DAMMEN Pm m m wmi m mm I PROBLEEM No. 117. 1 ÉH iH PROBLEEM No. 118. im ivm. NUMMER VIJFDE JAARGANG 192s DE BRUIDSDIAMANTEN *£™Eï ?r n v - u p V) t i m a tt 0.J0, P H-. P 2 w-0° 4 I 0»W I I £E\ O 4 p o I 0?» P- 2 p- e+P ?T3 I a p c <J) Q I l fl boven vermeld is, kwam Germanicusop het slagveld uit. De weg, die hij volgde is nu veel duidelijker vastgelegd dan die van Varus. Kohier neemt niet een, maar vier slagvelden aan, waar drie dag"en ach ter elkaar werd gestreden.Het zomerkamp vanwaar de veldheer optrok, meent Koh ier te vinden bij Paderborn, waar hij de grachten er van aanwijst, De vier slag velden geeft hij aan in het dal der Alme- bij Büren, in het Mëhnèdal bij Belecke, bij Werl en in het laatste kamp. Kohier meent cok den geheelen marsch- weg van Germanicus gevonden te heb ben evenals het slagveld van het gevecht tusschen hem en Arminius, waar gevoch ten werd na het begraven der dooden van Varus' leger. Dit laatste slagveld ligt tusschen Warstein en den Plackweg in het Arnsberger Woud. De 1500 grafheuvels Zijn dan van Germaansche gevallenen uit dezen slag, die in 15 na Christus' geleverd werd. Anderen hielden deze tot nu toe voor Romeinsche graven en dooden uit den slag van Varus. Kohier meent verder dat de z.g. legerplaats bij Kneblinghausen bij Rüthen het kamp van Germanicus is geweest, dat deze inrichtte in denN.-W. hoek van het laatste kamp van Varus, toen zijn soldaten de dooden van den slag in het jaar 9 begroeven. Varus' weg leidde volgens Kohier van Alisum (Oberaden nabij Lünen aan de Lippe) over Soest, Erwitte, Salskotten naar Paderborn. Van hier marcheerde hij naar het Z.W. langs den tweeden Heil weg Jangs den linkeroever der Alme naar boven om een opstand in de streek van Brilon te onderdrukken. Bij Büren werd hij in het moerassige en onoverzichte lijke Alme-dal gelokt én tusschen Büren en Siddinghausen overrompeld. Hij sloeg zich echter door de Cheruskers heen met een deel van zijn leger naar een zijdal en legde aan het eind daarvan op een hoog te zijn laatste legerplaats aan bij Kne blinghausen ten N/van Rüthen. Van hier marcheerde hij des nachts verder, om langs den Haarweg naar Ali sum te komen, maar werd van "den weg afgedrongen in het Möhnedal bij Belecke, waar de tweede, overval en vernietiging der legioenen volgde. De ruiterij, die zich daar nog redde, werd bij Werl opgevan gen en verslagen, HET IDEAAL. „Moesje, ik,wou dat ik Karei van buur man was 1" „Maar waarom dat, mijn jongen? Ka- rel zit op school veel lager dan jij, hij heeft leelijk rood haar en ziet er altijd even sme rig uit." „Ja moesje, maar hij kan zoo prachtig Zijn ooren bewegen." OP SCHOOL. „En die cijfers, jongens" zei een schoolmeester tot zijn leerlingen „heb ben wij weer van de Arabieren gekregen. Dat is een vreemd volk, dat hier ver van daan woont. Kennen jelui ook wel andere vreemde volken „De Zègeunders meneer." „Zoo, zoo je behoeft anders zoo ver niet te gaan, de Franschen zijn ook een vreemd volk. Van wie hebben wij ook weer die cijfers gekregen?" „Van de Barbieren, meneer." VOOR DEN RECHTER, Rechter „Hoe is uw naam Beklaagde „Isaac Citroen". Rechter „Wat is uw beroep Beklaagde „Ik drijf handel in Zuid vruchten." Rechter „Waar woon je 1" Beklaagde „In de Joden-Breestraat." Rechter „Wat is je geloof?" Beklaagde „Nah mijnheer, wanneer je nouw Isaac Citroen heet, je drijft han" del in zuidvruchten en je woont in de Jo~ den Breestraatnah mijnheer, wat beu je dan HIJ HAD WAT TE ZEGGEN. „De