DAMMEN
Pm m m wmi
m mm
I
PROBLEEM No. 117.
1 ÉH iH
PROBLEEM No. 118.
im
ivm.
NUMMER
VIJFDE JAARGANG 192s
DE BRUIDSDIAMANTEN *£™Eï
?r n
v
- u
p V) t i
m a tt 0.J0, P H-. P 2 w-0°
4 I 0»W I I £E\ O 4 p o I 0?»
P- 2 p-
e+P ?T3 I
a p c
<J) Q I l fl
boven vermeld is, kwam Germanicusop
het slagveld uit. De weg, die hij volgde is
nu veel duidelijker vastgelegd dan die
van Varus. Kohier neemt niet een, maar
vier slagvelden aan, waar drie dag"en ach
ter elkaar werd gestreden.Het zomerkamp
vanwaar de veldheer optrok, meent Koh
ier te vinden bij Paderborn, waar hij de
grachten er van aanwijst, De vier slag
velden geeft hij aan in het dal der Alme-
bij Büren, in het Mëhnèdal bij Belecke,
bij Werl en in het laatste kamp.
Kohier meent cok den geheelen marsch-
weg van Germanicus gevonden te heb
ben evenals het slagveld van het gevecht
tusschen hem en Arminius, waar gevoch
ten werd na het begraven der dooden van
Varus' leger. Dit laatste slagveld ligt
tusschen Warstein en den Plackweg in het
Arnsberger Woud. De 1500 grafheuvels
Zijn dan van Germaansche gevallenen uit
dezen slag, die in 15 na Christus' geleverd
werd. Anderen hielden deze tot nu toe
voor Romeinsche graven en dooden uit
den slag van Varus. Kohier meent verder
dat de z.g. legerplaats bij Kneblinghausen
bij Rüthen het kamp van Germanicus is
geweest, dat deze inrichtte in denN.-W.
hoek van het laatste kamp van Varus,
toen zijn soldaten de dooden van den
slag in het jaar 9 begroeven.
Varus' weg leidde volgens Kohier van
Alisum (Oberaden nabij Lünen aan de
Lippe) over Soest, Erwitte, Salskotten
naar Paderborn. Van hier marcheerde hij
naar het Z.W. langs den tweeden Heil
weg Jangs den linkeroever der Alme naar
boven om een opstand in de streek van
Brilon te onderdrukken. Bij Büren werd
hij in het moerassige en onoverzichte
lijke Alme-dal gelokt én tusschen Büren
en Siddinghausen overrompeld. Hij sloeg
zich echter door de Cheruskers heen met
een deel van zijn leger naar een zijdal en
legde aan het eind daarvan op een hoog
te zijn laatste legerplaats aan bij Kne
blinghausen ten N/van Rüthen.
Van hier marcheerde hij des nachts
verder, om langs den Haarweg naar Ali
sum te komen, maar werd van "den weg
afgedrongen in het Möhnedal bij Belecke,
waar de tweede, overval en vernietiging
der legioenen volgde. De ruiterij, die zich
daar nog redde, werd bij Werl opgevan
gen en verslagen,
HET IDEAAL.
„Moesje, ik,wou dat ik Karei van buur
man was 1"
„Maar waarom dat, mijn jongen? Ka-
rel zit op school veel lager dan jij, hij heeft
leelijk rood haar en ziet er altijd even sme
rig uit."
„Ja moesje, maar hij kan zoo prachtig
Zijn ooren bewegen."
OP SCHOOL.
„En die cijfers, jongens" zei een
schoolmeester tot zijn leerlingen „heb
ben wij weer van de Arabieren gekregen.
Dat is een vreemd volk, dat hier ver van
daan woont. Kennen jelui ook wel andere
vreemde volken
„De Zègeunders meneer."
„Zoo, zoo je behoeft anders zoo ver
niet te gaan, de Franschen zijn ook een
vreemd volk. Van wie hebben wij ook
weer die cijfers gekregen?"
„Van de Barbieren, meneer."
