ü-VEM irnNEri— lAhD J ELCK WAT WILS. TREKJES NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Derde blad. Zaterdag 1 Augustus 1925 HET MINISTERIE-COLIJN. De nieuwe ministers. Bewijzen van N ederlanderschap Een lauwertak op het graf van Hugo de Groot. Nieuwe Kamerleden. No. 410. £EN KLEIN PLAATSJE INRUIMEN. Hetverband tusschen onze sociale en poli tieke actie wordt dunkt me, niet voldoende ingezien. Waaraan 't wellicht is toe te schrij ven, dat, over het algemeen genomen, het feit, dat welbij de verkiezing stemmen ver loren aan de S.D.A.P., uitsluitend aan politieke verhoudingen wordt toegeschreven. Dat wil er bij mij niet in. Zeker er zijn maatregelen genomen die ontstemming brachten bij een groot deel der betrokkenen op verschillend terrein moesten eenige passen achterwaarts gedaan worden, hetgeen ook alweer ontstemming heeft opgeroepen en zoo zal er wel meer zijn, wat als mede-oor zaak van bovengenoemd feit kan worden aangegeven. Maar moet dat de eenige oorzaak zijn M.i. niet en we doen heel verstandig als we ook over het aanverwante terrein der sociale verhoudingen ons oog eens laten gaan. Het onmiddellijk op de verkiezingen ge volgde schrijven van Z. D. H. den Bisschop van Breda ,wijst. dunkt mij, geheel in de zelfde richting, temeer waar in bedoeld schrijven niet uitsluitend gewaagd wordt van de noodzakelijkheid om tot onze R. K. or ganisaties toe te treden, maar aan het slot .nog eens de nadruk wordt gelegd op de woorden van Paus Leo XIII voorkomende in „Graves de commune re" „Vooral van degenen moet de welwil lende medewerking worden ingeroepen, die door hun positie, vermogen en bescha ving naar geest en gemoed wat meer aan zien in de maatschappij hebben. Indien hunne medewerking ontbreekt dan zal men nauwelijks iets tot stand kunnen bren gen tot het gewenschte welzijn van het volk. Maar langs des te zekerder en korter weg zal dit kunnen bereikt worden, hoe krachtiger en talrijker medewerking van aanzienlijke personen daarbij haar invloed loet gelden." Het is juist die medewerking waarmede het de laatste jaren bepaald droevig gesteld was. Voor een deel is daarvoor wel een ver klaring te vinden. Uitlatingen, alsof we met onze R. K. Vakbeweging zoo ongeveer aan 't eind van den weg waren, alsof de taak van onze R. K. Vakbeweging dus zoo ongeveer teneinde was, zullen dat bevorderd hebben, maar daarmede is lang niet alles verklaard, en het feit niet weggenomen, dat men over het algemeen te huiverig staat tegenover nieuwe vormen, tegenover nieuwe of her nieuwde gedachten en de draagsters van deze gedachten onze organisatie's te veel op afstand hield. Dat heeft het onderling vertrouwen zeer groote schade gedaan en het zal heel wat moeite kosten om het verloren vertrouwen weer terug te winnen. En toch zal dat er weer moeten komen want zonder vertrou wen in de organisaties van andere groepen waaronder in de eerste plaats organisaties van werkgevers zijn te verstaan zullen we hoe langer hoe verder van elkaar komen tot groote materieele, maar vooral moreele schade van het geheele volk. „Men" voerde mij onlangs tegen, dat ook de P. K. Arbeidersbeweging fouten begaan heeft en waarom zou dat buitengesloten zijn Er is m.i. geen enkel bezwaar tegen, om, als men meent fouten te zien, daarop te wij zen, mits uit de daden maar blijkt, dat het de vriend is die op de fouten wijst, maar men Zal geen gewillig oor vinden, wanneer men door daden toont, dat de liefde voor „de beweging" beneden het vriespunt staat of, dat men zelfs dwars tegenover de beweging staat. Als bij tijd en wijle het anarchistisch vuurtje wordt aangeblazen en de leiders van onze beweging worden verdacht gemaakt, wan neer onze organisatie's worden tegengewerkt of in haar actie wordt bemoeilijkt, wanneer geloofsgenooten elke samenwerking met onze arbeidersorganisatie's afwijzen en liefst mindere arbeidsvoorwaarden vaststellen dan anderen niet-katholieke werkgevers, dan gaat niet alleen het vertrouwen in die personen te loor, maar komt ook het vertrouwen in onze beginselen, in het gedrang. Onze beginselen eischen samenwerking, solidariteit, zij vragen wederzijdsche inschik kelijkheid en opofferingsgezindheid, maar daarvan kan nu eenmaal niets terecht komen wanneer men b.v. dwars tegen het toch zoo redelijk streven van de arbeiders om wat meer medezeggenschap te verkrijgen, blijft doorgaan met eenzijdig vaststellen van het geen men meent te moeten vaststellen. De malaise in het bedrijfsleven zal er wel toe hebben bijgedragen maar het blijft toch een fout die we niet genoeg betreuren kunnen, dat het werk van onze Bedrijfsraden niet forscher is doorgezet en zelfs in vele bedrijven geheel is gestaakt. Dat heeft de sociale verhoudingen geen goed gedaan