bruidskoffers, die uit den tijd van de aan den voet van de helling' lag een laag- Plotseling werd de stilte door een luid „Ge zult ditmaal niet teleurgesteld wor- legende van Ginevia konden dagut ke- gelegen, ovaalronde, effen grasvlakte, geblaf afgebroken, als van honden, die den". nen. Hier en daar staan tafels van ge- uitstekend onderhouden en, in merk- in de nabijheid en van andere, die verderaf „Dat zeggen de menschen altijd. Ik beeldhóuwd eikenhout of Florentijnsch waardige tegenstelling met den tuin, vol- aansloegen, en terstond daarop kwamen heb nog nooit een beroemde schoonheid mozaiek, beladen met boeken en papie- komen in orde. Behalve dit terrein, was twee mannen, door een speurhond en een gezien, die ik bewonderen kon, eenvoudig ren en groote Chineesche vazen vol veel- alles boven en heneden gedekt met struik- beschutter gevolgd, snel uit de diepte recht omdat zij vooraf te hoog geroemd was." kleurige Chrysanthemums. En in de gewas en kreupelbosch, en de opgewcelde op het huis af. Toen zij den woesten tuin „Nu ja, maar gij zijt ook uiterst lastig nis van het venster een ezel, en op den grond vol konijnengaten, bood tevens doorgingen en de laatste trap opklom- op het punt van schoonheid." ezel een schilderij, een rustige woonplaats aan patrijzen en men, bleken zij een heer en een jachtop- „Daaraan hebt ge ongelijk. Ik kan een De kamer, in één woord, met hare faizanten. ziener te zijn, ieder met zijn geweer ge- aangename middelmatigheid bewonderen, warmte, hare weelde, en haar kostbaren Van liet terras had men het uitzicht wapend. wanneer ik-zelf haar mag schatten, maar rommel, is het atelier van een kunstenaar, over dit alles, en over nog veel meer „Dat is Mr. Brackenbury, Sir, zeide als schoonheden mij op de eene of andere De kunstenaar is er ook met een pen- de vallei en de vlakke weiden ver in de de man, met zijn duim naar boven in de manier opgedrongen worden, kan ik nooit teel' en palet in de hand. Reeds van het diepte, de kleine rivier, die traag voort- richting van het terras wijzend. De heer, meedoen met de algemeene bewondering, ontbijt af is hij op zeer onbestendige krcop tusschen reeksen afgeknotte beo- cie op het punt stond van naar de stallen Ge noemt Miss Savage een schoonheid, wijze aan het werk geweest en heeft wei- men, waarboven de kerktoren uitstak; te gaan, bleef staan en keek om zich doet ge niet?" nig of geen vorderingen gemaakt. Nu terwijl op den achtergrond, zoover als heen. „Mijn vader had voor haar een grenze- begint de dag snel te vallen, en is de vroe- het cog reikte, aan de eene zijde een gol- „Wel, Cochrane," riep de heer des hui- looze bewondering, en hij was even moei- ge November-schemering ophanden, en vend heideland zich uitstrekte en aan den zes, „waar gaat ge heen lijk te volgen als gij-zelf," antwoordde hoewel hij met elke streek ontevreden is anderen kant een dicht met bosschen be- Cochrane anders gezegd de Heer Lancelot Brackenbury koeltjes, toch schildert hij voort half uit onge- groeid park zichtbaar werd. Horatius Cochrane, van den Inner Temple „Wilt ge daar mee zeggen, dat ge niet duld, half uit koppigheid. Op zijn schil- Dat park is Brackenbury-Park. Deze rechtsgeleerde en onder-secretaris van van hetzelfde gevoel 11 zijt?" derij staat een vrouwelijke gestalte en heiden zijn de Brackenbury-heiden. Deze het Was- en Zegeldepartement, Dow- „Dat zeg ik niet." op een stoel daar dicht naast een schets bouwval is Brackenbury-Óld Court. De ningstreet gaf zijn geweer aan den op- Mr. Crochane zag hem eens nieuws- in potlood. Deze schets is zijn model. Hij kunstenaar is Lord Brackenbury's broe- passer, en voegde zich bij zijn vriend. gierig aan. vergelijkt er telkens weder zijn eigen der. „Dus zijt gij hier, hè zeide hij. „Ik „Ik heb een voorgevoel, alsof ik dat werk mede, terwijl hij het in kleuren over- Ja, 't is hard het te moeten zeggen, in heb u bijna sedert een uur daar op het jonge meisje zal bewonderen," zeide hij. brengt en al voortwerkènd naar de eischen plaats van de burcht te nemen en het recht Kraaiennest gewacht. Zijt ge den heelen „In ieder geval ben ik niet lastig gevallen van zijn onderwerp wijzigt. zinnige parlementaire pad te bewandelen, dag aan het werk