ELCK WAT WILS EEN BEZOEK BIJT EX-KLBIXERIN ZITA. pptheek niet wil laten aJlosscn. aal dc plaats ten verkoop worden aangesfegen en kun nen wij haar inkcopen. Dus kunt gij naar Fawcett en Clarke gaan en zeggen,, dat ik de zaak onder de hand in crde wcrach te brengen. De zaak kan in orde gebracht worden, en als zij goed geleid wordt, be hoeft het zelfs aan Miss Langtrey niet ge zegd te worden, dat ik er in betrekken ben." Mr. Marrables luisterde met tartende kalmte. „Beste jonge vriend," zeide hij, „ge redeneert naar de opwellingen der jeugd. De plaats zal niet ten verkoop worden aangeslagen. De hypotheekhouder zal haar nemen in afdoening van de schuld :n hij zal een uitstekenden keep sluiten. Het zou mij niet verwonderen, als. de Dude Fawcett zelf plan had cp de Grarge te gaan wonen. Wat nu het stilzat ijge r.d in orde brengen van de zaak ter wille van Miss Langtrey betreft, gij kendt even goed voorstellen in 't geheim de zaken "van de Nationale Schuld in orde te bren gen. Het is eenvoudig een zaak van Lang trey tegen Shylock. Shylock is een kan nibaal en al zoudt gij hem een dozijn beefstukken er voor in ruil aanbieden, hij verkiest zijn pond vleesch." „Maar er moet een uitweg zijn „Ongetwijfeld is er een uitweg. Voer het testament van uw broeder uit, en be taal Miss Savage's 'legaat van twaalfdui zend pond." Mr. Brackenbury bewoog zich onge makkelijk in zijn stoel.en bedekte het ge laat met de hand. „ïk moet tijd hebben," zeide hij daarop, „tijd tot overweging." „Gij hebt reeds vier jaar tijd tot over weging gehad," zeide Mr. Marrables. De thee werd thans binnen gebracht en na de thee kwamen de wijnglazen en de sigarenkist. Mr. Cochrane legde zijn boek neer en de kleine advocaat, zijn be roepsmanieren latende varen, tjilpte en babbelde even vreelijk als te voren. Maar Lancelot Brackenbur y ging uit om in een zaamheid heen en weder te wandelen op het terras. Toen hij een half uur later terug kwam, stond zijn gelaat zeer ernstig en min of meer bleek. „Ik heb een besluit genomen, Marra bles," zeide hij kortaf. „Ik zal doen zoo als gij mij raadt." „Ik'ben hartelijk verheugd u dit te hoo- ren zeggen." „Ik doe het tegen mijn zin, tegen mijn oordeel. Maar ik geef toe aan de om standigheden. God vergeve mij, als ik verkeerd handel." „Geloof mij, gij doet slechts wat recht is. En -mi Want wij moeten dadelijk handelen moest ge mij liever morgen in Singleton opzoeken, dan zal ik de affidavits klaar 'hebben. Hoe laat zullen we zeggen Elf uur De jonge man knikte somber. „Zeer goed, elf uur. En nu moet ik naar huis. Neen, neen, vraag mij niet. Ik zou blijven indien ik kon, maar al te gaarne. Maar ik heb een afspraak op mijn kantoor morgen te negen uur en een andere een half uur later. Het zal mij nog moeilijk genoeg zijn tegen elf uur voor u klaar te zijn. Mag ik mijn karretje be stellen „Welzeker maar het is klare onzin te gen dit uur een rijtocht yan veertien naij len te gaan ondernemen. Gij kunt geen el voor et uitzim," „O dat is niets," zeide Mr. Marrables, ean strekte zjjn hand naar de schel uit. „De merrie kent haar weg en ziet in bet - donker als een kat." De plechtstatige bottelier verscheen. „Laat James de merrie inspannen, Church, en breng de ttihry voor." Het bevel was zóó ongewoon, dat ■Chuich zijn heer aankeek, om te zien of er iets niet in orde was. „Wij hebben uw kamer klaar gemaakt, Sir," zeide hij aarzelend. „Des te erger voor mij. Church, dat lik er vannacht geen gebruik van kan ma ken. Ga James zeggen, dat hij zoo hard voortmaakt, als hij kan, wilt ge „Ja, Sir." „En kijk hier, Church, Mi'lord zal zoo vriendelijk zijn met een extra deken tot morgen te, leenen." Een flauwe schittering, die beteekenen moest dat hij hem begrepen had, vloog over het standbeeldeoeelaat van Church n:rzr Lancelot Brackenbury staarde vcor zich en zeide niets. Mr. Marrables had zijn spel gewennen. HOOFDSTUK XVI. Horatius Ccchrane was een van ce bescheidenste memefcen. Hij zeide niets vóór hij gevraagd werd,, en zelfs dan vertrouwde hij zich-zelf zco weinig moge lijk. Zijn vriend hield het vcor uitge maakt, dat hij het gesprek, met Mr. Marra bles geveerd, vclkcn.en had verstaan en vroeg, wzt hij er van dachtwaarop Mr. Ccchrane antwoordde, dat, hoewel hij zijn best had gedaan niet te luisteren, het