waarvan we op ander terrein de weerslag ondervinden maar op de eerste plaats in het bedrijfsleven zélf. En het wil mij voorkomen, dat het hoog tijd wordt dat op deze toch waarlijk eenvoudige dingen eens wat meer de aandacht gevestigd wordt. Een paar centen per uur minder of een half uur langer werken zal de bedrijven geen zier helpen, wanneer de stemming bedorven wordt, wanneer de verhoudingen niet zijn zooals zij wezen moesten. En nu wordt niet zelden opgeworpen dat de arbeiders weigeren om de meest noodige dingen te aanvaarden wanneer zij daartoe niet met het mes op de keel gedwongen worden. Maar hoe kan het eigenlijk anders, als men maar steeds verzuimt om het vertrouwen van de arbeiders te winnen, zoodat zij weten waar mede zij af zijn en dat niet de vinger wordt gevraagd om er later wéér een te vragen om zoo tenslotte de geheele hand in te palmen. Het vertrouwen is geschokt omdat er niet voldoende overleg en samenwerking is en wil men dat vertrouwen aankweeken dan zal het overleg en de samenwerking op veel breedere basis moe|en worden opgetrokken dan nu ge bruikelijk is en ik moet het al heel erg ver keerd zien als we dan niet gelijktijdig geen opbloei kregen in onze organisaties, zoowel van de werkgevers als van de arbeiders. Dat kan, zonder dat het geld behoeft te kosten. Want bij een goede verhouding zal er heel wat meer te bereiken zijn dan nu het geval is. 't Gaat er alleen maar om of we er kans toe zien, om onze mooie R. K. beginse len ook practisch een plaatsje te geven in ons sociale leven. A. J. L. KINDERTOESLAG. Een van mijn beste vrienden zeide mij on langs „Ik kan het onmogelijk eens zijn met je opvattingen over kindertoeslag". En al heel spoedig vernam ik verder, dat hij zelfs de kindertoeslag bij openbare lichamen niet zonder gevaar achtte. 't Kan zijn, dat hij daarin gelijk heeft, maar het kan toch m.i. moeilijk worden ontkend, dat het gevaar bij openbare lichamen be duidend mihder is. En als we het niet in die lichamen kunnen toepassen, dan zouden we gehouden zijn te wachten totdat de wetgever dwingende voorschriften geeft. Waar dan uiteraard niets van terecht komt, omdat dergelijke maatregelen slechts kans van slagen hebben, indien zij aanpassen bij hetgeen reeds tot stand kwam. Het gevaar lijkt mij dan ook wel eenigzins overdreven. Toegegeven, dat de besturen van sommige lichamen indien zij voor de keuze staan tusschen twee personen waarvan de een een groot gezin heeft en dus „duur" is, de andere veel goedkooper, omdat hij geen of een klein gezin heeft, wel eens geneigd zijn om daarmede rekening te houden. Van den anderen kant blijft er toch altijd controle op dergelijke daden en zal de aandrift minder groot zijn dan wanneer zuiver eigenbelang in het geding komt. Daarom durf ook ik voor het particuliere bedrijf de kat niet aan, omdat dan de maat regel inderdaad een averechtsche werking zou kunnen krijgen en de groote gezinnen daarvan de dupe zouden kunnen worden, maar voor de openbare lichamen moeten we 't er in vredesnaam op wagen, dat er zoo nu en dan een enkfele in 't gedrang kan komen. Zouden we 't ook daar afwimpelen, dan blijven we met het huidig systeem opge scheept hoewel ieder erkent, dat er groote on billijkheden aan verbonden zijn. De prestatie moet de grondslag voor het normale loon blijven, maar dat het bedrijf re kening houdt met de groote gezinnen en daar voor een gedeelte van zijn inkomen besteedt is m.i. niet alleen billijk maar ook noodzake lijk, om een eenigzins redelijke verdeeling van de goederen mogelijk te maken. Nu de R. K. en Chr. Vakbeweging zich be ijveren om van Rijkswege een kindertoeslag fonds in het leven te roepen zou het al zeer tegen den draad ingaan, als we niet probeer den, waar mogelijk, om de idee ingang te doen vinden. A. J. L. PUBLIEKRECHTELIJKE REGELING VAN DEN ARBEID. Bij het adres wat de Christelijke- vakbewe ging aan bevriende kamer-fractie's heeft verzonden is een breedvoerige toelichting ge schreven. Het is niet zonder belang, dat de lezers van deze rubriek ook daarvan kennis nemen, vooral omdat daaruit blijkt, dat het C.N.V. vrijwel eenzelfde standpunt inneemt als het R. K. Werkliedenverbond. Vooral su'o C. publiekrechtelijke regeling van den Arbeid toont zeer veel overeenkomst met hetgeen ten onzent wordt yoorgestaan en wordt als volgt in „de Gids" voorgesteld. C. Publiekrechtelijke regeling van den arbeid. y 1. De collectieve arbeidsovereenkomst heeft de laatste 15 jaren grooten opgang ge maakt. Het aantal dier overeenkomsten steeg b.v. van 87 in 1911 tot 809 in 1924. Het aantal bij collectieve arbeidsovereenkomsten betrokken ondernemingen steeg in die jaren van 1126 op 16500 eri dat der arbeiders op wie de collectieve overeenkomsten hetzij krachtens de daarin vervatte bepalingen, het zij vrijwillig werden toegepast, van 23000 tot 285000. Ook het aantal landelijke collectieve contracten, waarin dus de arbeidsvoorwaar den voor een geheelen bedrijfstak geregeld worden, is belangrijk toegenomen. Waar dit instituut een dergelijke beteeke- nis heeft verkregen kan, in het belang der rechtszekerheid-niet volstaan blijven met de simpele bepaling van 1637 van het Burger lijk Wetboek. Een burgerrechtelijke rege ling der collectieve arbeidscovereenkömst moet daarom tot stand komen. 