geweest met haar lof." Plotseling als de ontevredenheid waarvoor hij bestemd was, had Lancelot „Ja in strijd met alle goede manie- „Men prijst geen lieden die men van met zichzelf haar toppunt heeft bereikt Brackenbury verkozen een kunstenaar ren. Maar ik had u gezegd, dat ge niet cp kindsbeen af gekend heeft," zeide Mr. werpt hij het penseel weg, hangt zijn pa- te worden. Evenals zijn broeder, ging hij mij wachten zoudt. Indien ik gekomen Brackenbury. „Men houdt dat voor een let aan een van de uitstekende punten van een jaar reizen, nadat hij de universiteit ware, zou ik er even vroeg geweest zijn uitgemaakte zaak. Ik laat u in alle geval den ezel, en beschouwt, onder het fluiten vaarwel had gezegd en, in tegenstelling als gij-zelf." vrij uw eigen oordeel over Miss Savage te van een somberen deun, wat hij verricht van zijn broeder, kwam hij terug en had „O, het kwam er niet op aan. Ik vond vormen, het mijne beteekent niets." heeft. Zijn dagwerk, zoo zegt hij bij zijn beroep gekozen. het veeleer prettig. Er was daar een dwaze Een oogenblik heerschte stilte. Het werd zichzelf, is één groote mislukking ge- Volgens de overtuiging van den ex-ge- oude man Isaac Zus of Zoo een geheel donker en Mr. Cochrane had bijna weest. Het schilderij, zooals hij het gis- gant was kunst als beroep bijna even sterk soort rattenvanger of zandrijder. Hij ver- zijn sigaar opgerookt, teren liet, was verreweg beter, dan zooals af te keuren, als vrijzinnigheid in de staat- telde mij, dat hij een van uw onderhoo- „Zij kan niet heel jong meer zijn," hij het vandaag laat. Hij was er toch in kunde. Was het niet ongelukkig genoeg, rigen was. Ik onthaalde hem op bier, en merkte hij op. ieder geval, voor zoover het klaar was, dat Cuthbert de eene ketterij omhelsde, liet hem eens praten. Hij was allergrap- „Indien gij Miss Savage bedoelt, die mede tevreden. Vandaag heeft hij niets en moest nu Lancelot zich aan de andere pigst." is bijna drie en twintig." antwoordde'Lan- anders gedaan dan het verknoeid. Hij schuldig maken? „Ik hen hem," zeide de ander, „Isaac celot Brackenbury. begon het te bederven met de eerste Toch had Lancelot, talent, en er waren Plant een geduchte schobbejak." „Zoo jong streek, die hij op het doek deed, en is er zelfs onder de geestverwanten van Lord „Dat geloof ik graag." „Zij is juist tien jaar jonger dan mijn sedert dat oogenblik daarmede voort- Brackenbury, die zeiden, dat de jongste „Een van de ergste stroopers." broeder, en de- arme Cuthbert zou nu gegaan. Wat een gek is hij geweest, zoon erger kon doen dan een kunstenaar „Hij ziet er niet naar uit. Ik heb hem drie en dertig zijn. Wat blaffen die honden, het eene uur na het andere door te wer- worden. Nu, hij kon erger doen. Hij kon beloofd, dat ik hem eens zou opzoeken. Hoort ge niets op den weg ken, terwijl hij wist niet op dreef te zijn roeping gevoelen tot het prediken in de Hij heeft een jonge bulhond te koop. Hij „Ik meende daar juist iets te hooren. Wat een moeite zal het hem kosten, het open lucht. Maar de overweging, dat wat woont ergens op de heide, niet waar?" maar neen, ja, zeker ik hoor wielen." kwade te herstellen indien het al her- kwaad lis, nog erger kon zijn, gaf nog nooit „Niet hier op de heide op de Bur- Zij stonden stil en luisterden. Weer steld kan worden, zonder alles tot op het iemand eenigen wezenlijken troost, en het fielder heide, rechtsaf aan de andere zijde blaften de honden, en het geraas van een doek weer uit te krabben en van nieuw minst van allen aan den ouden Lord Brac- achter de kolenbranderij. Maar het is geen snel naderend voertuig werd- duidelijk af te beginnen. kenbury. prettige kennis en zal u bedriegen als hij hoorbaar. Er zijn oogenblikken, waarin 't manne- Lancelot intusschen geloofde, dat hij kan. Hoe is de dag geweest „Een onverwachte gast," zeide Mr. lijk gemoed zich gedrongen voelt, zich zijn ware roeping gevonden had, dus was „Niet schitterend. Drie koppel faizan- Cochrane. door een hartig woord te ontlasten, en de en bleef hij kunstenaar, ging met ernst aan ten, twee paar patrijzen en een paar ko- „Onverwachte gasten, beste kerel, zijn gevoelens van dezen heer vonden op dit den gang en begon met een paar jaar op nijnen. Ik geef niet