jf§ {f
onze Kleeding.
Kinderen aan tafel.
Een kwade eigenschap.
feuilleton.
DE SPION VAN DE CITADEL
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT.
Tweede Blad Vrijdag 7 Augustus 1925
EJJZ)
Eenheid in ons toilet
Practische wenken.
Weet ge-
Recepten.
Patronen naar Maat.
zA/Xouwem-
De ouderen van dagen vertellen zoo graag
'Van den ouden tijd, van de dagen toen zij
Jong waren en zoo herinner ik mij ook ver
halen, hoe de kinderen vroeger aan tafel
'niet mee mochten aanzitten, maar moesten
istaan en ook volstrekt niet mochten pra
ten.
Ik stel mij voor, dat de ouderen niet al
door zwegen en daar de kinderen niet mee
mochten spreken, uil en de onderwerpen
wel grootendeels van belang geweest zijn
Voor de ouderen.
NX'at zullen die kleine luisteraars zich
dikwijls verveeld hebben, ofwel zij hebben
hun oortjes goed open gezet en meer ge
hoord en begrepen dan bestemd was voor
hen.
Mij dunkt, de maaltijden, waar ieder op
gepaste manier wat mag vertellen zijn veel
Jtezelliger. In onzen tijd, nu haast allen
s morgens en 's middags het huis uit gaan
zijn de maaltijden de geregelde tijden dat
allen vereenigd zijn en allen groot en klein
mogen dan wel betrokken worden in de ge
zelligheid.
Ook voor een kind is het heerlijk eens
Se kunnen vertellen, wat er dien morgen
öf middag al zoo in zijn klein wereldje ge-j
kojird is, over vriendje.s en vriendinnetjes,
weet hij, dat er geluisterd wordt, dan zal
hij openhartig met alles aankomen, de kin
aeren hooren meer van elkaar, er komt meer
hand in het gezin en vader en moeder hoo-
'en ongemerkt meer over het kinderleven
en de kindergedachten.
Wordt het kind altijd het zwijgen opge-'
legd dan trekt het zich al heel gauw terug,
het wordt gesloten en vader en moeder kcT-
tnen buiten zijn wereldje te staan. Door
gaans vertelt een kind niet op commando.
Ms ge s avonds vraagt; „wat hebben jullie
vandaag op school en in het spreekuur rfp
laan?".
Tien tegen één, dat ge dan een onbedui
dend antwoord krijgt, „o wij hebben taal
gehad en rekenen enneaardrijkskunde."
Ja, dat begrijpt ge zelf wel, maar al die
kleine niemendalletjes van het schoolleven
tvaar ge het kind zijn karakter en zijn plaats
lusschen de anderen uit opmaken kunt die
komien er dan niet uit.
Dat wil nu weer niet zeggen, dat het
kind het hoogste woord moet hebben, alles
komt hier op wat verstandige leiding aan.
Het kind moet toch ook de behoorlijke
tafelmanieren leeren. Een eenvoudige maal
tijd wordt zooveel aantrekkelijker, als ieder
zich netjes gedraagt. De heel kleinen kun-
j?,n n°ö nlel' daarom laat moeder die
dikwijls vooruit eten, ze kan dan zelf later
ook rustiger mee eten. Daarbij moet men
van kinderen niet eischen, dat ze zich als
groote menschen zullen gedragen.
Wat vergeten velen toch gauw hun eigen
kindertijd. Een kind wil het o zoo graag
goed doen, net als de groote menschen.
Maar daarom kent hij dat niet dadelijk, een
zachte terechtwijzing helpt veel meer dan
dadelijk een knorrig woord of een tik op
de vingers.
Ieder aan tafel bemerkt dan immers da
delijk zijn fout, ieder kijkt naar hem en
daardoor lijkt alles veel erger.
