ü-VEM
irnNEri—
lAhD J
ELCK WAT WILS.
TREKJES
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Derde blad. Zaterdag 1 Augustus 1925
HET MINISTERIE-COLIJN.
De nieuwe ministers.
Bewijzen van N ederlanderschap
Een lauwertak op het graf
van Hugo de Groot.
Nieuwe Kamerleden.
No. 410.
£EN KLEIN PLAATSJE INRUIMEN.
Hetverband tusschen onze sociale en poli
tieke actie wordt dunkt me, niet voldoende
ingezien. Waaraan 't wellicht is toe te schrij
ven, dat, over het algemeen genomen, het
feit, dat welbij de verkiezing stemmen ver
loren aan de S.D.A.P., uitsluitend aan
politieke verhoudingen wordt toegeschreven.
Dat wil er bij mij niet in. Zeker er zijn
maatregelen genomen die ontstemming
brachten bij een groot deel der betrokkenen
op verschillend terrein moesten eenige passen
achterwaarts gedaan worden, hetgeen ook
alweer ontstemming heeft opgeroepen en
zoo zal er wel meer zijn, wat als mede-oor
zaak van bovengenoemd feit kan worden
aangegeven.
Maar moet dat de eenige oorzaak zijn
M.i. niet en we doen heel verstandig als we
ook over het aanverwante terrein der sociale
verhoudingen ons oog eens laten gaan.
Het onmiddellijk op de verkiezingen ge
volgde schrijven van Z. D. H. den Bisschop
van Breda ,wijst. dunkt mij, geheel in de
zelfde richting, temeer waar in bedoeld
schrijven niet uitsluitend gewaagd wordt van
de noodzakelijkheid om tot onze R. K. or
ganisaties toe te treden, maar aan het slot
.nog eens de nadruk wordt gelegd op de
woorden van Paus Leo XIII voorkomende
in „Graves de commune re"
„Vooral van degenen moet de welwil
lende medewerking worden ingeroepen,
die door hun positie, vermogen en bescha
ving naar geest en gemoed wat meer aan
zien in de maatschappij hebben. Indien
hunne medewerking ontbreekt dan zal
men nauwelijks iets tot stand kunnen bren
gen tot het gewenschte welzijn van het
volk. Maar langs des te zekerder en korter
weg zal dit kunnen bereikt worden, hoe
krachtiger en talrijker medewerking van
aanzienlijke personen daarbij haar invloed
loet gelden."
Het is juist die medewerking waarmede
het de laatste jaren bepaald droevig gesteld
was. Voor een deel is daarvoor wel een ver
klaring te vinden. Uitlatingen, alsof we met
onze R. K. Vakbeweging zoo ongeveer aan
't eind van den weg waren, alsof de taak van
onze R. K. Vakbeweging dus zoo ongeveer
teneinde was, zullen dat bevorderd hebben,
maar daarmede is lang niet alles verklaard,
en het feit niet weggenomen, dat men over
het algemeen te huiverig staat tegenover
nieuwe vormen, tegenover nieuwe of her
nieuwde gedachten en de draagsters van deze
gedachten onze organisatie's te veel
op afstand hield.
Dat heeft het onderling vertrouwen zeer
groote schade gedaan en het zal heel wat
moeite kosten om het verloren vertrouwen
weer terug te winnen. En toch zal dat er
weer moeten komen want zonder vertrou
wen in de organisaties van andere groepen
waaronder in de eerste plaats organisaties
van werkgevers zijn te verstaan zullen we
hoe langer hoe verder van elkaar komen tot
groote materieele, maar vooral moreele
schade van het geheele volk.
„Men" voerde mij onlangs tegen, dat ook
de P. K. Arbeidersbeweging fouten begaan
heeft en waarom zou dat buitengesloten
zijn
Er is m.i. geen enkel bezwaar tegen, om,
als men meent fouten te zien, daarop te wij
zen, mits uit de daden maar blijkt, dat het de
vriend is die op de fouten wijst, maar men
Zal geen gewillig oor vinden, wanneer men
door daden toont, dat de liefde voor „de
beweging" beneden het vriespunt staat of,
dat men zelfs dwars tegenover de beweging
staat.
Als bij tijd en wijle het anarchistisch vuurtje
wordt aangeblazen en de leiders van onze
beweging worden verdacht gemaakt, wan
neer onze organisatie's worden tegengewerkt
of in haar actie wordt bemoeilijkt, wanneer
geloofsgenooten elke samenwerking met
onze arbeidersorganisatie's afwijzen en liefst
mindere arbeidsvoorwaarden vaststellen dan
anderen niet-katholieke werkgevers, dan gaat
niet alleen het vertrouwen in die personen
te loor, maar komt ook het vertrouwen in
onze beginselen, in het gedrang.
Onze beginselen eischen samenwerking,
solidariteit, zij vragen wederzijdsche inschik
kelijkheid en opofferingsgezindheid, maar
daarvan kan nu eenmaal niets terecht komen
wanneer men b.v. dwars tegen het toch zoo
redelijk streven van de arbeiders om wat
meer medezeggenschap te verkrijgen, blijft
doorgaan met eenzijdig vaststellen van het
geen men meent te moeten vaststellen.
De malaise in het bedrijfsleven zal er wel
toe hebben bijgedragen maar het blijft toch
een fout die we niet genoeg betreuren kunnen,
dat het werk van onze Bedrijfsraden niet
forscher is doorgezet en zelfs in vele bedrijven
geheel is gestaakt.
Dat heeft de sociale verhoudingen geen
goed gedaan waarvan we op ander terrein de
weerslag ondervinden maar op de eerste
plaats in het bedrijfsleven zélf. En het wil
mij voorkomen, dat het hoog tijd wordt dat
op deze toch waarlijk eenvoudige dingen eens
wat meer de aandacht gevestigd wordt.