zijn schuld niet was> dat hij een en ander gebeerd had en dat het hem, vcor zeever hij naar dat weinige ken cordeelen, tceschecn, dat Mr. Marrables gelij'k had. Kij zeide niet, hceveel dat weinige was, en Lancelot vroeg hem er niet naar. Nu had hij werkelijk ernstig beproefd, niet te hoeren en hoewel hij vqlstrekt niet tot lezen gestemd was, slaagde hij er tcch op de eene cf ar.dere wijze in, zijn geest van het gesprek af te leiden, totdat de naam van Winifrieda Savage zijn aan-' dacht had gewekt. Die naam, door Mr. Marrables met bijzenderen nadruk uit gesproken, trof zijn car, bij verrassing, en voor een oogenblik betrapte hij zich-zelf er op, dat hij luisterde naar hetgeen volgde. Van dat ccgenblik af hij macht doen wat hij wilde kon hij niet meer dcof zijn voor wat verhandeld werd. Hij dwong zijn oogen de gedrukte woorden op de 'bladzijde te volgen, maar zij hadden geen beteek-ems voor hem. Hij hoorde alles van de hypotheek en alles van het legaat, dat Lord Brackenbury aan zijn aanstaande bruid had gemaakt. Het was buiten twijfel, dat dit zaken waren van zeer bij zonderen aard, en dat zij hem volstrekt niet aangingen maar het was zijn schuld niet, dat zij in zijn tegenwoordigheid be spreken -werden, of dat hij zijns ondanks het gesprokene had geboord. Den volgenden ochtend vroeg reden de twee jongelieden naar Singleton, waar zij voor een paar uur in „De drie Vee- ren" stil hielden, een ouderwetsche her berg, tevens postkantoor, die op de markt uitzag. Mr. Cochrane ging uit om de stad te bezien, terwijl Mr. Bracken bury dien wij van nu aan 'Lord Bra ckenbury willen noemen. zijn zaken met Mr. Marrables afhandelde. Er is niet veel, dat den vreemdeling in de nette, alledaagsche stille straten van dit noordelijk landstadje belang kan in boezemen. Toch ging Mr. Cochrane de kosterij opzoeken, bezocht de Abdijkerk en beproefde tevergeefs de half uit- gewischte legende op het kruis op de markt te ontcijferen. Daarom nam hij eenige overblijfselen van den Romeinschen wal in een weiland buiten de stad in oogen- schouw en zwierf over het met gras be groeide kamp, dat plaatselijke archeologen voor de overblijfselen van een Romeinsch amphitheater houden. Nadat hij dit gedaan had er ging nauwe lijks een uur mee heen van den tijd, dien hij te wachten had keerde hij terug naar „de drie Veêren," nestelde zich in een warm hoekje van de koffiekamer en verkwikte zich met „Burke's Landed Gen try" en de „Manchester Mercury" van gisteren. Als Lancelot's zaken zouden zijn af- geloopen zouden zij hun lunch gebrui ken, langs den weg van Langtrey-Manor terugrijden en zoo dat toegezegde bezoek brengen aan de dames van de Grange. Men heeft gezien, dat Mr. Cochrane op dat bezoek aan de Grange nog al sterk zijn zinnen had gezet. Behalve dat hij zoo eenigermate een oudheidkundige was, altijd speurende naar oude huizen, oude familiën, geslachtslijsten en dergelijke, wilde hij tevens gaarne bet jonge meisje zien, wier vooruitzichten enkele jaren geleden op Zoo vreemde wijze vernietigd waren. Vage geruchten van haar schoon heid, haar armoede en de edelmoedige beweegredenen van het engagement van den vermisten Lord, hadden vroeger hun weg gevonden van Lancashire naar Lon den en toen de verdwijning van haar vriend het dagelijksche praatje was van de stad, werd ook de naam van Miss Savage dikwijls genoemd. Horatius Cochrane had indertijd evenveel belang gesteld in de zaak als ieder ander, en als ieder ander was zij hem ten laatste gaan vervelen. Daar hij echter toevallig een paar jaar later kennis maakte met Lancelot Bracken bury, kwamen de half vergeten bijzonder heden van de wereldberuohte Bracken- bttry-zaak hem weer met (dubbele helder heid voor den geest. Hoewel intusschen de kennismaking tot intimiteit rijpte en tot de uitnoodigine tot Old Court leidde, wist hij niets méér van de geschiede nis. Het was een onderwerp, waarover Lancelot Brackenbury nooit een mond opendeed, en waarnaar goede smaak en f'jn gevoel den ander weerhielden te vra gen. Deze terughouding piikkelde echter slechts te meer zijn nieuwsgierigheid. Hij Zou wel honderd vragen willen doen, al deed hij er geen enkele. Bovenal verlangde hij met ongeduld de heldin van het ver haal te zien. Terwijl hij in de koffiekamer van „De drie