2. Eveneens moet bij wettelijken maat regel mogelijk gemaakt worden, dat de be palingen van een collectieve arbeidsovereen komst die voor de regeling der arbeidsvoor waarden in het betreffende bedrijf overwe gends beteekenis heeft, algemeen bindend kunnen worden verklaard. Een voorontwerp betreffende de algemeen bindend kunnen worden verklaard. Een voorontwerp betreffende de algemeen bindendverklaring van collectieve arbeids overeenkomsten is dezer dagen door den minister van Arbeid, Handel en Nijverheid bij den hoogsn raad van Arbeid aanhangig gemaakt. Wij vereenigen ons geheel met de moti veering die de Minister in de Memorie van toelichting geeft, als hij als volgt op de groote beteekenis der collectieve contracten wijst „De collectieve arbeidsovereenkomsten zijn voor den behoorlijken gang van het be drijfsleven, het bevorderen van de samen werking tusschen werkgevers en arbeiders en het scheppen van redelijke arbeidsvoor waarden van zoo groote beteekenis gebleken, dat het wegruimen van belemmeringen, die hare verdere ontwikkeling in den weg staan van groot maatschappelijk nut is te achten. Niet alleen zal een wettelijke regeling van de verbindendverklaring het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten bevorde ren, maar daardoor wordt tevens een stap ge daan in de richting om de vaststelling van voorschriften op het gebied der arbeiders bescherming, die op grond van den aard der daarbij betrokken belangen in een bedrijf algemeen behooren te gelden, zooveel moge lijk te doen geschieden door belanghebben den in dat bedrijf. De collectieve arbeids overeenkomsten zijn door de daarin voorko mende bepalingen omtrent den maximum arbeidsduur, de beperking van Zondags- en nachtarbeid, de uitkeering van ziekengeld, de voorkoming en beslechting van arbeids geschillen, reeds werkzaam op terreinen, waar dergelijke dwingende voorschriften op hun plaats zijn en die daarom reeds thans een, ontwerp van publiekrechtelijke regeling uitmaken. Hoerneer zoodanige regelingen uit het be drijf zelf opkomen, des te meer zal ingrijpen van den wetgever door vaststelling van voor alle bedrijven of een complex van bedrijv:n geldende gebods- en verbodsbepalingen met de nadeelen die daaraan kleven op den ach tergrond kunnen treden. Wil men dit ecolu- tie-proces voldoende in de hand werken dat is het noodzakelijk, dat de in het bedrijf op gekomen regelingen ook aan minderheden, die zich daaraan onttrekken, kunnen worden opgelegd. D verbindendverklaring maakt dit mogelijk." 3. Naar pnze meening heeft de Overheid ook tot taak, te trachten door wettelijke maat regelen de ontwikkeling tot bedrijfsorgani satie te bevorderen, zonder daarbij echter te ver vooruit te grijpen. Zal de Overheid zich langzamerhand van het terrein der maatschappij kunnen ont trekken, dit zal alleen slechts -dan kunnen, wanneer de maatschappij zelf, door middel harer eigen organen deze taak der Overheid over kan nemen. De bedrijven dienen daartoe uitgebouwd te worden tot bedrijfsrechtsge- meenschappen met een bedrijfsvertegenwoor- •diging, Deze bedrijfsvertegenwoordiging stellen de rechtsregelen die in het bedrijf zullen gel den vast, welke rechtsregelen dan kracht van wet (verordening) voor het geheele be drijf en de daarin werkzaam zijnde bedrijfs- genooten hebben. Het spreekt vanzelf dat zulk een bedrijfs organisatie niet kunstmatig in het leven ge roepen kan worden. De voorwaarden voor hare realiseering zijn een gewijzigde gezind heid zoowel bij de ondernemers als bij de ar beiders, een sterkere ontwikkeling der vak organisaties, de afsluiting en den uitbouw der collectieve arbeidsovereenkomsten, een voortschrijdende wijziging van het burger lijk recht in socialen geest. Bedrijfsorganisaties is echter bezig zich langzaam aan te ontwikkelen. Getracht moet worden dezen ontwikkelinf sgang te bevor deren en te realiseeren wat reeds voor ver wezenlijking ..vatbaar is. Ook de overheid heeft daarbij een taak. Behalve het hiervoor genoemde betref fende de verbindendverklaring der collec tieve arbeidsovereenkomst, zou de Overheid de ontwikkeling tot bedrijfsorganisatie kun nen bevorderen door in die bedrijven, waarin