Een paar centen per uur minder of een
half uur langer werken zal de bedrijven geen
zier helpen, wanneer de stemming bedorven
wordt, wanneer de verhoudingen niet zijn
zooals zij wezen moesten. En nu wordt niet
zelden opgeworpen dat de arbeiders weigeren
om de meest noodige dingen te aanvaarden
wanneer zij daartoe niet met het mes op de
keel gedwongen worden.
Maar hoe kan het eigenlijk anders, als men
maar steeds verzuimt om het vertrouwen van
de arbeiders te winnen, zoodat zij weten waar
mede zij af zijn en dat niet de vinger wordt
gevraagd om er later wéér een te vragen om
zoo tenslotte de geheele hand in te palmen.
Het vertrouwen is geschokt omdat er niet
voldoende overleg en samenwerking is en wil
men dat vertrouwen aankweeken dan zal het
overleg en de samenwerking op veel breedere
basis moe|en worden opgetrokken dan nu ge
bruikelijk is en ik moet het al heel erg ver
keerd zien als we dan niet gelijktijdig geen
opbloei kregen in onze organisaties, zoowel
van de werkgevers als van de arbeiders.
Dat kan, zonder dat het geld behoeft te
kosten. Want bij een goede verhouding zal
er heel wat meer te bereiken zijn dan nu het
geval is. 't Gaat er alleen maar om of we er
kans toe zien, om onze mooie R. K. beginse
len ook practisch een plaatsje te geven in ons
sociale leven.
A. J. L.
KINDERTOESLAG.
Een van mijn beste vrienden zeide mij on
langs „Ik kan het onmogelijk eens zijn met
je opvattingen over kindertoeslag". En al
heel spoedig vernam ik verder, dat hij zelfs
de kindertoeslag bij openbare lichamen niet
zonder gevaar achtte.
't Kan zijn, dat hij daarin gelijk heeft, maar
het kan toch m.i. moeilijk worden ontkend,
dat het gevaar bij openbare lichamen be
duidend mihder is. En als we het niet in die
lichamen kunnen toepassen, dan zouden we
gehouden zijn te wachten totdat de wetgever
dwingende voorschriften geeft.
Waar dan uiteraard niets van terecht komt,
omdat dergelijke maatregelen slechts kans
van slagen hebben, indien zij aanpassen bij
hetgeen reeds tot stand kwam.
Het gevaar lijkt mij dan ook wel eenigzins
overdreven. Toegegeven, dat de besturen van
sommige lichamen indien zij voor de keuze
staan tusschen twee personen waarvan de
een een groot gezin heeft en dus „duur" is,
de andere veel goedkooper, omdat hij geen
of een klein gezin heeft, wel eens geneigd zijn
om daarmede rekening te houden. Van den
anderen kant blijft er toch altijd controle op
dergelijke daden en zal de aandrift minder
groot zijn dan wanneer zuiver eigenbelang
in het geding komt.
Daarom durf ook ik voor het particuliere
bedrijf de kat niet aan, omdat dan de maat
regel inderdaad een averechtsche werking
zou kunnen krijgen en de groote gezinnen
daarvan de dupe zouden kunnen worden,
maar voor de openbare lichamen moeten we 't
er in vredesnaam op wagen, dat er zoo nu en
dan een enkfele in 't gedrang kan komen.
Zouden we 't ook daar afwimpelen, dan
blijven we met het huidig systeem opge
scheept hoewel ieder erkent, dat er groote on
billijkheden aan verbonden zijn.
De prestatie moet de grondslag voor het
normale loon blijven, maar dat het bedrijf re
kening houdt met de groote gezinnen en daar
voor een gedeelte van zijn inkomen besteedt
is m.i. niet alleen billijk maar ook noodzake
lijk, om een eenigzins redelijke verdeeling
van de goederen mogelijk te maken.
Nu de R. K. en Chr. Vakbeweging zich be
ijveren om van Rijkswege een kindertoeslag
fonds in het leven te roepen zou het al zeer
tegen den draad ingaan, als we niet probeer
den, waar mogelijk, om de idee ingang te
doen vinden.
A. J. L.
PUBLIEKRECHTELIJKE REGELING
VAN DEN ARBEID.
Bij het adres wat de Christelijke- vakbewe
ging aan bevriende kamer-fractie's heeft
verzonden is een breedvoerige toelichting ge
schreven.
Het is niet zonder belang, dat de lezers
van deze rubriek ook daarvan kennis nemen,
vooral omdat daaruit blijkt, dat het C.N.V.
vrijwel eenzelfde standpunt inneemt als het
R. K. Werkliedenverbond.
Vooral su'o C. publiekrechtelijke regeling
van den Arbeid toont zeer veel overeenkomst
met hetgeen ten onzent wordt yoorgestaan en
wordt als volgt in „de Gids" voorgesteld.
C. Publiekrechtelijke regeling van den
arbeid.
y 1. De collectieve arbeidsovereenkomst
heeft de laatste 15 jaren grooten opgang ge
maakt. Het aantal dier overeenkomsten
steeg b.v. van 87 in 1911 tot 809 in 1924. Het
aantal bij collectieve arbeidsovereenkomsten
betrokken ondernemingen steeg in die jaren
van 1126 op 16500 eri dat der arbeiders op
wie de collectieve overeenkomsten hetzij
krachtens de daarin vervatte bepalingen, het
zij vrijwillig werden toegepast, van 23000 tot
285000. Ook het aantal landelijke collectieve
contracten, waarin dus de arbeidsvoorwaar
den voor een geheelen bedrijfstak geregeld
worden, is belangrijk toegenomen.