veel voor dien jon- even zeldzaam op Old Court als op Robin- oogenblik hun uiting in een taal, meer een Fransch atelier hard te werken. Plot- gen hond van u de oude is er een do- son Crusoe's eiland," zeide zijn gastheer trachtig dan uitgezocht. seling, toen zijn vader was gestorven en zijn als hij waard." lachend. „Ge vergeet, dat we negen mijlen „Verd.... de mond 1" riep hij uit. zijn oudste broeder met één voet op het „Ge hebt gelijk maar wilt ge niet overal vandaan zijn en dat de oude Miss Blijkbaar verlicht door deze kleine uit- land en met den anderen in het water leef- liever binnen gaan Langtrey onze naaste buur is. Ik ben barsting, schoof hij den ezel in een hoek de, kreeg hij den inval voor zich-zelf een Mr, Cochrane verkoos echter liever een benieuwd, wie het zijn kan Laat ons en keerde het schilderij met't gezicht naar schuilplaats te maken op Old Court, sigaar op het terras te rooken en zoo wan- naar het hek gaan en zien." naar den wand. waarvan de éénige tegen het weêr be- dèlden zij in de schemering op en neer. Zij keerden zich om en staken een ge- Hierna stak hij een sigaar op, greep schutte vleugel door een jachtopziener „Van dien ouden man gesproken - plaveide plaats over, die op een laan uit een breedgeranden, vilten hoed, wierp werd bewoond. Hier maakte hij twee klei- dien Isaac Plant>" zeide Mr. Cochrane kwam. De wachthond op de plaats, door het venster open en trad op het terras. ne kamers in orde, plaatste een ezel in de nu, „is hij van dat zonderlinge ras, waar- zijn metgezellen in de hokken gevolgd. Voor een vreemdeling, die de plaatsen eene en een veldbed in de andere, en van ge mij voor een paar dagen verteldet trok woedend hlaffend aan zijn ketting, en haar geschiedenis niet kende, kon niets kwam met de vrouw van den jager over- behoort hij tot de Noordpoollanders, Uit de keukenvensters stroomde een treffender zijn, dan het contrast tusschen een, dat zij hem zou bedienen. Het was menscheneters of iets dergelijks?" rosse gloed, rn een staljongen met een dat goed gemeubelde interieur en het een ruw leven maar daar hij slechts nu „Ge wilt zeggenvan het „donkere volk", lantaren r uurd: buiten de staldeur. Op voorkomen, dat het gebouw van buiten en dan voor een maand overkwam om zooals wij ze noemen. Ja, hij is een van hen dit oog nblik flikkerden plotseling twee aanbood. Binnen was alles gemak, warmte, schetsen te nemen en te jagen, genoot hij en een buitengewoon slecht exemplaar van lichter uit dduisternis als een paar dui- en zorglooze weelde, buiten was alles van die ruwheid en wenschte niets beters, een buitengewoon slecht soort. Maar het velso gen aan het einde van de laan, wer- verval. Later echter, toen Lord Brackenbury ver- zijn noch Noordpoollanders, noch men- den n et ieder oogenblik, dat zij nader Het huis was eens een deftig huis ge- dween, het heerenhuis gesloten werd, en scheneters, en evenmin groeien hun hoof- kwamen, grooter, en bleken eindelijk een weest, maar nu was het niets dan een titel en bezitting onbeheerd bleven, be- vden, voor zoover ik weet, onder hun schou- paar tilbury-lampen te zijn achter de ruïne. Slechts een hoek van den eenen sloot hij zijn hol in een gemakkelijk pied- der." hielen van een grooten, grofbeenigen vleugel, was nog bewoonbaar, en dat ge- a-terre te herscheppen. Zoo liet hij twee „Wat zijn ze dan schimmel, die voor de poort stil hield, deelte was blijkbaar nog zeer kort gele- of drie kamers meer van dak voorzien, „Wel, men onderstelt, dat zij van Sara- „Flei daar, James 1" riep een vroolijke den opgelapt en van een nieuw dak voor- een stal in orde brengen, verplaatste den ceenschemoorsprong zijn of wat Sara- stem. „Pas op haar hoofd, mijn jongen zien. De rest was een schilderachtige ver- jager naar een bijgelegen woning-en ves- ceensch wordt genoemd, bij gebrek aan Is je meester thuis?" warring van naakte muren en uit hun ver- tigde zijn tehuis tusschen de bouwvallen, een beter woord. Er gaat omtrent hen „Hij is thuis en heel blij u te zien," band gerukte vensterkozijnen; gebroken Hij had ook kamers in Londen, maar daar een verhaal, dat zij ais gevangenen uit antwoordde Mr. Brackenbury, terwijl hij schoorsteenen met gebeeldhouwde en hij juist hard