VOOR DEN RECHTER,
Rechter „Hoe is uw naam
Beklaagde „Isaac Citroen".
Rechter „Wat is uw beroep
Beklaagde „Ik drijf handel in Zuid
vruchten."
Rechter „Waar woon je 1"
Beklaagde „In de Joden-Breestraat."
Rechter „Wat is je geloof?"
Beklaagde „Nah mijnheer, wanneer
je nouw Isaac Citroen heet, je drijft han"
del in zuidvruchten en je woont in de Jo~
den Breestraatnah mijnheer, wat beu
je dan
HIJ HAD WAT TE ZEGGEN.
„De eerste die mij weer in de rede valt,"
^ei de rechter gestreng, „zal oogenblik-
kelijk uit de zaal verwijderd worden-»"
„Hoera 1" riep de beklaagde.
DE ANGST DER OUWELUI.
„U moest me gezien hebben," zei het
levendige jonge meisje tot den nieuwen
dominé. „Ik had juist de schaatsen on
der en zette af, toen ik neerviel op mijn
„Maggie zei haar moeder.
„Wat? O, het ging zoo gauw! Eén
schaats ging den eenen kant uit, de ande
re den anderen kant en bons 1 viel ik op
mijn...."
„Margarethaberispte haar vader.
„Wat dan Ze schoten onder me van
daan en ik viel plomp neer op mijn.
„Gretha 1" riepen" haar beide ouders.
„Op mijn broertje, die me bij de hand
hield. Maar gelukkig had hij zich niet be
zeerd."
Alle correspondentie deze rubriek
betreffende te zenden aan de
Redactie derDamrubriek.Nassaul.49,Haarlem
Auteur S. Jas, Amsterdam.
Zwart 11.
Wit 12.
Jtuteur K. Warmerdam, Heemstede.
Zwart 6
11 44—40 17—21
12 34—29 19—23
Door deze zet is de zwarte stelling 16,
21 en 26 vrijwel nutteloos gewórden.
13 28x19 14x34
14 40x29 10—14
15 31—27
Wit tracht het centrum te bezetten,
15 21X32
16 37x28 14—19
17 29—24 19x30
18 25x34 v 5—10
Sterker lijkt mij 1319, 813, 28
ctc*
19 41—37 9—14
20 34—29 4—9
De laatste 3 zetten bleken mij bij nader
inzien vrij zwakte zijn.
21 37—32 7—11
22 46—41 11—17
23 41—37
Wit heeft thans de betere stelling. Van
de zwarte schijven 101415 gaat geen
kracht uit. (Zie opmerking bij 20. 49).
23 17—21
24 35—30
Wit gaat tot den aanval over
24 2—7
25 28—23
Uitstekend gespeeld 1 De zwarte stand
is vrijwel machteloos, althans de lange
vleugel.
De schijven 3, 8, 9, 10, 12, 13 en 18
zijn totaal geïsoleerd.
25 14—20
De zwarte schijf op veld 7 verhinderd
den damzet 2319, 3731 etc.
26 30—24
Stand na wit 26. 3024.
27 45—40 7—11
Thans is een damzet mogelijk voor wit,
doch dit zou verlies beteekenen als volgt
23—19, 24—19, 37—31, 33x4 - gedw.
14x45 13x24 26x28 11—17!
4944 431 (gedw.) 31x4
45—50
4x11
of 24—30 3—9 12—18
-25
6x17 en wint.
28 40—34 20-
29 4944 (gedw,).
Op elke andere zet was gevolgd 23 X12
1217 1419 en wint de schijf op
veld 12 na eenige zetten.