Leer den kinderen ook op elkaar te let
ten aan tafel, of ieder het zijne heeft, de
ouderen en elkaar aan te geven, niet alleen
op eigen deel te passen. Ik kwam laatst
in een groot gezin binnen, toen juist allen
aan tafel zaten. Het ging daar zoo genoeg
lijk en ordelijk toe, bij ieder grootere zat
een kleinere en grootere zorgde altijd voor
twee borden, zijn eigen en dat van de klei
ne, er waren maar een paar meisjes bij en
dat nog kleintjes, maar het was leuk te zien
hoe kalm moeder haar troepje kon verlaten
en zich met mij bemoeien, terwijl de wat
grootere jongens voor een jonger broertje
of zusje zorgden.
De kinderen leeren zoo de rechte behulp
zaamheid, er komt een prettige geest en
een aangename toon aan tafel en de opge
ruimde maaltijd zal allen echt verkwikken.
Voeren de grooten alleen het woord, dan
worden de gesprekken zoo gauw voor de
kleineren ongeschikt en men vergeet zoo
veel, dat kleine potjes groote ooren heb
ben. De ouderen zitten 's avonds nog wel
bij elkaar om over een en ander te praten.
Wij eischen van de kleinen zelfbeheersching
en wij kunnen onze eigen tong nog niet be-
heerschen, als er de een of andere pas ge
hoorde geschiedenis opbrandt. Dan gaat
men aan hét vertellen, met bedekte termen
en o die kleine ooren onderscheiden zoo
gauw, dat de groote menschen over iets
bezig zijh wat zij nog niet mogen weten en
ze luisteren dubbel zoo aandachtig
Vooral voor de opgroeiende jeugd is deze
opgewekte nieuwsgierigheid verkeerd. Ze
zijn tegenwoordig zoo wijs, zegt men. Dat
ligt zooveel aan de ouders, wat ze niet mo
gen weten, praat daar niet over met halve
woorden óf ingehouden zinnen. En wat ze
Wel mogen weten, vertel ze dat zelf. Geen
mensch kan ze verstandiger en liefdevoller
inlichten als het noodig blijkt, dan gij zelf
En hebt ge ze geleerd van jongsaf vrij uit
te vertellen en hebt ge geluisterd met open
ooren naar al die kinderverhalen, dan ko
men ze ook later bij u in vol vertrouwen
en gij kunt ze helpen naar best vermogen.
IH' 23 3
Wij vrouwen hebben veel goede eigen
schappen. Eigenlijk hebben we niets an
ders dan goede eigenschappen op een paar
heel kleine kleinigheidjes na. Een van die
kleine kleinigheidjes is, dat we zoo graag
bewaren. Allereerst onze minne-brieven. Dat
is natuurlijk en niet meer dan billijk. Die
brieven zijn dikwijls onze glorie, onze stra
lenkrans. Niet in den tijd dat ze ons toe-
stroomen, ach neen, maar later, als de spoe
ling van dit artikel wat dunner wordt en ein
delijk, meesal door een huwelijk, vrijwel ge
heel ophoudt. Niemand, behalve misschien
een heel erg nuchtere man zal er ons dus
een verwijt van maken, dat we onze minne
brieven bewaren en er zoo nu en dan de
stof eens uikloppen. Het is eerder een sterke
dan een zwakke zijde van ons veelkantig ka
rakter, en het getuigt van meer dan ge
wonen moed, dat we af en toe een blik
durven werpen op de hartstochtelijke woor
den, wier glans voor ons niet kan ver-
bleeken hoe verbleekt we zelf ook wor
den mogen.
Maar overigens waarom moeten we
honderden lapjes en lintjes en draadjes zij
en oude klosjes en stukjes veterband en af
gedankte haarkammetjes en onbruikbare
haarspelden en oude kousen en leege blik
ken doosjes en leege flaconnetjes èn stop-
flcschjes en oude corsetten en versleten ve
ters en oude hoeden en baleinen en uit-
getornde japon-lijfjes en hard geworden stut
jes en roestige veiligheidsspelden met krom
me punten en plat-gedrukte punaises en
kranten-uitknipsels en programma's en me
nu's en stukjes borduursels en lintjes van
bonbondoozen en knoopjes en ansichten van
den Riin-met-stoomboot-en-berg en gedroog
de bloemetjes en halve druk-knoopjes en
half-leege tubes nare tand-pasta en afge
sleten haarborstels en gekrompen combina
tions en reclame-plaatjes van stofzuigers
waarom moeten we dat alles bewaren? Zijn
er herinneringen aan verbonden? Doen de
corsetten oude passies herleven? Genieten
we in stille verrukking bij het zien van de
afgesleten haarborstels? Brengen de halve
drukknoopjes ons bloed in heviger werking?