zat te werken aan een "schil- den tijd der kruistochten zouden zijn het hek open hield. „Welke gunstige wind met bloemwerk versierde kolommen ver- derij voor de eerstvolgende tentoonstel- meegevoerd en sedert alhier geleefd heb- voert u naar deze onontdekte kusten nielde kanteelen, in wier gapende kaken ling, was hij voor eenige maanden het ben." De marktdag te Single on Hoe vriende de vogels hun nesten hadden gebouwd; landleven komen genieten. „En wie bracht ze mee een van uw lijk van u om hier aan te komen. Ge zult Zwart geworden haardsteden, die de hoogte Hij was gewoon, tot ongeveer half drie voorvaders?" - den weg tamelijk slecht gevonden het- aanwezen, waarop de vloer der voormalige of vier in den middag te schilderen en dan „O neen, een Langtrey uit de dagen ben, vrees ik. Nu dan, denk aan de trede, bovenkamers had gelegen, en die nu van tot donker te rijden of te wandelen maar van Leeuwenhart. De Langtrey's zijn zoo- Vergun mij u Mr. Cochrane voor te stel- dak beroofd en aan het weder blootge- op dezen bijzonderen dag, waarin hij veel ouder dan de Brackenbury's. Al deze len. Cochrane, dit is mijn oude vriend, steld waren. In een hoek was een wentel- werktuigelijk was blijven doorwerken, heidevelden waren oorspronkelijk hun ei- Mr. Marrables, over wien ik gisteren trap halfweg afgebroken, die nergens heen totdiat het daglicht begon te verflauwen, gendom. Zij dagteekenen van de schepping sprak." Voerde in een tegenovergestelden hoek stelde hij zich tevreden met een wandel- der wereld,terwijl wij uit het niet verrezen een vreemd, achthoekig torentje, waar- tochtje over het vierde gedeelte van. het omstreeks den tijd van Hendrik VII." HOOFDSTUK XV. boven een weerhaan kraste. Overal zag terras. Hier stapte hij langzaam op en neer. „En Langtrey-Grange, staat dat ook men sporen van vuur, rook en plundering Hij dacht na, en naar 't scheen waren zijn sedert de schepping der wereld Mr. Marrables was een opgeruimd, en verderen oorlogsjammer. 't Was een gedachten niet van aangenamen aard. Er „Wacht tot ge het zult gezien hebben." praatziek, klein oud man, met een vroo- plaats, die blijkbaar eens gerookt had van was somberheid in den vasten trek om zijn „Beste jongen, ik doe niets dan wachten, lij ke stem, een aangenamen glimlach en menschenbloed en het verschrikkelijk mond en in de wijze waarop hij zijn hoed Ik ben hier veertien dagen geweest en dun, kroesachtig wit haar, dat evenals tooneel was geweest van menschenslach- over zijn oogen trok. In zijn manier van ik denk, dat ik ten laatste zal weggaan, eene hanekam, op de kruin van zijn hoofd terij in het grootnu liefelijk begroeid loopen was zelfs ontevredenheid. zonder het gezien te hebben." bij elkaar was geschuierd- Terwijl hij met groene en grijze mossen, geel liever- Hij wierp het eindje van zijn sigaar onge- „Ik zal er u morgen heenbrengen, op dien avond aan het benedeneinde van kruid en steenruit, met beschermend klim- geduldig over de leuning, en stond stil mijn eerewoord! Het is de wonderlijkste de eettafel zat, zoo op zijn gemak, zoo op en zijn trossen zwarte bessen met de om naar den donker wonderden hemel te oude plaats, die ge ooit gezien hebt." bloeiend, zoo netjes in zijn stijf dichtgê- Zwerfbraam en zijn scharlakenroode zaad- zien. Deze was sinds eenige oogenblik- „Ik heb nog al veel wonderlijke oude knoopte rok met hoogen fluweelen kraag huisjes met den Virginischen kruiper ken gloeiend rood als een groote waaier plaatsen gezien," zeide Mr. Cochrane. en breed geplooid jabot-overhemd, zag in zijn verbleekenden stralenkrans van spreidde zich een veelkleurige wigge in „Ja buitenlands, maar geen Engelsche hij er uit als een dappere oude Cherubijn, purper en goud. schuinsche richting door de lucht en elke middeleeuwsche houten huizen. Er is niet Mr. Marrables was echter Cheru- Van het terras een met gras be- purpere veder was met een karmijnroode één in Chester of Tewkesbury, dat met bijn. Hij was de advocaat van de Bracken- groeid plat, door een gebroken leuning punt versierd; maar nu was de laatste Langtrey-Grange vergeleken kan worden, bury's en het laatst overgebleven lid van omgeven voerde een dubbele trap flauwe blos verdwenen en was het purper Het is het