Waar dit instituut een dergelijke beteeke-
nis heeft verkregen kan, in het belang der
rechtszekerheid-niet volstaan blijven met de
simpele bepaling van 1637 van het Burger
lijk Wetboek. Een burgerrechtelijke rege
ling der collectieve arbeidscovereenkömst
moet daarom tot stand komen.
2. Eveneens moet bij wettelijken maat
regel mogelijk gemaakt worden, dat de be
palingen van een collectieve arbeidsovereen
komst die voor de regeling der arbeidsvoor
waarden in het betreffende bedrijf overwe
gends beteekenis heeft, algemeen bindend
kunnen worden verklaard.
Een voorontwerp betreffende de algemeen
bindend kunnen worden verklaard.
Een voorontwerp betreffende de algemeen
bindendverklaring van collectieve arbeids
overeenkomsten is dezer dagen door den
minister van Arbeid, Handel en Nijverheid
bij den hoogsn raad van Arbeid aanhangig
gemaakt.
Wij vereenigen ons geheel met de moti
veering die de Minister in de Memorie van
toelichting geeft, als hij als volgt op de groote
beteekenis der collectieve contracten wijst
„De collectieve arbeidsovereenkomsten
zijn voor den behoorlijken gang van het be
drijfsleven, het bevorderen van de samen
werking tusschen werkgevers en arbeiders en
het scheppen van redelijke arbeidsvoor
waarden van zoo groote beteekenis gebleken,
dat het wegruimen van belemmeringen, die
hare verdere ontwikkeling in den weg staan
van groot maatschappelijk nut is te achten.
Niet alleen zal een wettelijke regeling van
de verbindendverklaring het sluiten van
collectieve arbeidsovereenkomsten bevorde
ren, maar daardoor wordt tevens een stap ge
daan in de richting om de vaststelling van
voorschriften op het gebied der arbeiders
bescherming, die op grond van den aard der
daarbij betrokken belangen in een bedrijf
algemeen behooren te gelden, zooveel moge
lijk te doen geschieden door belanghebben
den in dat bedrijf. De collectieve arbeids
overeenkomsten zijn door de daarin voorko
mende bepalingen omtrent den maximum
arbeidsduur, de beperking van Zondags- en
nachtarbeid, de uitkeering van ziekengeld,
de voorkoming en beslechting van arbeids
geschillen, reeds werkzaam op terreinen,
waar dergelijke dwingende voorschriften
op hun plaats zijn en die daarom reeds thans
een, ontwerp van publiekrechtelijke regeling
uitmaken.
Hoerneer zoodanige regelingen uit het be
drijf zelf opkomen, des te meer zal ingrijpen
van den wetgever door vaststelling van voor
alle bedrijven of een complex van bedrijv:n
geldende gebods- en verbodsbepalingen met
de nadeelen die daaraan kleven op den ach
tergrond kunnen treden. Wil men dit ecolu-
tie-proces voldoende in de hand werken dat
is het noodzakelijk, dat de in het bedrijf op
gekomen regelingen ook aan minderheden,
die zich daaraan onttrekken, kunnen worden
opgelegd. D verbindendverklaring maakt
dit mogelijk."
3. Naar pnze meening heeft de Overheid
ook tot taak, te trachten door wettelijke maat
regelen de ontwikkeling tot bedrijfsorgani
satie te bevorderen, zonder daarbij echter te
ver vooruit te grijpen.
Zal de Overheid zich langzamerhand van
het terrein der maatschappij kunnen ont
trekken, dit zal alleen slechts -dan kunnen,
wanneer de maatschappij zelf, door middel
harer eigen organen deze taak der Overheid
over kan nemen. De bedrijven dienen daartoe
uitgebouwd te worden tot bedrijfsrechtsge-
meenschappen met een bedrijfsvertegenwoor-
•diging,
Deze bedrijfsvertegenwoordiging stellen
de rechtsregelen die in het bedrijf zullen gel
den vast, welke rechtsregelen dan kracht
van wet (verordening) voor het geheele be
drijf en de daarin werkzaam zijnde bedrijfs-
genooten hebben.
Het spreekt vanzelf dat zulk een bedrijfs
organisatie niet kunstmatig in het leven ge
roepen kan worden. De voorwaarden voor
hare realiseering zijn een gewijzigde gezind
heid zoowel bij de ondernemers als bij de ar
beiders, een sterkere ontwikkeling der vak
organisaties, de afsluiting en den uitbouw
der collectieve arbeidsovereenkomsten, een
voortschrijdende wijziging van het burger
lijk recht in socialen geest.
Bedrijfsorganisaties is echter bezig zich
langzaam aan te ontwikkelen. Getracht moet
worden dezen ontwikkelinf sgang te bevor
deren en te realiseeren wat reeds voor ver
wezenlijking ..vatbaar is.
Ook de overheid heeft daarbij een taak.
Behalve het hiervoor genoemde betref
fende de verbindendverklaring der collec
tieve arbeidsovereenkomst, zou de Overheid
de ontwikkeling tot bedrijfsorganisatie kun
nen bevorderen door in die bedrijven, waarin
reeds sedert geruimen tijd, regelmatig over
leg tusschen de organiaties van werkgevers
en werknemers plaats heeft, over te gaan tot
de instelling van bedrijfsraden gekozen uit
en door de werkgevers- en werknemersor
ganisaties in het betrokken bedrijf.