Veêren" geheel verdiept scheen in het plaatselijk nieuws van de Manchester Mercury, kon hij het gesprek van den vcrigen avond niet uit zijn hoofd zetten. Dat de oude Grange cp het laatste ccgen blik zou gered worden door dit geschenk van den overledene, was een zuiver dra matische trek, die hem ontzettend veel genoegen deed. Hetzelfde gold van het legaat. Twaalfduizend pond is een aardige som daar is iets eerbiedwekkends in, dat zeer streeknd is voor de verbeelding, en Mr. Cochrane, als man van de wereld, zou een van de eersten gew-eest zijn, om te erkennen, dat een heldin met 12.000 fortuin noodwendig meer belangstelling wekt dan een andere zonder zooveel geld.- Van Singleton naar Langtrey leidt de weg dcor een vruchtbaar, vlak landschap, met rijke korenvelden en appelboomgaar den, hier en daar met vergezichten op de glinsterende kronkelingen v.an een rivier en nu en (dan cp een boerderij of een grijze kerktoren. Een aangenaam land om door te rijden, vooral als men het goed genoeg kent, en den greoten weg kan Verlaten, om de groene lanen te volgen, dcor welke Lancelot Brackenbury zijn gast op dien Novembermiddag .heenvoerde. Het had waarlijk meer van een vroegen Octoberdag dan van een dag midden in in November. In den laats-ten tijd was het gedurende verscheiden dagen zoel, mistig weder geweest, maar heden was de hemel opgeklaard, en was er een aan gename frischheid in de luchtDe boomen waren wel kaler, maar toch niet 'beroofd van hun gouden, rossigen bladertooi, en scharlakenrood gloeiden de bessen in de 'heggen. Ginds terzijde danker begroeid met brem- en heidekruid, hier en daar door heuvelen van geel zand afgebroken, verhief zich de lange, sombere rug der Brackenbury-heiden. Van Singelton, dat zich ruim en vrij in de vallei uitstrekte tot Langtrey, dat dicht tegen dezen rug aanlag, reden de twee vrienden in vluggen handgaiop voort. Van tijd tot tijd en met t-uaschenruimte een woord pratend, naderden zij ongemerkt een driehoekig grasperk, waarop een drievingerige wegwijzer het punt aan duidde, waar drie zijwegen elkander sneden. De armen wezen „Naar Sing leton," „Naar Langtrey" en „Naar Brac kenbury". Cochrane was op het punt, het hoofd, van zijn paard naar Langtrey te wenden maar Lancelot nam den Brackenbury-weg, die, naar hij zeide, mooier en niet veel om was. Het was zeker heel mooi een enkele laan, nauwelijks breeder dan een karrepad, die zich langs den met elzen'beplanten rechteroever van een klein stroompje uit strekte, dat dicht cxnder den rug voort- kronkelde. Tussdaen den tegenover-lig genden oever en de helling daarachter lag een smalle strook weiland, waar koeien graasden. Vervolgens kwamen de ruiters aan een punt, waar een houten bruggetje over het water geslagen, en een hutje zon der -dak, scherp uitkomend tegen een achtergrond van een zandigeti heuvel kling, er uitzagen, alsof zij hier .opzettelijk voor een schilder waren neergezet. „Er ontbreken allen eenige accessoires," merkte Mr. Cochrane kritisch op. Zijn metgezel glimlachte. Accessoires herhaalde hij. „Wat soort van accessoires Het door den tijd geheiligde witte paard, of de onvermijde lijke oude yrouw in een rood jak „Gekheid, ge weet wel, wat ik meen. Het is een aardig onderwerp voor een schets maar om er een schilderij van te aiaken, is een of ander voorwelp noodig, b.v. een afgeknotte boomstam daarginds, om evenredigheid te brengen in de com positie, of een oude kar half in het water staande. Iet eenvoudigs en schilderach tigs." „Ongeveer tien jaar geleden heeft een man zich in die hut opgehangen wat zoudt ge daarvan zeggen, bij wijze van stoflagen Ge zoudt, met de vrijheid van een kunstenaar, hem naar een tak van dien boom cm den voorgrond kunnen verplaatsen. Maar i'k beken, dat het land schapje voor mij schilderachtig genoeg is, zooals het daar ligt." Cochrane schudde het hoofd. Hij schetste meer op het effect in een oonven- tioneelen stijl, en hij schreef van tijd tot tijd kritieken over de kunst voor een blad, dat in de fachionable kringen veel ge lezen werd. Zoo had hij van lieverlede den naam gekregen van een autoriteit op het stuk van kunstzaken. „Ach," zeide hij vertrouwelijk, „dat is bet, waarin gij en ik verschillen. Ik ben het volstrekt niet eens met uw ultra- realistische school. Is