schoonste in zijn soort in geheel die oude firma, die gedurende liet be naar wat eens een tuin was geweest, maar tot een leikleurige grijs verbleekt. Beneden Engeland." ruchte proces hun belangen behartigd had. nu een wildernis was, aan de helling van was alles mist en snel toenemende duis- „Ge vertelt er zooveel van, dat ik het „Verveling" zeide hij, „is een woord van een heuvel vol dooreengeward onkruid en ternis in de vallei kroop een witte nevel liever in het geheel niet moest zien," betrekkelijke beteekenis. Wat mij-zelt van kop beroofde taxisboomen, die ge- over de weiden en het vergezicht was reeds zeide de gast, „Ik heb een hekel aan teleur- aangaat, daar ik noch schilder noch jager heel in 't wild waren gegp^ Nog laser in jen zee van schaduwen verZQöksn. stelluigen/J ben, zou ik hier waarschijnlijk van verve ling sterven. Maar ik oen ook een reents- geleerde ziet ge en rechtsgeleerden zijn niets waard, als zij niet in gezelschap zijn. Wij zouden in Utopia ons hart breken. Ge weet waarom de Lord-Opperrechter Parnell zeide, dat rechtsgeleerden even goed schelmen konden zijn in deze we reld? omdat zij er toch niets om ge ven zouden naar den hemel te gaan, waar dood noch huwelijk en dien ten gevolge geen betwiste testamenten, noch verbro ken huwelijksbeloften zouden zijn. Pro faan, hè Maar de grappen van Parnell waren even profaan als die van een dom predikant. Hij had een eigenaaic'ige ma nier om getuigen op wetspunten te on dervragen,wanneer hij voor de balie stond. Dat noemde hij zuivere waarheid hun uit het diepst hunner ziel te halen. Maar ge waart aan het praten over de genoegens en verdrietelijkheden van het buitenle ven. Ge ziet, wat deze heiden zijn, waar schijnlijk in dit jaargetijde met wild be volkt. De jacht is echter niet gemakke lijk. De honden vinden nooif iets dichter dan Danebridge of Newton-Bottom, beide twaalf of veertien mijlen van hier, en ge kunt uw paarden niet vooruit zenden, om dat er nergens een plaats is om ze te stal len. Neen, ik jaag niet meer. Men is voor dat werk te oud op vijf en zeventigjarigen leeftijd. Ik zie er niet naar uit, hè Wordt vervolgd. AVONTUREN MET TIJGERS. In een Brisch-Indisch dorp niet ver van Bombay, woonde een inlandsche gras maaier, Hassan genaamd, die iederen dag met zijn kechts naar die streek ging om gras te snijden, dat zij in bundels ver zamelden en aan de reizigers voor hun beesten verkochten. Bij zekere gelegenheid was er een bui tengewoon groote vraag naar gras, wijl er den volgenden dag een groot aantal reizigers werd verwacht. Hassan besloot dus nog eenige uren alleen te maaien om aan het gras een goed sommetje te verdienen. Met dit doel begaf hij zich eenige uren vóór zonsondergang op weg, alleen ver gezeld door zijn zoon, een knaap van twaalf jaren. Zij waren nog niet ver met elkander voortgegaan, toen er eensklaps een reus achtige tijger uit 't kreupelhout te voor schijn sprong, die op den knaap aanviel en met hem wegsnelde. De arme vader was buiten zichzelf van ontzetting en schrik hij liep zoo hard hij kon naar het dorp terug en deelde daar het ongeluk mede, dat hem getroffen had. Daar 't reeds te laat was om nog een poging tot redding yan den knaap aan te wenden, want 't was inmiddels reeds don ker geworden, besloot men den volgen den morgen den tijger op te sporen. Een ervaren schikarib bood aan de leiding van den tocht op zich te nemen. Gelukkig bevonden zich onder de rei zigers, die den volgenden dag aankwamen, een aantal Engelsche officieren, die van een tijgerjacht terugkeerden en dus met al het noodige daartoe voorzien waren en buitendien twee daartoe afgerichte oli fanten bij zich hadden. Toen men hun het noodlottige voorval ntet den zoon van den ongelukkigen grasmaaier mededeelde, boden zij onmiddellijk aan, de dorpsbe woners bij hun jacht op het boosaardige dier te vergezellen. De dorpelingen, met pieken en schil den gewapend, maakten de voorhoede uit 1 den stoet en de officieren volgden, op nun olifanten gezeten achteraan. Toen men de plaats bereikt had, waar de knaap door den tijger was weggevoerd, verdeelden zij zich twee aan twee en be- gSQfen op „het bosch in te hakken", —wijl zij een grillend geschreeuw aanhie ven en dapper op een