Aan deze bedrijfsraden zou aanvankelijk de
volgende taak kunnen worden opgedragen.
a. de vakvereenigingen in het bedrijf even
tueel te adviseeren over te sluiten collectieve
arbeidsovereenkomsten
b. den Minister van Arbeid, Handel en
Nijverheid en de vakvereenigingen van het
bedrijf te adviseeren over sociale en econo
mische toestanden van het bedrijf en in aan
sluiting hiermee het in overweging geven
van maatregelen, van wetgeving of uitvoering.
c. mee te werken aan de uitvoering van
de sociale wetgeving, in zoover de verschil
lende sociale .wetten die medewerking vast
stellen.
Op deze wijze zou de Overheid de ont
wikkeling tot bedrijfsorganisatie kunnen
helpen bevorderen.
WERKLOOSHEID.
Volgens de gegevens verstrekt door den
Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering
waren in de week van 22 tot 27 Juni van de
248050 tegen werkloosheid verzekerde per
sonen, 14479 geheel en 4661 gedeeltelijk
werkloos.
Het percentage is resp. 5, 8 en 1.9 in de
overeenkomstige week van 1924 was het per
centage 5, 7 en 1,4.
In een deel onzer oplage van gisteren,
konden wij nog de samenstelling van het
Ministerie Colijn afdrukken, zooals het zal
zijn gevormd, wanneer geen onverwachte
veranderingen plaats hebben.
Het nieuwe ministerie ziet er als volgt
uit:
COLIJN: minister-president en Financiën
en ad interim Koloniën, daar de aangezochte
voor deze portefeuille buitenlands is.
VAN KARNEBEEK: Buitenlandsche
Zaken.
Het Kamerlid SCHOKKING: Justitie.
Oud-minister DE GEER: Binnenlandsche
Zaken en Landbouw.
Het Kamerlid RUTGERS: Onderwijs.
Majoor van den Generalen Staf LAM-
BOOY (Katholiek) Oorlog, ad interim
Marine.
Het Kamerlid BONGAERTS: Waterstaat.
Het Kamerlid KOOLEN: Arbeid, enz.
Hieronder laten wij de levensbeschrijvin
gen volgen der nieuwe ministers:
Jhr. mr. D. J. DE GEER (C.H.i werd 14
December 1870 te Groningen geboren. Hij
bezocht hel Erasmiaansch Gymnasium te
Rotterdam en het gymnasium te Arnhem,
waarna hij aan de universiteit te Utrecht in
de rechten studeerde en in 1895 promo
veerde.
Hij werd daarna lid van de hoofdredactie
van het Chr. Hist, dagblad „De Nederlan
der", een functie die hij bekleede tot Maart
1908. Hij was lid van den gemeenteraad van
Rotterdam van 1901 tot 1908 en tevens lid
van de gezondheidscommissie aldaar.
In 1902 werd hij tot lid der Provinciale
Staten van Zuid-Holland gekozen, waarna
hij in 1907 voor Schiedam in de Kamer kwam
als opvolger van mr. O. J. H. graaf van
Limburg Stirum.
In 1909 en 1913 werd hij voor 't zelfde dis
trict bij eerste stemming herkozen. Na o.a.
belast te zijn geweest met het vice-voorzitter-
schap van de Tweede Kamer werd hij met
ingang van 8 Mei 1920 benoemd tot burge
meester van Arnhem. Een merkwaardig feit
was 't, dat hij als Kamerlid in 1912 zijn stem
gegeven he.eft aan de motie Borgesius.Lim-
burg vóór het algemeen kiesrecht.
Jhr. De Geer is lid geweest van de vol
gende Staatscommissies: de legercommissie,
de Centrale commissie voor de Drinkwater
leiding, de Commissie tot herziening van de
Grondwet en de Commissie tot herziening
der Gemeentewet, Ook had hij zitting in de
Staatscommissies tot voorbereiding van het
evenredig kiesrecht en de oorlogswinstbe
lasting.
In 1921 volgde de heer De Geer minister
De Vries als minister van Financiën op.
Het besluit van den Ministerraad om in
het najaar vana 1923 op onverwijlde behan
deling van de Vlootwet aan te dringen met
de bedoeling haar op 1 Jan. 1924 in werking
te doen treden, deed mr. De Geer op 18
Juli 1923 zijn ontslag als minister van Finan
ciën indienen. Minister H. Colijn nam op 11
Augustus 1923 zijn plaats in.
Als opvolger .van den heer B. J. Gerret-
Son kwam de heer De Geer op 26 Mei 11.
weer in de Tweede Kamer. En bij de jongste
verkiezingen is hij, zooals men weet, herko
zen.
Jhr. mr. De Geer is ridder in de orde van
den Nederlandschen Leeuw.
Mr. Dr. D. A. P. KOOLEN werd 31 Ja
nuari 1871 geboren. Mij bezocht het stede
lijk gymnasium te Utrecht en studeerde aan
de universiteit aldaar, waar hij in 1894 pro
moveerde tot doctor in de rechten en in de
staatswetenschappen.
Gedurende de jaren 18941903 was de
heer Kooien advocaat en procureur, van
1897 tot 1905 schoolopziener en van 1900
tot 1911 lid van den Utrechtschen gemeen
teraad.
De heer Kooien heeft ook reeds twee en
twintig jaren zitting in den Centralen Raad
van Beroep voor c»e Ongevallenverzekering,
van welk college hij sedert 1919 vice-voor-
ziter is.
Het Kamerlidmaatschap van mr. Kooien
dateert van 1905, toen hij voor het district
Grave zitting nam, later, bij de invoering
der evenredige vertegenwoordiging werd hij
gekozen in den kieskring Leiden. Zijn eerste
benoeming tot voorzitter der Tweede Ka
mer geschiedde in 1920.