Na 29, 4944 kan met zwart ook wel O ogenschijnlijk een zeer goede voort
deze schijf winnen, doch nam haar niet, zetting door de dreiging 31— 26 en 26—21,
omdat ondanks deze schijfwinst, wit toch waardoor zwart ter verdediging, genood
voordeel zou verkrijgen. zaakt zou geweest zijn 1217 te spelen
B. v. of schijf 6 op te brengen, hetgeen wel het
4944! 23x12 4440 4035 35x24 schijfverlies zou verhinderen doch bij goed
positiespel van wit zou de zwarte stand zoo
Wit 6
Partij gespeeld te Haarlem dd. 17-4-'25
in den wedstrijd D.O.G. IIS.D.O, I
tusschen
H. MEURE, Haarlem met wit
3 eri
P. G. VAN ENGELEN, Haarlem met
twart.
Fransche opening.
1 34—30 20—25
2 32—28
Goede voortzetting. Wordt tegenwoor
dig veelvuldig toegepast.
Door 3025 is m.i. beter geprofiteerd
van zwart's verzwakten langen vleugel.
B.v.
A 30—25 29 20 23—19 25 X 34
20—24 15 X 24 24—30 «13x24
37—31 33 x 15
12—17 14—19 19x30 9x14 14x19
en zwart wint de schijf op veld 12, doch
nu vervolgt wit echter
33—28 29—24 28—22, 32x14 34—30
19x30 30x19 17x28 8x17 25x34
39x30! en wit heeft zich ondanks een
schijf achterstand volkomen hersteld, te
meer daar na opbrengen van schijf 43
volgt3024, 2420 met zelfs winst
kans voor wit.
29 21—27
30 .32 x 21 26x17
31 44—40 17—21
Beter was geweest 1420, want wit
kan nu als volgt een heel goede voortzet
ting kiezen
24—20 29x20 34x23 (gedw.)
17—21? 25x24 18x29.
Er dreigt n.l. heel spoedig een zeer ster
ke aanval door 2015, 4035, 3530
32. 37—32.
Wit maakt dus van de geboden gelegen
heid geen gebruik zwart profiteert hier
van en herstelt zijn fout door
32 14—20
33 23—19.
Velen der omstanders meenden, dat de
5warte stand, door de oogenschijnlijk over
weldigenden aanval op den langen vleugel
van wit vrijwel verloren was, te meer daar
de zwarte schijven 3, 8, 9, 13 ,15, 20 en
25 geheel geisoleerd waren. Het verdere
goed als verloren zijn geweest.
Deze zeer goede positiezet, beteekende
echter de ondergang door
43 22—28
Zwart verschaft zich door een eenvou
dig, doch „leuk" zetje doorbrak naar dam
al is het dan ook ten koste van een schijf,
44 31 X13 14—20
45 33x22 20x40
46 38—33
138 gaat niet wegens 1217 en 3 X 12
met schijfwinst voor zwart.
Ook 3934 en 4339 baat niet wegens
29—34.
46 40—45
47 33—28 12—17
Damhalen kan niet wegens 4237 enz»
48
49
50
51
52
53
54
55
22x11
39—33
42—38
38—32
32—27
27—22
22—18
15—10
16x7
45—50
25—30
30—34
34—40
40—44
44—49
49x2
Zwart overzag, dat de slag 49 x 5 moge
lijk was, doch 49x2 geeft ook reeds na
enkele zetten winst.
56
57
58
59
en wint.
10—5
5—46?
46x37
37x5
2
3
4
5
8
7
39x30
30—25
37x28
41—37
47—41
25X34
18—23
23x32
12—18
7—12
1—7
26x28
Beter lijkt mij deze tempo te bewaren
«n als 7e zet 1721 of 1823 te spelen.
Op 8. 3126 neemt zwart bezit van
het centrum. Op elke andere zet volgt
21—26 en t.z.t. 19—23.
8 44—39 17—21
9 40—34 21—261
10 50—44 11—17
a.33x24 39—33 33—28
24—29 9—14 14x23 3—9
28 X19 38—33 43—38 b
914 14x23 en wit slaat beter,
b. 2328 gaat niet wegens 2127 etc.
B 30—25 23—19 25x5!