eerste die mij weer in de rede valt," ^ei de rechter gestreng, „zal oogenblik- kelijk uit de zaal verwijderd worden-»" „Hoera 1" riep de beklaagde. DE ANGST DER OUWELUI. „U moest me gezien hebben," zei het levendige jonge meisje tot den nieuwen dominé. „Ik had juist de schaatsen on der en zette af, toen ik neerviel op mijn „Maggie zei haar moeder. „Wat? O, het ging zoo gauw! Eén schaats ging den eenen kant uit, de ande re den anderen kant en bons 1 viel ik op mijn...." „Margarethaberispte haar vader. „Wat dan Ze schoten onder me van daan en ik viel plomp neer op mijn. „Gretha 1" riepen" haar beide ouders. „Op mijn broertje, die me bij de hand hield. Maar gelukkig had hij zich niet be zeerd." Alle correspondentie deze rubriek betreffende te zenden aan de Redactie derDamrubriek.Nassaul.49,Haarlem Auteur S. Jas, Amsterdam. Zwart 11. Wit 12. Jtuteur K. Warmerdam, Heemstede. Zwart 6 11 44—40 17—21 12 34—29 19—23 Door deze zet is de zwarte stelling 16, 21 en 26 vrijwel nutteloos gewórden. 13 28x19 14x34 14 40x29 10—14 15 31—27 Wit tracht het centrum te bezetten, 15 21X32 16 37x28 14—19 17 29—24 19x30 18 25x34 v 5—10 Sterker lijkt mij 1319, 813, 28 ctc* 19 41—37 9—14 20 34—29 4—9 De laatste 3 zetten bleken mij bij nader inzien vrij zwakte zijn. 21 37—32 7—11 22 46—41 11—17 23 41—37 Wit heeft thans de betere stelling. Van de zwarte schijven 101415 gaat geen kracht uit. (Zie opmerking bij 20. 49). 23 17—21 24 35—30 Wit gaat tot den aanval over 24 2—7 25 28—23 Uitstekend gespeeld 1 De zwarte stand is vrijwel machteloos, althans de lange vleugel. De schijven 3, 8, 9, 10, 12, 13 en 18 zijn totaal geïsoleerd. 25 14—20 De zwarte schijf op veld 7 verhinderd den damzet 2319, 3731 etc. 26 30—24 Stand na wit 26. 3024. 27 45—40 7—11 Thans is een damzet mogelijk voor wit, doch dit zou verlies beteekenen als volgt 23—19, 24—19, 37—31, 33x4 - gedw. 14x45 13x24 26x28 11—17! 4944 431 (gedw.) 31x4 45—50 4x11 of 24—30 3—9 12—18 -25 6x17 en wint. 28 40—34 20- 29 4944 (gedw,). Op elke andere zet was gevolgd 23 X12 1217 1419 en wint de schijf op veld 12 na eenige zetten. Na 29, 4944 kan met zwart ook wel O ogenschijnlijk een zeer goede voort deze schijf winnen, doch nam haar niet, zetting door de dreiging 31— 26 en 26—21, omdat ondanks deze schijfwinst, wit toch waardoor zwart ter verdediging, genood voordeel zou verkrijgen. zaakt zou geweest zijn 1217 te spelen B. v. of schijf 6 op te brengen, hetgeen wel het 4944! 23x12 4440 4035 35x24 schijfverlies zou verhinderen doch bij goed positiespel van wit zou de zwarte stand zoo Wit 6 Partij gespeeld te Haarlem dd. 17-4-'25 in den wedstrijd D.O.G. IIS.D.O, I tusschen H. MEURE, Haarlem met wit 3 eri P. G. VAN ENGELEN, Haarlem met twart. Fransche opening. 1 34—30 20—25 2 32—28 Goede voortzetting. Wordt tegenwoor dig veelvuldig toegepast. Door 3025 is m.i. beter geprofiteerd van zwart's verzwakten langen vleugel. B.v. A 30—25 29 20 23—19 25 X 34 20—24 15 X 24 24—30 «13x24 37—31 33 x 15 12—17 14—19 19x30 9x14 14x19 en zwart wint de schijf op veld 12, doch nu vervolgt wit echter 33—28 29—24 28—22, 32x14 34—30 19x30 30x19 17x28 8x17 25x34 39x30! en wit heeft zich ondanks een schijf achterstand volkomen hersteld, te meer daar na opbrengen van schijf 43 volgt3024, 2420 met zelfs winst kans voor wit. 29 21—27 30 .32 x 21 26x17 31 44—40 17—21 Beter was geweest 1420, want wit kan nu als volgt een heel goede voortzet ting kiezen 24—20 29x20 34x23 (gedw.) 17—21? 