis bij haar teweeg had gebracht. „De toestand is hier onhoudbaar gewor den, beste mama," zoó schreef hij. „Na dat Isabeile van haar bezoek bij mevrouw de Vautrait is teruggekomen, heeft zij de geheele huishouding in wanorde gebracht. Zoolang zij bij ons blijft, zal het ons onmo gelijk zijn, dienstpersoneel te houden. On ze keukenmeid en een kamermeisje heb ben ons den dienst opgezegd, en wij vree zen, dat er geen andere oplossing is, dan dat Isabelle weer naar u terugkeert. Zoudt u daarom zoo goed willen zijn, haar terug te roepen Wij zullen er voor zorgen, dat zij onder vertrouwd geleide de reis onder neemt." Het was een lastig geval. Maar het verzoek van Lucien kon moei lijk worden geweigerd, en daarom werd be slótgn, om dadelijk aan Isabelle te schrij ven, en haar namens haar vader te beve len, zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Isabelle was woedend, toen ze dien brief ontving, en dadelijk deelde ze het aan me vrouw de Livérac mede, terwijl ze niet ver zuimde, erbij te voegen, met welken trein ze zou vertrekken. Mevrouw de Livérac vatte dadelijk een plan op, dat ze met Ernest besprak, die het in alle opzichten goedkeurde. Mevrouw Béthune, eene dame op leef tijd, en eene goede kennis van Lucien en zijne vrouw, had zich bereid verklaard, Isabelle naar hare ouders terug te gelei den, en zoo vertrok men dan op het be paalde uur. Te Angoulême, waar men van trein moest verwisselen, was er een groot ge drang op het perron. Wordt vervolgd. Meer dan twee derden van de Pauselijke Staten waren op het einde van 1860 in handen der Piemonteezen. Het gebied, wat nog tien jaar aan den Paus zou verblijven, had een moeilijk op, alle plaatsen tegelijk te verdedigen grens. Ofschoon het Piëmonteesch leger uit vrees voor Frankrijk de overgebleven be zittingen van den Paus niet durfde aan vallen, bleven revolutionnaire benden, opgestookt door de Italiaansche regee ring het Pauselijk gebied onveilig ma ken en de bewoners der grensplaatsen plunderen en brandschatten. Het was de taak der Pauselijke troepen, op de eerste plaats der Zouaven, die goed gewapende en georganiseerde benden te bestrijden. Ze uitroeien was onmogelijk, daar ze tel kens konden vluchten op het Italiaansch gebied, waar ze opnieuw gewapend en ver sterkt werden. Bovendien vonden zij bij de dorps bewoners maar al te vaak hulp en steun, daar deze, of uit vrees of wegens familie betrekkingen, de roovers waarschuwden als er troepen op hen werden afgezonden en hen van levensmiddelen voorzagen, die de roovers gewoonlijk ruim betaalden met het geld, dat zij van de rijke grond eigenaars als losgeld afpersten. Weken lang zwierven de Zouaven soms in de bergen rond, onder den blooten he mel overnachtend en berg-op berg-af de roovers achternazetfend. De Fransche troepen hadden de op dracht te beletten, dat de Zouaven de grenzen overschreden, waar ze onmiddel lijk in aanraking zouden zijn gekomen met de Italiaansche troepen. In den loop van het jaar 1861 nam de kommandant der Pauselijke Zouaven, graaf de Becdelièvre, zijn ontslag en werd vervangen door kolonel Allet, een Zwit ser van geboorte. Deze had reeds in den slag van Castelfidardo bewijzen van groo ten moed en bekwaamheid gegeven. Ko lonel Allet was iemand van reusachtige lichaamsgestalte, maar tevens de beste en voorkomèndste man, die men zich denken kpn een vader voor zijn Zouaven, die hem vertrouwelijk den naam van Papa Allet gaven. Tot luitenant-kolonel werd benoemd baron Athanase de Charette de la Con- trie. De eerste betrekkelijk rustige jaren na 1860 konden besteed wprden voor 'een grondige militaire oefening van het re giment. Het kreeg een staf van beproefde en kundige officieren en onderofficieren Bijna alle officieren behoorden tof den ouden Franschen adel. De meeste onder officieren vin het regiment hadden een goede, wetenschappelijke opvoeding ge kregen, velen hadden de hoogère studies verlaten om dienst te nemen