reeds sedert geruimen tijd, regelmatig over leg tusschen de organiaties van werkgevers en werknemers plaats heeft, over te gaan tot de instelling van bedrijfsraden gekozen uit en door de werkgevers- en werknemersor ganisaties in het betrokken bedrijf. Aan deze bedrijfsraden zou aanvankelijk de volgende taak kunnen worden opgedragen. a. de vakvereenigingen in het bedrijf even tueel te adviseeren over te sluiten collectieve arbeidsovereenkomsten b. den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid en de vakvereenigingen van het bedrijf te adviseeren over sociale en econo mische toestanden van het bedrijf en in aan sluiting hiermee het in overweging geven van maatregelen, van wetgeving of uitvoering. c. mee te werken aan de uitvoering van de sociale wetgeving, in zoover de verschil lende sociale .wetten die medewerking vast stellen. Op deze wijze zou de Overheid de ont wikkeling tot bedrijfsorganisatie kunnen helpen bevorderen. WERKLOOSHEID. Volgens de gegevens verstrekt door den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering waren in de week van 22 tot 27 Juni van de 248050 tegen werkloosheid verzekerde per sonen, 14479 geheel en 4661 gedeeltelijk werkloos. Het percentage is resp. 5, 8 en 1.9 in de overeenkomstige week van 1924 was het per centage 5, 7 en 1,4. In een deel onzer oplage van gisteren, konden wij nog de samenstelling van het Ministerie Colijn afdrukken, zooals het zal zijn gevormd, wanneer geen onverwachte veranderingen plaats hebben. Het nieuwe ministerie ziet er als volgt uit: COLIJN: minister-president en Financiën en ad interim Koloniën, daar de aangezochte voor deze portefeuille buitenlands is. VAN KARNEBEEK: Buitenlandsche Zaken. Het Kamerlid SCHOKKING: Justitie. Oud-minister DE GEER: Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Het Kamerlid RUTGERS: Onderwijs. Majoor van den Generalen Staf LAM- BOOY (Katholiek) Oorlog, ad interim Marine. Het Kamerlid BONGAERTS: Waterstaat. Het Kamerlid KOOLEN: Arbeid, enz. Hieronder laten wij de levensbeschrijvin gen volgen der nieuwe ministers: Jhr. mr. D. J. DE GEER (C.H.i werd 14 December 1870 te Groningen geboren. Hij bezocht hel Erasmiaansch Gymnasium te Rotterdam en het gymnasium te Arnhem, waarna hij aan de universiteit te Utrecht in de rechten studeerde en in 1895 promo veerde. Hij werd daarna lid van de hoofdredactie van het Chr. Hist, dagblad „De Nederlan der", een functie die hij bekleede tot Maart 1908. Hij was lid van den gemeenteraad van Rotterdam van 1901 tot 1908 en tevens lid van de gezondheidscommissie aldaar. In 1902 werd hij tot lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland gekozen, waarna hij in 1907 voor Schiedam in de Kamer kwam als opvolger van mr. O. J. H. graaf van Limburg Stirum. In 1909 en 1913 werd hij voor 't zelfde dis trict bij eerste stemming herkozen. Na o.a. belast te zijn geweest met het vice-voorzitter- schap van de Tweede Kamer werd hij met ingang van 8 Mei 1920 benoemd tot burge meester van Arnhem. Een merkwaardig feit was 't, dat hij als Kamerlid in 1912 zijn stem gegeven he.eft aan de motie Borgesius.Lim- burg vóór het algemeen kiesrecht. Jhr. De Geer is lid geweest van de vol gende Staatscommissies: de legercommissie, de Centrale commissie voor de Drinkwater leiding, de Commissie tot herziening van de Grondwet en de Commissie tot herziening der Gemeentewet, Ook had hij zitting in de Staatscommissies tot voorbereiding van het evenredig kiesrecht en de oorlogswinstbe lasting. In 1921 volgde de heer De Geer minister De Vries als minister van Financiën op. Het besluit van den Ministerraad om in het najaar vana 1923 op onverwijlde behan deling van de Vlootwet aan te dringen met de bedoeling haar op 1 Jan. 1924 in werking te doen treden, deed mr. De Geer op 18 Juli 1923 zijn ontslag als minister van Finan ciën indienen. Minister H. Colijn nam op 11 Augustus 1923 zijn plaats in. Als opvolger .van den heer B. J. Gerret- Son kwam de heer De Geer op 26 Mei 11. weer in de Tweede Kamer. En bij de jongste verkiezingen is hij, zooals men weet, herko zen. Jhr. mr. De Geer is ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw. Mr. Dr. D. A. P. KOOLEN werd 31 Ja nuari 1871 geboren. Mij bezocht het stede lijk gymnasium te Utrecht en studeerde aan de universiteit aldaar, waar hij in 1894 pro moveerde tot doctor in de rechten en in de staatswetenschappen. Gedurende de jaren 18941903 was de heer Kooien advocaat en procureur, van 1897 tot 1905 schoolopziener en van 1900 tot 1911 lid van den Utrechtschen gemeen teraad. De heer Kooien heeft ook reeds twee en twintig jaren zitting in den Centralen Raad van Beroep voor c»e Ongevallenverzekering, van welk college hij sedert 1919 vice-voor- ziter