9—14? 14x34
C.30—25 49—44 29x20
10—14 (De beste) 20—24 15x24
3329 38 x29 en wit slaat uitstekend»
verloop bewees echter dat zwart goed ge- Haarlem, Juli 1925.
zien had, m.a.w. wit was op den duur
gedwongen zelf zijn stand te verbreken.
33 18—22
34 19—14 12—18
35 42—37 21—27
Thans gaat zwart tot den aanval over.
36 32x21 16x27
37 48—42
3731 gaat niet wegens 27
P. G.
50x9
7—11
4—10 1
11—17!
Analyse
v. ENGELEN.
OPLOSSINGEN.
Probleem No. 113 auteur P. Lever, Am-
etc.
37
38
39
40
24x33
26
10—14
14—10
24x15
40—35
1923 lijkt mij sterker.
41 29—24
42 35x24
43 37—31?
Stand na 43. 3731
sterdam.)
Wit 31—26, 29—24, 35—30, 26—21
36—31, 48x6 gew.
32, 1823, Probleem No. 114 (.auteur W. J. v. d. Voort,
Oude Ade.)
11—16 Wit 39—34, 28—23, 33—29, 23—18,
15x4 1530, 3126, 26x5 gew.
1319 Probleem No. 115 auteur B. G. Stevens,
812 Hardinxveld.)
Wit 23—19, 24—20, 30 x 28, 44 x 27,
19 X 30 4843, 5044, 35 X 44 en wint.
914 Probleem No. 116 auteur The Unknown.
Wit 20—14, 49—43, 38—33, 33x24,
25 X1 en wint.
Gaarne houden wij ons aanbevolen voor problemen, partijstandea, eindspelen, enz. die bij gebleken geschiktheid geplaatst zullen worden.
913!!93i!:3S99!l33iS399SE9E9l933993E333939t9S3!it9(99i99993?3993l38i89t9f99E999t99999t93989(999E99E99998999t99lil939i93999999i9399Q39i99IH99f9093893t999i99933?l9899999999999l99399E9l99i9E399999999tl999939l9399E
•P-0"Q"0"Q"0"(>-0"0"0"0"Q"0-G-00-0"Q"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"Q"Q-
„Indien mijn vader een paar maanden
langer geleefd had", zeide hij thans, „zou
hij, denk ik, op dit oogenblik.het geluk
gehad hebben u zijn dochter te noemen."
Miss Savage zweeg.
„Het zou een groot geluk voor hem ge
weest zijn, en hij heeft er menig jaar naar
uitgezien. Hij hield veel van u."
De tranen kamen Miss Savage in de
oogen.
„Ik hield ook heel veel van hem," zeide
zij, en zij wendde het gelaat af. „Hij was
de welwillendst; vriend, die ik ooit gehad
heb.'' x
Daarop volgde een pauze, gedurende
welke Lord Brackenbury zich niet zeer
op zijn gemak gevoelde.
„ik ben overtuigd, Winifrieda," zeide
hij nu, „dat ge evengoed weet, wat ik wil
zeggen, alsof ik het al gezegd had."
„Of ik het weet of niet, dat komt er
niet op aan zeg het niet ik bid u, zeg
het niet."
Lord Brackenbury keek ernstig. Miss
Savage was niet gewoon heftig te zijn,
maar in de wijze, waarop deze woorden
gesproken werden, lag een heftigheid, die
hem verbaasde en mishaagde.
„Dat is onmogelijk," zeide hij. „Ik
kan geen zaak van groot gewicht op zij
zetten, alsof, zij in het geheel geen ge
wicht had."
Daarop zich herinnerende, dat dit een
gelegenheid was, waarin misschien een
zekere mate van tegenstribbelen aan de
zijde der jonge dame tot de goede vor
men behoorde, en dat zijn eigen toon
misschien niet teeder genoeg was, voegde
hij er vriendelijk bij
„Het wordt tijd, lieve, dat wij eenige
vaste plannen voor de toekomst maken.
Ik denk er over, mijn jacht weg te doen
en mij voorgoed als een ouderwetsch land
edelman te vestigen. Inmiddels wacht
Brackenbury-Court op zijn meesteres,
en ik en ik op mijn vrouw."