het Lord Bacon niet,die de kunst omschrijft als „De natuur plus de mensch?" „Ja, maar niet als „De natuur plus de tooneel-directeur." Uw boomstronk en uw kar zijn niets dan willekeurige stof feeringen, die naar mijne meening geen .zier meer recht van bestaan hebben, dan het roode jak of het witte paard. Maar, kijk hier is een object op den voorgrond naar uw hart." Een draai van den weg had hem juist in het gezicht van een zandrijder, die achter een heel kleinen en mageren ezel aanhink te. De man was lang en mager en aan één voet kreupel de ezel, met een tweetal zware zakken beladen, scheen zijn last met moeite te -dragen. „Is dat een van uw Saracenen?" vroeg Cochrane. „Ja, en als ik mij niet vergis, is het de zoon van uw kennis van gisteren. Hei- daar vriend, kijk waar ge loopt De man keek rond, trok zijn ezel naar den kant van den weg, en wachtte om hen voorbij te laten gaan. Het was een taan- kleurige jongen van achttien of twintig jaar, met een ongunstig uitzicht, gevloch ten zwarte haren, die over zijn ooren hin gen, en een verstelde bonten muts op het hoofd. Toen bij zag, wie er aankwamen, nam hij dit voorwerp van het hoofd en draaide het tusschen zijn vingers rond. „Zoo, Seth, zij-t gij het?" zeide Mr. Brackenbury terwijl hij zijn paard inhield „Waar gaat ge naar toe „Naar de pottenbakkerij." „Wat, naar Stoke De man knikte. Mr. Brackenbury schudde het hoofd. „Toch niet met die vracht?" zeide hij. „Wil ik je eens wat zeggen, mijn jongen Ér is te veel zand en niet genoeg ezel.'" Seth keek hem strak aan en zeide niets. „Kom, je -weet wel wat ik meen," zeide M-r. Brackenbury scherp. „Maak die zak ken open en laat wat van het zand wegleo- pen. Hoor je Hij hoorde wel, maar bewoog zich niet. ,,'t Beest is sterk genoeg," zeide hij on verschillig. Mr. Brackenbury keek hem aan, trok zijn rechterhandschoen uit, streek de manchet van zijn jas op, en bekeek den slag van zijn karwats. „Wanneer je niet oogenblikkelijk doet wat ik zeg, Seth Plant," zeide hij, heel kalm, „zal ik je zoo'n gevoelig lesje ge ven als je ooit m je leven gehad hebt. Ha ik dacht wel, dat dit argument je zou over tuigen. Laat het pu loopen, tot ik zeg, dat het genoeg is." Zeer onwillig maakte Mr. Seth Plant eerst den krop van den eenen zak en ver volgens dien van den anderen los en liet aan den kant van den weg twee kegelvor mige zandhoopen uitstroomen, evenals de hoopen uit een reusachtigen zar.dloo- per. Daarop belastte hij langzaam zijn ezel opnieuw, met het voornemen het zand op te scheppen en weer in de zakken te doen, zoo spoedig de heeren uit het gezicht zou den zijn. Maar Lord Brackenbury was ten volle van die mogelijkheid doordron gen, en hoewel hij zich en zijn vriend daar door gepoodzaakt zag, stapvoets te rijden, liet hij den zandrijder voor zich uitgaan. „Daar is geen grooter schavuit -op de heide dan die lange slungel," zeide hij nu „behalve zijn vader. Het zou inderdaad moeilijk zijn twee meer karakteristieke voorbeelden van ons „donkere volk" te vinden, dan Isaac ftère en Seth fils." „Zijn zij allen zoo donker J" vroeg Cochrane. „Nagenoeg ja. Enkele van hun vrou wen echter zijn roodharig. Ziet ge iets bij zonders in het type „Ik verbeeld mij van wel, hoewel ik het niet joist kan bepalen." „Evenmin als iemand anders, «fschoon onze plaatselijke geleerden er een menigte theorie n over hebben. Sommigen zien in hen met een zwaar ooglid bedekte Oos- tersch oog, anderen ontdekken iets Se- mierisch in den vorm van den schedel, en zoo voorts. Maar voor zoover ik zien kan doch ik ben geen volkenkundige hebben zij buitengewoon veel van Zigeu ners een donkerkleurige bende met lan ge vingers, alleen opmerkelijk om htm vuilheid en oneerlijkheid. Daar is echter iets vreemds in hun dialect. Mijn broe der was begonnen huil woordenschat op te zamelen en te rangschikken, want zij schijnen een taal te hebben, die in enkele •opzichten van ons Noordelijk plat £n- gejbch verschilt." „Dat is merkwaardig." „Heel merkwaardig, inzonderheid als de theorie van mijn armen Cuthbert juist was. Hebt ge opgemerkt welken naam dezen jongen daareven aan zijn ezel gaf Hij noemde hem „hvmmar". Dat is een van hun woorden. Mijn broeder verklaar de, dat het zuiver Arabisch was het zelfde als homar, het Arabisch woord voor «zei. Ik ken