Dqet het aanschouwen van harde stufjes tra
nen van heerlijken weemoed naar onze oogen
wellen? Niets van dat alles. Ma&T toch be
waren we, sluiten we gierig de voorwerpen
achter slot en grendel, luchten we ze nu
en dan en sluiten ze opnieuw weg. We we
ten heelemaal niet, waarom we den rommel
bewaren, maar de gedachte alleen aan
weggooien doet ons duizelen.
Onlangs verhuisde er een dame van mijn
kennissen. Ze had een kleinen inboedel en
de verhuizers begonnen moedig aan hun
taak. Maar hoe versomberden hun eens zoo
vroolijke aangezichten toen de kasten ge
ledigd moesten worden. Er daalde een zond
vloed van doosjes op hun verbaasde hoofden
ze konden geen greep doen of er kwam 'n
lawine van doosjes raar beneden, doosjes
in allerlei kleuren en van allerlei afmetin
gen, harde doosjes en zachte doosjes, enkele
gevuld, maar de meeste leeg. Een moedige
ziel onder hen waagde de vraag, of de doos
jes misschien voor drie-kwart weggegooid
mochten worden? Een verschrikkelijke
schreeuw was het antwoord. Natuurlijk kon
niet één van de doosjes gemist worden!
„Zeker een manufacturen-winkeltje gehad,"
mompelde de verhuizer. De dame das in
wendig zwaar gekwetst, maar ze hield zich
goed en ze liet alle doosjes, zonder uit
zondering, expedieeren naar de nieuwe wo
ning, waar ze liefdevol opgeborgen werden
om wederom tot niets te dienen.
Ach, het is een kwaal. Ik heb wel eens
dappere vrouwen ontmoet, die minnebrieven
durfden vernietigen, die kalmpjes zeiden;
„Nu ja, dat is voorbij!' Maar zelden heb ik
vrouwen ontmoet, die zichzelf in zooverre
vergaten, dat ze oude prullen konden op
ruimen, of die een waardelooze "briefkaart
van een timmerman of schoorsteenveger
dadelijk naar de prullemand konden laten
verhuizen, of die een afgedankt kleedingstuk
zonder verdere meditatie aan een armen
stakker konden geven. Bewaarzucht een
van onze weinige kleine outen.
Eenheid vinden wij, tot in elk détail van
ons toilet. De mode schrijft een uitgesproken
eenheid voor, ondanks de groote verschei
denheid van bonte kleuren, ondanks de ver
scheidenheid van vorm en snit. Kousen en
schoenen moeten harmonieeren, hoed en
sjaal, of hoed en japon hebben een op den
voorgrond tredende gelijkenis in kleur, of
wel de garneering van hoed en japon is van
hetzelfde materiaal.
No. 237. Een charmant costuum van room
witte wollen mousseline. Over de lengte van
de borst loopen twee smalle strookjes in
dwars geplisseerd en van roode foulards zijde.
Tusschen deze is gevat een breedere strook
van bedrukte mousseline waarin hetzelfde
rood voorkomt als dat der naastgelegen smalle
plissée. Van deze stof is ook het aardige
schootje dat zoodanig wordt aangebracht,
dat het van voren belangrijk lager hangt, dan
in de zijden. Het wordt van boven begrensd
door een ceintuur van de zelfde stof en ge
plisseerd als de strookjes over de borst, in het
midden een leuke siergesp in rood galalith.
Den hals garneere men met een kraagje van
de witte mousseline waarin men een aardige
geperforeerde broderie maakt met een ge
festonneerd randje. Een witte vilthoed, beige
kousen en roode schoenen. Patroon f 1.35.