Daargelaten dat Lord Brackenbury de
ze kleine speech onder het rijden bedacht
had, sprak hij haar met gepasten klem,
ja zelfs met teederheid uit.
„O zeker zeker is het te vroeg,
om over deze dingen te denken,"
zeide Miss Savage, niet langer met he
vigheid, maar met klaarblijkelijke droef
heid.
„Te vroeg? 1-Iet is bijna zeven maanden."
„Bijna Pas moet ge zeggen."
Lord Brackenbury weifelde. Was het
werkelijk te vroeg, en had hij behooren
te wachten totdat het volle rouwjaar ver
streken was Was hij voorbarig, of was
Miss Savage overgevoelig Een oogen
blik overwoog hij dit in stilte en deed
toen uitspraak in zijn eigen voordeel.
„Lieve Winifrieda," zeide hij teeder,
„ik wil u niet dwingen tot het doen van
een overhaasten stap. Niets is verder van
mij. En ik behoef nauwelijks te zeggen,
ik ben er zeker van, dat ik voor alles ter
wereld niet in gebreke zou willen ko
men ten opzichte van den eerbied voor
de nagedachtenis van mijn vader. Maar
deze ééne zaak was de innigste wensch
van zijn hart, en naar de vervulling daar
van uit te zien, daar wij weten, dat hij
zelf zou wenschen dat wij het deden
kan onmogelijk oneerbiedig zijn. Hier
van ben ik overtuigd."
„De wereld zou zeggen, dat het oneer
biedig was," zeide Miss Savage.
„Ik kan u dat niet toestemmen. Ik ben
er heel zeker van, dat de wereld niets van
dat alles zou zeggen. En indien zij het
deed, zouden wij er ons dan aan storen,
zoolang nvij weten, dat wat wij doen goed
is
„Maar waarom zouden wij er juist nu
reeds aan denken Er is geen haast bij.
Wij zijn gelukkig, zooals wij zijn 1"
Hierin had Miss Savage inderdaad ge
lijk. Er bestond werkelijk geen reden tot
spoed en Lord Brackenbury wist zeer
goed, dat hij dit gesprek gezocht had uit
een gevoel van eerbied voor wat het jon
ge meisje toekwam. Hij was oprecht aan
Miss Savage gehecht, op zijn eigen ma
nier maar zijn eigen manier was koel,
en in dien men zijn gevoel voor haar had
ontleed, zou men tot de uitkomst gekomen
zijn, dat het meer naar vriendschap dan
naar liefde geleek. Hij wist in zijn hart,
dat hij volstrekt niet verlangde spoedig
getrouwd te zijn dat hij heel gaarne
de zaak nog voor ten minste eenige maan
den zou laten rusten. Maar hij achtte zich
verplicht den schijn aan te nemen van
een ongeduldig minnaar te zijn, ofschoon
hij dit in waarheid niet was. Ook was er
in Miss Savage's tegenstreven dat niets
gemeen had met de sluwheid van den
eenvoud iets, dat zijn eigenliefde kwet
ste en hem tot aanhouden prikkelde.
„Hoe gelukkig wij ook wezen mogen,"
antwoordde hij ernstig, „zij, die huwen
moeten altijd hopen, in 't vervolg nog
gelukkiger te zullen worden. Nu.waagde
ik het te denken, Winifrieda, dat uw le
ven op Brackenbury-Court gelukkiger
zal zijn dan uw leven op de Grange.
Ik zal zeker alles in het werk stellen,-om
het zoo te doen zijn."
„Dat weet ik," zeide Miss Savage
snel. „Ik heb er nooit aan getwijfeld."
„En wat nu de spoed betreft, ik
stem toe, dat er geen dringende haast is. Ik
lig niet op mijn sterfbed, noch sta aan den
vóóravond van een lange reis, of onder
de veroordeeling van een halsgericht.