zelf geen woord van eenire ,.,^c Oostersche taalmaar hij was sterk op al die punten, en hij bracht vele van hun woorden terug of dacht dat hij ze kon terugbrengen tot Arabischen oorsprong Dan weder".Hij bleef plotseling ste ken, nam zijn hoed af en zeide langzaam; „Daar is Miss Savage." HOOFDSTUK XVII. Cochrane keek op en, hoog boven den tegenovexliggenden oever, de kronkelin gen van een schapenpad, dat tusschen de heistruiken voortliep, volgend, zag hij een dame in een donker kleed, door een St. Beinardshond gevolgd. De jongelieden klommen af, riepen Seth Plant om hun paarden vast te hou den, sprongen over het water heen, en be gaven zich naar den heuvelkling. Na een oogenblikje klimmens waren zij op de plek, waar Miss Savage stond. „Dit is een onverwacht geluk," zeide Lancelot. „Wij zijn naar Singleton -geweest en kwamen nu een bezoek brengen aan Miss Langtr-ey. Mijn vriend Cochrane, van wien ik u zoo dikwijls gesproken heb, Winifrieda een akehge knappe kerel hij weet alles van bouwkunst af en brandt van verlangen om Grange te zien." Met een ongekunstelde glimlach stak Miss Savage haar hand -uit, „Het zal mijn tante veel genoegen doen, Mr. Cochrane te ontvangen," zeide zij, „en hem het huis te laten zien. Maar ik hoop, dat het niet al te veel geprezen zal zijn. Ik heb het zoo lief, dat ik het niet kan verdragen, dat het een vreemdeling tegenvalt." Cochrane zag haar nieuwsgierig aan en zeide tot zichzelf, dat hij, wat haar 'be treft, in ieder geval zeer teleurgesteld was. Haar mond was te breed en haar neus te kort naar zijn maatstaf en hoewel zij een hoed droeg met een breeden rand en een afhangende veder, die haar voorhoofd bedekte en het bovengedeelte van haar gelaat overschaduwde, zag hij, dat zij zeer bleek was en haar .oogen er uitzagen, alsof zij geschreid had. Nu had Cochrane een afkeer van alle aandoeningen, die het ge laat ontstelden, en die roode oogleden stootten hem dadelijk af. Hij - zeide natuurlijk eenige beleefdhe den en verzekerde, dat hij geen gevaar liep teleurgesteld te worden. „Een echte oude plaats", die niet door „restauraties" bedorven is, kan mi et an ders dan belangwekkend zijn," zeide hij, „en Brackenbury zegt mij, dat de Grange nog ongerept is." „Zoo ongerept, dat zij boven ons hoofd instort. Van enkele kamers wordt onder steld, dat zij niet vei'lig zijn, en wij zijn bang er in te gaan." „Dat is jammer." „Erg jammer, maar wij bezitten de mid delen niet om de plaats te herstellen." „Cochrane's oudheidkennis bepaalt zich niet tot steenen en kalk," zeide Lan celot, die een andere wending aan het ge sprek wilde geven. „Hij is zeer ervaren in al wat de vóórhistorische tijden betreft -hij gelooft in vuursteenen werktuigen en al dat soort van dingen, weet ge. Gis teren maakte hij kennis met onzen lasti- gen vriend Isaac Plant en zijn hoofd is nu met niets dan met het „donk-ere volk" vervuld." „Ik zou gaarne willen weten of zij wer kelijk een bijzonder ras zij®," zeide Mr, Cochrane. „Ik heb mijn leven lang onder hen ge woond," antwoordde Miss Savage, „en er nooit aan getwijfeld." Zij stonden nog altijd op dezelfde plek, waar zij elkaar bet eerst hadden ontmoet, maar nu stelde Lancelot voor, de paarden naar de Grange vooruit te zenden. „Vergun ons dan met u naar huis te wandelen, Winifrieda," zeide hij. „Als ge namelijk naar huis gaat en -ons toestaat u gezelschap te houden." „Maar kimt ge dien man met uw paar den vertrouwen vroeg Cochrane. „Ja, want de weg loopt parallel met den Rug en wij zullen hem voortdurend in het oog hebben." Dit zeggende riep hij den zandrijder toe, langzaam voort te gaan en hem op den top -van „Cherry Orchard Lame" te wachten. Toen wandelden zij langzaam vierder, terwijl zij het pad volgden, dat somtijds een weinig rees, somtijds een weinig daal de, en nauwelijks breed genoeg was voor twee personen. Miss Savage en Mr. Co chrane gingen voorop, terwijl hij gedurig, iri plaats van op het pad, op de steile hel ling daar vlak onder hep, en dit deed met cem zekerheid, (die ten hoogste bewonde renswaardig was in iemand, wiens wan- delkrachten hoofdzakelijk in Pall Mali en St. James' Street geoefend waren. Lancelot kwam met den hond achteraan. „Maar leven zij afzonderlijk in een eigen dorp?" vroeg Cochrane, op het „donkere