bij dit keur korps zij waren dus volkomen berekend om na een korte militaire opleiding als zelfstandige aanvoerders op te treden, wat vooral voor dit korps en voor den strijd die het te wachten stónd een eerste ver eischte .was. Ook onder de gewone soldaten vond men een groot aantal zeer ontwikkelde jongelui. Voor een groot gedeelte waren zij voortgekomen uit den Belgischen en in de latere jaren Nederlandschen bur ger- en boerenstand hun edele geest drift en ware opoffering vormden hen tot de beste soldaten van de wereld, want door een godsdienstig beginsel gedreven omhelsden zij vrijwillig een stand, die hen anders zou hebben tegengestaa'n, maar waarvan zij nu alle vermoeienis, onaan genaamheden en verveling met liefde droegen. Monseigneur de Mérode, de Minister van Oorlog, was van plan om zoo mogelijk het verloren gebied te heroveren we zullen zien, hoe hem door de Franschen belet werd aan dat voornemen gevolg te geven. Den 22sten Januari 1861 trok een Pië- monteesche legerafdeeling van 1000 man over de grens, plunderde het klooster van Casamari en stak het daarna in brand. Hierop gaf de Minister aan den kom mandant bevel het dorp Passo de Correse, dat een belangrijken weg beheerschte, en daarom voor een gedeelte bezet was door een sterke afdeeling Piëmonteezen, van de vijanden te zuiveren. In het holle van den nacht trokken de Zouaven over de rivier, die de grens vormde en namen na een kort gevecht heel den vijandelijken troep gevangen. Nieuwe afdeelingen met artillerie kwamen de komende dagen aan om het plan van De Mérode de volvoe ren, en tegen Rieti op te trekken. Reeds hadden de Zouaven een heelen nacht gemarcheerd na?r hét beoogde doel, toen in den vroegen morgen een Fransch stafofficier hun achterop kwam rijden en het bevel overbracht van den Franschen generaal De Goyon. onmiddellijk rechts omkeer te maken en het vijandelijk ge bied te verlaten. Fransche troepen zouden Corresse bezetten en eiken aanval van die zijde tegen het Pauselijk gebied ver hinderen. Toen eenige compagnies Piëmonteezen hijCeprano de Pauselijke grens over schreden en door een kleine afdeeling Zouaven op de vlucht werden gedreven, kwamen onmiddellijk de Fransche troe pen zich in Ceprano legeren en kregen de Zouaven bevel zich ver van de grens te houden. Met de rooverbenden echter rustte de strijd nooit en hier vonden de Zouaven de beste oefenschool voor de gevechten in het bergland, die hun in later jaren wachtten. Een belangrijke gebeurtenis in het jaar 1864 zou een snelle uitbreiding van het Zouaven korps bevorderen. Den 13deti September van dat jaar werd een beruchte overeenkomst gesloten tus schen Keizer Napoleon III en Victor Em manuel, Koning van Italië. Hierbij werd bepaald, dat de Fransche troepen binnen twee jaar het Pauselijk gebied voor goed zouden verlaten, de Italiaansche koning zou Florence als hoofdstad van zijn rijk uitroepen en zoo Rome aan den Paus laten. Door dit verdrag werd de Paus aan de willekeur van de Italiaansche regee ring overgelaten. Om op alle gebeurtenissen voorbereid te zijn, besloot de Pauselijke regeering het leger uit te breiden. Dit was de taak van den nieuwen minister van oorlog, gene raal Kanzier. Deze Duitscher it Baden was sedert 1845 in Pauselijken diénst. In 1860 wist hij zich door de Piëmonteezen heen te slaan en met zijn manschappen Ancona te be reiken. Zijn trouw en bekwaamheden werden door ieder erkend. Na den plot- selingen dood van Lamoricière op zijn kasteel te Prouzelles, werd hij tot opper bevelhebber van de Pauselijke troepen benoemd. Het aanstaande vertrek van de Fransche bezettingstroepen was toch niet zonder voordeel voor het Pauselijk leger. De Pau selijke autoriteiten kregen wat meer vrij heid van handelen en het vertrek der Fran schen wekte bezorgdheid af voor de on afhankelijkheid des Pausen en deed nieu we scharen vrijwilligers toestroomen.Daar- bij matigde zich generaal Goyon, de opper bevelhebber