25x24 18x29. Er dreigt n.l. heel spoedig een zeer ster ke aanval door 2015, 4035, 3530 32. 37—32. Wit maakt dus van de geboden gelegen heid geen gebruik zwart profiteert hier van en herstelt zijn fout door 32 14—20 33 23—19. Velen der omstanders meenden, dat de 5warte stand, door de oogenschijnlijk over weldigenden aanval op den langen vleugel van wit vrijwel verloren was, te meer daar de zwarte schijven 3, 8, 9, 13 ,15, 20 en 25 geheel geisoleerd waren. Het verdere goed als verloren zijn geweest. Deze zeer goede positiezet, beteekende echter de ondergang door 43 22—28 Zwart verschaft zich door een eenvou dig, doch „leuk" zetje doorbrak naar dam al is het dan ook ten koste van een schijf, 44 31 X13 14—20 45 33x22 20x40 46 38—33 138 gaat niet wegens 1217 en 3 X 12 met schijfwinst voor zwart. Ook 3934 en 4339 baat niet wegens 29—34. 46 40—45 47 33—28 12—17 Damhalen kan niet wegens 4237 enz» 48 49 50 51 52 53 54 55 22x11 39—33 42—38 38—32 32—27 27—22 22—18 15—10 16x7 45—50 25—30 30—34 34—40 40—44 44—49 49x2 Zwart overzag, dat de slag 49 x 5 moge lijk was, doch 49x2 geeft ook reeds na enkele zetten winst. 56 57 58 59 en wint. 10—5 5—46? 46x37 37x5 2 3 4 5 8 7 39x30 30—25 37x28 41—37 47—41 25X34 18—23 23x32 12—18 7—12 1—7 26x28 Beter lijkt mij deze tempo te bewaren «n als 7e zet 1721 of 1823 te spelen. Op 8. 3126 neemt zwart bezit van het centrum. Op elke andere zet volgt 21—26 en t.z.t. 19—23. 8 44—39 17—21 9 40—34 21—261 10 50—44 11—17 a.33x24 39—33 33—28 24—29 9—14 14x23 3—9 28 X19 38—33 43—38 b 914 14x23 en wit slaat beter, b. 2328 gaat niet wegens 2127 etc. B 30—25 23—19 25x5! 9—14? 14x34 C.30—25 49—44 29x20 10—14 (De beste) 20—24 15x24 3329 38 x29 en wit slaat uitstekend» verloop bewees echter dat zwart goed ge- Haarlem, Juli 1925. zien had, m.a.w. wit was op den duur gedwongen zelf zijn stand te verbreken. 33 18—22 34 19—14 12—18 35 42—37 21—27 Thans gaat zwart tot den aanval over. 36 32x21 16x27 37 48—42 3731 gaat niet wegens 27 P. G. 50x9 7—11 4—10 1 11—17! Analyse v. ENGELEN. OPLOSSINGEN. Probleem No. 113 auteur P. Lever, Am- etc. 37 38 39 40 24x33 26 10—14 14—10 24x15 40—35 1923 lijkt mij sterker. 41 29—24 42 35x24 43 37—31? Stand na 43. 3731 sterdam.) Wit 31—26, 29—24, 35—30, 26—21 36—31, 48x6 gew. 32, 1823, Probleem No. 114 (.auteur W. J. v. d. Voort, Oude Ade.) 11—16 Wit 39—34, 28—23, 33—29, 23—18, 15x4 1530, 3126, 26x5 gew. 1319 Probleem No. 115 auteur B. G. Stevens, 812 Hardinxveld.) Wit 23—19, 24—20, 30 x 28, 44 x 27, 19 X 30 4843, 5044, 35 X 44 en wint. 914 Probleem No. 116 auteur The Unknown. Wit 20—14, 49—43, 38—33, 33x24, 25 X1 en wint. Gaarne houden wij ons aanbevolen voor problemen, partijstandea, eindspelen, enz. die bij gebleken geschiktheid geplaatst zullen worden. 913!!93i!:3S99!l33iS399SE9E9l933993E333939t9S3!it9(99i99993?3993l38i89t9f99E999t99999t93989(999E99E99998999t99lil939i93999999i9399Q39i99IH99f9093893t999i99933?l9899999999999l99399E9l99i9E399999999tl999939l9399E •P-0"Q"0"Q"0"(>-0"0"0"0"Q"0-G-00-0"Q"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"0"Q"Q- „Indien mijn vader een paar maanden langer geleefd had", zeide hij thans, „zou hij, denk ik, op dit oogenblik.het geluk gehad hebben u zijn dochter te noemen." Miss Savage zweeg. „Het zou een groot geluk voor hem ge weest zijn, en hij heeft er menig jaar naar uitgezien. Hij hield veel van u." De tranen kamen Miss Savage in de oogen. „Ik hield ook heel veel van hem," zeide zij, en zij wendde het gelaat af. „Hij