volk" terugkomende. „Zij leven afzonderlijk, maar niet in een dorp," antwoordde Lancelot achter hen. „Hun hutten staan over de heide verspreid dat wil zeggen, over het groot ste gedeelte van de heide, een zware, on vruchtbare streek, van alles en allen even ver verwijderd. Zij zoeken elkaar niet op. Ge zult twee hutten bij elkaar vinden, somtijds drie, maar niets, dat op een dorp gelijkt." „Huwen zij met de andere boerenbe volking „Neen. Zij huwen indien ge het een huwelijk noemen kunt altijd onder el kander. Maar of zij daarbij eenige soort ceremonie vieren, 't zij dan zegening, vervloeking of belofte, dat weet ik niet. In ieder geval wordt een „donker" meis je, dat het met een van ons volk aanlegt, door haar eigen statngenooten uitge jouwd." „Zelfs de kinderen houden zich op een afstand," voegde Miss Savage er bij. „Eerst gedurende de laatste twee of drie maanden hebben een paar moeders de kinderen naar onze volksschool gezon den, en daar zitten zij allen samen, ang stig en vol argwaan, juist als pas gevangen kleine wilden. Zij mengen zich nooit in de spelen der anderen en zoodra de school uit is, springen zij weg naar huis als ko nijnen naar hun holen." ,Z®ndeiitng 1" zeide Cochrane. „Het Zonderlingste waar ik ooit van gehoord heb. Wat is hun godsdienst?" „Dien hebben zij in het geheel niet,zou ik zeggen," antwoordde Lancelot„of indien al, dan is het een soort slangen- of duivelendienst." Miss Savage keerde zich half lachend, half (berispend om. „Neen, neen," zeide zij.,Zij zijn woest, onwetend, wetteloos maar zoo slecht zijn zij niet." „En hoe leven zij „De vrouwen maken franje en kant voor kussensloopen. De mannen brengen zand naar de pottenbakkerijen." „Om niets te zeggen van het schenden van alle verordeningen zonder onder scheid, met volkomen onpartijdigheid," voegde Lancelot er bij. „Het is een feit, dat zij zulk een slecht Zootje zijn, als een mensch zou kunnen aanwijzen van het eiland Portland af. Maar morgen zal ik u mee naar de heide nemen en zult -ge ze in hun holen zien." „Zij zijn niet half zoo zwart als M-r, Bracke-rtbury hen afschildert," zeide Miss Savage vriendelijk. Waarop Mr. Cochrane antwoordde, dat zjj .in iecler geval zwart genoeg waren om belangwekkend te zijn en dat hij benieuwd was meer van hen te weten. „Zorg dan, dat ge „Oude Louis" ziet." „Oude Louiswie is dat De legen darische honderdjarige van de buurt „Zij is een heel, heel oude vrouw, nie mand weet hoe oud. Haar grootmoeder werd jaren geleden wegens tooverij ver brand, toen zij een klein'kind was, en zij pleegt te zeggen, dat zij het zich herin- nert." „Hoe heerlijk Misschien herinnert zij zich ook de kruistochten wel, en zal zij mij iets kunnen vertellen omtrent den oor sprong van haar volk. Zij kwamen met een van uw voorvaders over, niet waar, Miss Savage?" „Met Herbert de Langtrey, van wien wordt verteld, dat hij den derden kruis tocht heeft meegemaakt en twaalf Sa- raceensche gevangenen thuis bracht. Zoo luidt het verhaal maar wij hebben er geen bewijzen van." „Maar Herbert de Langtrey was een werkelijk bestaand persoon, denk ik?" „O ja, hij heeft werkelijk -bestaan. En hij kwam niet alleen van den denden kruis tocht thuis, maar eenige ja-ren later trok hij met den vijfden opnieuw mede onder Bou- dewijm, Graaf van Vlaanderen, en viel bij het beleg van Konstantinopel in 1203. Ge kunt zijn beeltenis zienan de oude parochie kerk, een draevigen» van zijn neus beroof den gentleman in maliën-kolder en met gekruiste voeten, ten teeken dat hij in den Heiligen oorlog sneuvelde." „Hij had ook wel reden om droevig te zien," zeide Lancelot. „Is hij niet de man, die zijn bruid op den huwelijksdag verliet en haar bij zijn thuiskonKt gestorven vond „Neen, dat was Wilfred de Langtrey een heel ander persoon. Maar deze oude verhalen zullen Mr. Cochrane doodelijk vervelen I' „Integendeel, zij boezemen mij ontzag lijk veel belang in, antwoordde Cochrane. „Vertel mij als het tt belieft alles van Wil fred de Langtrey. Was hij een kruisvaar der?" „O heden, neen de kruistochten wa ren lang voorbij vóór zijn tijd. Hij leefde onder de regeering van Hendrik VI en werd gevangen genomen in den slag van Patay in 1429. Maar ik ben een slecht ver teller van geschiedenis. Ik geef u het slot voor het begin." „Ik geef aan die