der Fransche troepen, een soort beschermheerschap aan, dat men zich terwille van Frankrijk wel een weinig moest laten welgevallen, maar dat ook vaak tot moeilijkheden aanleiding gaf met de Pauselijke troepen. Om de Fran sche gevoeligheid te ontzien, had men de werving voor het regiment Zouaven sedert 1862 wat laten verslappen. Nu gold deze vrees niet meer. Het bericht, dat de H. Vader zou ver laten worden door de Fransche bescherm- troepen, deed een schok gaan door 't christenvolk. De oproep van den Paus om nieuwe vrijwilligers ter verdediging van het erfdeel van Sint Petrus, verwekte een heilig enthousiasme. Slechts zelden heeft men zoo'n edele geestdrift gezien, die uit alle oorden der beschaafde wereld duizenden (jongeman nen uit alle rangen en standen der maat schappij naar Rome deed snellen om hun leven en bloed aan te bieden ter verdedi ging van de heilige rechten van den Paus. 't Was een tocht naar Rome niet om het te plunderen en te verdelgen gelijk de Ger manen in de dagen der Volksverhuizing, maar om het heilige Rome te verdedigen tegen haar snoode belagers. Afstammelingen van Galliërs en Ger manen, van Cothen en Longobarden, van Noormannen en van al die volken, voor wie Rome eens een lokkende buit ter plundering was, trokken nu op om dat zelfde Rome te verdedigen en met hun bloed een zoenoffer te brengen voor wat eeuwen geleden hun vaderen tegen de eeuwige stad misdreven hadden. Onder die vrijwilligers waren jongeman nen uit de edelste geslachten, voor wie de toekomst zonder zorgen zich in al haar heerlijkheid openstelde, die niet wisten wat ontbering, wat honger en dorst, wat vermoeiende en uitputtende marschen be- teekenden, die de hoop en de trots van ge heel een geslacht waren dragers van een ouden naam, die reeds voor Akko en Jeru zalem had geklonken, en de schrik was geweest van Saladijns leger. En nu ver lieten zij alles om de uniform van den een- voudigen Zouaaf aan te trekken om te ge hoorzamen aan een korporaal, misschien de zoon van een der pachters van hun vader. Daar waren jongens uit de Vlaam- sche enNederlandsche gouwen,die hun ge boortedorp nauwelijks verder verlaten hadden dan de spits van hun dorpstoren zich liet zien, die met een kleinen reiszak over den schouder de verre reis gingen ondernemen om als helden te strijden en te sterven. Moeders kwamen hun zonen, soms bijna nog kinderen, aan Pius IX aanbieden, hem als een gunst smeekend ze onder zijn soldaten op te nemen. Daar waren vaders, die tegelijk met hun zonen hun namen op de stamregisters der Zou aven lieten schrijven. Gewezen officieren, hoofdofficieren zelfs namen het geweer van den gewonen soldaat op om naast en met hem te diénen. Jonge advocaten ga ven een schitterende toekomst prijs, bur gemeesters lieten hun ambt varen, rech ters legden neer hun weidsche toga, allen om den ransel van den Pauselijken Zouaaf op den rug te nemen en verdedigers te worden van het geschonden en gehoonde recht. En naast die opoffering der zonen, wat een opoffering der ouders, naast de geest drift der jongeren, wat een heilig vuur bij de ouderen, die thuis moesten blijven, maar daarom niet minder in de weer wa ren om overal comité's op te richten, om geld bijeen te brengen zoowel voor de reis en de behoefte der Zouaven als voor den St. Pieterspenning, die den beroofden Paus in staat moesten stellen de kosten van zijn leger en van den krijg te dra gen. De rijken gaven goud, de armen hun penningske. Zeker, Pius IX heeft veel geleden onder de ondankbaarheid van de Italianen en de snoode aanslagen van Victor Emmanuel maar God heeft hem ook in de gehechtheid van andere naties groote vertroosting en vreugde geschon ken, en Nederland was zeker niet de ge ringste dier naties. Met rechtmatigen trots mag het de woorden van Mgr. de Segur herhalen, dat het aan de spits stond van de verdedigers en de martelaren van den H. Stoel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 8