paar Indische trom mels sloegen. Intusschen zagen de Engelsche officie ren oplettend naar alle zijden rond. Eindelijk bereikte men een plaats, waar. volgens alle kenteekenen, het hol van een tijger niet ver meer af kon zijn. Er lagen verscheidene beenderen op den grond verspreid en men bespeurde een eigenaar dige vunzige lucht. De olifanten gaven eveneens door on miskenbare teekenen te verstaan,dat zij ge vaar vreesden. Zij werden zeer onrustig, beefden en maakten het eigenaardig ge luid, dat bij hen steeds vrees of misnoe gen aanduidt. Tot grooten schrik, zoowel van de offi cieren als van de dorpsbewoners, kwa men eensklaps een paar tijgers, een man netje en een wijfje, met twee jorgen te voorschijn. De dorpelingen maakten zich schielijk uit de voeten en sloten zich, ter onderlinge beveiliging, dicht bij elkander aan. De onverwachte verschijning was even wel voor de officieren als echte jagers een reden tot groote vreugde over den goeden buit, dien zij zouden maken, ofschoon zij toch een gevoel van angst niet konden onderdiukken. Zij vetn oedden, dater een bloedigen strijd cp handen was, want tij gers bieden gewoonlijk een hardnekkigen tegenstand, vooral tijgerinnen, als haar jongen in gevaar zijn. De oude'tijgers stopten aan den ingang van het kreupelbosch, blijkbaar in een toestand van besluiteloosheid, terwijl? de jongen dartel en speelsch om hen rond sprongen, zonder iets van het hun drei gend gevaar te vermoeden. Terwijl de ouden daar zoo in een uitdagende hou ding voor hen stonden met de staarten heen en weer slaande en met boosaardig fonkelende cogen de indringers aanziende, die het wagen durfden de rust van het hui selijk verkeer te storen, boden zij een waarlijk indrukwekkend en schoon tafe reel aan. De officieren openden den strijd, door een wel gemikte lading te lossen, waar door de mannetjes-tijger zwaar gewond en een zijner jongen doodelijk getroffen werd. De tijgerin, die ongedeerd was gebleven, boog zich over haar gevallen jong en lekte haar bloed op, dat uit zijn wonden stroom de. Intusschen scheen zij daarbij het ge vaar, dat haar zelve dreigde, geheel te ver geten. Zij werd eerst uit dién toestand ge wekt, toen er uit de buksen dier officie ren een tweede lading ontbrandde, waar door zij zelve zwaar gewond werd. De woeste natuur van den tijger en het moederlijk instinct voor de veiligheid ha- rer jongen kwamen nu eerst helder uit. Onder luid gebrul wierp zij zich op .den naastbijzijnden olifant, pakte hem bij den snuit en deed onvermoeid herhaalde pogingen om zijn kop te bereiken. De olifant toonde zich daarbij zeer be hendig en wist de hardnekkige pogin gen der tijgerin, om een hooger gelegen gedeelte van zijn lichaam te bereiken, te verijdelen. Hij deed moeite haar met zijn snuit te omvatten, en toen hem dit einde lijk gelukte, lichtte hij haar in de hoogte, om haar daarna met kracht weer op den grond neer te ploffen. Het was een merkwaardig schouwspel voor de officieren, die zich in de haudan (zooals men de op den rug van den olifant bevestigde open tent noemt) bevonden en den olifantdrijver moest zich, wilde hij niet op den grond geworpen worden, stevig aan de haudan vasthouden. De officieren konden geen gebruik maken van hun buksen, zonder gevaar te loopen, den olifant tegelijk te treffen. De officieren die op den anderen oli fant zaten, konden evenmin hulp verlee- nen, want het zou voor hen zeer gevaar lijk zijn geweest vuur te geven, daar de olifant, die met de tijgerin vocht, geen oogenblik in dezelfde houding bleef staan. Gedurende dit gevecht maakte de man nelijke tijger, die zwaar gewond was, rechtsomkeert en nam, zoo schielijk als zijn wonden het hem toelieten., de vlucht. Nadat men hem eenigen tijd had achter volgd, vond men hem in een ontoegan kelijk hol. Toen hij daar was uitgedreven door naar binnen geworpen zwermen, deed hij een geweldigen sprong en viel op een der inlanders aan. Gelukkig hield deze den tijger bijtijds zijn schild voor en ofschoon hij door de zwaarte van het dier onmiddellijk op den grond werd ge worpen, ontving hij toch slechts eenige lichte kneuzingen. De man die naast hem stond, stiet den tijger zijn piek in het lijf en liet er die insteken, waarna hij snel de vlucht