Maar ik ben van meening, dat het huwe
lijk een van die zaken is, waarover men te
lang kan beraadslagen. Als het geschiedt,
is het best dat het spoedig geschiedt."
„Is dat niet juist een onheilspellende
aanhaling V'. vroeg zij met een zenuw
achtig lachje.
Lord Brackenbury glimlachte. Hij had
de- afgezaagde aanhaling gebruikt, zonder
veel op het verband te letten.
„Wel," zeide hij, „ik beken dat het geen
gelukkige is."
Daarop, na een oogenblik wachtens,
deed hij wat hij nog nooit te voren gedaan
had hij greep de hand van Miss Savage
met teedere hoffelijkheid en drukte er
een kus op.
„Zeg mij, hoe lang ik op deze hand zal
moeten wachten, lieve," zeide hij. „Ik
wil niet onbescheiden zijn. Ik ben bereid
zoo lang te wachten als gij wilt als gij
redelijk wilt zijn."
Zij zag hem aan, nauwelijks bewust
naar het scheen van den kus.
„Indien indien ik u mocht zeggen
wat ik wenschte 1" stamelde zij, met een
smeekenden blik in haar oogen.
„Dat is het juist wat ik u vraag."
Nog weifelde zij. Haar ontzag voor
hem was zeer oprecht, en zij vreesde
hem te kwetsen.
„Ge moet niet boos op mij zijn," zeide
zij, „ge moet het mij beloven
„ik zal niet onrechtvaardig zijn," zeide
Lord Brackenbury. „Ik geloof, dat ik
dat kan beloven."
„Dan zou ik wenschen zou ik wen
schen, dat wij op onze oude wijze mochten
voortgaan, zonder eenige verandering te
maken, zoolang als als tante Hester
leeft."
Lord Brackenbury zweeg van louter
verbazing,
„Ik ben zoo noodig voor haar, en en
wij zijn zoo arm ge hebt er geen denk
beeld van, hoe arm Werkelijk, ik weet
niet, hoe ze zonder mij zou kunnen leven.
Ik bedoel niet, wat haar Jiefde voor mij
aangaat dat is het niethoewel zij mij
meer liefheeft dan iets op de wereld,
sedert den dood van oom Stephen
maar ik doe zooveel voor haar, dat
geen ander zou kunnen doen ach
het is zoo moeilijk uit te leggen."
„Het is werkelijk moeilijk te bewijzen,
hoe Miss Langtrey schade zou kunnen
lijden door een huwelijk, dat ons beiden
het recht zou geven haar van dienst te
zijn," zeide Lord Brackenbury.
„Van dienst van dienst aan tante
Helster Hoe weinig kent gij haar 1 Zij
is zoo trotsch even trotsch als ze arm
is Zij zou geen hulp willen aannemen,
zelfs van mij niet."
„Lieve Winifrieda, dat is een onge
rijmdheid."
„Het mag ongerijmd wezen, maar het
is waar. Bovendien zou het üw geld zijn,
en hoe de oude breuk geheeld is, heeft
zij ze nooit werkelijk vergeten...."
„Nooit werkelijk vergeten Wat be
doelt ge Is het mogelijk, dat Miss Lang
trey, van wie ik altijd geloofd heb dat zij
mij oprecht toegedaan was, nog den ou
den wrok zou koesteren Ik kan het
niet gelooven."
„O, dat niet geen wrok Maar het
was een grief van zoovele, vele jaren
en oom Stephan was zoo bitter en wat
oom Stephen geloofde, was tante Hesters
godsdienst. Toch is zij u genegen, Cuth-
bert, op haar manier. Maar ik kan u dat
niet duidelijk maken."
Het gelaat van Lord Brackenbury nam
een strenge uitdrukking aan.
„Indien gij bedoelt, dat Miss Langtrey
den ouden familietwist niet vergeten kan,
waarmee wij beiden niets te maken heb
ben, en dat, omdat zij het niet vergeten
kan, gij bereid zijt alles voor haar op te
offeren, dan beken ik, dat ik het niet
begrijp," zeide hij. „En bovendien ik had
geloofd dat Miss Langtrey het huwelijk
wenschte dat zij het bijna even vurig
wenschte als mijn vader."