No. 238. Van alpaga tint „bleu mode"
is dit aardige costuum, dat al heel geschikt
is voor den nazomer. De rok is rondom ge
plisseerd evenals de strook welke uit den
taillenaad valt en naar de rechterzijde zich
aanmerkelijk verbreedt. Het lijfje heeft een
overslag met revers en kraag welke langs hun
buitenkant een witte biais hebben van welke
die langs den kraag kleine dwarse plooien
vertoont. De mouwen zijn vrij nauw en recht
en hebben aan de polsen breede omslagen.
Een hoed van wit vilt, rose kousen en blauwe
of zwarte schoenen. Patroon f 1.35.
No. 239. Een lief kinderjurkje van effen
en bedrukte groene mousseline. De eerste
voor het lijfje en de mouwen de laatste voor
het rokje en de geplisseerde strook van vo
ren. Dehals is gegarneerd met een rond kraag
je van witte batist met wat open borduur
werk en over de borst loopt een effen strookje
met knoopsgaten voor de sluiting. Om het
middel (niet te hoog) een ceintuurtje dat
van voren onder de plissée verdwijnt. Lange
rechte mouwen met nauwe polsjes kousen
grijsgroen en schoenen bruin een hoedje
in bijpassend groen. Patroon f 0.90 (812
jaar)'
No. 240. Een aardig jurkje voor meisjes
van 8 tot 14 jaar. Het is eenvoudig van maak
sel en men kan als stof ook met een goed
koop weefsel iets goeds bereiken. De be
kende frotté is uiterst geschikt en als men
deze in wit neemt kan het eenigszins geplooi
de dubbele kraagje óf van de zelfde stof öf
in rood genomen worden. Lijfje en rok zijn
aan elkaar verbonden, maar het eerste hangt
2 cM. los over de laatste.' Aan het boven- en
langs het onder-einde van het rokje worden
op regelmatige afstanden eenvoudige vier
kante motieven geborduurd in grove roode
en zwarte wol. Het ceintuurtje wordt zoo
danig door spleetjes in de stof gevlochten,
dat het telkens onder de borduurmotiefjes
doorgaat, Op het borstzakje treffen we ver
der een gelijksoortige broderie aan als zoo
juist genoemde. Het hoedje van wit vilt of
stroo kousen wit evenals schoenen. Pa
troon f 0.9P
No. 241. Kinderjurkje voor meisjes van
5 tot 8 jaar. Als stof neme men een gele crêpe
bedrukt met Schotsche ruiten in grijs en
groen, waarvan ook het heup-ceintuurtje
en het strookje om de mouwen. Het kraagje
V
[rv|_2f/2J
is van witte kant en het daaronder vandaan-
komend gestrikte lintje make men van een
strookje witte crêpe Het hoedje bijpassend
groen of geel kousen beige en schoener
bruin. Patroon f 0.67%.
No. 242. Een hoog elegante zomermantel
van'beige crêpe. Vanuit de taillelijn met sterk
schuin verloop valt een breede ruime strook
zoodanig dat het linkergedeelte met een pun'
veel lager afhangt, hoewel het meest buiten
ste gedeelte weer opgetrokken wordt en vast
gehecht ter hoogte van de knoopsgaten da
sluiting. De revers is zeer lang en reikt tot
aan het einde van den overslag. Het is nood
zakelijk dezen mantel geheel te voeren en
men neemt daarvoor een beige-gebloemde
witte voerzijde of iets in dezelfde kleur. Pa-
roon f 1.50.
Er is misschien nooit zooveel kleurigheid
geweest in de toiletten, als thans het geval is,
doch „einheit" wordt met zorg in het oog ge
houden en het geldt voor zeer chic en smaak
vol, dit tot in elk onderdeel van ons toilet vol
te houden. Zoo is het ook ten opzichte van
onze sieraden.
In colliers ziet men heel mooie en kostbare
soorten bij den juwelier met bijbehoorende
oorhangers en armbanden.
Echter, in de groote modemagazijnen ziet
men ook heel mooie en smaakvolle fantasie
colliers, armbanden, broches en oorringen,
die een heel goed effect kunnen opleveren,
mits ze met zorg en in overeenstemming ge
kozen worden.