is. Het Kamerlidmaatschap van mr. Kooien dateert van 1905, toen hij voor het district Grave zitting nam, later, bij de invoering der evenredige vertegenwoordiging werd hij gekozen in den kieskring Leiden. Zijn eerste benoeming tot voorzitter der Tweede Ka mer geschiedde in 1920. Hij werd op 16 November 1923 na de vlootwetcrisis met de samenstelling van een nieuw ministerie belast. Na de mislukking van zijn pogen, werd hij door de Koningin voor het tijdvak der tegenwoordige zitting weder benoemd tot voorzitter van de Twee de Kamer. Zooals reeds gemeld is, had mr. Kooien besloten zich niet meer voor het voorzitterschap beschikbaar te steller. In ons parlement deed de heer Kooien zich kennen als een scherpzinnig man, vooral bij de behandeling van juridische en finan- ciëele onderwerpen en bij vraagstukken be treffende verzekeringstechniek Hij is vele jaren voorzitter geweest van den Algem. Bond van R.-K Kiesvereenigin- ger, De heer Kooien is commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw Mr. J. SCHOKKING werd geboren 10 Mei 1864. Na aan de gemeentelijke en de Vrije Uuniversiteit te Amsterdam in de theologie en de rechtswetenschap gestu deerd te hebben, waar hij zijn doctorandus graad in de theologie behaalde, promoveer de hij in 1894 als dr. in de rechtsweten schappen op een dissertatie getiteld: ,,His- torisch-juridische schets van het toezicht op de kerkgenootschappen", welke aanstonds karakteristiek was voor de tweezijdige be langstelling van dezen predikant-politicus. In die lijn lag ook de keus van zijn prac- tischen arbeid: niet naar de advocatuur of dc magistratuur ging zijn voorkeur uit. maar naar 't predikambt in de volkskerk, die hem eerst in eenige dorpen, dan te Dordrecht en Leiden onder haar gewaardeerde die naars telde. En ook zijne figuur als volksveretgenwoor- diger en leider der Chr.-Hist. Unie ver toonde geen ander beeld. Dominéé Schok- king deed in September 1901 zijn intrede in 's lands vergaderzaal en voor zoover het parlementaire spraakgebruik geen neutra- j Ier aanduiding vergde, bleef de afgevaar- i digde, bleef ook het lid van Zuid-Hollands I gewestelijk bestuur dien titel voeren als een eerenaam dien hij zelf. mag men geloo- ven, liefhad boven elke onderscheiding. In 1909 niet meer herkozen, deed hij in September 1918 opnieuw zijn intrede in 's lands vergaderzaal, waar hij tot nu toe on afgebroken zetelde en als voorzitter van de Chr.-Hist. Unie een vooraanstaande plaats innam. Mr. J. Schokking is ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw Ir. M. C. E. BONGAERTS werd 9 Januari 1875 te Roermond geboren. Hij studeerde aan de destijds nog Polytechnische School te Delft waaraan hij in 1896 het diploma van civiel-ingenieur behaalde. Spoedig werd hij benoemd tot ingenieur van den Rijkswater staat In 1906 werd hij arrondissements-in- genieur te Dordrecht en zes jaar later te Goes benoemd, waarna zijn bevordering tot hoofd-ingenieur-directeur volgde (thans is hij als zoodanig met verlof). De heer Bongaerts is lid van den Mijn- raad en van den Zuiderzeeraad. Van 17 September 1913 tot 31 October 1914 en voorts van 1914 tot op heden, is hij lid van de Tweede Kamer geweest. In het parlement trad de heer Bongaerts vooral op den voor grond bij de behandeling van alle onderwer pen, die betrekking hadden op de plannen tot drooglegging van de Zuiderzee en voorts bij de besprekingen betreffende de mijnpo- litiek. Bii de conferentie te Parijs in 1920 over de Nederlandsch-Belgische kwestie, behan delde de heer Bongaerts op uitnoodiging van den minister van Buitenlandsche Zaken de verschillende aangelegenheden van techni- schen aard. In Januari 1921 trad hij in Egypte als arbiter op in een geschil om trent de werken tot uitbreiding van de ha ven van Suez. Geruimen tijd is de heer Bongaerts lid van den Raad van Bestuur van het Kon. Insti tuut van Ingenieurs geweest. De Regeering erkende zijn verdiensten, eerst door een benoeming tot officier in de Orde van Orenje-Nassau en later in 1921 door de be noeming tot ridder in de Orde van den Ne derlandschen Leeuw. Deze laatste onder scheiding verwierf de heer Bongaerts we gens zijn arbeid als voorzitter van de Com missie voor den aanleg van tramwegen ten behoeve van de mijn-exploitatie in Zuid- Limburg. Mr. V. H. Rutgers is thans ruim 47 jaren oud. Zijn loopbaan is voorspoedig geweest. Hii werd geboden oo 16 December 1877 te 's-Hertogenbosch. Ziin vader was de beken de anti-revol-tlornair» hoogleeraar dr. F. L. Rutgers, die een boezemvriend van dr. Abr. Kuyper was. De jonge Victor Henri kreeg als 't ware van huis uit politieke er varing. Zijn intellecfueele opleiding genoot hij te Amsterdam, waar zijn vader hoogleeraar aan de Vrije