„Zij doet het," antwoordde het meisje
warm „werkelijk, zij doet het 1"
„En toch, hoewel ge toestemt dat zij
het wenscht, stelt ge om harentwille voor,
het onbepaald uit te stellen. Dat is een
slechte logica, Winifrieda."
„Het moge slechte logica zijn ik
durf zeggen, dat 't dat is maar ge kunt
u niet voorstellen hoe arme lieden wij
zijn. Ja, arme lieden," zeide Miss Savage
in een soort van wanhoop. „Er is geen an
der woord voor Denk eens, ik maak
al onze japonnen. Ik help Ruth in de
melkerij. Ik bén een soort van meid voor
alles, naaister, werkmeid en zoo voort.
Hoe ziet ge zoo ontsteld Wees niet
beleedigd. Ik Vind het prettig, werke
lijk, ik vind het prettig. Ik ben geheel
gelukkig Ik zou niet gelukkiger kunnen
zijn."
Haar stem sloeg over. Zij lachte half
en schreide tegelijk. Lord Brackenbury
had haar nog nooit te voren gezien zoo.
„Lief kind," zeide hij gejaagd, „doe
dat toch niet 1 Ik beken, ik had er geen
gedachte van, dat gij dat Miss Langtrey
bedoel ik op mijn eer, ik weet op zijn
best, wat ik bedoel
„Ik ben zoo bedroefdzeide het
meisje, dat door een krachtige poging
haar zelfbeheersching terugkreeg. „Ik
schaam mij,- dat ik mij zoo toegegeven
heb. Ik bid u, vergeef mij."
„Ik heb niets te vergeven. Integendeel,
ik ben blij de waarheid te weten. Dit
echter weet ik dat niets gemakkelijker
zijn zal, dan uw plaats op de Grange te
vervangen. De geldelijke omstandigheden
van uw tante kunnen ook beter worden
Zonder haar trots te krenken. Laat het
maar aan mij over, dit vraagstuk op te
lossen. Intusschen
Hij zweeg en staarde haar scherp aan.
„Daar ik u gelukkig zie, en daar ge ver
kiest in de oude sleur yoort te gaan
heb ik recht met te zeggen, dat ge het
verkiest
„O ja volkomen recht."
„Goed dan. Daar ik dus zie, dat dit uw
tegenwoordige wensch is, zullen wij be
sluiten te wachten hoe lang nog Wi
nifrieda
Miss Savage zweeg.
„Zullen wij zeggen een jaar, van nu af
te rekenen
Hoewel hij haar eerste voorstel geheel
genegeerd had, ware zij gaarne daarop
teruggekomen. Maar dit durfde zij niet.
„Waarom nu reeds een juisten tijd te
bepalen vroeg zij. „Waarom niet
wachten, en en zien
„En zien wat?"
Zij zweeg opnieuw.
„Lieve Winifrieda, men kan zulk een
belangrijke gebeurtenis niet onbepaald
uitstellen. Het zou niet verstandig, het
Zou niet behoorlijk zijn. Het zou niet
rechtvaardig, zijn, noch jegens u, noch
.jegens Miss Langtrey, noch jegens mlj-
Zelven. Wij moeten tot een of ander be
paald besluit komen verwijderd, in
dien gij wilt, maar bepaald. Is een jaar
na heden u goed
Hij wachtte en zag haar ernstig aan,
en zij, voelend dat hij haar aankeek, werd
beurtelings bleek en rood.
„Als als het twee jaar kon zijn"....
waagde zij bevend te zeggen.
„Heel goed. Laat het twee jaren zijn,
twee jaar van nu aan. De tijd is lang
maar ik heb liever, dat het geheel in over
eenstemming zij met uw eigen wenschen."