Wij zien heel aardige colliers bestaande uit
slingers kralen in metaal-kleuren zooals zil
ver, goud, gebrand-zilver en blauwachtig
staal. Deze kettingen worden meerdere malen
om den hals geslingerd en geven een blanken
hals een groote bekoring. Natuurlijk moe
ten oorbellen en armbanden, behalve in over
eenstemming met het collier, ook harmo
nieeren met de kleur van het toilet en dik
wijls ook zelfs met den vorm daarvan.^
Stijlvolle toiletten vooral vragen om bij
zondere zorg ten opzichte van het kiezen
der sieraden. Lange oorbellen staan bij deze
costuums meestal zeer goed, doch slechts
weinig vrouwen kunnen om hun vorm van
gelaat en hals dergelijke oorhangers dragen.
Wie een rond, vol gelaat en een korten hals
heeft, moet geen lange oorhangers dragen,
alleen bij een smal gezicht en een eenigszins
dunnen hals staan ze dikwijls goed. Te veel
sieraden gelijk dragen is nooit fijn en getuigt
niet van goeden smaak en beschaving.
Men zorge er vooral voor, geen sieraden
van verschillend gekleurde steentjes te dra
gen.
REINIGEN VAN KARAFFEN.
Geslepen karaffen kan men reinigen
door een kleinen rauwen aardappel in fij
ne stukjes te snijden, deze met een wei
nig water in de karaf te doen en alles
flink te schudden. Reeds na enkele oogen-
blikken ziet men de goede gevolgen en na
behoorlijk spoelen krijgt men helder glas.
WAT MEN MET TERPENTIJN KAR
DOEN.
Geest van terpentijn geeft aan patentleder
zijn ouden glans terug. Laarzen en tasschen
worden er als nieuw door.
Een weinig terpentijn, gevoegd bij wasch-
water maakt het linnen prachtig wit.
Een paar druppels in kisten en kasten
zullen mot voorkomen.
Een paar droppels in de stijfsel beletten
het strijkijzer vast te plakken.
Om een verfvlek te verwijderen uit stof,
doet men een weinig terpentijn op een b.orstel
en van de randen der vlek af beginnende
borstelt men naar het midden.
Terpentijn en was zijn goede politoer.
Twee deelen zoete olie en een deel terpen
tijn zijn ook een uitstekend poetsmiddel.
Kielen van werklieden en boezelaars van
schilders worden nat, eerst vier en twintig
uur in terpentijn geweekt, om er de verf uit
te krijgen.
ONZE TAFELMESSEN.
Tot de werkjes, die zich in het huishouden
dagelijks herhalen, behoort mede in de eerste
plaats de verzorging der messen. Want als
de tafelmessen niet meer dan een gewone af-
waschbeurt krijgen, vertoonen ze vlekken
en roeststippen. Die „schandplekken" zijn
met een stukje rauwen aardappel heel gemak
kelijk te verwijderen.
De handvatten der messen mogen nooit
in het kokende water. Geen enkel materiaal
is op den duur daartegen bestand. Ivoor
wordt er geel van, nieuw zilver verliest zijn
glans en de beenen handvatten worden groe
zelig en onsmakelijk. Om nu bij de handvatten
te blijven zij meteen even verteld, dat men
ivoor, dat dreigt te verkleuren, weer een heel
eind op den goeden weg kan helpen door een
inwrijving met citroensap en zout. Beenen
handvatten kunnen een schuurpapierbewer
king ondergaan.
Het verdient aanbeveling, om de messen
onmiddellijk na het gebruik met een drogen
doek af te vegen en ze dan te polijsten. Is
een mes gebruikt om er uien mee te snijden,
dan moet het een paar keer met een rauwen
aardappel worden afgewreven. De nare lucht
is dan voorgoed verdwenen. Als men de mes
sen polijst, moet men de plank eerst even
verwarnmen. Het werk schiet dan veel gauwer
op.
Een uitstekend middel om messen prach
tig glanzend te houden, is houtskoolpoeder.
JAMPOTJES.
Het staat netjes en het is zeer gemakkelijk,
om leege jampotjes zooveel mogelijk van
dezelfde grootte, op de keukenplanken te
zetten om spijkers, kurken, gummiringen,
waschknijpers, enz. in te bewaren en dadelijk
bij de hand te hebben.