Universiteit was, op de bij zondere lagere school, het Gereformeerd Gymnasium en aan de „Vrije". Den 28sten October 1902 promoveerde de heer Rutgers aan de Gemeenteliike Universiteit tot doc tor in de rechtswetenschap. Hoewel hij na zijn promotie eenige jaren de advocaténpractijk uitoefende, gevoelde de heer Rutgers zich toch meer tot de po litiek aangetrokken, welker orden hii voor het eerst naar buiten bewandelde bii zijn verkiez,T,rf Gemeenteraadslid te Hilver sum in 1907. Reeds het voldende jaar kreeg mr. Rutgers er het lidmaatsrh-o der Pro vinciale Staten van Noord-Holland bij en m 191? werd hü gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Van nu af vestigde hii zich m de residentie en daarmee gaf hij zün Raads. en Prov. Statenlidmaatscbap nrijs. n 1915 benoemde de regeering hem tof bur gemeester van Boskoop, hetgeen hem tot een nieuwe verhuizing noopte. Doch enkele jaren later in 1919 werd hij, inmiddels 'o 1918 lid der Provinciale Staten van Zuid- Holland geworden. Gedeputeerde in deze provincie, zoodat hij als burgemeester moest aftreden en weer te 's-Gravenhage kon gaan wonen. anti-revolutionnaire fractie der Twee de Kamer, waarvan hij onafgebroken lid was gebleven, waardeerde zijn kennis en in- zictit door nem te benoemen fof haar voor zitter. Bij de eerste reconstructie van net kabi- net-Ruys werd de heer Rutgers genoemd als eventueel opvolger van minister Aalber- se, doch de door velen verwachte vacature bleef uit en j Mr Rutgers staat bekend als een scherp zinnig politicus, die niet gemakkelijk eenif standpunt dat hij eenmaal heeft ingenomen, loslaat Dat'is ook wel weer gebleken bij zijn actie door plaatselijke keuze, waarvan hij zijn initiatief ontwerp eenige jaren ge- leden door de Tweede Kamer met vrij groo te meerderheid zag verworpen en dat hi daarna ongewijzigd weer indiende, in de hoop, dat de nieuwe Senaat hem welge- valliger zou zijn. Het tegendeel bleek ech. ter het geval. In Februari van dit jaar was het de heer Rutgers, die in het bijzonder de inge nomenheid der Kamer wist te vertolken t.a.v. het tractaaf NederlandBelgië, het welk volgens hem een geest van weder- zijdsch verrouwen ademde, en een bewijs I was, dat beide landen de beginselen van I den Vo'kenbond tot richtsnoer hadden ge nomen. De heer Rutgers (ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw) is ook nog lie van de Centrale Commissie voor de Sta tistiek. Een gemakkelijk spreker is de heer Rut gers niet; daarvoor vloeien de woorden te moeilijk van zijn lippen. Doch wat hij be- toggt is, vooral wanneer men het in de „Handelingen" kar. nalezen, als regel helder en knap geconstrueerd. Van 0.60 op 1-50 gebracht. Naar aanleiding van de goedkeuring door de Kroon van het raadsbesluit van 14 Ja nuari 1925, zijn met ingang van 27 Juli de leges voor bewijzen van Nederlanderschap van 0.60 gebracht op 1.50. De kosten voor bewijzen van goed gedrag blijven de zelfde. De bewijzen van Nederlanderschap heefl men o. a. noodig voor reizen naar België en Luxemburg. Hulde van het Instituut voor Int. Recht. Vrijdagmiddag maakten onder leiding van mej. Loder, de damesleden van het Instituut voor Internationaal Recht een excursie naar Delft en bezichtigden de Kon. Aardewerk fabriek „De Porseleyne Fles' en vervolgens het Rijksmuseum „Huis Lanmbert van Meer- ten", waar voornamelijk de zeer uitgebreide collectie aardewerk en norcelein in oogen- scbouw werd genomen. Nadat ook de ove rige leden van het Instituut zich bij het ge zelschap hadden gevoegd, ging men geza menlijk naar de Nieuwe Kerk, waar een zil veren lauwertak werd gehecht aan de tomb® van Hugo de Groot. De nieuwe ministers, die tevens lid van ae Tweede Kamer waren, zullen als Kamerlid bedanken, zoodat dus eenige nieuwe leden hun intrede zullen^/loen op het Binnenhof. Her meerendeel hunner heeft echter reeds vroeger deel uitgemaakt van ons parlement. Minister Colijn zal als Kamerlid worden opgevolgd door den heer Chr. v. d. Heuvel (a.-r.). De heer Van den Heuvel woont te Nieuw-Vennep. Hij werd geboren in 1887. ontving lager- en landbouwonderwijs en ves tigde zich als landbouwer.Van 1922 tot 19z5 was hij lid van de Kamer. Bij de jongste verkiezingen werd hij niet herkozen. Hij is lid van den gemeenteraad van Haarlemmer- meer. Opvolger van minister Rutgers op de lijst is de heer H. A. Leenstra (a.-r.), die van 1523—1925 reeds in de Kamer zitting bad. Hij werd in 1877 geboren. Na de christelijke la gere school te hebben bezocht, kwam hij in het veehoudersbedrijf, waar hij nog werk zaam is. De benoeming van mr. Schokking tot mi nister zal jhr. dr. J. W. B. Rutgers van Rozenburg (c.