was de welwillendst; vriend, die ik ooit gehad heb.'' x Daarop volgde een pauze, gedurende welke Lord Brackenbury zich niet zeer op zijn gemak gevoelde. „ik ben overtuigd, Winifrieda," zeide hij nu, „dat ge evengoed weet, wat ik wil zeggen, alsof ik het al gezegd had." „Of ik het weet of niet, dat komt er niet op aan zeg het niet ik bid u, zeg het niet." Lord Brackenbury keek ernstig. Miss Savage was niet gewoon heftig te zijn, maar in de wijze, waarop deze woorden gesproken werden, lag een heftigheid, die hem verbaasde en mishaagde. „Dat is onmogelijk," zeide hij. „Ik kan geen zaak van groot gewicht op zij zetten, alsof, zij in het geheel geen ge wicht had." Daarop zich herinnerende, dat dit een gelegenheid was, waarin misschien een zekere mate van tegenstribbelen aan de zijde der jonge dame tot de goede vor men behoorde, en dat zijn eigen toon misschien niet teeder genoeg was, voegde hij er vriendelijk bij „Het wordt tijd, lieve, dat wij eenige vaste plannen voor de toekomst maken. Ik denk er over, mijn jacht weg te doen en mij voorgoed als een ouderwetsch land edelman te vestigen. Inmiddels wacht Brackenbury-Court op zijn meesteres, en ik en ik op mijn vrouw." Daargelaten dat Lord Brackenbury de ze kleine speech onder het rijden bedacht had, sprak hij haar met gepasten klem, ja zelfs met teederheid uit. „O zeker zeker is het te vroeg, om over deze dingen te denken," zeide Miss Savage, niet langer met he vigheid, maar met klaarblijkelijke droef heid. „Te vroeg? 1-Iet is bijna zeven maanden." „Bijna Pas moet ge zeggen." Lord Brackenbury weifelde. Was het werkelijk te vroeg, en had hij behooren te wachten totdat het volle rouwjaar ver streken was Was hij voorbarig, of was Miss Savage overgevoelig Een oogen blik overwoog hij dit in stilte en deed toen uitspraak in zijn eigen voordeel. „Lieve Winifrieda," zeide hij teeder, „ik wil u niet dwingen tot het doen van een overhaasten stap. Niets is verder van mij. En ik behoef nauwelijks te zeggen, ik ben er zeker van, dat ik voor alles ter wereld niet in gebreke zou willen ko men ten opzichte van den eerbied voor de nagedachtenis van mijn vader. Maar deze ééne zaak was de innigste wensch van zijn hart, en naar de vervulling daar van uit te zien, daar wij weten, dat hij zelf zou wenschen dat wij het deden kan onmogelijk oneerbiedig zijn. Hier van ben ik overtuigd." „De wereld zou zeggen, dat het oneer biedig was," zeide Miss Savage. „Ik kan u dat niet toestemmen. Ik ben er heel zeker van, dat de wereld niets van dat alles zou zeggen. En indien zij het deed, zouden wij er ons dan aan storen, zoolang nvij weten, dat wat wij doen goed is „Maar waarom zouden wij er juist nu reeds aan denken Er is geen haast bij. Wij zijn gelukkig, zooals wij zijn 1" Hierin had Miss Savage inderdaad ge lijk. Er bestond werkelijk geen reden tot spoed en Lord Brackenbury wist zeer goed, dat hij dit gesprek gezocht had uit een gevoel van eerbied voor wat het jon ge meisje toekwam. Hij was oprecht aan Miss Savage gehecht, op zijn eigen ma nier maar zijn eigen manier was koel, en in dien men zijn gevoel voor haar had ontleed, zou men tot de uitkomst gekomen zijn, dat het meer naar vriendschap dan naar liefde geleek. Hij wist in zijn hart, dat hij volstrekt niet verlangde spoedig getrouwd te zijn dat hij heel gaarne de zaak nog voor ten minste eenige maan den zou laten rusten. Maar hij achtte zich verplicht den schijn aan te nemen van een ongeduldig minnaar te zijn, ofschoon