nam. Nadat de tijger met de grootste gemak kelijkheid het einde van de piek had afge broken liet hij van zijn ter aarde liggende vijand af en vervolgde den vluchteling. De drijver, die zich in de nabijheid be vond, riep den vluchteling toe snel links af te wenden en deze volgde dien raad op. De drijver slingerde met vaste hand zijn speer naar den tijger, een andere inboor ling deed hetzelfde en beiden troffen den tijger zwaar en deze stortte nu ter aarde. De inlanders snelden naar hem toe om hem geheel af te maken, d«?h moesten spceaig van nun voornemen afzien, want bij hun komst stond de tijger weer cp en maakte zich gereed den strijd opnieuw te beginnen. Nu besloot de aanvoerder den tijger zelf eens aan te pakken. Met dit deel bleef hij onbeweeglijk staan, totdat de tijger hem bijna bereikt had, toen sprong hij snel cp zijde en teiwijl het dier hem zco voor bijschoot, stiet hij hem het mes in den rek. Die stcot was dcodeljjk, want deli'ger siertte cnmiddellijk levenloos nec'er. Men tend zijn poolen aan elkander vastl en stak daartusschen een dikken stok twee inlanders droegen hem op deze wijze vcort en daarha keerde men naar de plaats te rug, .waar de overigen waren. 'De pogingen der tijgerin, cm den kop van den olifant te bereiken, waren intus schen door den moedigen tegenstand ge durig verijdeld geworden. Zij krcop nu langzamerhand naar de andere zijde van den olifant en het gelukte haar hem op den rug te springen. Een der officieren, luitenant Mildmay, had nauwelijk tijd genceg een kreet van ontzetting te uiten en werktuigelijk zijn buks op te heffen, toen het beest op hem toesprong, met de tanden zijn buks nog steeds vasthield, met zich mede van den olifant op den grond trok. Hem daarna tusschen de tanden ne men en weg te vluchten, was het werk van een Oogenblik. De andere officieren waren door het schouwspel dat zij aanschouwden om zoo te zeggen verbijsterd «1 verlamd. Een van hen echter herkreeg spoedig zijn tegen woordigheid van geest en besloot een poging in het werk te stellen tot redding van zijn makker. Hij was een uitmuntend schutter, ja, hij stond in de omgeving voor den bekwaamsten bekend. Nadat hij den olifantdrijver bevolen had, den olifant zoo stil mogelijk te hou den en zijn makkers had verzocht geheel stil te gaan liggen, legde hij op de tijgerin aan en wachtte op' een gunstige gelegen heid om te vuren. Gelukkig hield de tijgerin stand, toen zij haar jong bereikt had en bood, toen zij zich omkeerde om in het bosch te vluchten, een goed mikpunt voor de buks van den officier. Het schot knalde en trof de tijgerin dicht achter het oor, zoodat zij onmiddellijk ineenzakte en zich in de stuiptrekkingen van den dood heen en weder wentelde, ofschoon zij den officier nog steeds vast tusschen de tanden ge kneld hield. De nadere officieren klommen nu snel van den olifant af en renden buiten adem naar de plaats waar zij tot hun vreugde de sterri van hun vriend vernamen, die tot hen zeide Ik ben ongedeerd, maak mij echter Zoo spoedig mogelijk als gij kunt los. Dit geschiedde dan ook en toen de officier gered was, werd hij zoo door zijn gevoel overweldigd, dat hij bewusteloos nederzonk. Toen hij weder bij kennis kwam ont dekte men, dat hij door de tanden der tij gerin niet het minste letsel had bekomen en dat zij hem alleen bij de kleederen had gepakt. Van den zoon van den armen gras maaier vond men ongelukkig geen spoor. Zeker had de tijgerfamilie hem reeds eenige uren tevoren vèrscheurd en opge geten. („Centr."). DE STAG IN HET TEUTOBURGERWOUD. De veldslagen schrijft de „Zwolsche Crt." hebben sinds eenigen tijd veel van hun oude beteekenis als mijlpalen in de geschiedenis verloren. De groote ty- rannen der .oudheid deden hun overwin ningen in steen bijtelen tot blijvende her innering aan hun aanwezigheid op aarde en de geschiedschrijvers van later hebben al te vaak het voorbeeld gevolgd van de kroniekschrijvers der steenen monumen ten. Daarvan is men nu wel terugge komen. Niet de oorlogen en veldslagen vormen het voornaamste deel der geschie denis van de menschheid. Toch zullen er wel altijd eenige dezer veldslagen blijven, wier beteekenis haar waarde behoudt, doordat zij een gehee- len ommekeer aangeven in de