-h.) in de Kamer doen terug keren De heer Rutgers van Rozenburg was reeds van 1922—1925 lid van de Tweede Kamer. Hij werd in 1874 geboren, bezocht het gym nasium te Amsterdam, studeerde in Utrecht, waar hij promoveerde. Hij vestigde zich te 's Gravenhage als advocaat. Later ging hl) naar Baarn, waar hij secretaris werd van de Gezondheidscommissie. Heel spodig wist hij 't vertrouwen der ingezetenen te winnen. Achtereenvolgens was hij daar lid van den Raad, wethouder en ten slotte burgemees.er In 1922 nam hij ontslag, om zich geheel aan ziin Kamerlidmaatschap te kunnen wijden Hij was o. a. plaatsvervangend lid van de rijkscommissie van advies voor de werkloos heidsverzekering. In verschillende commissies van de Chr. Historische Unie heeft hij zit ting gehad. Voor mr. de Geer komt dr. Joh. Langman (c.-h.), predikant te Groningen, in de Kamer. Opvolger van den heer Bongaerts is het oud-Kamerlid P. J. Rutten (r.-k.). die in 1922 als opvolger van minister Ruys m de Karer kwam. Hij werd in 1864 te Offerdfti geboren, volgde te Rolduc de H.B.S. en kree, daar ook zijn opleiding voor onderwijzer. Achtereenvolgens behaalde hij de acten Fransch, Duitsch, Engelsch, de hoofdacte en landbouwacle. Sinds 1922 is de heer Rutten hoofd eener school te Wanssum. In 1919 werd hij gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Limburg. Vooral in Noord Limburg is hij op landbouwgebied bekende persoonlijkheid. Hij is ook lid van de commissie van advies voor de ontginning van woeste gronden en medewerker aan ver schillende landbouwbladen. Ten slotte al mr. dr. Kooien als Kamerlid worden opgevolgd door den heer G. Kampschöer. (r.-k.) burgemeester van Mon. ster. Tante Toos. Tante Toos was dik. Ze woog ommennebij de honderd-negen- tig- Tante Toos had wangen, die je als deeg fcon Weden- als je er idee in had en de kans Keeg. Haar guitige oogen lagen verscholen in de overdaad van aangezichtsvleesch. Als tante Toosjjlachte en ze lachte heel vaak, want ze was 'n vroolijke, gemoedelijke Brabantsche dan zag je de oogen heele- maal niet.... alleen 'n paar pinkelende spleetjesen dan bibberden de bolle wangen zóó gezellig» dat je moest meelachen, al was je in 'n stemming om tegen de muur te loopen. Stel u tante Toos nu asjeblieft niet voor als 'n Brabantsche vrouw met zes rokken, *n wijde zwarte mantel en 'n kanten muts met breeae, wapperende linten. Tante Toos was wel dik.maar toch heelemaal 'n dame.... 'n dikke dame dus. Ze was modern gekleed en gekapt en droeg lage schoentjes met hooge hakjes. Tante Toos had nog heelemaal riet de leeftijd, waarop men gewoonlijk dik gaat worden. Ze was nog 'n paar jaar van de der tig af. Toen ze trouwde, 'n jaar of vier geleden, was ze slank als 'n jonge populier. De aan getrouwde familieleden in Noord-Holland hadden haar sindsdien niet meer gezien en sloegen hun handen in-elkaar toen Tante Toos voor 'n week te gast kwam en zij con stateerden, dat Toosjes negentig ponden in die vier jaar in kilo's waren omgeze Toen Tante Toos gearriveerd was, en neergeploft in' 'n fauteuil, die benauwd piep te bij deze ongewone belasting, begon ze al heel gauw te vertellen, dat ze het er op had gezet, om eens 'n dagje naar Zandvoort te gaan. Ze had nog nooit 'n e<;hte zee gezien en verheugde zich reeds in 't vooruitzicht van 'n heele dag aan 't koele strand. Nou, dat pleziertje deden ze haar graag en zoo ging na enkele dagen 't heele familie- hussie naar Zandvoort aan de zee Tante Mina, de eigenlijke gastvrouw, was 's morgens al druk in de weer met 't inpak ken van 'n paar tasschen proviand. Ze hoef den wel niet op 'n paar gulden te kijken, maar als je voor elk verfrisschinkie 'n end moest loopen door 't mulle zand, dan had je d'r gewoon niks an. Vijf man sterk, met tante 'Toos als monu mentaal middenstuk, gingen ze tramwaars. 't Was een der eerste vacantie-dagen en bar heet. Na 't afleggen van 'n driehon derd meter liep tante Toos al te puffen, en vond 't 'n schandaal, dat de tram zoo ver van huis was. Bij de halte stond 'n drom wachtenden en toen de tram aankwam werd het 'n drin gen en wrinpen en duwen om er in te ko men. Tante Toos miste de lenigheid en het in dergelijke omstandigheden noodzakelijks „verplaatsingsvermogen," om een der eer sten te kunnen zijn. En doorat de anderen haar trouw terzijde bleven waren alle zit plaatsen ingenomen toen Tante Toos plus aanhang binnen was. Tante Toos greep ook een der lussen. 