Zij beproefde te zeggen, dat zij blij
was dat het haar speet dat zij dan
klaar was maar de woorden wares
Verward en eindigden in niets.
Lord Brackenburg glimlachte.
„Spreek er niet van, ik bid 't u," zeide
hij droogjes. „Indien ge voldaan zijt, is
het genoeg. Ondertusschen, wij verstaan
elkaar, wat zeer wenschelijk is. En nu,
eer wij naar binnen gaan, heb ik u een
klein verzoek te doen. Ik heb u nooit een
ring gegeven, Winifrieda en een ring
ge weet het is onvermijdelijk. Ik had
er u waarlijk al lang geleden een moeten
geven. Mag ik hopen, dat ge hem ter
wille .van mij zult dragen
Dït zeggende, haalde hij uit zijn vestzak
een klein marokijnlederen doosje, waarin
een massief gouden ring met een grooten
diamant lag.
„Hij is heel mooi," zeide Miss Savage
afwerend, „veel te mooi voor mij."
„Dat ontken ik."
„Maar maar ik draag nooit een ring.
Ik heb nooit in mijn leven een ring gehad."
„Reden te meer om er een te hebben.
Laat eens zien of hij past. Neen,.niet deze
hand de andere."
Indien Miss Savage nooit te voren een
ring had bezeten, Lord Brackenbury,
van zijn kant, had er nooit een gegeven.
Het was daarom te verontschuldigen, dat
hij zich niet weinig verlegen voelde, toen
hij, volgens de overlevering van onheuge
lijke tijden, daar stond met een dames
vinger in de eene en een ring in de andere
hand. Hij stak den ring echter met be
valligheid aan den vinger, vond dat hij
uitstekend paste en kuste voor de tweede
maal op dien dag de meisjeshand, die den
ring droeg.
Aldus was tot beider voldoening het
huwelijk nog twee jaar verschoven.
„Vrijheid is zoet", en hoewel Lord
Brackenbury zijn plicht als minnaar ge
daan had, speet het hem niet, den ver
koop van zijn jacht uit te stellen. Terwijl
hij dien namiddag naar huis reed en een
grooten omweg maakte, stelde hij zich
voor, hoe hij een herfsttocht zou onder
nemen tusschen de Noorweegsche fjor
den en was hij benieuwd, of Lancelot
lust zou hebben in het voorjaar een uit
stapje te doen naar den Griekschea
Archipel.
HOOFDSTUK XIV.
Wij voeren thans onze geachte leze
ressen en lezers in een lange, lage, antieke
kamer, met beschoten wanden, glad ei
kenhouten vloer en een reusachtige, ge
beeldhouwde schoorsteenmantel, waar
boven een defecte wapenrusting prijkte.
Aan de achterijde van deze kamer
bevindt zjch een nieuwerwetsch uitge
bouwd venster. Op den haard in blijk
baar nog kortelings vernieuwde blauwe
en witte Hdlandsche tegels gevat, brandt
een vlammend blokkenvuur. Op den
grond liggen allerlei Oostersche kleeden
en matten van verlegen bont gespreid en
aan de wanden hangt (behalve ontelbare
schetsen in olieverf, af- en'onafgewerkte
studies, met of zonder lijst de meest
heterogene verzameling van vreemde,
middeleeuwsche, en Oostersche wapenen;
oude koperen pronkborden en' arm
blakers uit de zeventiende eeuw. Delft-
sche, Majolica en Palissy schotels Ve-
netiaansche spiegels houtsneën van Al-
brecht Dürer en gravures van Piranesi in
de oude zwarte lijsten de Shakespeare
van Dreyschout en Canterbury Pelgrims
van Blake, benevens een prachtig proef
exemplaar van de Madonna di San Sisto.
Het ameublement is even schilder
achtig en verscheiden een mengel
moes van stoelen met hooge ruggen uit
den tijd van Elizabeth, oud-Italiaansche
kabinetten, Japansche schermen, tabou-
retten van uitstekend Arabisch werk in
rozenhout en paarlemoer, en geschilderde