manier de voorkeur," zeide Cochrane. „Ik lees al hid het derde deel van een rnman eer ik aan het eerste begin. Ga voort, als 't u belieft, of liever ga terug." „Wel ik had moeten beginnen met te zeggen, dat hjj verloofd was met een schoone Lady Geraldine, en dat, toen hij plotseling ten strijde werd opgeroepen, hij haar in alle haast huwde, dienzelfden dag verliet en regelrecht naar Frankrijk zeilde, waar hij zich, naar men zegt, bij hel "beleg van Orleans onderscheidde dat was, geloof ik, in 1429 en het volgend jaar werd hij gevangen genomen." „En toen stierf natuurlijk de Lady." „Niet, zoo lang zij geloofde dat hij leefde. Maar zijn gevangenschap duurde jaren lang, en hoewel hij schreef, bereikten zijn brieven haar nooit. Eindelijk, toen zij niet meer hopen kon, stierf zij." „En hïj reed het voorplein op, juist toen zij den geest had gegeven." Miss Savage glimlachte. „Neen, ge lacht om mijn verhaal," zeide zij. „Volstrekt nietmaar zoo eindigen al dergelijke verhalen. Zij herhalen zich evenals zonnemythen. Hij kwam echter terug?" „Ja, toen het te laat was." „En werd monnik t" „Neen. Hij ging met zijn zwaard naar Venetië en stierf strijdend voor de Repu bliek. Zoudt ge het graf van Lady Geral dine willen zien Men veronderstelt, dat zij op het hoogste punt van den berg be graven is, juist -boven ons hoofd." Hij verzekerde, dat hij het buitenge woon prettig zou vinden zij verlieten dus het pad voor «en voetspoor, dat nog hooger voerde, en hen nu naar een klein heuveltje bracht aan den rand van -een zandheuvel, die over de weide vooruit sprong. Hier, in de schaduw van een hoop geknotte pijnboomen en bijna geheel met braamstruiken begroeid, stonden vier, door weer en wind afgesleten zerken in den vorm van een trog en op hun -smallen kant overeind geplaatst, ongeveer acht voet in de lengte bij drie voet breedte. Een vijfde zerk, die kennelijk een deel uitmaakte van den ouden deksteen, lag eenige .ellen verder, half in den grond begraven. „Het verhaal zegt, dat zij hier verlangde begraven te worden, op de plek, waar zij dagelijks op zijn komst wachtte," zeide Miss Savage, half verlegen, als onder den indruk van het ongeloof harer toehoorders. „Ge ziet wat een ver uitzicht men hier heeft. Die plaats -heet „de Bruidsstee-tien." „Er moet een pijnlijke ongelijkheid van jaren bestaan hebben ten minste tusschen StrWilfr-ed en de schoone Geral dine," zeide Cochrane glimlachend. „Dit is niets meer of minder dan een kist-vaen en hij is -uitstekend bewaard gebleven." „En kist-vaen wat is dat „Een graftombe, gewoonlijk vóórhisto risch genoe-md waarschijnlijk het graf van een of ander voormalig Britsch opper hoofd. Maar lcijk nietzoo teleurgesteld, Mis Savage. Het ding is veel belangwekkender, dan indien 'het werkelijk het gebeente van uw heldin van de overlevering bevatte." „Maar ik geef aan mijn heldin de voor keur boven uw-opperhoofd, en ik heb geen lust haar op te geven," „Houdt haar, zoo vast ge kunt, lieve lady. Maar deze tombe is een onmisken bare kist-vaen. Hij is -opengemaakt ook, langen tijd geleden waarschijnlijk, te oor- deelen naar den toestand van dien dek steen en -de diepte, waarop hij begraven ligt." „Ik begrijp niet, wie haar heeft kunnen openen," zeide Lancelot. „Uw vrienden, het „donker volk", zonder twijfel en alles wat zij voor hun moei-te kregen, was hoogst waarschijnlijk een handvol beenderen eenige potscher- ve n en misschien een oude bronzen Maar ik zou het graag eens openen. Zij konden iets over het hoofd gezien heb ben." „Ge moogt het met alle plezier uit graven zoo diep als ge wilt," zeide Lord Bracketibury onverschillig. „Mag ik? Dan moet ge mij een paar gravers bezorgen, en indien ik op Lady Geraldine stuit, beloof ik haar te zuüen overleveren aan Miss Savage, die haar dan een Christelijke begrafenis kan be zorgen." Toen hij daarop nagenoeg voor het eerst rondkeek, werd zijn aandacht geboeid door de uitgestrektheid en schoonheid Van het uitzicht. „Ge ziet een deel van de drie graafschap pen," zeide Miss Savage, „en bij helderen hemel, vijftien steden en dorpen." „Ik wil het gaarne gelooven. Welke plaats is die daar ginder met drie of vier torenspitsen „Singleton, waar wij een paar uur ge leden koffie gedronken hebben," ant woordde Lancelot. W* „En dat