AARDAPPELS BEWAREN.
Men kan zijn aardappelvoorraad lang goed
houden, wanneer men, telkens als men er
een hoeveelheid afneemt, deze van onder
weghaalt in plaats van bovenaf, zoodat de
aardappelen door her naar beneden rollen in
beweging kome#. In het voorjaar is het raad
zaam de aardappelen eenigszins te verspreiden
en zoo nu en dan eens om te wentelen om het
lastige uitloopen tegen te gaan.
GLIMMENDE KLEEREN.
Het „glimmen" van kleeren kan veroor
zaakt worden door afslijten, maar ook door
vettigheid. In beide gevallen helpt afspon-
sen met water, waarin men per liter een klei
ne theelepel ammoniak gedaan heeft, aldus
„Onze Kleeding". Op de vettige plekken
moet men dit een paar keer herhalen. Maak
dan een zwaar ijzer warm, leg een vochtigen
doek op de natte plekken, pers ze goed droog
en zoo noodig, weer in den vorm. Eindig met
de behandelde plekken op te borstelen. Zij
den kleeren moeten niet geborsteld worden,
tenzij met een uiterst zachten borstel, die
ook voor fluweel gebruikt wordt. Voor zijde
gebruike men liever een lap fluweel of zachte
wollen stof.
EIERDOOIER.
Een eierdooier kan men dagen lang goed
houden door er wat koud water over uit te
gieten.
ZURE DRUIVEN.
Het is volstrekt niet noodig, zure druiven
als onnut goedje weg te gooien. Als men ze
goed weet te bereiden, leveren halfrijpe drui
ven smakelijke gelei. Men plukt ze van hun
tros, wascht ze en kookt ze met weinig water
goed gaar. Als de druiven zijn stukgekookt,
giet men alles door een zeef en Jcookt het uit
gelekte vocht met hetzelfde gewicht aan sui
ker, totdat het stroopachtig is geworden.
Onder het koken moet men voortdurend
schuimen en eerst als de vloeistof zoo dik is,
dat een droppel ervan op een schoteltje stolt,
vult men de warmgemaakte jampotjes met
de heete gelei. Als de massa koud is, sluit
m?n de potjes met in brandewijn gedrenkt
perkamentpapier.
Weet ge
dat een neusbloeding vaak ophoudt,
wanneer men in de tegenovergestelde
hand van het bloedende neusgat wat
zout neemt.
Weet ge
dat ge nooit te koude spijzen of dran
ken moet nuttigen, als ge verhit zijt.
Een plotselinge afkoeling is zeer nadee-
lig voor het gebit en de spijsverterings
organen.
Weet ge
dat korte dikke worteltjes smakelijker
zijn, dan de lange dunne worteltjes.
Weet ge
dat ge asperges het best kunt bewaren
in nat gras.
Weet ge
dat ge beddentijken het best kunt dich
ten met een mengsel van 14 deel was en
34 deel geschaafde witte zeep.
Weet ge
dat te nauwe schoenen nooit uw voet
mooier maken.
RIBSTUK.
Men laat 1 ons boter of vet goed heeï
worden en braadt daarin het ribstuk 25 a 30
minuten per pond. Maak de saus af door
ten eetleel bloem in de boter goed bruin
te braden en dan langzaam aan kokend wa
ter bijvoegen tot men de verlangde hoeveel
heid saus heeft.
CITROEN-RIJST.
6 pers 200 gr. rijst 8% dL. water
het sap van 3 citroenen, een citroenschilletje
225 gr. suiker.
Voor de vla L. melk 1/4 stokje vanille
1 eierdooier of ei 20 gr. maizena 40
gr. suiker.
Wasch de rijst op een zeef onder een zeef
koud water, zet ze op met het water en het
citroenschilletje en Iaat ze heelemaal gaar
worden, doe het citroensap erbij en de suiki r.
Verwijder het citroenschilletje. Doe de rijs'
in een vlaschaaltje. Maak op de gewone ma
nier vanillevla en doe de vla op de rijst, maat
Iaat ze eerst afkoelen onder af en toe roeren.