Hij werd op 16 November 1923 na de
vlootwetcrisis met de samenstelling van een
nieuw ministerie belast. Na de mislukking
van zijn pogen, werd hij door de Koningin
voor het tijdvak der tegenwoordige zitting
weder benoemd tot voorzitter van de Twee
de Kamer. Zooals reeds gemeld is, had mr.
Kooien besloten zich niet meer voor het
voorzitterschap beschikbaar te steller. In
ons parlement deed de heer Kooien zich
kennen als een scherpzinnig man, vooral
bij de behandeling van juridische en finan-
ciëele onderwerpen en bij vraagstukken be
treffende verzekeringstechniek
Hij is vele jaren voorzitter geweest van
den Algem. Bond van R.-K Kiesvereenigin-
ger, De heer Kooien is commandeur in de
orde van den Nederlandschen Leeuw
Mr. J. SCHOKKING werd geboren 10
Mei 1864. Na aan de gemeentelijke en de
Vrije Uuniversiteit te Amsterdam in de
theologie en de rechtswetenschap gestu
deerd te hebben, waar hij zijn doctorandus
graad in de theologie behaalde, promoveer
de hij in 1894 als dr. in de rechtsweten
schappen op een dissertatie getiteld: ,,His-
torisch-juridische schets van het toezicht op
de kerkgenootschappen", welke aanstonds
karakteristiek was voor de tweezijdige be
langstelling van dezen predikant-politicus.
In die lijn lag ook de keus van zijn prac-
tischen arbeid: niet naar de advocatuur of
dc magistratuur ging zijn voorkeur uit. maar
naar 't predikambt in de volkskerk, die hem
eerst in eenige dorpen, dan te Dordrecht
en Leiden onder haar gewaardeerde die
naars telde.
En ook zijne figuur als volksveretgenwoor-
diger en leider der Chr.-Hist. Unie ver
toonde geen ander beeld. Dominéé Schok-
king deed in September 1901 zijn intrede in
's lands vergaderzaal en voor zoover het
parlementaire spraakgebruik geen neutra-
j Ier aanduiding vergde, bleef de afgevaar-
i digde, bleef ook het lid van Zuid-Hollands
I gewestelijk bestuur dien titel voeren als
een eerenaam dien hij zelf. mag men geloo-
ven, liefhad boven elke onderscheiding.
In 1909 niet meer herkozen, deed hij in
September 1918 opnieuw zijn intrede in
's lands vergaderzaal, waar hij tot nu toe on
afgebroken zetelde en als voorzitter van de
Chr.-Hist. Unie een vooraanstaande plaats
innam.
Mr. J. Schokking is ridder in de Orde van
den Nederlandschen Leeuw
Ir. M. C. E. BONGAERTS werd 9 Januari
1875 te Roermond geboren. Hij studeerde
aan de destijds nog Polytechnische School
te Delft waaraan hij in 1896 het diploma van
civiel-ingenieur behaalde. Spoedig werd hij
benoemd tot ingenieur van den Rijkswater
staat In 1906 werd hij arrondissements-in-
genieur te Dordrecht en zes jaar later te
Goes benoemd, waarna zijn bevordering tot
hoofd-ingenieur-directeur volgde (thans is hij
als zoodanig met verlof).
De heer Bongaerts is lid van den Mijn-
raad en van den Zuiderzeeraad. Van 17
September 1913 tot 31 October 1914 en
voorts van 1914 tot op heden, is hij lid van
de Tweede Kamer geweest. In het parlement
trad de heer Bongaerts vooral op den voor
grond bij de behandeling van alle onderwer
pen, die betrekking hadden op de plannen
tot drooglegging van de Zuiderzee en voorts
bij de besprekingen betreffende de mijnpo-
litiek.
Bii de conferentie te Parijs in 1920 over
de Nederlandsch-Belgische kwestie, behan
delde de heer Bongaerts op uitnoodiging van
den minister van Buitenlandsche Zaken de
verschillende aangelegenheden van techni-
schen aard. In Januari 1921 trad hij in
Egypte als arbiter op in een geschil om
trent de werken tot uitbreiding van de ha
ven van Suez.
Geruimen tijd is de heer Bongaerts lid van
den Raad van Bestuur van het Kon. Insti
tuut van Ingenieurs geweest. De Regeering
erkende zijn verdiensten, eerst door een
benoeming tot officier in de Orde van
Orenje-Nassau en later in 1921 door de be
noeming tot ridder in de Orde van den Ne
derlandschen Leeuw. Deze laatste onder
scheiding verwierf de heer Bongaerts we
gens zijn arbeid als voorzitter van de Com
missie voor den aanleg van tramwegen ten
behoeve van de mijn-exploitatie in Zuid-
Limburg.
Mr. V. H. Rutgers is thans ruim 47 jaren
oud. Zijn loopbaan is voorspoedig geweest.
Hii werd geboden oo 16 December 1877 te
's-Hertogenbosch. Ziin vader was de beken
de anti-revol-tlornair» hoogleeraar dr. F.
L. Rutgers, die een boezemvriend van dr.
Abr. Kuyper was. De jonge Victor Henri
kreeg als 't ware van huis uit politieke er
varing.
Zijn intellecfueele opleiding genoot hij te
Amsterdam, waar zijn vader hoogleeraar
aan de Vrije Universiteit was, op de bij
zondere lagere school, het Gereformeerd
Gymnasium en aan de „Vrije". Den 28sten
October 1902 promoveerde de heer Rutgers
aan de Gemeenteliike Universiteit tot doc
tor in de rechtswetenschap.