hij dit in waarheid niet was. Ook was er in Miss Savage's tegenstreven dat niets gemeen had met de sluwheid van den eenvoud iets, dat zijn eigenliefde kwet ste en hem tot aanhouden prikkelde. „Hoe gelukkig wij ook wezen mogen," antwoordde hij ernstig, „zij, die huwen moeten altijd hopen, in 't vervolg nog gelukkiger te zullen worden. Nu.waagde ik het te denken, Winifrieda, dat uw le ven op Brackenbury-Court gelukkiger zal zijn dan uw leven op de Grange. Ik zal zeker alles in het werk stellen,-om het zoo te doen zijn." „Dat weet ik," zeide Miss Savage snel. „Ik heb er nooit aan getwijfeld." „En wat nu de spoed betreft, ik stem toe, dat er geen dringende haast is. Ik lig niet op mijn sterfbed, noch sta aan den vóóravond van een lange reis, of onder de veroordeeling van een halsgericht. Maar ik ben van meening, dat het huwe lijk een van die zaken is, waarover men te lang kan beraadslagen. Als het geschiedt, is het best dat het spoedig geschiedt." „Is dat niet juist een onheilspellende aanhaling V'. vroeg zij met een zenuw achtig lachje. Lord Brackenbury glimlachte. Hij had de- afgezaagde aanhaling gebruikt, zonder veel op het verband te letten. „Wel," zeide hij, „ik beken dat het geen gelukkige is." Daarop, na een oogenblik wachtens, deed hij wat hij nog nooit te voren gedaan had hij greep de hand van Miss Savage met teedere hoffelijkheid en drukte er een kus op. „Zeg mij, hoe lang ik op deze hand zal moeten wachten, lieve," zeide hij. „Ik wil niet onbescheiden zijn. Ik ben bereid zoo lang te wachten als gij wilt als gij redelijk wilt zijn." Zij zag hem aan, nauwelijks bewust naar het scheen van den kus. „Indien indien ik u mocht zeggen wat ik wenschte 1" stamelde zij, met een smeekenden blik in haar oogen. „Dat is het juist wat ik u vraag." Nog weifelde zij. Haar ontzag voor hem was zeer oprecht, en zij vreesde hem te kwetsen. „Ge moet niet boos op mij zijn," zeide zij, „ge moet het mij beloven „ik zal niet onrechtvaardig zijn," zeide Lord Brackenbury. „Ik geloof, dat ik dat kan beloven." „Dan zou ik wenschen zou ik wen schen, dat wij op onze oude wijze mochten voortgaan, zonder eenige verandering te maken, zoolang als als tante Hester leeft." Lord Brackenbury zweeg van louter verbazing, „Ik ben zoo noodig voor haar, en en wij zijn zoo arm ge hebt er geen denk beeld van, hoe arm Werkelijk, ik weet niet, hoe ze zonder mij zou kunnen leven. Ik bedoel niet, wat haar Jiefde voor mij aangaat dat is het niethoewel zij mij meer liefheeft dan iets op de wereld, sedert den dood van oom Stephen maar ik doe zooveel voor haar, dat geen ander zou kunnen doen ach het is zoo moeilijk uit te leggen." „Het is werkelijk moeilijk te bewijzen, hoe Miss Langtrey schade zou kunnen lijden door een huwelijk, dat ons beiden het recht zou geven haar van dienst te zijn," zeide Lord Brackenbury. „Van dienst van dienst aan tante Helster Hoe weinig kent gij haar 1 Zij is zoo trotsch even trotsch als ze arm is Zij zou geen hulp willen aannemen, zelfs van mij niet." „Lieve Winifrieda, dat is een onge rijmdheid." „Het mag ongerijmd wezen, maar het is waar. Bovendien zou het üw geld zijn, en hoe de oude breuk geheeld is, heeft zij ze nooit werkelijk vergeten...." „Nooit werkelijk vergeten Wat be doelt ge Is het mogelijk, dat Miss Lang trey, van wie ik altijd geloofd heb dat zij mij oprecht toegedaan was, nog den ou den wrok zou koesteren Ik kan het niet gelooven." „O, dat niet geen wrok Maar het was een grief