Papieren patronen op maat gemaakt, kun*
nen besteld worden onder toezending of bij
voeging van het bepaalde bedrag plus 15
cent porto, aan het Comptoir des Patrons,
Molenstraat 48 B, Den Haag. De maten op
te geven volgens onderstaande teekening.
Vrij naar het Fransch.
25
Ja, Jean heeft een besluit genomen. Hij
zal Lucien niet aangeven, want de wraak
zou te wreed zijn. Hij gelooft, dat hij het
leven van zijn vader, van zijn geliefden oom,
van zn stiefmoeder, van de zusters, ja zelfs
van de stad in handen heeft.... Neen, hij
zal hen niet aan gevaar blootstellen.... Hij
maakte een lade van zijn tafel open, ver
bergt er de plannen en steekt den sleutel
in zijn zak. Dan gaat hij naar Lucien, die
beeft als een blad, dat door den wind be
wogen wordt en> bleek is als de dood.
Luister, spreekt hij hem toe. Ik zal je
niet aangeven, omdat je mij het leven hebt
gered, maar zweer mij, terwille onzer oude
vriendschap, terwille van de redding, ter-
wille der belofte die ik je doe, zweer dat
je niet meer zult spionneeren.
Ik zweer het! stamelde Lucien met
doffe stem.
Het was misschien de eerste keer van
zijn leven dat hij oprecht was.
Sluit mij op, liet hij na eenige oogen-
blikken er op volgen. Als het duister is,
zal ik weggaan. Verwijder je niet. Ik ben
te bang.
Een glimlach van verachtelijk medelijden
kwam op de lippen van Jean; hij verborg
hem weer achter de kleeren in de kast,
ging voor het raam zitten en begon in zijn
Godsdienstleer van Mgr. Cauly te lezen.
Middelerwijl was de generaal waar in zijn
kabinet teruggekeerd en wilde het werk
voortzetten dat door de komst van den
intendant was onderbroken, nl. het bepalen
van de punten van aanval Hij richtte zijn
blik op de verschillende vakken en stelde
onmiddellijk den diefstal vast. Er kwam
een harde plooi op eijn voorhoofd.
Kapitein! riep hij,
Fréquentin kwam toegesneld.
Kapitein heeft u de plannen van den
aanval gezien?
Maar generaal, zij moeten zich in het
tweede vak bevinden.
Twintig minuten geleden waren ze er,
ja, maar nu zijn zij verdwenen!
Zijn ze verdwenen?
Er moet iemand hier binnen geweest
zijn, terwijl ik den intendant uitgeleide
deed. Heeft u niets gehoord?
Pardon, generaal, vier of vijf* minuten
geleden heb ik iets gehoord, dat veel geleek
op het omvallen van een stoel.... Ziet u
overigens maar.... Beiden merkten op,
dat in een hoek een omgevallen stoel lag.
Heeft u niet getracht den indringer te
vinden?
Maar generaal- ik meacLi u
waart'
Dat is buitengewoon! Men loopt hier
binnen als in een molen!
Bezorgd ging hij het vertrek op en neer.
Hij ging eenige oogenblikken weg en kwam
zeer verontwaardigd terug.
Kapitein, hier gebeuren zeer abnor
male dingen. De schildwacht heeft niemand
zien binnenkomen noch uitgaan. Dus moet
de dief zich in het huis bevinden!
Fréquentin was heelemaal van streek. Bij
zulke stoutmoedigheid hield alles op. Wat?
de spion in het huis!....
En u weet, verklaarde de generaal, in
het huis is alleen u, Jean, de ordonnans
en ik.
Maar generaal!
De kapitein was verontwaardigd. Hij
voelde zich beleedigd.
Stel u in mijn plaats, zeide Campran.
Ik denk natuurlijk volstrekt niet aan u....
Toch staat het vast, dat de dief een van,
ons vieren zijn moet!....
Hij belde. De ordonnans verscheen zeer
onzindelijk.
Waar kom jij weer vandaan, dat jè er
zoo uitziet?
Generaal neemt u me niet kwalijk.
Ik heb, zooals eiken avond, het strooisel
voor de paarden klaar gemaakt.
Dat is juist Sluit alles, alles goed
dicht!