Hoewel hij na zijn promotie eenige jaren
de advocaténpractijk uitoefende, gevoelde
de heer Rutgers zich toch meer tot de po
litiek aangetrokken, welker orden hii voor
het eerst naar buiten bewandelde bii zijn
verkiez,T,rf Gemeenteraadslid te Hilver
sum in 1907. Reeds het voldende jaar kreeg
mr. Rutgers er het lidmaatsrh-o der Pro
vinciale Staten van Noord-Holland bij en
m 191? werd hü gekozen tot lid van de
Tweede Kamer. Van nu af vestigde hii zich
m de residentie en daarmee gaf hij zün
Raads. en Prov. Statenlidmaatscbap nrijs.
n 1915 benoemde de regeering hem tof bur
gemeester van Boskoop, hetgeen hem tot
een nieuwe verhuizing noopte. Doch enkele
jaren later in 1919 werd hij, inmiddels
'o 1918 lid der Provinciale Staten van Zuid-
Holland geworden. Gedeputeerde in deze
provincie, zoodat hij als burgemeester moest
aftreden en weer te 's-Gravenhage kon gaan
wonen.
anti-revolutionnaire fractie der Twee
de Kamer, waarvan hij onafgebroken lid
was gebleven, waardeerde zijn kennis en in-
zictit door nem te benoemen fof haar voor
zitter.
Bij de eerste reconstructie van net kabi-
net-Ruys werd de heer Rutgers genoemd
als eventueel opvolger van minister Aalber-
se, doch de door velen verwachte vacature
bleef uit en
j Mr Rutgers staat bekend als een scherp
zinnig politicus, die niet gemakkelijk eenif
standpunt dat hij eenmaal heeft ingenomen,
loslaat Dat'is ook wel weer gebleken bij
zijn actie door plaatselijke keuze, waarvan
hij zijn initiatief ontwerp eenige jaren ge-
leden door de Tweede Kamer met vrij groo
te meerderheid zag verworpen en dat hi
daarna ongewijzigd weer indiende, in de
hoop, dat de nieuwe Senaat hem welge-
valliger zou zijn. Het tegendeel bleek ech.
ter het geval.
In Februari van dit jaar was het de
heer Rutgers, die in het bijzonder de inge
nomenheid der Kamer wist te vertolken
t.a.v. het tractaaf NederlandBelgië, het
welk volgens hem een geest van weder-
zijdsch verrouwen ademde, en een bewijs
I was, dat beide landen de beginselen van
I den Vo'kenbond tot richtsnoer hadden ge
nomen.
De heer Rutgers (ridder in de orde van
den Nederlandschen Leeuw) is ook nog lie
van de Centrale Commissie voor de Sta
tistiek.
Een gemakkelijk spreker is de heer Rut
gers niet; daarvoor vloeien de woorden te
moeilijk van zijn lippen. Doch wat hij be-
toggt is, vooral wanneer men het in de
„Handelingen" kar. nalezen, als regel helder
en knap geconstrueerd.
Van 0.60 op 1-50 gebracht.
Naar aanleiding van de goedkeuring door
de Kroon van het raadsbesluit van 14 Ja
nuari 1925, zijn met ingang van 27 Juli de
leges voor bewijzen van Nederlanderschap
van 0.60 gebracht op 1.50. De kosten
voor bewijzen van goed gedrag blijven de
zelfde.
De bewijzen van Nederlanderschap heefl
men o. a. noodig voor reizen naar België en
Luxemburg.
Hulde van het Instituut voor Int. Recht.
Vrijdagmiddag maakten onder leiding van
mej. Loder, de damesleden van het Instituut
voor Internationaal Recht een excursie naar
Delft en bezichtigden de Kon. Aardewerk
fabriek „De Porseleyne Fles' en vervolgens
het Rijksmuseum „Huis Lanmbert van Meer-
ten", waar voornamelijk de zeer uitgebreide
collectie aardewerk en norcelein in oogen-
scbouw werd genomen. Nadat ook de ove
rige leden van het Instituut zich bij het ge
zelschap hadden gevoegd, ging men geza
menlijk naar de Nieuwe Kerk, waar een zil
veren lauwertak werd gehecht aan de tomb®
van Hugo de Groot.
De nieuwe ministers, die tevens lid van ae
Tweede Kamer waren, zullen als Kamerlid
bedanken, zoodat dus eenige nieuwe leden
hun intrede zullen^/loen op het Binnenhof.
Her meerendeel hunner heeft echter reeds
vroeger deel uitgemaakt van ons parlement.
Minister Colijn zal als Kamerlid worden
opgevolgd door den heer Chr. v. d. Heuvel
(a.-r.). De heer Van den Heuvel woont te
Nieuw-Vennep. Hij werd geboren in 1887.
ontving lager- en landbouwonderwijs en ves
tigde zich als landbouwer.Van 1922 tot 19z5
was hij lid van de Kamer. Bij de jongste
verkiezingen werd hij niet herkozen. Hij is
lid van den gemeenteraad van Haarlemmer-
meer.
Opvolger van minister Rutgers op de lijst
is de heer H. A. Leenstra (a.-r.), die van
1523—1925 reeds in de Kamer zitting bad. Hij
werd in 1877 geboren. Na de christelijke la
gere school te hebben bezocht, kwam hij in
het veehoudersbedrijf, waar hij nog werk
zaam is.
De benoeming van mr. Schokking tot mi
nister zal jhr. dr. J. W. B. Rutgers van
Rozenburg (c.-h.) in de Kamer doen terug
keren
De heer Rutgers van Rozenburg was reeds
van 1922—1925 lid van de Tweede Kamer.