van zoovele, vele jaren en oom Stephan was zoo bitter en wat oom Stephen geloofde, was tante Hesters godsdienst. Toch is zij u genegen, Cuth- bert, op haar manier. Maar ik kan u dat niet duidelijk maken." Het gelaat van Lord Brackenbury nam een strenge uitdrukking aan. „Indien gij bedoelt, dat Miss Langtrey den ouden familietwist niet vergeten kan, waarmee wij beiden niets te maken heb ben, en dat, omdat zij het niet vergeten kan, gij bereid zijt alles voor haar op te offeren, dan beken ik, dat ik het niet begrijp," zeide hij. „En bovendien ik had geloofd dat Miss Langtrey het huwelijk wenschte dat zij het bijna even vurig wenschte als mijn vader." „Zij doet het," antwoordde het meisje warm „werkelijk, zij doet het 1" „En toch, hoewel ge toestemt dat zij het wenscht, stelt ge om harentwille voor, het onbepaald uit te stellen. Dat is een slechte logica, Winifrieda." „Het moge slechte logica zijn ik durf zeggen, dat 't dat is maar ge kunt u niet voorstellen hoe arme lieden wij zijn. Ja, arme lieden," zeide Miss Savage in een soort van wanhoop. „Er is geen an der woord voor Denk eens, ik maak al onze japonnen. Ik help Ruth in de melkerij. Ik bén een soort van meid voor alles, naaister, werkmeid en zoo voort. Hoe ziet ge zoo ontsteld Wees niet beleedigd. Ik Vind het prettig, werke lijk, ik vind het prettig. Ik ben geheel gelukkig Ik zou niet gelukkiger kunnen zijn." Haar stem sloeg over. Zij lachte half en schreide tegelijk. Lord Brackenbury had haar nog nooit te voren gezien zoo. „Lief kind," zeide hij gejaagd, „doe dat toch niet 1 Ik beken, ik had er geen gedachte van, dat gij dat Miss Langtrey bedoel ik op mijn eer, ik weet op zijn best, wat ik bedoel „Ik ben zoo bedroefdzeide het meisje, dat door een krachtige poging haar zelfbeheersching terugkreeg. „Ik schaam mij,- dat ik mij zoo toegegeven heb. Ik bid u, vergeef mij." „Ik heb niets te vergeven. Integendeel, ik ben blij de waarheid te weten. Dit echter weet ik dat niets gemakkelijker zijn zal, dan uw plaats op de Grange te vervangen. De geldelijke omstandigheden van uw tante kunnen ook beter worden Zonder haar trots te krenken. Laat het maar aan mij over, dit vraagstuk op te lossen. Intusschen Hij zweeg en staarde haar scherp aan. „Daar ik u gelukkig zie, en daar ge ver kiest in de oude sleur yoort te gaan heb ik recht met te zeggen, dat ge het verkiest „O ja volkomen recht." „Goed dan. Daar ik dus zie, dat dit uw tegenwoordige wensch is, zullen wij be sluiten te wachten hoe lang nog Wi nifrieda Miss Savage zweeg. „Zullen wij zeggen een jaar, van nu af te rekenen Hoewel hij haar eerste voorstel geheel genegeerd had, ware zij gaarne daarop teruggekomen. Maar dit durfde zij niet. „Waarom nu reeds een juisten tijd te bepalen vroeg zij. „Waarom niet wachten, en en zien „En zien wat?" Zij zweeg opnieuw. „Lieve Winifrieda, men kan zulk een belangrijke gebeurtenis niet onbepaald uitstellen. Het zou niet verstandig, het Zou niet behoorlijk zijn. Het zou niet rechtvaardig, zijn, noch jegens u, noch .jegens Miss Langtrey, noch jegens mlj- Zelven. Wij moeten tot een of ander be paald besluit komen verwijderd, in dien gij wilt, maar bepaald. Is een jaar na heden u goed Hij wachtte en zag haar ernstig aan, en zij, voelend dat hij haar aankeek, werd beurtelings bleek en rood. „Als als het twee jaar kon zijn".... waagde zij bevend te zeggen. „Heel goed. Laat het twee jaren zijn, twee jaar van nu aan. De tijd is lang maar ik heb liever, dat het