Jawel, generaat.
Waar i* Jean?
Ik weet het niet generaal; hij is niet
in de keuken-
Dank je. Je kunt gaan.
De angst van den generaal werd nog
grooter. De dief kon dus niemand zijn dan
Fréquentin of Jean. Jean, het kind, dat
hij zoo lief had!....
En plotseling kwamen de vroegere feiten
weer voor zijn geest met smartelijke juist
heid, en de vroegere verdenking stond weer
op en staken hem in zijn hart als vlam
mende schichten.
Kom met mij mede, zeide hij tot den
kapitein.
Zij verlieten het kabinet, sloten het, en
gingen zwijgend de trap op. Zij traden het
vertrek van Jeaii binnen, die in zijn boek
verdiept was.
Wat doe je daar.
Generaal, ik lees.
Sedert wanneer?
Een dik kwartier.
En waarom ben je niet in de keuken.
Jean antwoordde niet. Zijn hart kromfr
ineen van smart. De ongerustheid van den
generaal was te duidelijk zichtbaar, zijn hou
ding te wantrouwend, en dat Jean niet be
zorgd was.
Jean er is een dief in het huis. De
misdaad is sedert hoogstens eenige minuten
geleden gepleegd.
De jongen beefde Hij begreep dat de ge
neraal den diefstal gemerkt had.
Nu de dief zich in huis bevindt, moet
ik een onderzoek instellen.
Jean was verschikkelijk bleek geworden.
Hij scheen meer smart te hebben dan kwaad
te zijn. Zijn verwarring trof Campran, die
de kamer inspecteerde.
Terstond merkte hij dat alleen op de lade
van de tafel geen sleutel stak. Hij sprak:
Geef mij den sleutel van die lade.
Hier Generaal
De chef opende de lade, maar alvorens
deze te onderzoeken, draaide hij zich om,
en beschouwde zijn neef, wiens verwarring
nog grooter werd. Een traan kwam in de
oogen van den generaal, een bittere plooi
vormde zich om den hoek van zijn lippen.
Hij was zedelijkerwijs zeker van de schuld
van Jean, Toch verwonderde hem het zwij
gen van den jongen. Hij vond al gauw de
plannen, nam ze uit de lade, en hield ze
onder de oogen van Jean.
Wie had ze daar verborgen?
Ik, generaal.
Jij.., jij.., Spion! riep Campran met
gebroken stem uit.
Dat niet, generaal, nooit!....
Je durft ontkennen, na mij deze plan
nen ontstolen te hebben?
Generaal, ik heb ze u niet ontstolen!
Maar jij houdt ze achter!.. Jean Dan-
drielle, je bent van dit oogenblik mijn ge
vangene, onder beschuldiging van mede
plichtigheid aanspionoage.
Terwijl hij deze woorden sprak, opende
hij de armen om Jean te ondersteunen, weL-
ke in bezwijming was gevallen
HOOFDSTUK XXII.
Omstreeks twee uur in den vroegen mor
gen werd de generaal wakker. Er heerschte
diepe stilte.... maar plotseling werd de
nachtelijke stilte door een gedruisch ge
stoord. Dat kwam uit de tuin. Campran stond
op en schoof, de gordijnen weg. Er heerste
een dikke duisternis. Met zijn electrisch»
lamp verlichte hij de ruimte onder hem. D»
tuin was eenzaam en stil.
Intusschen sloop Fadé weg.
In een vochtige cel sliep de bleeke Jeat
den slaap der rechtvaardigheid!
Acht dagen zijn voorbijgegaan. In hel
hart van Jean is onmetelijke droefheid ge
komen, hij loopt in het enge hok op en af.
Het was een klein vierkant vertrek. De mu
ren zijn hoog en wit gekalkt. Een smal rond
raam laat de enkele, stralen der zon door.
Er ligt wat stroo in een hoek, dicht er bij
staat een tafeltje, waarop een karaf water
en een stuk brood. Dat is alles!.... Twee
maal per dag komt de zwijgende bewaker
hem wat eten brengen, en verdwijnt on.
middellijk weer. Geen boek, geen papier,
geen >nkt niets, niets!
tWordi vervabnU