Hij werd in 1874 geboren, bezocht het gym
nasium te Amsterdam, studeerde in Utrecht,
waar hij promoveerde. Hij vestigde zich te
's Gravenhage als advocaat. Later ging hl)
naar Baarn, waar hij secretaris werd van
de Gezondheidscommissie. Heel spodig wist
hij 't vertrouwen der ingezetenen te winnen.
Achtereenvolgens was hij daar lid van den
Raad, wethouder en ten slotte burgemees.er
In 1922 nam hij ontslag, om zich geheel aan
ziin Kamerlidmaatschap te kunnen wijden
Hij was o. a. plaatsvervangend lid van de
rijkscommissie van advies voor de werkloos
heidsverzekering. In verschillende commissies
van de Chr. Historische Unie heeft hij zit
ting gehad.
Voor mr. de Geer komt dr. Joh. Langman
(c.-h.), predikant te Groningen, in de Kamer.
Opvolger van den heer Bongaerts is het
oud-Kamerlid P. J. Rutten (r.-k.). die in 1922
als opvolger van minister Ruys m de Karer
kwam. Hij werd in 1864 te Offerdfti
geboren, volgde te Rolduc de H.B.S. en kree,
daar ook zijn opleiding voor onderwijzer.
Achtereenvolgens behaalde hij de acten
Fransch, Duitsch, Engelsch, de hoofdacte en
landbouwacle. Sinds 1922 is de heer Rutten
hoofd eener school te Wanssum.
In 1919 werd hij gekozen tot lid van de
Provinciale Staten van Limburg. Vooral in
Noord Limburg is hij op landbouwgebied
bekende persoonlijkheid. Hij is ook lid van
de commissie van advies voor de ontginning
van woeste gronden en medewerker aan ver
schillende landbouwbladen.
Ten slotte al mr. dr. Kooien als Kamerlid
worden opgevolgd door den heer G.
Kampschöer. (r.-k.) burgemeester van Mon.
ster.
Tante Toos.
Tante Toos was dik.
Ze woog ommennebij de honderd-negen-
tig-
Tante Toos had wangen, die je als deeg
fcon Weden- als je er idee in had en de
kans Keeg.
Haar guitige oogen lagen verscholen in de
overdaad van aangezichtsvleesch.
Als tante Toosjjlachte en ze lachte heel
vaak, want ze was 'n vroolijke, gemoedelijke
Brabantsche dan zag je de oogen heele-
maal niet.... alleen 'n paar pinkelende
spleetjesen dan bibberden de bolle
wangen zóó gezellig» dat je moest meelachen,
al was je in 'n stemming om tegen de muur
te loopen.
Stel u tante Toos nu asjeblieft niet voor
als 'n Brabantsche vrouw met zes rokken,
*n wijde zwarte mantel en 'n kanten muts
met breeae, wapperende linten.
Tante Toos was wel dik.maar toch
heelemaal 'n dame.... 'n dikke dame dus.
Ze was modern gekleed en gekapt en
droeg lage schoentjes met hooge hakjes.
Tante Toos had nog heelemaal riet de
leeftijd, waarop men gewoonlijk dik gaat
worden. Ze was nog 'n paar jaar van de der
tig af.
Toen ze trouwde, 'n jaar of vier geleden,
was ze slank als 'n jonge populier. De aan
getrouwde familieleden in Noord-Holland
hadden haar sindsdien niet meer gezien en
sloegen hun handen in-elkaar toen Tante
Toos voor 'n week te gast kwam en zij con
stateerden, dat Toosjes negentig ponden in
die vier jaar in kilo's waren omgeze
Toen Tante Toos gearriveerd was, en
neergeploft in' 'n fauteuil, die benauwd piep
te bij deze ongewone belasting, begon ze al
heel gauw te vertellen, dat ze het er op had
gezet, om eens 'n dagje naar Zandvoort te
gaan. Ze had nog nooit 'n e<;hte zee gezien
en verheugde zich reeds in 't vooruitzicht van
'n heele dag aan 't koele strand.
Nou, dat pleziertje deden ze haar graag
en zoo ging na enkele dagen 't heele familie-
hussie naar Zandvoort aan de zee
Tante Mina, de eigenlijke gastvrouw, was
's morgens al druk in de weer met 't inpak
ken van 'n paar tasschen proviand. Ze hoef
den wel niet op 'n paar gulden te kijken,
maar als je voor elk verfrisschinkie 'n end
moest loopen door 't mulle zand, dan had
je d'r gewoon niks an.
Vijf man sterk, met tante 'Toos als monu
mentaal middenstuk, gingen ze tramwaars.
't Was een der eerste vacantie-dagen
en bar heet. Na 't afleggen van 'n driehon
derd meter liep tante Toos al te puffen, en
vond 't 'n schandaal, dat de tram zoo ver van
huis was.
Bij de halte stond 'n drom wachtenden
en toen de tram aankwam werd het 'n drin
gen en wrinpen en duwen om er in te ko
men. Tante Toos miste de lenigheid en het
in dergelijke omstandigheden noodzakelijks
„verplaatsingsvermogen," om een der eer
sten te kunnen zijn. En doorat de anderen
haar trouw terzijde bleven waren alle zit
plaatsen ingenomen toen Tante Toos plus
aanhang binnen was.
Tante Toos greep ook een der lussen.
't heele binnenwerk van de tram kraakte en
de passagiers keken angstig naar omhoog.
Bij elke bocht, met de onvermijdelijke zwaa -
en wan keigevolgen, ontstond er in tante
Toos' omgeving 'n geweldige drukking, ge
paard met gesmoorde gilletjes en giertjes.