geheel in over eenstemming zij met uw eigen wenschen." Zij beproefde te zeggen, dat zij blij was dat het haar speet dat zij dan klaar was maar de woorden wares Verward en eindigden in niets. Lord Brackenburg glimlachte. „Spreek er niet van, ik bid 't u," zeide hij droogjes. „Indien ge voldaan zijt, is het genoeg. Ondertusschen, wij verstaan elkaar, wat zeer wenschelijk is. En nu, eer wij naar binnen gaan, heb ik u een klein verzoek te doen. Ik heb u nooit een ring gegeven, Winifrieda en een ring ge weet het is onvermijdelijk. Ik had er u waarlijk al lang geleden een moeten geven. Mag ik hopen, dat ge hem ter wille .van mij zult dragen Dït zeggende, haalde hij uit zijn vestzak een klein marokijnlederen doosje, waarin een massief gouden ring met een grooten diamant lag. „Hij is heel mooi," zeide Miss Savage afwerend, „veel te mooi voor mij." „Dat ontken ik." „Maar maar ik draag nooit een ring. Ik heb nooit in mijn leven een ring gehad." „Reden te meer om er een te hebben. Laat eens zien of hij past. Neen,.niet deze hand de andere." Indien Miss Savage nooit te voren een ring had bezeten, Lord Brackenbury, van zijn kant, had er nooit een gegeven. Het was daarom te verontschuldigen, dat hij zich niet weinig verlegen voelde, toen hij, volgens de overlevering van onheuge lijke tijden, daar stond met een dames vinger in de eene en een ring in de andere hand. Hij stak den ring echter met be valligheid aan den vinger, vond dat hij uitstekend paste en kuste voor de tweede maal op dien dag de meisjeshand, die den ring droeg. Aldus was tot beider voldoening het huwelijk nog twee jaar verschoven. „Vrijheid is zoet", en hoewel Lord Brackenbury zijn plicht als minnaar ge daan had, speet het hem niet, den ver koop van zijn jacht uit te stellen. Terwijl hij dien namiddag naar huis reed en een grooten omweg maakte, stelde hij zich voor, hoe hij een herfsttocht zou onder nemen tusschen de Noorweegsche fjor den en was hij benieuwd, of Lancelot lust zou hebben in het voorjaar een uit stapje te doen naar den Griekschea Archipel. HOOFDSTUK XIV. Wij voeren thans onze geachte leze ressen en lezers in een lange, lage, antieke kamer, met beschoten wanden, glad ei kenhouten vloer en een reusachtige, ge beeldhouwde schoorsteenmantel, waar boven een defecte wapenrusting prijkte. Aan de achterijde van deze kamer bevindt zjch een nieuwerwetsch uitge bouwd venster. Op den haard in blijk baar nog kortelings vernieuwde blauwe en witte Hdlandsche tegels gevat, brandt een vlammend blokkenvuur. Op den grond liggen allerlei Oostersche kleeden en matten van verlegen bont gespreid en aan de wanden hangt (behalve ontelbare schetsen in olieverf, af- en'onafgewerkte studies, met of zonder lijst de meest heterogene verzameling van vreemde, middeleeuwsche, en Oostersche wapenen; oude koperen pronkborden en' arm blakers uit de zeventiende eeuw. Delft- sche, Majolica en Palissy schotels Ve- netiaansche spiegels houtsneën van Al- brecht Dürer en gravures van Piranesi in de oude zwarte lijsten de Shakespeare van Dreyschout en Canterbury Pelgrims van Blake, benevens een prachtig proef exemplaar van de Madonna di San Sisto. Het ameublement is even schilder achtig en verscheiden een mengel moes van stoelen met hooge ruggen uit den tijd van Elizabeth, oud-Italiaansche kabinetten, Japansche schermen, tabou- retten van uitstekend Arabisch werk in rozenhout en paarlemoer, en geschilderde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 11