't heele binnenwerk van de tram kraakte en de passagiers keken angstig naar omhoog. Bij elke bocht, met de onvermijdelijke zwaa - en wan keigevolgen, ontstond er in tante Toos' omgeving 'n geweldige drukking, ge paard met gesmoorde gilletjes en giertjes. Bij 'n nog scherper bocht met 'n vrij plotse ling remmen kwam tante Toos op de schoot van 'n mager heertje te vallen, met welke manoeuvre zij een uitbundig lachsucces oogstte. En zelf moest ze zóó verschrikke lijk lachen, dat ze met de beste wil niet over eind kon komen. Het slachtoffer lachte be leefdheidshalve ook, doch stond geen mi nuut meer voor z'n onderdanen in, welker beenderen hij reeds voelde kraken. Toen tante Toos eindelijk was opgeheschen, bood de meneer, de veiligste weg kiezend, haar zijn plaats aan en greep de vrijgekomen lus. Heel 't verdere traject leefde in de tram de vroolijkheid over 't geval. Zandvoort De Kerkstraat was vol., De toegang tot 't strand was vol. 't Strand was vol. En de zon stookte en priemde zonder ge nade. Geheel onvoorbereid want ze had maar oog voer de geweldige zee -liep tante Toos op de naar omlaag voerende loopplank. Ze gaf 'n gil, want ze voelde zich 't meester schap verliezen over haar omvangrijk li chaam.... ze zwikte, knikte, wankelde, schoot weer naar omlaag met hulp en even wicht zoekend armgewiek.bleef met haar hooge hakje steken in 'n molm-gat en smakte voorover in 't zand. Dat was haar entrée in de badplaats. Hulpvaardige handen hielpen haar over eind. Daar stond tante Toos, 't zweetgezicht vol gekke zand-plekke i.en met 'n schoen zonder hak. Die was in 't gat achtergeble ven. De familie trok naar 't strand. Tante Toos hinkte allerongelukkigstmaar lol dat ze hadden.... tante zelf nog 't meest.... de tranen glibberden over haar wangen. Men zocht 'n stel strandstoelen, en toen Tante Toos weer wat op verhaal was geko men trok ze haar schoenen uit en rukte hak nommer twee er ook afZiezoo, dan liep Ze straks tenminste niet mank. Hè, dat was lekker, je schoenen uit.... ze zou ze voorloopig maar niet aantrekken. 't Was vol op 't strand En heet. Van de zee zagen ze nu en dan 'n schui mende golf, zooveel volk als er telkens voor hen heen drentelde. Maar lol dat ze hadden 1 En 't zou nog veel lolliger worden. „Wat 'n snoezig ringetje heb je daar aan, Toos zei een der schoonzusters, die nogal uithoordetig was aangelegd. „Ja, 'n lief dingske, hè Zit 'n echt dia mantje in. 't Is 'n gedachtenisje van groot moe-zaliger. Ze had altijd al gezegd, dat 't la ter voor mij zou zijn Onder 't praten haalde tante Toos 't rin getje van haar pink (voor de vingers was 't al ling te nauw geworden) en liet 1 et zoo'n beet je in de zon glinsteren. Op dat oogenbük kwam tante Mina op haar toe mét 'n glas grenadine. Ze struikelde over 'n voetenbank je en heel de inhoud van 't glas verplaatste zich naar tante Toos' japon. Tante vloog overeind met 'n schreeuw, die honderd men- schen deed stilstaan. En daar begon me die tante toch weer te lachente lachen en al die honderd nieuwsgierigen lachten mee. Bulderend liet tante Toos zich in de strandstoel terugploffenmaar daar had 't ding heelemaal niet op gerekend.... en met stoel en al duikelde ze achterover Even zweefden haar armen en beenen in de lucht en tóen zeeg alles wat tante Toos was in 't zand. 'n Vol kwartier bleef ze liggen brullen van 't lachen en de anderen konden ook niet uit scheiden, want als ze bijna waren uitgelachen keken ze weer naar tante Toos en begonnen opnieuw. Maar opeens kreeg tante Toos 'n schok. en verbleekteze vo. 1 ie naar haar hand keek in 't rond met wilde oogen „Toos 1 Wat scheelt je 1" „M'n ringetje.... m'n ringetje is weg., c, als ik dat niet terugvind is al 't plezier van de heele dag bedorven 1" Ze zochtenin 't zand, tusschen hun goedonder de strandstoelenze zochten overalmaar 't ringetje bleef weg. „Nou gaan we meteen maar naar huis" klaagde tante Toos.Ze trok haar schoe nen aan, zwijgend.... ze kon wel huilen., en stumperde met de haklooze laarsjes door 't mulle zand. O, wat liepen die schoenen akelig. 't was cf er met honderd spelden in haar voe ten werd geprikt. Ze moest de anderen 'n arm geven en liep nóg te kreunen. De terugreis was er een van terneergesla genheid. Tante Toos zag niets van de dui nen, van' de vergezichten rond Aerden- houtze piekerde maarfaver 't ringetje.. Toen ze thuis kwam, met looden beener, f van 't ongemak en de pijn, wilde ze direct I haar schoenen uitsmijten en andere gaan I koopen. Maar toen kwam er# visite. En de I visite bleef de heele avond. Toen ae bezoekers weg waren strompelde tante Toos meteen naar haar kamerze was dood-op en ging direct naar bed. De an deren bleven nog wat na-redderen. Geen drie minuten later klonk er uit tante Toos' kamer 'n gil.... en .nog een, gevolgd door 'n serie juichkreten. Ze kwam binnen storten met 'n schoen in de eene en 't ringetje in de andere hand. Ze begrepen 't meteen Aan 't strand had nie mand er aan gedacht, om in de schoenen te zoeken Ze bleven nu nog 'n uur na bulken over de vroolijke «vonturen van tante Toos in Zandvoort. G.N.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 9