geschiede- nis, een eind- of beginpunt eener histo rische periode. Waterloo is zulk een mijl paal aan het begin van den nieuwsten tijcL Uit den ouden tijd is er een van ge lijksoortige beteekenis de slag in tel Teutoburger wcud, In eet. reeks gevech ten, die drie dagen duurden, versloeg Bïei in September van het jaar 9 na Chr. de Cherusker-vorst Arminius het leger van den Romeinschen veldheer Quintiliuj Varus, drie legioenen sterk, met de hulp* trcepen mee ongeveer 2CCOO man. Dcor dezen slag werd een einde gemaakt aan de verovering van het land der Ger manen door de Romeinsche legers. Dru- sus, de stiefzoon van Keizer Augustus, had het tegenwoordige Nederland met deelen van wat nu Pruisen is, het land der Bataven, Friezen en Cheruken onder worpen. Hij bereikte reeds de Elbe en deze rivier was door de Romeinen als grensrivier bedoeld. Tiberius, zijn oudere broer, zette het werk van Drusus voort, maar een zijner stadhouders, Varus, be dierf het weer dcor overdreven haast bij het invoeren van Romeinsche recht spraak zoodat de Cheruskeis in opstand kwamen. Onder hun 25-jarigen vorst Arminius, die abusievélijk in Duitsche geschriften vaak Hermann genoemd is, een aanvoer der die onder de Romeinen gediend had, overviel zij Varus' troepen, op marsch in het bergachtige en bcschrijke gebied, dat Tacitus als Teutoburgiensis saltus (woudrijk gebergte) aanduidde. De afloop van dezen slag maakte ge weldigen indruk te Rome men vreesde voor een inval der Germanen en bekend is gebleken uit 's keizers uitroep, dat Va- rus de legioenen terug zou geven. De Ger manen waren intusschen genoegzaam on derling verdeeld om hen af te houden van invallen in het rijk, maar de Romeinen zagen af van de onderwerping der Ger manen tot de Elbe. Wel is Germanicus, de zoon van Drusus in de jaren 14 tot lé weer in deze streken geweest, heeft hij overwinningen behaald maar dit ver anderde niets aan den toestand. Zoo re kenen de Duitschers met den slag in hef Teutoburger Woud als met een der groote feiten in de geschiedenis, omdat hier paal en perk werd gesteld aan het vcortdrin- gen der Romeinen. Ter herinnering aan dit feit heeft men vijftig jaren geleden een groot bronzen standbeeld op een hoog voetstuk op den Z.g. Hermannsberg in het Teutoburger Woud bij Detmold geplaatst, waar men aannam, dat de slag geleverd was, en wil men dezen zomer op of omstreeks 16 Augustr- -~n herinneringsfeest vieren. Nu doet i -enter de moeilijkheid voor, dat de ,uiste plaats van den slag nier vaststaat. Sedert 8 eeuwen gist men er naar. Nadat Tacitus' Annalen weerge vonden waren heeft men het tegenwoor dige Teutoburger Woud zoo genoetr^f dat te voren anders heette. Tacitus ver haalt in het 2e boek, cap. 88 der Anna len, over den tocht van Germanicus, die naar het schijnt door het Oosten van het tegenwoordige Nederland trok, over de Groningsche en Oost-Friesche wadden en dan de rivier de Eems opvoer, waar hij de plaats van het slagveld bereikte, zeï jaren na den slag. In zijn woorden schijnt iets bewaard te zijn gebleven van den diepen indruk, dien het sombere slagveld maakte op de Ro meinsche soldaten, die onder ernstig stil zwijgen de plaats herkenden aan de over blijfselen van menschen en wapenen. Nog bij het lezen zijner woorden worden wij aangegrepen door eenzelfde gevoel dat de Romeinsche legionairs gehad moe ten hebben. De veldheer deed de over blijfselen begraven en hield een lijkdienst voor de dooden. Intusschen geeft Tacitus de plaats zelf zeer vaag aan en sinds lang heeft men allerlei hypothesen opgeworpen totdat eigenlijk pas op 9 en 10 September vafl het vorige jaar FriedrichKohier uit Hamm op de vergadering der Duitscha oudheidkundige vereenigingen te Munster zijn sedert ook in boekvorm verschenen mededeelingen deed over het resultaat van jarenlange onderzoekingen. Hij meent t* kunnen aantoonen, dat niet het Teuto burger Woud van tegenwoordig en speciaal de „Hermannsberg", maar 't veel meer Zuidelijk gelegen Arnsberger Woud teil Noorden van de Ruhr de „Teutobur giensis saltus" van Tacitus moet zijn. Kohier is uitgegaan bij zijn onderzoek van de combinatie der marschroutc van Varus en die van Germanicus. Zooals

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 12