wonderlijke vierhoekige gebouw daar, door geboomte omringd Ditmaal was het Miss Savage, die antwnorrM®:,. „Dat is Langtrey Grange," zeide zij glimlachend. Maar de glimlach werd spoedig door een zucht gevolgd. (Wordt vervolgd) Dezer dagen vertoefde te Tilburg, in het St. Jozefstudiehuis de eerw. Frater Wachter, een Tyroler van geboorte, die 19 jaar werkzaam was in de missie op Borneo. Father Wachter keerde in het begin van dit jaar in zijn geboorteplaats terug om daar zijn welverdiende vacant ie door te brengen. Men begrijpt dat hij te Vorarl- berg in Tyrol, waar hij geboren is, veel veranderd vond. Natuurlijk wist hij van den rampzaligen oorlog en van de nog ellendiger gevolgen van deze, maar hij had zich niet kunnen voorstellen, dat er zoo veel veranderd zou zijn. Father Waditer hoorde eenter, wat er ook veranderd mocht zijn nog met liefde .spreken van den Kei zer, die in ballingschap stierf en van de •keizerin, die op vreemden bodem met haar gezin leeft. Toen Father Wachter een pelgrims tocht naar Lourdes maakte, ontmoette hij daar Mgr. Waitz en door diens bemidde ling werd hij uïtgenoodigd zijn reis lot over de Pyreneeën uit te strekken en de ex-keizerin, waarvan zijn landgen-ooten nog met groote liefde spreken, een bezoek te brengen. En Father Wachter heeft dit gedaan! Hij reisde nu over ons -land -naar Tyrol terug en verbleef deze week te Tilburg. We hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt, „aldus het N. v. h. Zt", en hem verzocht eens iets te vertellen, van dat bezoek aan ex-keizerin Zita, vermoedend, 'dat dit onze lezers wel belang inboeze men zou. Hier volgt een kort verslag van wat de eerw. Fat-her vertelde. Mgr. Watz, dien ik te Lourdes ont moette, is apostolisch administrator van het Duitsch sprekende gedeelte van Noord Tyrol. Hij was de opvoeder van den over leden Keizer Karei en peetoom van een van diens zonen, Aartshertog Felix. Mgs. Walitz wist voor mij toestemming te krij gen aan keizerin Zita een bezoek te mo gen brengen op het kasteeltje, dat zij thans met haar gezin bewoont, in het Spaausche stadje Lequeitio, ten N- O. van Bilbao aan de golf van Biskaije. Aan het station te St. Sebastians werd Father Wachter zoo vertelde hij ons, door de auto der keizerin afgehaald en naar haar slot gebracht dat de koning van Spanje haar afstond en waar zij met haar gezin eenvoudig leeft van een klein ei-gen-dom, dat zij nog in Hongarije bezit, Het leven op het slot is zelfs Mier te noemen. Father Wachter was de gast van de ex-keizerin doch hij logeerde in een hotel in het stadje. Ex-keizerin Zita -wijdt zich daar geheel aan de opvoeding van haar kinderen en zeide Father Wachter, zij is een voorbeeld voor alle katholieke moeders. Laat ik u maar eens vertellen de dagindeeling van Keizerin Zita ca dan zult u moeten toe geven dat weinig katholieke vrouwen zoo ernstig haar taak afe'moeder en opvoedster vervuilen. Om 5 uur 's morgens staat de ex-keizerin op en woont om kwart voor zes de H. Mis bij in dc parochiekerk van Lequeitio. Om 7 uur is er een Mis in de slatkapel waarbij de heele huishouding tegenwoordig is. De keizerin bereidt zelf haar kinderen voor de FL Mis en de H. Communie vóór. De kinderen, die reeds de eerste H. Communie gedaan hebben, kregen van haar een kerkboekje met door Zita zelf uitgekozen gebeden. Ik zag, zeide Father Wachter, zoo'n kerkboekje eens i-n en werd getroffen door de -speciale -ge beden die ik -er in aantrof, gebeden voor Oostenrijk, voor het welzijn van het laad, een gebed voor den spoedigen terugkeer naar het vaderland, een gebed voor dc gesneuvelde soldaten en een voor de zielerust van vader. Fathei- Wachter las dien dag de H. Mis in de slotkapd, aartshertog Felix vervulde de functie van koster. Koning Otto en prins Robert waren de misdienaars. A"e huisgen-ooten woonden de H. Mis bij en naderden tot de H. Tafel. De omgeving van de keizerin bestaat uit ongeveer twin tig personen, alk oude getrouwen die hun diensten belangloos verrichten. De klei nere kinderen verrichtten de dankzegging na de Mis onder leiding van de gouver nante. Na de gebeden voor Oostenrijk, voor het welzijn van bet land en voor de gesneuvelde soldaten eindigden de kin deren met een hartroerend „Pappa von

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 10