Bij 'n nog scherper bocht met 'n vrij plotse
ling remmen kwam tante Toos op de schoot
van 'n mager heertje te vallen, met welke
manoeuvre zij een uitbundig lachsucces
oogstte. En zelf moest ze zóó verschrikke
lijk lachen, dat ze met de beste wil niet over
eind kon komen. Het slachtoffer lachte be
leefdheidshalve ook, doch stond geen mi
nuut meer voor z'n onderdanen in, welker
beenderen hij reeds voelde kraken. Toen
tante Toos eindelijk was opgeheschen, bood
de meneer, de veiligste weg kiezend, haar
zijn plaats aan en greep de vrijgekomen lus.
Heel 't verdere traject leefde in de tram de
vroolijkheid over 't geval.
Zandvoort
De Kerkstraat was vol.,
De toegang tot 't strand was vol.
't Strand was vol.
En de zon stookte en priemde zonder ge
nade.
Geheel onvoorbereid want ze had maar
oog voer de geweldige zee -liep tante Toos
op de naar omlaag voerende loopplank. Ze
gaf 'n gil, want ze voelde zich 't meester
schap verliezen over haar omvangrijk li
chaam.... ze zwikte, knikte, wankelde,
schoot weer naar omlaag met hulp en even
wicht zoekend armgewiek.bleef met
haar hooge hakje steken in 'n molm-gat en
smakte voorover in 't zand.
Dat was haar entrée in de badplaats.
Hulpvaardige handen hielpen haar over
eind. Daar stond tante Toos, 't zweetgezicht
vol gekke zand-plekke i.en met 'n schoen
zonder hak. Die was in 't gat achtergeble
ven.
De familie trok naar 't strand. Tante Toos
hinkte allerongelukkigstmaar lol dat ze
hadden.... tante zelf nog 't meest.... de
tranen glibberden over haar wangen.
Men zocht 'n stel strandstoelen, en toen
Tante Toos weer wat op verhaal was geko
men trok ze haar schoenen uit en rukte hak
nommer twee er ook afZiezoo, dan liep
Ze straks tenminste niet mank.
Hè, dat was lekker, je schoenen uit....
ze zou ze voorloopig maar niet aantrekken.
't Was vol op 't strand
En heet.
Van de zee zagen ze nu en dan 'n schui
mende golf, zooveel volk als er telkens voor
hen heen drentelde.
Maar lol dat ze hadden 1
En 't zou nog veel lolliger worden.
„Wat 'n snoezig ringetje heb je daar aan,
Toos zei een der schoonzusters, die
nogal uithoordetig was aangelegd.
„Ja, 'n lief dingske, hè Zit 'n echt dia
mantje in. 't Is 'n gedachtenisje van groot
moe-zaliger. Ze had altijd al gezegd, dat 't la
ter voor mij zou zijn
Onder 't praten haalde tante Toos 't rin
getje van haar pink (voor de vingers was 't al
ling te nauw geworden) en liet 1 et zoo'n beet
je in de zon glinsteren. Op dat oogenbük
kwam tante Mina op haar toe mét 'n glas
grenadine. Ze struikelde over 'n voetenbank
je en heel de inhoud van 't glas verplaatste
zich naar tante Toos' japon. Tante vloog
overeind met 'n schreeuw, die honderd men-
schen deed stilstaan. En daar begon me die
tante toch weer te lachente lachen
en al die honderd nieuwsgierigen lachten
mee. Bulderend liet tante Toos zich in de
strandstoel terugploffenmaar daar had
't ding heelemaal niet op gerekend.... en
met stoel en al duikelde ze achterover
Even zweefden haar armen en beenen in de
lucht en tóen zeeg alles wat tante Toos was
in 't zand. 'n Vol kwartier bleef ze liggen
brullen van 't lachen en de anderen konden
ook niet uit scheiden, want als ze bijna waren
uitgelachen keken ze weer naar tante Toos
en begonnen opnieuw.
Maar opeens kreeg tante Toos 'n schok.
en verbleekteze vo. 1 ie naar haar hand
keek in 't rond met wilde oogen
„Toos 1 Wat scheelt je 1"
„M'n ringetje.... m'n ringetje is weg.,
c, als ik dat niet terugvind is al 't plezier van
de heele dag bedorven 1"
Ze zochtenin 't zand, tusschen hun
goedonder de strandstoelenze
zochten overalmaar 't ringetje bleef
weg.
„Nou gaan we meteen maar naar huis"
klaagde tante Toos.Ze trok haar schoe
nen aan, zwijgend.... ze kon wel huilen.,
en stumperde met de haklooze laarsjes door
't mulle zand.
O, wat liepen die schoenen akelig.
't was cf er met honderd spelden in haar voe
ten werd geprikt. Ze moest de anderen
'n arm geven en liep nóg te kreunen.
De terugreis was er een van terneergesla
genheid. Tante Toos zag niets van de dui
nen, van' de vergezichten rond Aerden-
houtze piekerde maarfaver 't ringetje..
Toen ze thuis kwam, met looden beener,
f van 't ongemak en de pijn, wilde ze direct
I haar schoenen uitsmijten en andere gaan
I koopen. Maar toen kwam er# visite. En de
I visite bleef de heele avond.
Toen ae bezoekers weg waren strompelde
tante Toos meteen naar haar kamerze
was dood-op en ging direct naar bed. De an
deren bleven nog wat na-redderen.
Geen drie minuten later klonk er uit tante
Toos' kamer 'n gil.... en .nog een, gevolgd
door 'n serie juichkreten.
Ze kwam binnen storten met 'n schoen in
de eene en 't ringetje in de andere hand. Ze
begrepen 't meteen Aan 't strand had nie
mand er aan gedacht, om in de schoenen te
zoeken
Ze bleven nu nog 'n uur na bulken over
de vroolijke «vonturen van tante Toos in
Zandvoort. G.N.